Nederland en Nederlands-Indië (1596-1965) Thema 1. Van 1596 tot 1830: rondom de VOC Vasco da Gama, in opdracht van de koning van Portugal, kwam in 1498 aan in Voor-Indië. Portugal werd in 1580 veroverd door de Spanjaarden onder leiding van Filips II. Hierdoor werd het moeilijker om handel te drijven met de Portugezen. Nederland besloot in 1602 om de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) op te richtten. De taken van de VOC waren aan de ene kant handel drijven met de Oost en aan de andere kant de steunpunten van de Portugezen aanvallen. De Britse East India Company waren ook concurrenten van de VOC. In 1619 werd Jacatra veroverd en verwoest door gouverneur-generaal Jan Pietersz. Coen. Hij stichtte op dezelfde plek een nieuwe stad: Batavia. De VOC werd succesvol door de vele monopolies die ze wisten te bevechten en door de goede organisatie. De Heren XVII waren de bewindvoerders van de VOC, en gaven geen inzage in de boeken. In de achttiende eeuw trad er verval op bij de VOC door: corruptie, een gebrek aan kapitaal, de toenemende concurrentie van Engeland en de VOC dacht te weinig marktgericht. In de loop van de achttiende eeuw verschoof de markt zich meer in de richting van katoen, koffie en suiker. De VOC ging hierin niet mee. Hierdoor werd de concurrentiestrijd met de Engelsen verloren. De VOC kreeg een handelsoctrooi, want inhield dat alleen zij als Nederlandse onderneming toestemming kreeg voor de handel ten oosten van de Kaap de Goede Hoop. Ze mochten ook zelfstandig verdragen sluiten met de Aziatische vorsten, zelfstandig forten bouwen in Azië en oorlog voeren. J.P. Coen slaagde er in 1621 in om het monopolie om nootmuskaat en foelie te verwerven op Banda. Batavia was het nieuw Hollands handelscentrum. Thema 2. Van VOC naar Cultuurstelsel (1800-1970) In 1816 kwam de kolonie, voortaan Nederlands-Indië genoemd, weer onder Nederlands gezag. De verwachtingen over de opbrengst van de kolonie waren hooggespannen. Uiteindelijk moest Nederland er zelfs geld op toeleggen. Gouverneur-generaal Johannes den Bosch ontwikkelde het Cultuurstelsel. De bevolking op Java werd gedwongen tropische exportgewassen te verbouwen en af te staan aan het koloniale gouvernement. Hiervoor kregen ze een vast plantloon. Nederlandse bestuursambtenaren en inheemse regenten werden beloond met een percentage van de omzet. De cultuurproducten werden bij de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) in bewaring gegeven, want de NHM zorgde voor vervoer en verkoop. Ook moesten de Javaanse dorpen wegen en havens aanleggen en waren ze landrente verschuldigd, een soort van belasting op de rijstoogst. Door het Cultuurstelsel nam de werkdruk sterk toe en konden sawa’s soms niet meer bewerkt worden. De suikercultuur putte de grond uit en onttrok water uit de rijstbouw, de cultuurprocenten leidden soms tot misbruik (beste grond afstaan aan regent) en de plantlonen leidden tot modernisering en monetarisering van de Javaanse economie. De gerichtheid op geldopbrengsten nam ook steeds meer toe. Goede oogst is een stijging van de plantlonen en een toename van de welvaart. De inkomsten voor de staat werden gebruikt voor verbetering van infrastructuur, scheepsbouw en transportsector. Katoenindustrie in Twente vond afzetmarkt in Indonesië. Thema 3. Afronding en consolidatie van het Nederlandse gezag Internationaal was de periode 1870-1914 de tijd van het modern imperialisme. In Nederland kwam dit proces pas na 1890 op gang en liep door tot ongeveer 1918. Nationalisme en bezit van koloniën ging een grote rol spelen bij West-Europese staten. Voor de westerse industrie waren grondstoffen nodig. Men zocht afzetgebieden buiten Europa, voor grondstoffen en omdat de productie van westerse fabrieken groter was dan in Europa verkocht kon worden. Nederland zou ‘als een vader’ de ‘kinderen’, de gehele Indonesische, inheemse bevolking, gaan opvoeden. Dit was een onderdeel van het superioriteitsgedachte, ook wel the white man’s burden genoemd. De Europeanen vonden dat de inheemse volken niet minder waren dan westerse volken, maar nog wel onontwikkeld en primitief. In de 19e eeuw waren de buitengrenzen van Nederlands-Indië in feite internationaal erkend. De officiële politiek van Nederland was een politiek van onthouding. Voor koloniaal gezag in de Buitengewesten werd het Koninklijk Nederlands Indisch leger (KNIL) ingezet, dat korte strafexpedities uitvoerde. De onthoudingsgedachte, gezag uitbreiden via bondgenootschappen met de vorsten, maakte plaats voor een imperialistische expansiedrang, wat soms gepaard ging met geweld om onderwerp aan het Nederlands gezag te krijgen. Na 1848 werd kritiek geuit op het koloniaal bestuur en het Cultuurstelsel, omdat het systeem veelvuldig werd misbruikt. Multatuli schreef hier een in 1860 een boek over, Max Havelaar. Volgens liberale politici paste het Cultuurstelsel niet langer in het liberaal-economische tijdperk. In 1871 ontving Nederland het laatste Batig Saldo uit Nederlands-Indië. Westerse bedrijven gingen zich vestigen in Java en in de Buitengewesten. Expedities leidden tot de ontdekking van bodemschatten. Thema 4. De opkomst van het nationalisme (1900-1940) In 1878 pleitte Abraham Kuyper voor een koloniaal stelsel waarin Nederland de plicht had om bevolking op te voeden en op termijn zelfstandiger te maken, de voogdijgedachte. Indringende kritiek leidde tot andere gedachten bij de overheid. Ze veranderden het Nederlandse beleid, en dit leidde rond 1900 tot de Ethische Politiek. Door deze politiek zou de welvaart van Nederlands-Indië moeten stijgen. Het welvaartsbeleid was: irrigatie, emigratie, educatie. Dit betekende hervormingen op het gebied van bestuur, rechtspraak, gezondheidszorg, onderwijs en economie. De economische hervormingen hielden het volgende in: verbetering in de infrastructuur, irrigatieprojecten starten, meer kredietmogelijkheden voor nieuwe investeringen, starten van landbouwonderwijs en emigratie naar andere delen van de archipel werd bevorder om de groeiende bevolkingsdruk op het dichtbevolkte Java te verlichten. De bestuurlijke hervormingen in Nederlands-Indië hielden in dat de inheemse bevolking meer inspraak kreeg in het bestuur. Dit gebeurde door de instelling van de Volksraad (1916). Dit zou moeten uitgroeien tot het Nederlands-Indisch parlement. De welvaartspolitiek op Java had uiteindelijk weinig succes. De onderwijsverbeteringen bleven beperkt tot het lager onderwijs en voorlichting op het gebied van de landbouw. Het hoger onderwijs voor Indonesiërs bleven beperkt. Nogal wat behoudende ondernemers en politici geloofden niet zo in de Ethische politiek. Veel ondernemers zagende Indische Archipel nog altijd voornamelijk als wingewest. De instelling van de Volksraad was ook maar een zeer bescheiden stap. De nationalisten werkten de bestuurlijke hervormingen tegen, omdat ze het te gering vonden. Er was nog steeds een sterkere greep van Nederlands bestuur, dan ontvoogding. Na 1900 ontstond er onder Indonesische bevolkingsgroepen een streven naar emancipatie. Dit kwam doordat er tussen 1900 en de Eerste Wereldoorlog in andere koloniën nationalistische bewegingen waren ontstaan. Door de Ethische Politiek konden Indonesiërs kennis nemen van westerse, politieke ideeën. De Japans-Russische oorlog eindigde in 1905 in een Japanse overwinning. Vanaf 1920 kwamen er politieke partijen die streefden naar de onafhankelijkheid van Indonesië. In 1927 deed zich een nieuwe ontwikkeling voor. Er ontstond een party die een zuivel nationalistisch standpunt innam en elke vorm van coöperatie afwees. Soekarno werd de leider van deze Partai Nasional Indonesia (PNI). In 1922 werd in Nederland door Indonesische studenten de Perhimpoenan Indonesia (Indonesische Verenging) georganiseerd. Deze vereniging gebruikte als eerste de naam van Indonesië als symbool van de nieuwe natie. De leider werd Mohammed Hatta. Ze gaven een blad uit, Indonesia Merdeka (Vrij Indonesië) en stelde zich non-coöperatief op. Omdat het gouvernement de PNI als bedreiging zag, werden eind 1929 de leiders gearresteerd, onder wie Soekarno. De Nederlandse economie werd door de wereldcrisis zwaar getroffen, waardoor Indonesië steeds belangrijker werd. In de Volksraad kregen de gematigde nationalisten de overhand. De Nederlandse overheid toonde weinig begrip voor hen. Dit blijkt uit petitie-Soetardjo. In 1936 diende Volksraadlid Soetardjo een voorstel in om een conferentie te houden over zelfstandigheid van Nederlands-Indië via geleidelijke hervormingen. Dit werd afgewezen. Thema 5. De periode rond dekolonisatie (1940-1962) Japan viel op 7 december 1941 de Amerikaanse basis Pearl Habor aan. Op maandagmorgen 9 maart 1942 maakte generaal Ter Poorten de capitulatie van het KNIL bekend (verlies oorlog met Japan). Japan bezette Indonesië en de bevolking reageerde verdeeld daarover. Over het algemeen nam de inheemse bevolking een afwachtende houding aan, maar een aantal zag hen als bevrijders. De Japanners namen het bestuur over en bijna alle Nederlanders en vele Indische Nederlanders werden uit het bedrijfsleven verwijderd en geplaatst in interneringskampen (Jappenkampen). De meeste nationalistische leiders waren bereid met de Japanners samen te werken. Voor met name Soekarno was de collaboratie (samenwerking) met de Japanse bezetter een vorm van tactiek. Hij hoopte dat onder bescherming van de Japanners de nationalistische gevoelens kon aanwakkeren en een onafhankelijk Indonesië tot stand kon brengen. Op 7 september 1944 verklaarde de ministerpresident van Japan dat Oost-Indië onafhankelijk zou worden in de toekomst. Begin 1945 werd op Java een ‘Commissie tot onderzoek van de onafhankelijkheid’ opgericht, waarin ook Soekarno en Hatta zitting kregen. De pemoeda’s waren radicale, Indonesische jongeren binnen nationalistische bewegingen, die de onafhankelijkheid te langzaam ging. Ze wilden de onafhankelijkheid niet uit handen van de Japanse bezetter ontvangen, maar op eigen initiatief verkondigen. Sjahrir was van mening dat er alleen op die manier een kans bestond dat de geallieerden de Republiek Indonesië zouden erkennen. Soekarno en Hatta waren niet bereid zonder Japanse medewerking de onafhankelijkheid te verklaren. Op 15 augustus 1945 maakte keizer Hirohito voor de radio bekend dat Japan capituleerde. Nadat Soekarno en Hatta de verzekering hadden gekregen dat het Japanse leger op Java niet zou ingrijpen, besloten ze op 17 augustus 1945 de Republiek Indonesië uit te roepen. De volgende dag werd Soekarno uitgeroepen tot president en Hatta als vice-president. In de eerste, chaotische maanden na de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring werd in verschillende delen van Java en Sumatra jacht gemaakt op Nederlanders, Indo-Europeanen, Chinezen, ZuidMolukkers en andere ‘vijanden van de Indonesische Revolutie’. Deze periode werd de Bersiapperiode genoemd. Op 2 oktober 1945 arriveerde I.g.g. van Mook in Batavia. Het werd hem vervolgens snel duidelijk dat het Indonesisch nationalisme op Java een grotere kracht bezat dan verwacht. De Nederlandse bevolking dacht na de oorlog, tijdens de wederopbouw, niet zonder het rijke Indië te kunnen. Voor de meeste Nederlanders gold: Indië verloren, rampspoed geboren.