Tijd van monniken en ridders: 500 - 1000 Begrippen o Agrarisch-autarkische samenleving: samenleving met vooral landbouw, weinig steden en handel, en weinig specialisatie in nijverheid. De nadruk ligt op de landbouw. Deze samenleving is zelfvoorzienend. o Agrarisch-urbane samenleving: samenleving waarin de meeste mensen van de landbouw leven, maar waar ook kleine steden met voornamelijk handel en nijverheid zijn. o Autarkie: zelfvoorzienend, weinig afhankelijk. o Feodalisme: bestuurssysteem dat berust op de verhouding tussen de leenheer en zijn leenmannen. o Hofstelsel: economisch systeem van een door vrijen en horigen bewerkt landgoed. o Horigen / horigheid: boeren die aan het domein van een heer gebonden zijn. o Islam: letterlijk onderwerping. De religie die is gesticht door de profeet Mohammed met Allah als enige god. Jaartallen 476: de laatste keizer van het Romeinse Rijk wordt afgezet. 496: Clovis neemt het christelijke geloof aan. 610: eerste openbaring aan Mohammed. 622: hedsjra van Mohammed. 632: Mohammed sterft. 690: Willibrord begint kerstening in West-Europa. 716: Bonifatius komt Willibrord bijstaan. 732: Slag bij Poitiers. 750: Omayyaden ten val gebracht door Abassieden. 800: Karel de Grote wordt tot keizer gekroond. 840: aanvallen van de Noormannen nemen toe. 863: Dorestad raakt in verval. 911: Rollo de Noorman krijgt Normandië als leen van de Franse koning. Kenmerkende aspecten 1. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur. 2. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid. 3. De verspreiding van christendom in geheel Europa. 4. Het ontstaan en de verspreiding van de islam. Belangrijke personen Clovis: zocht om zijn gezag aanvaardbaar te maken aansluiting bij de Gallo-Romeinse elite. Clovis bekeerde zich tot het katholieke christendom van de Gallo-Romeinse bevolking, om politieke redenen. Karel de Grote: onder leiding van Karel de Grote werd het leenstelsel verder uitgebouwd. Willibrord: heeft een groot deel van het vasteland gekerstend. Hij werd gestuurd in opdracht van paus Gregorius I de Grote. Later werd hij gesteund door Bonifatius. Bonifatius: missionaris. Heeft geprobeerd de Friezen te kerstenen, maar dit kwam hem duur te staan. Hij werd vermoord. Mohammed: de stichter van de islam. Heeft de koran geschreven. Heeft de hedsjra gemaakt om te vluchten. Hij heeft veel mensen bekeerd tot de islam. Uitwerking kenmerkende aspecten 1. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur. Na de dood van Clovis in 511 werd zijn rijk verdeeld onder zijn zonen. Clovis’ opvolgers hadden moeite om hun positie te handhaven. Uiteindelijk kwam de macht in handen van Karel Martel. Hij moest vaak veldslagen leveren. Karel had dus een leger van ruiters nodig om zijn oorlogen te kunnen voeren. Ridders onderscheidden zich van andere krijgers door het bezit van paarden en wapenuitrusting. Het aanschaffen daarvan was echter zeer kostbaar. Wanneer de koning deze mannen aan zich wilde binden, moest hij hen belonen met land, het zogeheten leen. Hieruit ontstond het feodalisme of het leenstelsel. De koning was de leenheer, de ridder de leenman. De verhouding tussen de leenheer en de leenman werd vaak ook minder persoonlijk, omdat het de leenman vooral ging om het verkrijgen van het gebied. Leenmannen gingen zelf ook leenmannen benoemen die trouw zwoeren aan hun lokale heer en niet aan de koning. Dit leidde soms tot grote conflicten. 2. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid. In het Romeinse Rijk hadden steden een bestuursfunctie, centra van handel en nijverheid. Grootgrondbezitters vormden samen met de Romeinse bestuursambtenaren en rijke handelaren de elite. Onder aan de sociale ladder stonden de slaven: een samenleving die zo ingedeeld is, heet een agrarisch-urbane samenleving. Door de Germaanse invallen in de vijfde eeuw liepen de steden leeg en werd de maatschappij agrarischer. De landbouw productie daalde sterk en veel kleine boeren konden zich niet meer handhaven. Ze plaatsten zichzelf onder de bescherming van een grootgrondbezitter, maar moesten daarvoor wel hun eigen akkers en vrijheid prijsgeven. Grootgrondbezitters organiseerden hun landgoederen in domeinen. Zo’n domein was grotendeels zelfvoorzienend. In plaats van een agrarisch-urbane samenleving ontstond er een agrarisch-autarkische samenleving. 3. De verspreiding van het christendom in geheel Europa. Het chistendom was door keizer Theodosius in 391 in het hele Romeinse Rijk tot staatsgodsdienst verklaard. Germanen die in Europa de leiding hadden overgenomen, hadden vaak al het christendom van hun nieuwe onderdanen overgenomen. De eerste Frankische koning die overging tot het christendom was Clovis, rond 500. Vanaf de zesde eeuw stuurde de paus missionarissen eropuit om de bevolking van Europa te kerstenen. In 690 kwam de missionaris Willibrord vanuit Ierland naar het vasteland om de bevolking te kerstenen. Vanaf 716 kreeg hij steun van Bonifatius. Bonifatius was tot hoge leeftijd actief. De mensen bleven zich verzetten tegen kerstening en Bonifatius wilde zich niet daarbij neerleggen. Toen hij 80 was, ging hij naar Dokkum om de Friezen opnieuw te bekeren. Deze waren hier niet van gediend en doodden in 754 Bonifatius en zijn volgelingen. De terugkeer van het christelijke geloof in de vroege middeleeuwen heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de Europees-christelijke cultuur. 4. Het ontstaan en de verspreiding van de islam. In 570 werd Mohammed geboren in Mekka. Volgens de leer van de islam kreeg Mohammed in 610 een openbaring van Allah, die hem opdroeg om zijn woorden op te schrijven. Dit werd de Koran: in korte tijd ontwikkelde Mohammed zich tot de profeet van Allah. Het verspreiden van diens woorden gingen niet gemakkelijk. In 622 moesten Mohammed en zijn volgelingen vluchten uit Mekka. Dit is de hedsjra. Mohammed slaagde erin steeds meer mensen te bekeren en kon uiteindelijk terugkeren naar Mekka. Na de dood van Mohammed in 632 breidde de islam zich verder uit. De moslims zagen het als hun heilige plicht om de islam te verspreiden. Mede door de religieuze veroveringsdrift van de moslims en de aantrekkingskracht van de islam werd het islamitische grondgebied fors uitgebreid. Kern en perspectief Paragraaf 1 Door interne strijd, economische problemen en volksverhuizingen verdwenen de eenheid en het bestuur in het Romeinse Rijk. In plaats hiervan kwamen er tijdelijke koninkrijken, die onderling vaak oorlog voerden. De Frankische krijgsheer Clovis slaagde erin om Gallië onder zijn gezag te krijgen: het rijk der Franken. Na zijn dood viel het Rijk echter uiteen, omdat elk van zijn zonen een deel erfde. Rond 800 had de Frankische koning Karel de Grote zo’n groot rijk veroverd, dat hij tot keizer werd gekroond. Hij werd daarmee de eerste keizer in WestEuropa sinds de val van het Romeinse Rijk. Ook zijn rijk viel na zijn dood uiteen. Vorsten probeerden de controle over hun gebieden te houden door mensen aan zich te binnen met een eed van trouw in ruil voor het geven van een leen. Zo ontstond het feodalisme (leenstelsel), de kenmerkende bestuursvorm van de Middeleeuwen. Het bepaalde de verhouding tussen de koning en zijn edelen. Onder sterke koningen was het een uitstekende manier om een groot rijk te besturen. Onder zwakke koningen leidde het echter tot strijd tussen de leenmannen en de koning, waar de rest van de bevolking onder te lijden had. In de Tijd van monniken en ridders ontstond de standensamenleving. In deze standensamenleving bepaalden iemands afkomst en bezit zijn status. Hoe hoger de stand was waartoe je behoorde, hoe meer macht je had. Ook in onze samenleving gaan status en macht samen. Daarnaast zijn er ook gebieden in de wereld waar wordt geregeerd op basis van stamverbanden. Dit leidt vaak tot spanningen, wanneer achtergestelde groepen een gelijkwaardige positie opeisen. Paragraaf 2 Het wegvallen van het Romeinse Rijk had grote gevolgen voor de economie. Doordat het centrale bestuur verdween en er onvoldoende geld was, verslechterde het onderhoud van wegen en bruggen. Steden verloren een groot deel van hun bevolking. Daardoor werd handeldrijven steeds moeilijker en had de specialisatie in beroepen weinig nut. Gezinnen gingen weer voor zichzelf zorgen en produceren. De agrarisch-urbane samenleving veranderde steeds meer in een agrarische samenleving. De geldeconomie verdween en maakte plaats voor ruilhandel. Handel was er nog alleen in luxeproducten waarvoor transport over grote afstand lonend was. Landgoederen ontwikkelden zich tot autarkische systemen. Zwakke boeren gaven hun vrijheid op in ruil voor de bescherming die het wonen op een landgoed van een heer bood. Ze verloren hun zelfstandigheid en werden horigen. Het verdwijnen van het Romeinse gezag en de invasies van Germaanse stammen leidden tot toenemende onzekerheid onder de bevolking. Mensen sloegen op de vlucht, op zoek naar voedsel en veiligheid. Dit gebeurt nu nog steeds. Waar oorlog is, trekken grote groepen mensen naar een betere plek. Vaak worden zij daar afhankelijk van lokale machthebbers. Ze moeten hun vrijheid prijsgeven om in betrekkelijke veiligheid te kunnen overleven. Paragraaf 3 Het christendom was door keizer Theodosius in 391 in het hele Romeinse Rijk tot staatsgodsdienst verklaard. Door de volksverhuizingen was echter het Germaans-heidense deel van de bevolking toegenomen. Vanaf de zesde eeuw stuurde de paus missionarissen eropuit om de bevolking van Europa te kerstenen. Germanen die in Europa de leiding hadden overgenomen, hadden vaak al het christendom van hun nieuwe onderdanen overgenomen. De Germaanse adel en de katholieke geestelijken hadden elkaar nodig om hun machtsposities te versterken. De terugkeer van het christendom in de vroege Middeleeuwen heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de Europees-christelijke cultuur. Vanaf de vroege Middeleeuwen had de katholieke kerk grote invloed op culturele, maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen in Europa. De band tussen kerk en bestuur was sterk: ze hadden elkaar nodig om hun posities te versterken. Tegenwoordig in vel landen zijn kerk en staat gescheiden. In andere landen zijn religie en bestuur echter sterk met elkaar verweven en wordt wetgeving door religieuze opvattingen beïnvloedt. Paragraaf 4 In de zeventiende eeuw ontstond onder leiding van de profeet Mohammed een nieuw geloof: de islam. Dit gebeurde in het gebied rond Mekka. In korte tijd veroverden aanhangers van deze religie de Arabische wereld en Noord-Afrika. Vanuit Noord-Afrika bereikten islamitische legers ook Europa en kwam Spanje onder islamitisch bestuur. In 732 werd een islamitisch leger verslagen door de Franken. Hoewel de islam zich daarna niet verder uitbreidde in West-Europa, bleef deze godsdienst sterk aanwezig in het Middellandse-Zeegebied. Er ontstonden intensieve contacten tussen moslims en christenen. Handel en kennis verspreidden zich vanuit de islamitische gebieden over Europa. Bij de islamitische Arabieren waren de Grieks-Romeinse geschriften bewaard gebleven via hun handelscontacten met Byzantium. De islam is tegenwoordig een van de grootste religies ter wereld. Ook in West-Europa is deze godsdienst sterk vertegenwoordigd. Al in de vroege Middeleeuwen waren er contacten tussen moslims en christenen. Hoewel deze contacten niet altijd vreedzaam verliepen, vond er wel een uitwisseling van kennis en producten plaats. Daarbij profiteerden de Europeanen van de grote voorsprong die de moslims toen hadden in de filosofie en in de wetenschap. Dit is van grote invloed geweest op de economische en wetenschappelijke ontwikkelingen in christelijk Europa.