Nederlandse intelligentietest voor onderwijsniveau - NIO De NIO is een groepsgewijze intelligentietest die is ontwikkeld om behulpzaam te zijn bij een juiste keuze van het niveau van (vervolg)onderwijs van leerlingen van: groep 8 van basisonderwijs, het speciaal onderwijs, de klassen 1, 2 en 3 van het voortgezet onderwijs. Onderdelen De NIO bestaat uit zes onderdelen. Drie onderdelen hebben betrekking op taalkundig inzicht (verbaal): Synoniemen, Analogieën en Categorieën. De onderdelen Getallen en Rekenen hebben betrekking op rekenkundig inzicht (symbolisch) en het onderdeel Uitslagen op ruimtelijk inzicht (symbolisch). Synoniemen: Kennis en betekenis van woorden Analogieën: Ontdekken van relaties en het toepassen ervan in nieuwe situaties Categorieën: Het vinden van een logische relaties tussen begrippen Getallen: Logisch toepassen van rekenregels Rekenen: Snel en vaardig kunnen toepassen van de vier hoofdonderdelen van het rekenen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen) Uitslagen: Het vermogen om zich driedimensionale figuren tweedimensionaal te kunnen voorstellen en omgekeerd Op het formulier staan achter de verbale en symbolische onderdelen de letters R en N. De R staat voor ruwe score en dit is de som van het aantal volledig juist ingevulde opgaven. De ruwe score wordt omgezet in de normscore (N). De normscore geeft aan hoe de leerling presteert op een bepaald onderdeel ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten. Intelligentie-index De prestaties op de schalen verbaal en symbolisch worden uitgedrukt in een IQ-cijfer. Het verbale IQ meet het taalkundig inzicht van de leerling. Dit heeft te maken met woordbetekenis, zinsbegrip en tekstbegrip. Het symbolische IQ betreft ruimtelijk inzicht en het toepassen van rekenkundige vaardigheden. De verbale en symbolische schaal samen vormen het totaal IQ. Schooltype- index De schooltype-index bestaat uit een tabel waarin de verschillende onderwijsniveaus worden vermeld. Deze tabel geeft op basis van de NIO aan welke onderwijsniveaus passend of niet passend zijn. Dit wordt aangeduid met getallen, lopend van 1 (zeer laag) t/m 9 (zeer hoog). Hoe lager de getallen, hoe lager de kans van slagen en hoe moeilijker de lesstof voor het kind is. Hoe hoger de getallen hoe hoger de kans van slagen en hoe beter het kind de lesstof aankan. Bij de getallen 4,5 en 6 is het intelligentieniveau passend bij het niveau van dat onderwijstype. Drempelonderzoek Bij het drempelonderzoek wordt het niveau bepaald door de scores van de schoolvaardigheden technisch lezen, spelling, woordenschat, begrijpend lezen en rekenen. Het drempelonderzoek kan gebruikt worden bij een indicatiestelling voor leerwegondersteunend onderwijs (LWOO), praktijkonderwijs (PrO), VMBO of HAVO/VWO. Uitleg DL, DLE en LA Didactische leeftijd (DL): de didactische leeftijd staat voor het aantal maanden onderwijs dat een leerling heeft gehad. Daarbij wordt uitgegaan dat elk schooljaar 10 didactische maanden telt en dat het leren bij aanvang van groep 3 begonnen is. De dl van een leerling midden groep 3 (januari gr 3) is 5 maanden en een leerling eind groep 5 heeft een dl van 30 maanden. Het tellen van de didactische leeftijd stopt aan het einde van de basisschool omdat er dan bij gemiddelde leerlingen van uitgegaan wordt dat zij alle stof zoals aangeboden op het basisonderwijs beheersen (een leerling kan geen dl > 60 hebben). Didactische leeftijdsequivalent (DLE): Het DLE drukt uit op welk niveau een leerling staat met het beheersen van de leerstof. Eén DLE is wat de gemiddelde leerling na één maand onderwijs op de basisschool onder de knie heeft. Een schooljaar omvat circa 10 maanden onderwijs, zodat een DLE van 10 overeenkomt met wat de gemiddelde leerling op het einde van het eerste leerjaar of groep 3 heeft bereikt. Het DLE kan worden gebruikt totdat leerlingen alle stof op eind basisschoolniveau beheersen. Zodoende wordt op het pro het DLE ook nog gebruikt. Leerachterstand (LA): de verhouding tussen de didactische leeftijd (DL) en de didactische leeftijdsequivalent (DLE). Voorbeelden 1. Piet zit in januari in groep 8 van het basisonderwijs. Hij heeft dan een didactische leeftijd of DL van 55 (hij heeft 55 maanden onderwijs gehad gerekend vanaf begin groep 3 en elk jaar onderwijs staat voor 10 maanden). Piet heeft veel moeite met rekenen. Uit een reken toets kwam dat hij rekent op het niveau van kinderen aan het eind van groep 5. Hij heeft bij rekenen dus een didactische leeftijdsequivalent of DLE van 30. 2. Jan zit in de tweede klas van het PrO. Uit een spellingtoets blijkt dat hij spelt op het niveau van kinderen in januari van groep 6. Zijn DLE is dan 35 (gerekend vanaf begin groep 3 is dat 10+10+10+5 maanden). Zijn DL is >60 (zoals beschreven telt dit niet verder) In de tabel staan verschillende onderdelen (gemiddeld, begrijpend lezen, rekenen, spelling en woordenschat) en de onderwijsniveaus (praktijkonderwijs t/m vwo). Deze tabel geeft op basis van het drempelonderzoek aan welke onderwijsniveaus passend of niet passend zijn. Dit wordt aangeduid met getallen van 1 (zeer laag) t/m 9 (zeer hoog). Hoe lager de getallen, hoe lager de kans van slagen en hoe moeilijker de lesstof voor het kind is. Hoe hoger de getallen hoe hoger de kans van slagen en hoe beter het kind de lesstof aankan. Bij de getallen 4,5 en 6 is het intelligentieniveau passend bij het niveau van dat onderwijstype. Dit wordt grafisch weergegeven in de grafiek. In de grafiek geven de zwarte vakjes de plaats weer van de scores van uw kind binnen de leerwegen in het voortgezet onderwijs. De onderdelen worden genoemd in volgorde van belangrijkheid. Het gemiddelde (g), begrijpend lezen (b) en rekenen (r) geven sterkere aanwijzingen dan spelling (s) of woordenschat (s). Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV): screenende vragenlijst De SEV is een gedragsbeoordelingslijst om te bepalen in hoeverre kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar problemen vertonen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De SEV is een screeningsinstrument . De specifieke vormen van sociaal-emotionele problematiek die in de SEV worden onderscheiden zijn: - Aandachtstekort met hyperactiviteit (snel afgeleid, druk en ongeremd). - Sociale gedragsproblematiek (opstandig gedrag, agressie en overtreden van regels). - Angstig en stemmingsverstoord gedrag (piekeren, sociaal teruggetrokken zijn en somberheid). - Autistisch gedrag (problemen in de communicatie met anderen en een obsessie voor bepaalde voorwerpen, onderwerpen of bewegingen). Uit de vragenlijst kunnen per vorm één van de volgende 3 uitslagen naar voren komen: Normaal: er zijn geen bijzonderheden. Er lijkt sprake te zijn van afwezigheid van bepaalde gedragssymptomen op het betreffende sociaal-emotionele gebied. Subklinisch: deze scores geven reden tot zorg en behoeven aandacht. Klinisch: deze scores verwijzen naar de aanwezigheid van gedragssymptomen op het betreffende gebied.