Onderwijsstromingen

advertisement
Werkhouding
Aan de hand van de PowerPoint-presentatie ‘onderwijsstromingen’ wordt informatie gegeven
over 4 belangrijke onderwijsstromingen:
Ontwikkelingsgericht onderwijs, ervaringsgericht onderwijs, programmagericht onderwijs,
adaptief onderwijs.
opdracht 1
Neem de basisschool waarop je zelf hebt gezeten als onderwerp.
Beschrijf voor deze school welke onderwijsstroming het duidelijkst aanwezig was.
Noem daarbij een voorbeeld.
opdracht 2
Neem de school waar je stage loopt als onderwerp.
Beschrijf ook weer welke onderwijsstroming hier het duidelijkst aanwezig is.
Noem daarbij een voorbeeld.
opdracht 3
Beschrijf voor onderstaande afbeeldingen om welke onderwijsstroming het gaat.
Geef ook uitleg.
© Afdeling Kinderopvang & Onderwijs / Corrie van der Kroef
Adaptiefonderwijs
Wij hebben het goed
gedaan en mogen nu zelf
kiezen wat we gaan doen
Ontwikkelingsgerichtonderwijs
*Basisbehoeften
*Basisdoelen en
aanvullende
doelen
Dan zal ik je nu leren
zingen!
Ik kan goed tekenen
en rekenen en lezen
en fietsen. Allemaal
helemaal zelf geleerd!
*Zone van de
actuele
ontwikkeling
Zone van de
naaste
ontwikkeling
© Afdeling Kinderopvang & Onderwijs / Corrie van der Kroef
opdracht 4
Bedenk per onderwijsstroming een voordeel en een nadeel.
Ga vervolgens met 3 of 4 klasgenoten bij elkaar zitten.
Vul de lijst met voor- en nadelen aan.
Bespreek met elkaar welke onderwijsstroming je voorkeur heeft.
opdracht 5
Schrijf op welke onderwijsstroming uiteindelijk je voorkeur heeft.
Geef met enkele steekwoorden aan waarom
opdracht 6
De klas wordt verdeeld in groepjes van 3 tot 5 personen
Iedere groep krijgt / kiest een onderwijssoort.
De volgende opdracht wordt gemaakt.
Pas de theorie van 1 onderwijsstroming toe.
Je bedenkt een activiteit voor een groep kinderen die typisch is voor de desbetreffende
onderwijsstroming.
Bepaal met de hele klas:
de gemiddelde leeftijd van de kinderen
een centraal thema
De aard van de activiteit mogen jullie zelf bepalen. Het mag een rekenles zijn, een rollenspel,
maar ook het verloop van een denkbeeldige schooldag.
Je hoeft de activiteit niet uit te werken.
Het gaat erom dat je de geleerde theorie ook kunt toepassen in een praktijksituatie.
© Afdeling Kinderopvang & Onderwijs / Corrie van der Kroef
Bijlage 1
Theoretische grondslag
Visie op kinderen
Leerproces
Ontwikkelings-gericht
onderwijs
De Russische
onderwijspsycholoog
Vygotsky introduceerde
de begrippen: zone van
de actuele ontwikkeling
(wat presteert een kind op
eigen kracht) en zone van
de naaste ontwikkeling
(wat presteert een kind
met hulp). Door het
aanbieden van nieuwe
zones van naaste
ontwikkeling zet je een
ontwikkelingsproces in
gang dat er anders niet
zou zijn.
-Kinderen zijn afhankelijk
van volwassenen voor
hulp en ondersteuning.
-De ontwikkeling van
kinderen is sociaal
cultureel bepaald
(kinderen leren door
deelname aan het leven
van alledag).
-Kinderen zijn
ontwikkelbaar
en onderwijsbaar.
Ervaringsgericht
onderwijs
De Belgische Prof. dr. F.
Laevers ontwikkelde een
onderwijsconcept waarin
de belevingswereld van
het kind centraal staat.
Het ervaringsgericht
onderwijs (EGO)
-Zowel de leerkracht als
de kinderen brengen
thema’s in. De leerkracht
kiest uiteindelijk wat goed
is voor het kind.
-Kinderen moeten leren
initiatieven te nemen, te
plannen en
verantwoordelijkheid te
dragen.
-De leerkracht moet
uitgaan van de
mogelijkheden van het
kind.
-Leren moet verbonden
zijn met het leven van alle
dag.
-Interactie (uitwisseling
van leerstof en
ervaringen) tussen de
leerlingen onderling en de
leerkracht is belangrijk.
-Beleving van kinderen is
uitgangspunt voor het
leren.
-Eigen initiatief wordt
bevorderd.
-Kinderen moeten eigen
keuzes maken.
-De leerkracht moet door
een open, vrije opstelling
het kind stimuleren de
eigen gevoelens en
ervaringen te
onderzoeken.
Programma-gericht
onderwijs
Een visie op onderwijs
waarbij men uitgaat van
het werken met methoden
waarin de leerresultaten
vooraf vastliggen. De
leerstof wordt
systematisch
aangeboden. Vooral in
achterstandswijken maken
scholen gebruik van
programmagericht leren
om achterstanden weg te
werken.
-Kinderen kiezen zelf de
-Kinderen leren het beste
activiteit die zijn
als je de leerstof
ontwikkeling het meest
systematisch aanbiedt.
vooruit helpt.
-Kinderen zijn actief in
levensechte situaties in
een fijne sfeer.
-Kinderen ontwikkelen
zich beter als activiteiten
die ze aangeboden krijgen
hen boeien.
-Er wordt gericht gewerkt
aan vooraf bepaalde
leerresultaten.
-De leerstof wordt
systematisch
aangeboden.
-Er hangt minder af van
het toeval en van de
inbreng van het kind.
Adaptief onderwijs
Het onderwijs moet
volgens de wet op het
basisonderwijs aansluiten
bij de mogelijkheden en
behoeften van elk kind. Er
wordt niet uitgegaan van
het gemiddelde kind maar
er wordt ingespeeld op de
verschillen die er tussen
kinderen bestaan.
Adaptief betekent:
aanpassen (aan het kind).
-Kinderen hebben
belangrijke
basisbehoeften:
1 De behoefte iemand te
zijn die iets kan;
2 De behoefte aan relaties
met anderen;
3 De behoefte aan vrijheid
om eigen keuzes te
maken.
-Naarmate kinderen ouder
worden krijgen ze meer
verantwoordelijkheid voor
hun eigen leerproces
- kinderen moeten zich
veilig en geaccepteerd
voelen.
-Voor alle kinderen zijn er
minimum doelen, voor
kinderen die meer kunnen
zijn er aanvullende
doelen.
-Kinderen moeten kunnen
kiezen voor een activiteit
die past bij hun niveau,
manier van werken en
belangstelling. Ze werken
zelfstandig aan
(gedeeltelijk) zelfgekozen
taken.
© Afdeling Kinderopvang & Onderwijs / Corrie van der Kroef
Werkvormen
Rol van de leerkracht
/onderwijsassistent
Ontwikkelings-gericht
onderwijs
-Spel neemt een
belangrijke plaats in. Vaak
rollenspel maar ook
manipulerend spel rond
voorwerpen, constructieve
en beeldende activiteiten,
taalactiviteiten,
wiskundige activiteiten.
-Er zijn verschillende
hoeken waarin kinderen
kunnen werken: De
knutselhoek, de leeshoek,
de bouw- en
constructiehoek, etc.
-Activiteiten moeten een
inhoud hebben die voor
kinderen zinvol en
bruikbaar is in het gewone
leven.
Ervaringsgericht
onderwijs
-Er worden geen taal- of
rekenmethodes gebruikt.
Taal gaat samen met
activiteiten.
-Gesprekken over
ervaringen en gevoelens
moeten het kind
stimeleren tot spelen en
leren.
-Aanbod van veel
activiteiten en
werkvormen van een
verschillend niveau.
-Activiteiten moeten
aansluiten bij de
belangstelling en de
mogelijkheden van het
kind (te moeilijk frustreert,
te makkelijk verveelt).
-Wat ze geleerd hebben
moeten ze direct kunnen
toepassen in de praktijk.
Programma-gericht
onderwijs
-Er wordt gewerkt met
methoden:
Waarin de doelen
vastliggen;
Waarin planning en orde
belangrijk zijn.
-Er vindt afstemming
plaats met voorgaande en
volgende leergroepen.
Adaptief onderwijs
-Bepalen welke
activiteiten en materialen
het beste passen bij een
kind.
-Creëren van een
geschikte leeromgeving.
-Observeren van het kind.
-Aanbieden van nieuwe
mogelijkheden als het kind
daar aan toe is.
-Begeleiden, inspireren en
stimuleren.
-Partner van het kind.
-Veel gesprekken met
kinderen die gekenmerkt
worden door; vrijheid,
empathie (openstaan voor
ervaringen) en echtheid.
-Leeromgeving aanvullen
met nieuwe materialen.
-Observeren van het kind.
-Initiatief ligt bij de
leerkracht: Hij biedt
activiteiten aan, hij zorgt
voor een gericht
onderwijsaanbod.
-De leerkracht is meer
leider dan begeleider.
-Observeren en toetsen
om te kijken of gewenste
leerdoelen zijn bereikt.
-Interactie met kinderen is
veelal klassikaal.
-Begeleiden van het kind
bij zijn individuele
leerroute.
-Observeren en toetsen
om kind aan te kunnen
spreken op zijn
mogelijkheden.
-Geven van klassikale en
individuele instructie.
-Kinderen werken veel
samen. Door groepswerk
krijgt de leerkracht ruimte
voor individuele aandacht.
-Veel verschillende leeren hulpmiddelen van een
basis en een aanvullend
niveau.
-Door individuele instructie
krijgen de leerkracht en
het kind een
vertrouwensband.
© Afdeling Kinderopvang & Onderwijs / Corrie van der Kroef
Download