Duitsland 1871 – 1945 6vwo 1. Duitse keizerrijk (1871 – 1918) In 1871 werd Duitsland één staat. De directe aanleiding voor het uitroepen van deze nieuwe staat was de enorme overwinning in de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) Onverwacht was het ontstaan van deze staat niet. Onder Duitssprekenden was het nationalisme erg populair, ze streefden één nationale staat voor alle Duitsers na. Na de overwinning op Frankrijk was het moment aangebroken een Duitse eenheidsstaat te stichten: het Duitse keizerrijk. Het eenwordingsproces stond onder leiding van koninkrijk Pruisen. Hun koning werd dan ook de eerste keizer (Wilhelm I). De Pruisische politicus Otto von Bismarck werd de eerste rijkskanselier. De kroning van de keizer vond plaats in Versailles, wat ooit het hart van de Franse monarchie was. Dit was symbolisch: Frankrijk was niet langer de sterkste, maar Duitsland. Het nieuwe keizerrijk was erg sterk, dit kwam door de snelle industrialisatie. In Duitsland werden overal spoorlijnen aangelegd en stoomfabrieken gebouwd. In dit opzicht concurreerde Duitsland zelfs met Groot-Brittannië, de machtigste industriestaat er wereld. Politiek en militair gezien was Duitsland ook machtig geworden. Het werd echter wel omringd door andere sterke landen: Frankrijk, GB en Rusland. Een oorlog op twee fronten zou het keizerrijk wellicht niet overleven. Daarom wilde Bismarck het machtsevenwicht in Europa handhaven. Hij voerde een alliantiepolitiek: door met verschillende staten vriendschapsverdragen te sluiten voorkwam hij dat alle Europese staten tegen het Duitse Rijk zouden samenspannen. De troonbestijging van Wilhelm II (1888) en het ontslag van Bismarck als rijkskanselier (1890) luidden een nieuw tijdperk in. Duitsland wilde een belangrijkere plaats innemen op het wereldtoneel. Deze Weltpolitik was in de eerste instantie gericht op het creëren van een overzees rijk. Dit was belangrijk voor de economische groei: de industrie had koloniale grondstoffen nodig, en het was tevens nuttig als afzetgebied. Deze denkwijze is kenmerkend voor het modern imperialisme. Dit was echter wel lastig voor de Duitsers, veel gebieden waren al gekoloniseerd. In Afrika waren nog de meeste gebieden ‘vrij’. Om oorlog te voorkomen organiseerde Bismarck de Conferentie van Berlijn (1884-1885). Tijdens deze bijeenkomst werden afspraken gemaakt over de manier waarop westerse landen in Afrika koloniën mochten stichten. Toch was de Weltpolitik geen succes. In het begin van de 20e eeuw richtte Duitsland daarom zijn blik meer op Europa, met name Oost-Europa. De groeiende internationale ambities gingen gepaard met toenemend militairisme. Dit kwam onder meer tot uiting in de Vlootwet (1898). Deze wet maakte een snelle groei van het aantal oorlogsschepen mogelijk. Dit verontrustte Frankrijk en GB. In dit gespannen klimaat probeerden zowel Duitsland als de andere Europese grootmachten hun positie te versterken door middel van nieuwe bondgenootschappen. De rivaliteit tussen de grote mogendheden kwam in 1914 tot uitbarsting in de Eerste Wereldoorlog. Dit was een ‘totale oorlog’, waarbij zowel soldaten als burgers betrokken waren. Hoe massaal de verliezen tijdens deze oorlog waren, bleek al bij de Slag bij de Marne (september 1914), die honderdduizenden slachtoffers kostte. In de uitzichtloze loopgravenoorlog die daarna ontstond, verloren miljoenen militairen en burgers het leven. In de herfst van 1918 leidden de enorme verliezen tot steeds meer onvrede onder de Duitse bevolking. Dat liep uit op opstand en zelfs revolutie. Het was duidelijk dat Duitsland de oorlog had verloren. De keizer vluchtte naar Nederland, en op 9 november 1918 werd de Weimarrepubliek uitgeroepen. Op 11 november 1918 tekende de regering van dit nieuwe Duitsland de wapenstilstand en kwam er officieel een einde aan de Eerste Wereldoorlog. Tijdbalk: 1871: Einde Frans-Duitse oorlog / Stichting van het Duitse keizerrijk 1884-1885: Conferentie van Berlijn 1888: Wilhelm II wordt keizer 1898: (eerste) Vlootwet 1914: Begin van de Eerste Wereldoorlog / (eerste) Slag bij de Marne Herfst 1918: Groeiende onvrede in Duitsland 9 november 1918: Begin van Begin van de Duitse Republiek (van Weimar) 11 november 1918: Einde van de Eerste Wereldoorlog Personen: (blz. 66) Wilhelm I, Otto von Bismarck, Wilhelm II Voorbeelden: (blz 67-68) De Conferentie van Berlijn De (eerste) Vlootwet De (eerste) Slag bij de Marne 2. Republiek van Weimar (1918 – 1933) Toen op 9 november 1918 de Weimarrepubliek werd uitgeroepen, was het land in chaos. De oude adellijke en militaire elite, met de keizer aan het hoofd, besefte dat zij de oorlog verloren hadden en zij lieten het bestuur plotseling uit hun handen vallen. Ineens moesten sociaaldemocratische politici het overnemen. Zij vormden al jaren de grootste partij in het parlement, maar hadden vrijwel geen regeringservaring Het keizerrijk was namelijk geen parlementaire democratie, er was dan wel een democratisch gekozen parlement (Rijksdag) maar de keizer had de hoogste macht en bepaalde de samenstelling van de regering. Daardoor had de conservatieve elite altijd veel macht gehad. In de Republiek van Weimar veranderde dit allemaal: volgens de nieuwe Grondwet (1919) stond dat de Rijksdag bepaalde wie het land regeerde, en niet het staatshoofd. Maar niet alle Duitse burgers stemden in met de parlementaire democratie. Zo wilden de communisten een ‘dictatuur van het proletariaat’ (naar Russisch voorbeeld) waar Duitsland bestuurd werd door arbeiders en soldaten. Alleen op die manier zou de oude elite definitief worden uitgeschakeld. Om de invoering van de parlementaire democratie te verhinderen riepen communisten op verschillende plaatsen revoluties uit, waaronder de Spartakusopstand in Berlijn (1919). Ze werden uiteindelijk hardhandig neergeslagen. Ook in latere jaren was de Weimarrepubliek niet sterk. De leiders van de republiek probeerden hun land in Europa weer aanzien te geven door middel van een vreedzame politiek. Maar binnenlands genoten zij weinig vertrouwen. Daarvoor waren drie redenen: Voorstanders van de parlementaire democratie moesten strijden tegen groepen die daar geen vertrouwen in hadden: communisten, oude conservatieve elite en extreemrechtse groepen. Veel Duitsers stelden de democratische politici verantwoordelijk voor de nederlaag tijdens de Eerste Wereldoorlog en voor de vernederende Vrede van Versailles uit 1919. De politici hadden geen oplossing voor de enorme economische problemen. De herstelbetalingen aan de geallieerden drukten zwaar op de economie. In 1923 leidden achterstallige betalingen tot een hoogoplopend conflict met Frankrijk. Voor straf bezetten Frankrijk en België het Ruhrgebied, het economische hart van Duitsland. Veel Duitse arbeiders weigerden te werken voor de bezetter. Om hun inkomen te betalen liet de Duitse regering enorme hoeveelheden geld drukken. Hyperinflatie was het gevolg, het geld was bijna niets meer waard. Dit was het economische dieptepunt van Duitsland in de periode van dit hoofdstuk. Omdat een gevaarlijke situatie dreigde te ontstaan schoot Amerika te hulp. Het Dawesplan (1924) maakte grote Amerikaanse leningen mogelijk en maakte een eind aan de bezetting in het Ruhrgebied. Daardoor kon de Duitse economie herstellen. Tussen 1924 en 1929 kende de republiek redelijk stabiele regeringen. In 1929 kwam aan deze rust een einde met de beurskrach. De Amerikanen hadden dringend behoefte aan geld en dwongen de Duitsers om hun schulden af te lossen. Daardoor ontstond in Duitsland een tekort aan kapitaal en kwam de crisis veel harder aan dan in andere Europese landen. De werkeloosheid nam enorm toe, met politieke onrust tot gevolg. Het land was bijna niet te besturen. Van deze omstandigheden profeteerde vooral de nationaalsocialistische partij, de NSDAP, onder leiding van Adolf Hitler. Hij deed het Duitse volk een aantal beloften die veel mensen wilden horen: Economisch herstel Verwerping van het Verdrag van Versailles Sterk leiderschap Een einde aan de chaos en verdeeldheid Hierdoor zou Duitsland weer de plaats op het wereldtoneel krijgen waar het, volgens Hitler, recht op had. Zijn partij groeide uit tot een massapartij, ook door het gebruik van veel propaganda, paramilitair machtsvertoon en Hitlers redenaarstalent. Dankzij deze aanpak slaagde de NSDAP erin de verkiezingen te winnen. In 1933 werd Hitler zelfs rijkskanselier, met steun van conservatieve elite. Meteen na zijn aantreden begon hij met de opbouw van een totalitair regime. De Rijksdagbrand kwam hem goed uit, hij gaf een communist de schuld en creëerde zo een crisissfeer. Het parlement reageerde door zichzelf met een machtigingswet buitenspel te zetten. Zo kwam de Weimarrepubliek ten einde. Tijdbalk: 1918: Einde Eerste Wereldoorlog/ Begin Duitse republiek (9 november) 1919: Vrede van Versailles/ Spartakusopstand 1923: Economische en politieke crisis 1924: Dawesplan 1929: Amerikaanse beurskrach 1933: Hitler rijkskanselier/ Rijksdagbrand Personen: (blz. 75) Adolf Hitler Voorbeelden: (blz. 75-76) Spartakusopstand, Dawesplan, Rijksdagbrand 3. Nazi-Duitsland (1933 – 1945) Nadat Adolf Hitler in 1933 de democratie terzijde had geschoven, begon de nazificatie van de Duitse samenleving. Dit gebeurde deels door middel van terreur en geweld. De eerste slachtoffers waren tegenstanders van het regime. Als zij niet waren gevlucht werden ze vermoord of opgesloten in concentratiekampen. Het eerste grootschalige concentratiekamp, Dachau, werd al 2 maanden na de machtsovername in gebruik genomen. Al snel werden ook anderen in concentratiekampen gezet, namelijk de mensen die niet zouden passen in de Duitse samenleving, de Volksgemeinschaft. Dat gold vooral voor mensen van een ‘minderwaardig’ ras, met name de Joden. Door de Neurenberger wetten werden zij tweederangsburgers. Ook gehandicapten en homo’s/lesbiennes werden in kampen gestopt. De nationaalsocialisten probeerden de samenleving ook te nazificeren door de publieke opinie te beïnvloeden. Joseph Goebbels zorgde er als minister van Propaganda voor dat de opvattingen van de nationaalsocialisten in media en kunst overheersend aanwezig waren. Journalisten en kunstenaars moesten lid zijn van de Rijkscultuurkamer: als ze kritiek hadden verloren ze lidmaatschap en hun beroep. Joden mochten sowieso geen lid zijn. Verder gold er strikte censuur: protest kreeg geen kans. Ondanks deze vrijheid beperkende maatregelen kregen de nationaalsocialisten veel aanhangers. Dit kwam onder meer door het krachtige economische herstel dat na 1933 optrad: er was bijna geen werkeloosheid meer. Hitler werd ook populair door de voornaamste bepalingen van de Vrede van Versailles terug te draaien. Het leek erop dat Hitler het oude Duitsland wilde herstellen. De Britse en (in mindere mate) Franse regering hoopten de vrede bewaren door Hitler voormalige Duitse gebieden terug te geven. Deze appeasementpolitiek beleefde zijn hoogtepunt tijdens de Conferentie van München (1938), toen de Duitsers toestemming kregen om een deel van Tsjecho-Slowaijke in te nemen (zonder dat daar met Tsjecho-Slowaijke over gepraat was). De Britten en Fransen bleken zich hebben te vergist: Hitler wilde wel degelijk een groot Europees rijk, tot ver buiten de oude grenzen. In dat rijk zou het Arische ras, waartoe de Duitsers zichzelf rekenden, het heersende ras zijn. ‘Minderwaardige’ rassen, zoals het Joodse en Slavische, moesten zich onderwerpen. Het werd duidelijk dat Hitler deze groot-Europese ambitie had toen hij (in 1939) alsnog heel Tsjecho-Slowakijke bezette. Toen Hitler op 1 september 1939 ook Polen binnenviel, was de maat voor de Britten en Fransen vol. De Sovjet-Unie schoot Polen niet te hulp vanwege een nietaanvalsverdrag met Duitsland, maar Groot-Brittannië en Frankrijk verklaarden Duitsland wel de oorlog. Dit was het begin van de Tweede Wereldoorlog. In de eerste jaren lag het initiatief bij Duitsland. Het veroverde vrijwel heel Noordwest-Europa (behalve GB) en viel in 1941 zelfs de Sovjet-Unie binnen. Bijna het gehele Europese vasteland viel nu onder Duitse heerschappij. In West-Europa probeerden de Duitsers het normale leven te herstellen, terwijl zij in het oosten vaak gewelddadig tekeer gingen. Dit hing samen met het radicale anticommunisme van de Duitsers en hun racistisch wereldbeeld: voor Oost-Europese Slaven en Joden hadden zij een diepe minachting. Vooral Joden in de Sovjet-Unie moesten het ontgelden. Zij werden op grote schaal vermoord – het feitelijke begin van de genocide op de Joden in de Duitse invloedssfeer. De details daarvan werden geregeld tijdens de Wannseeconferentie (januari 1942). De ommekeer in de WO II begon aan het oostfront. Duitsland verloor de Slag om Stalingrad, vanaf dat moment dreven de Sovjets de Duitsers terug. In juni 1944 kwam de definitieve doorbraak aan het westfront. Troepen van de geallieerden landden aan de Franse westkust en begonnen aan de herovering van West-Europa. Duitsland zat vast tussen de geallieerden in het westen, en de Sovjets in het westen. In mei 1945 veroverden de Sovjets de Duitse hoofdstad Berlijn, en beroofden Hitler, Goebbels en andere nazikopstukken zich daar van het leven. De totale oorlog eindigde in een totale nederlaag voor de Duitsers, en hun toekomst lag nu in de handen van de overwinnaars. Tijdbalk: 1933: Hitler rijkskanselier/ Instelling van de Rijkscultuurkamer/ Ingebruikneming van concentratiekamp Dachau 1935: Neurenburger wetten 1938: Conferentie van München 1939: Duitse inval in Polen 1941: Duitse inval in de Sovjet-Unie 1942: Wannseeconferentie Juni 1944: Geallieerde doorbraak in West-Europa Mei 1945: Inname van Berlijn door de Sovjet-Unie Personen: (blz. 84) Adolf Hitler, Joseph Goebbels Voorbeelden: (blz. 84-86) Instelling van de Rijkscultuurkamer, ingebruikneming van concentratiekamp Dachau, Neurenberger wetten, Conferentie van München, Wannseeconferentie Tijdbalk hele hoofdstuk: 1871: Einde Frans-Duitse oorlog / Stichting van het Duitse keizerrijk 1884-1885: Conferentie van Berlijn 1888: Wilhelm II wordt keizer 1898: (eerste) Vlootwet 1914: Begin van de Eerste Wereldoorlog / (eerste) Slag bij de Marne Herfst 1918: Groeiende onvrede in Duitsland 9 november 1918: Begin van Begin van de Duitse Republiek (van Weimar) 11 november 1918: Einde van de Eerste Wereldoorlog 1919: Vrede van Versailles/ Spartakusopstand 1923: Economische en politieke crisis 1924: Dawesplan 1929: Amerikaanse beurskrach 1933: Hitler rijkskanselier/ Instelling van de Rijkscultuurkamer/ Ingebruikneming van concentratiekamp Dachau 1935: Neurenburger wetten 1938: Conferentie van München 1939: Duitse inval in Polen 1941: Duitse inval in de Sovjet-Unie 1942: Wannseeconferentie Juni 1944: Geallieerde doorbraak in West-Europa Mei 1945: Inname van Berlijn door de Sovjet-Unie