Veldwerkkist Bodem

advertisement
Veldwerkkist
Bodem
docentenhandleiding
© Uitg.: Amsterdams NME Centrum
De veldwerkkist ‘Bodem’ maakt onderdeel
uit van een set van 7 kisten waarmee
natuur-, milieu- en landschapsonderzoek
gedaan kan worden.
Voor de ontwikkeling van de veldwerkkist en de
handleiding is een subsidie verleend door de
gemeente Amsterdam.
herziene uitgave 2004
amsterdams
nme
centrum
Inhoud
Praktische gegevens
-Doelgroep
-Leerdoelen
-Tijdsduur
-Aansluiting bij lesmethoden
-Keuze van de onderzoeksplek
5
Handleiding
-Inleiding
-Praktische organisatie van het programma
-Opdrachten
-Afsluiting
-Tips voor verdere verwerking
6
Achtergrondinformatie
-Grond en bodem
-Ontstaan van grond en bodem
-Ontstaan en betekenis van het bodemprofiel
-Bodemclassificatie
-Korrelgrootte verdeling
-Verschillende grondsoorten
-Bodemdieren
-Bodemkringloop
-De relatie tussen de bodem en de vegetatie
8
De NatuurMEdiatheek
Docentenhandleiding
10
Veldwerkkist
Bodem
3
amsterdams
4
Docentenhandleiding
nme
centrum
Veldwerkkist
Bodem
amsterdams
nme
centrum
Praktische gegevens
Doelgroep
Bovenbouw van het basisonderwijs en basisvorming
van het voortgezet onderwijs.
Leerdoelen
• De leerlingen weten wat een bodem is en kunnen een
aantal omstandigheden noemen die een rol spelen bij
de bodemvorming.
• De leerlingen kunnen een grondboring uitvoeren en
een bodemprofiel beschrijven.
• De leerlingen weten dat de bodem is opgebouwd uit
lagen.
• De leerlingen weten dat er een relatie is tussen de
bodem en de plantengroei op die bodem.
Tijdsduur
Keuze van de onderzoeksplek
De veldwerkkist is te gebruiken in de directe omgeving van de school, maar ook op natuurwerkweken op
locatie. Het is het leukst als een bodem wordt onderzocht waar weinig menselijke invloed heeft plaatsgevonden. Bijvoorbeeld een plek waar al jaren een bepaald
soort vegetatie voorkomt. De kans dat de kinderen een
‘mooie’ ongestoorde bodem vinden is dan het grootst.
Kijk uit met het kiezen van plekken om te boren.
Boor niet:
• op of dichtbij (zand)paden en wegen;
• in de buurt van hekken naar bijvoorbeeld weilanden.
Deze doorgangsplekken zijn vaak verstevigd met stenen en keien. Als u besluit in een weiland (of een ander particulier terrein) te gaan boren, vraag dan altijd
eerst toestemming.
Waar u ook boort, laat de leerlingen de boorgaten weer
dichtmaken. Als dit niet gebeurt, bestaat de kans dat
bijvoorbeeld een koe of een hond er zijn poot in breekt.
Een dagdeel.
Aansluiting bij lesmethoden
Leefwereld
- Uitgave 1989
groep 8, les 2: De Bodem bekeken
- Uitgave 1999
groep 8, les 18:De Bodem bekeken
Natuurlijk
- Uitgave 1990
groep 5, les 2: Onder mijn voeten
- Uitgave 1999
groep 7, blok 6, les 1: Aanpassingen aan leven
in/op de bodem
Vogelvlucht
- Uitgave 1991
groep 7, Groene vingers, les 2 tot en met les 5
Docentenhandleiding
Veldwerkkist
Bodem
5
amsterdams
Handleiding
Hieronder staat een korte beschrijving van het
programma over bodem dat u met behulp van deze
kist kunt uitvoeren. Tijdens dit programma worden de
materialen uit de veldwerkkist gebruikt. Natuurlijk kunt
u de losse onderdelen van de kist ook in uw eigen programma inpassen.
Inleiding
Begin het programma met een inleiding over bodem.
Voor deze inleiding kunt u onder andere gebruik maken
van de achtergrondinformatie die verderop in deze handleiding te vinden is. Besteed in de inleiding vooral aandacht aan wat de leerlingen al van de bodem weten:
• Wat is ‘de bodem’ eigenlijk?
• Niet elke bodem is hetzelfde.
• Ontstaan van een bodem.
• Wat leeft er in de bodem en wat doen al die beestjes
daar?
• De functie van de bodem voor planten en dieren.
Opdrachten
Er zijn zes opdrachten, waarvan hieronder een korte
beschrijving gegeven wordt.
1 Het gebied
Een beschrijving van het gebruik van de omgeving
door planten, dieren en de mens.
2Onderzoek op de bodem
Een beschrijving van de dingen die op de bodem te
vinden zijn en een tekening van drie planten die op de
onderzoeksplek groeien.
3Het bovenste laagje
De leerlingen gaan nu de bodem in, ze bekijken het
bovenste laagje (meten van temperatuur, vochtigheid
en hardheid).
Bespreek voordat de leerlingen buiten aan het werk
gaan hoe ze de opdrachten moeten uitvoeren en hoe
het programma is opgebouwd. Waar worden de opdrachten uitgevoerd, welke onderdelen vinden binnen
en welke buiten plaats? Laat daarbij het materiaal zien
dat wordt gebruikt zoals de grondboor, de valpen of de
bodemvochtigheidsmeter. Bespreek waar de leerlingen
op moeten letten als ze hiermee werken. Ook het werken
met de naamzoeklijst ‘Bodemtypen’ moet van te voren
besproken worden.
4Grondboring maken
De leerlingen gaan nu echt de diepte in. Met behulp
van de grondboor maken ze een boring, ze leggen het
bodemmateriaal in een uitleggoot en ze bekijken en
beschrijven de lagen van de bodem.
5Grote en kleine korrels
Door de grond te zeven komen de leerlingen er achter
dat niet alle deeltjes waaruit de bodem is opgebouwd
even groot zijn.
De leerlingen gaan vervolgens in groepen zelf aan
de slag. Ze gebruiken hierbij opdrachtkaarten en werkbladen. Van elke opdrachtkaart zijn drie exemplaren in
de veldwerkkist. De leerlingen vullen de resultaten van
hun opdrachten op de bijbehorende werkbladen in. Deze
werkbladen kunt u naar behoefte kopiëren.
Alle opdrachten, behalve opdracht 6 worden buiten uitgevoerd.
6
centrum
ongeveer 30 leerlingen kunt organiseren.
U verdeelt de groep in twee subgroepen, en deze weer
in drie groepjes van 5. Zo ontstaan er 2 parallelgroepen
van 3 maal 5 leerlingen.
• De eerste parallelgroep werkt de opdrachten als volgt
af: eerst opdracht 1, 2 en 3 en dan opdracht 4, 5 en 6.
• De tweede parallelgroep werkt ze als volgt af: eerst
opdracht 4 en 5 dan opdracht 1, 2 en 3 en tot slot
opdracht 6.
Er zijn nu maximaal drie groepjes met dezelfde opdracht
bezig. Omdat het materiaal in drievoud in de kist aanwezig is, is dit geen probleem.
Praktische organisatie programma
De opdrachten en materialen in de kist zijn gemaakt
voor het gebruik door zes leerlingen die in tweetallen
werken. Als er met meer dan 6 leerlingen met de kist
wordt gewerkt (tot ongeveer 30 leerlingen) is het noodzakelijk zelf te zorgen voor voldoende verbruiksmateriaal
(zoals lijm, plastic zakjes en potloden). De veldwerkmaterialen zijn op een goede manier te verdelen. Hieronder
een suggestie hoe u het veldwerk voor een groep van
nme
6Een bodemprofiel plakken
De kinderen plakken monsters van bodemlagen op een
plankje, zodat een miniatuurbodemprofiel ontstaat. De
naamzoeklijst ‘Bodemtypen’ wordt door de leerlingen
gebruikt om achter de naam van de bodem te komen.
Aandachtspunten
• Het is belangrijk dat u zich eerst goed op de hoogte
stelt van de bodemsituatie ter plekke.
• Als de plaatselijke situatie het mogelijk maakt, is het
leerzaam om elk groepje een andere bodem te laten
Docentenhandleiding
Veldwerkkist
Bodem
amsterdams
nme
centrum
onderzoeken en de resultaten aan elkaar te laten presenteren.
• Zorg ervoor dat de leerlingen tijdens het werk zoveel
mogelijk een beroep kunnen doen op een begeleider
voor hulp of advies. Er zijn altijd leerlingen die de
opdracht niet (direct) begrijpen of niet precies weten
wat ze moeten doen, zeker als veldwerk nieuw voor ze
is. Bij zeer zware kleigrond kan het voor de leerlingen
moeilijk zijn de boor te hanteren. Ook dan is hulp van
een begeleider noodzakelijk.
• Om een goed overzicht te houden over de verschillende werklocaties is het verstandig de groepen niet te
ver uit elkaar te laten werken.
De groepen leerlingen kunnen achteraf een tentoonstelling maken, waarin ze aan elkaar laten zien wat ze
met hun groepje gedaan hebben. Zeker als de groepen
een verschillende bodem hebben onderzocht is het leuk
dat ze aan elkaar laten zien of vertellen wat de resultaten zijn.
Afsluiting
Naar aanleiding van de resultaten en de tentoonstelling van de leerlingen kan gesproken worden over
het bodemprofiel (niet elke bodem is hetzelfde!), de
ontstaansgeschiedenis van de bodem (als daar iets over
bekend is) en de relatie tussen de bodem en de plantengroei. Besteed daarnaast ook aandacht aan het gebruik
van de bodem door de mens.
Bodem is voor veel leerlingen een abstract begrip - het
is belangrijk de theorie te koppelen aan de eigen ontdekkingen en ervaringen van de leerlingen.
Tips voor verdere verwerking
• De Bodemkringloop
Het werken met de kist is een uitstekende opstap om
de rol van de bodem in de voedselkringloop ter sprake
te brengen.
• De driepootloep
Probeer de structuur van de grond na te tekenen, zoals die onder de driepootloep te zien is. Is er verschil
tussen zand-, veen- en kleigrond?
• Veengrond bekijken
In veengrond zijn plantenresten soms nog goed te
herkennen. Laat de leerlingen een stukje veengrond
uitpluizen en kijken of ze iets herkenbaars vinden.
Docentenhandleiding
Veldwerkkist
Bodem
7
amsterdams
Achtergrondinformatie
Grond en bodem
Ontstaan van grond en bodem
Nederland bestaat voor het grootste deel uit verweringsmateriaal. Vooral de twee laatste ijstijden hebben
een grote invloed gehad op de bodem en het landschap.
Tijdens de Saale-ijstijd werden door het ijs allerlei materialen als rotsblokken, grind, zand en klei naar ons
land gebracht. Deze werden door het landijs gekneed
en bleven bij het afsmelten achter in de vorm van keileem. Tijdens de Weichsel-ijstijd heeft het ijs ons land
niet bereikt. Wel was het toen zeer koud en droog en er
kwamen veel sneeuw-, zand- en stofstormen voor. Het
zand werd afgezet als een dikke laag, dit wordt dekzand
genoemd.
In bodemkundige zin noemen we dit keileem en het
dekzand het moedermateriaal. Dit moedermateriaal ondergaat onder invloed van het klimaat, de plantengroei,
het dierenleven en de mens allerlei veranderingen: door
de regen spoelen mineralen uit, afgestorven planten
maken de bodem humusrijk, de boer beïnvloedt door
bemesting en bewerking de structuur en vruchtbaarheid
van de grond enz. Hierdoor worden in het moedermateriaal duidelijk te onderscheiden lagen gevormd. Dit heet
bodem-vorming.
Ontstaan en betekenis bodemprofiel
Een bodemprofiel is een verticale doorsnede van de
aardkorst tot een diepte, die voor de plantengroei nog
van belang is (meestal 1 à 1,5 meter). De verschillende
horizontale lagen noemen we horizonten. Iedere horizont
krijgt in de bodemkunde een letter (zie de tekening).
• De O-horizont is een op de bodem liggende (meestal
centimeters dikke) laag organisch materiaal; de strooisellaag.
• De A-horizont is de bovenste bodemlaag. Hierin zit
veel organisch materiaal dat door bodemdieren, bac-
8
centrum
teriën en schimmels wordt omgezet in humus. De
A-horizont heeft een donkerder kleur dan onderliggende horizonten. De dikte kan variëren van enkele
centimeters (bijvoorbeeld in de duinen) tot bijna een
meter (bijvoorbeeld in een tropisch regenwoud), maar
is meestal 10 tot 20 centimeter.
• Als er meer regen valt dan verdampt, loopt de regen
door de bodem naar beneden. Een aantal stoffen
(zoals ijzer of organische stoffen) kunnen met de
waterstroom meegevoerd worden naar beneden. De
uitspoelingslaag is vaak lichter van kleur en heet de
E-horizont.
• De B-horizont is de horizont waarin de uit de bovengelegen horizonten uitgespoelde deeltjes terechtkomen.
De B-horizont is duidelijk donkerder dan de E-horizont.
• De C-horizont is het moedermateriaal, waarin geen
verdere bodemvorming heeft plaatsgevonden.
De begrippen ‘grond’ en ‘bodem’ worden vaak door
elkaar gebruikt, maar het zijn verschillende dingen.
• Grond is het losse materiaal aan de oppervlakte van
de aardkorst.
• De bodem is de bovenste meter of paar meter van de
aardkorst, die bestaat uit vaste deeltjes en met water en lucht gevulde holtes. Het is de laag waarin de
meeste planten wortelen.
Grond kun je door je vingers laten glijden, met een bodem lukt dat niet.
nme
Bodemclassificatie
De Nederlandse gronden zijn door de Stichting voor
Bodemkartering ingedeeld in 5 hoofdgroepen:
veengronden, podzolgronden, brikgronden, eerdgronden
en vaaggronden.
• Veengronden zijn opgebouwd uit plantmateriaal (veen).
• Podzolgronden en brikgronden zijn gronden, waarin
duidelijk een uitspoelingslaag (E) en inspoelingslaag
(B) te zien zijn. Wanneer organisch stof wordt meegevoerd en weer neerslaat spreken we van een podzolgrond. Wanneer er klei wordt meegenomen spreken we
van brikgronden.
• Eerdgronden zijn gronden met een donkergekleurde,
humusrijke bovengrond, en een eronder gelegen grijze,
humusarme ondergrond. Dit verschil is ontstaan doordat veel organische stof in de grond terecht is gekomen.
• De vaaggronden zijn gronden waarin geen duidelijke
bodemvorming heeft plaatsgevonden.
Korrelgrootte verdeling
Eén van de belangrijkste eigenschappen van de
bodem heeft betrekking op de grootte van de deeltjes.
Veel eigenschappen van de bodem zijn hier nauw mee
verbonden.
- grind en stenen
> 2 mm
- heel grof zand
1 – 2 mm
- matig grof zand
308 – 1000 mm
- fijn zand
50 – 308 mm
- heel fijn zand (leem)
< 50 mm
- silt of stof
2 – 50 mm
- klei
< 2 mm
Docentenhandleiding
Veldwerkkist
Bodem
amsterdams
nme
centrum
Verschillende grondsoorten
De belangrijkste grondsoorten, die we in Nederland
aan de oppervlakte kunnen vinden zijn: zeeklei, rivierklei, veen, zand en löss.
Bodemdieren
In de bodem leven veel diertjes, zoals spinnen,
pissebedden en slakken. Het bekendste bodemdier is
ongetwijfeld de regenworm. Wormen leven in zeer grote
aantallen in de bodem. In een hectare weiland leven ongeveer 20.000.000 wormen. De wormen vreten zich door
de grond. Ze eten plantafval, maar krijgen ook grond
binnen. De worm heeft geen ogen. De voorkant is spits
en z’n achterlijf meer afgerond.
Bodemkringloop
Als ergens veel planten groeien, komen er vooral in
de herfst veel bladeren en takjes op de grond te liggen.
Dit noemen we plantaardig afval. Denk maar aan een bodem in een bos. Er is ook dierlijk afval, zoals konijnenkeutels of een dode muis. Allerlei bodemdiertjes eten dit
afval en knagen het in kleine stukjes. Schimmels (paddestoelen) maken het daarna nog kleiner. Dit verteerde materiaal noem je humus. Hoe meer humus er in de bodem
zit, hoe bruiner de grond wordt. De allerkleinste deeltjes
daarvan kunnen planten en bomen weer met hun wortels
opzuigen om van te leven. Zo komt het voedsel weer bij
de plant terug. Dit noem je de voedselkringloop.
De relatie tussen bodem en vegetatie
De bodem en de plantengroei hebben alles met elkaar te maken.
Vaak kun je al een beetje raden hoe de bodem er uit ziet
door te kijken wat er op die bodem te zien valt. Planten
kunnen je bijvoorbeeld veel vertellen. Alle planten stellen
bepaalde eisen aan hun omgeving. Planten die goed op
een zandgrond groeien, doen het vaak slecht op klei en
andersom. De planten die op een bodem groeien geven
informatie over bepaalde eigenschappen van de bodem,
zoals vochtgehalte, voedselrijkdom en de structuur van
de bodem. Maar de planten die er groeien veranderen de
bodem ook weer. Denk maar eens aan de wortels die in
de bodem groeien of de dode bladeren die op de bodem
vallen.
Docentenhandleiding
Veldwerkkist
Bodem
9
amsterdams
nme
centrum
De NatuurMEdiatheek
De NatuurMEdiatheek van het Amsterdams NME Centrum biedt een grote hoeveelheid educatief materiaal op
het gebied van natuur- en milieu zoals onderwijsmethodes, leskisten en ontdekdozen, kinderboeken en lesbrieven over uiteenlopende onderwerpen. Leerkrachten van
de scholen in Amsterdam kunnen deze materialen lenen
en gebruiken bij de voorbereiding en uitvoering van hun
lessen.
Om samen met kinderen veldwerkactiviteiten te kunnen uitvoeren zijn er diverse hulpmiddelen te leen zoals
loeps, schepnetten en grondboren. Er zijn ook materialen
om een binnenles over natuur zo concreet mogelijk te
maken: opgezette dieren, boomschijven, strandvondsten,
zaden en nog veel meer. Daarnaast zijn er nog tijdschriften en diverse audiovisuele materialen zoals video’s,
diaseries, cd-roms en posters.
Bezoektijden
Maandag t/m donderdag 12 - 17 uur
vrijdag gesloten
Telefoon
020 - 622 54 04
Maandag t/m donderdag 9 - 17 uur
Fax
020 - 427 99 29
E-mail
[email protected]
Website
www.anmec.nl/natuurmediatheek
Inventarislijst leskist
Alle materialen die in deze veldwerkkist voorkomen
staan genoemd op de inventarislijst. Aan de hand van
deze lijst controleert de gebruiker vooraf of de inhoud
van de kist compleet is. Bij akkoord wordt een contract
getekend. De kist moet binnen de gestelde uitleentermijn
weer compleet afgeleverd worden. Eventuele kosten als
gevolg van vermissing van of schade aan voorwerpen
zijn voor rekening van de gebruiker.
10
Docentenhandleiding
Veldwerkkist
Bodem
Werkbladen veldwerkkist bodem
werkblad 1
gebiedsbeschrijving maken • 1 - 2
werkblad 2
onderzoek op de bodem
werkblad 3
het bovenste laagje van de bodem
werkblad 4
Grondboring maken • 1 - 2 - 3
werkblad 5
grote en kleine korrels
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 1
gebiedsbeschrijving maken • 1
naam:_____________________________________________
Vul in of kruis aan
groep:______________________
(je mag meerdere dingen aankruisen)
1 Hoe is het weer?
m
zonnig
m
bewolkt
m
regen / sneeuw
m
geen neerslag
m
veel wind
m
weinig wind
m
een beetje
2 Hoe is de begroeiing?
m
geen
m
veel
3 In welk gebied ben je?
Bijvoorbeeld een bos, een duin, een weiland, een park of ergens anders.
Ik ben in een _____________________________________________________________________
4 Is er water in de buurt?
Zo ja, is dat dan een meer, een sloot, een poel of misschien nog iets anders?
_________________________________________________________________________________
5 Zijn er gebouwen?
Zo ja, wat voor gebouwen?
_________________________________________________________________________________
_________________________________________________________________________________
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 1
gebiedsbeschrijving maken • 2
6 Maak in de ruimte hieronder een tekening van het door jou beschreven gebied.
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 2
onderzoek op de bodem
naam:_____________________________________________
Vul in of kruis aan
groep:______________________
(je mag meerdere dingen aankruisen)
1 Wat voor dingen vind je op de bodem?
m
veren
m
poepjes
m
bladeren en stukjes blad
m
takjes
m
haren
m
zaden
m
kleine beestjes
m
slakken
m
schimmeldraden en paddestoelen
m
steentjes
m
______________________
m
_ ________________________
Niet levende dingen mag je meenemen als je dat wilt.
2 Kijk eens om je heen naar de planten.
Maak een tekening van de drie planten die je het meest ziet.
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 3
het bovenste laagje van de bodem
naam:_____________________________________________
groep:______________________
1 Steek de bodemthermometer ongeveer 10 centimeter de grond in.
Lees na 10 minuten de temperatuur af.
De grond is_ ______________________________graden.
2 Steek de bodemvochtigheidsmeter ongeveer 10 centimeter de grond in.
Je kunt direct aflezen hoe vochtig de bodem is
(1 is het droogst, 4 is het vochtigst).
De meter staat op_________________ dus is de bodem_________________________________
3 Met de valpen meet je hoe hard of zacht de grond is.
Laat de pen van 1 meter hoogte met de punt naar beneden op de grond
vallen (denk om je tenen!). Lees van de pen af hoeveel centimeter hij in
de grond zit.
De valpen zit _________________________ centimeter diep.
Hoe zachter de bodem is, hoe dieper de valpen er in zit.
Vind je de bodem hard of zacht?__________________________________
4 Denk je dat planten dit een fijne bodem vinden om in te groeien?
Waarom wel of niet?
________________________________________________________________________________
________________________________________________________________________________
________________________________________________________________________________
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 4
Grondboring maken • 1
naam:_____________________________________________
groep:______________________
1 Tot hoe diep kom je plantenwortels tegen?
Tot _ ________________ centimeter
2 Tot hoe diep kom je bodemdiertjes tegen?
Tot___________________centimeter
3 Meet de grondwaterstand.
a Laat de duimstok in het boorgat zakken
(hij moet de bodem van het gat raken).
Lees de diepte van het gat af. Dat is uitkomst 1.
b Trek de duimstok weer omhoog en meet hoeveel centimeter hij nat is.
Dat is uitkomst 2.
c De grondwaterstand is uitkomst 1 min uitkomst 2.
Het grondwater staat hier__________________________centimeter diep.
4 Vul onderstaande tabel in
Diepte
in cm
(kleur de grond na in de tweede kolom van de tabel)
Kleur van
de grond
Hoe voelt de
grond aan?
Hoe ruikt de grond?
Zijn er andere
dingen die
opvallen?
1e
worstje
2e
worstje
3e
worstje
4e
worstje
5e
worstje
6e
worstje
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 4
Grondboring maken • 2
5 Bestaat jouw grond uit zand of klei? Met de volgende proef kom je erachter.
A Neem van worstje 1 een klein beetje materiaal tussen je vingers en maak het een klein
beetje nat. Probeer de vormen te kneden die hieronder staan.
Begin bij A en als dat lukt maak je B en dan verder naar G. Kom je niet verder dan D?
Dan bestaat jouw grond uit leem. Leem is een mengsel van klei en zand.
B Doe hetzelfde met worstje 3 en ook met worstje 6.
Vorm
bestaat uit
a bergje
zand
b dropje
lemig zand
c rolletje met scheuren
zandig leem
d rolletje zonder scheuren
leem
e hoefijzer met scheuren
kleiig leem
f hoefijzer zonder scheuren
lemig klei
g rondje zonder scheuren
klei
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 4
grondboring maken • 3
Het 1e worstje bestaat uit _________________________________________________________
Het 3e worstje bestaat uit _________________________________________________________
Het 6e worstje bestaat uit _________________________________________________________
3 Bewaar van elk worstje grond een beetje in een plastic zakje. Op het zakje plak je een etiket
waarop je schrijft van welk worstje het is.
4 Als je helemaal klaar bent maak je het boorgat weer dicht, zodat dieren hun poten niet breken of in het gat kunnen vallen!
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Werkblad 5
grote en kleine korrels
naam:_____________________________________________
groep:______________________
Bij droog zand
1 Stapel de bodemzeven op elkaar. De grofste zeef (nummer 1) bovenop,
een zeef in het midden (nummer 2) en de fijnste zeef onderop (nummer 3)
2 Neem een handvol droog zand en gooi die in de bovenste zeef.
Het kwastje kun je gebruiken om het zand in de zeef te verdelen.
3 Schud voorzichtig met de hele set zeven.
4 Haal daarna de bovenste, grove zeef eraf.
5 Schud opnieuw met de overgebleven 2 zeven.
6 Zet de drie zeven naast elkaar.
In welke zeef zit het meeste zand?
In zeef nummer _ _________________
In welke zeef zit het minste zand?
In zeef nummer _ _________________
Zeef 1 bevat grof zand, zeef 2 middelgrof zand en zeef drie fijn zand.
Waar bestaat jouw bodem uit?
mijn bodem bestaat uit:______________________________________________________________ B i j n at z a n d
1 Neem de zandliniaal. Leg wat zand naast een vakje op de zandliniaal waar de zandkorrels ongeveer even groot zijn. Controleer dit
met het vergrootglas.
2 Naast dat vakje staat een getal. Dat zijn micrometers. Dus als er
1000 staat, betekent dit 1000 micrometer. Elke micrometer is een
duizendste millimeter. Zandkorrels zijn heel erg klein!
Het zand is________________ micrometer groot (getal opschrijven).
© A’dams NME Centrum 2004
veldwerkkist bodem
Download