BIOLOGIE H1 GEDRAG 1.5 ONTWIKKELING VAN GEDRAG In de eerste levensjaren verandert het gedrag van het kind voortdurend door lichamelijk, sociale en psychische ontwikkelingen. Reflexmatig gedrag gaat steeds meer over in bewust gedrag. Reflexen zijn reacties op prikkels die optreden zonder dat de wil daarbij is betrokken. Bij bewust gedrag speelt de wil wel een rol. Aangeboren gedrag: gedrag dat al aanwezig is vanaf het moment dat je aangeboren wordt. Hier hoef je niet over te leren. Aangeleerd gedrag: gedrag dat ontstaat na een leerproces Je hebt verschillende manieren van leren: ` 1. Inprenten: iets kan alleen worden geleerd in een bepaalde, korte levensperiode (de gevoelige periode). Bij mensen is deze periode tot 1 1/2 jaar. Leren in een gevoelige periode Je kan ‘datgene’ alleen of het beste leren in de gevoelige periode Voorbeeld: ganzen leren hun moeder kennen direct als ze uit het ei komen. Het geen dat dan geluid maakt en beweegt moet hun moeder zijn. 2. Klassiek conditioneren: een prikkel veroorzaakt een bepaalde reflex die oorspronkelijk niet door die prikkel werd veroorzaakt. Het koppelen van een neutrale prikkel* aan een prikkel die gedrag tot gevolg heeft. Voorbeeld: de honden van Pavlov. Een hond scheidt speeksel af bij het horen van een bepaald geluid, nadat de hond een aantal malen voedsel heeft gekregen voorafgegaan door dat geluid. * heeft normaal geen gedrag tot gevolg 3. Operant conditioneren: het effect van gedrag heeft invloed op de frequentie waarmee het gedrag (de operant) plaatsvindt. Het leren via belonen en straffen. Verband leggen tussen het gedrag en wat dit gedrag oplevert. Voorbeeld: de Skinner-box. In een Skinner-box neemt de frequentie waarmee een rat op een hefboom drukt toe, als de rat daardoor voer krijgt. 4. Gewenning: een bepaalde reactie op een prikkel wordt afgeleerd bij herhaling van die prikkel. Je leert dat een bepaalde prikkel geen nuttige informatie bevat en dat je er niet meer op hoeft te reageren. Meer afleren dan aanleren Voorbeeld: kraaien die een nieuwe vogelverschrikker zien vliegen weg. 5. Trial and error: een vorm van conditionering waarbij een dier proefondervindelijk leert. Ontdekken welk gedrag het gewenste resultaat oplevert. Eerst handelingen vertonen die niet de gewenste resultaten opleveren. Blijven proberen tot je per toeval wel het gewenste resultaat bereikt. Voorbeeld: een vogeltje die melk uit een melkfles wilt hebben. 6. Spelend leren Leren van sociaal gedrag. Hoe ga je met elkaar om en hoe werk je samen. Voorbeeld: leeuwenwelpen spelen met elkaar, hi erbij vertonen zij gedrag. 7. Imitatie & inzicht Imitatie: Leren door het gedrag van soortgenoten na te doen (nabootsing). Inzicht: In een onbekende situatie wordt de oplossing van een probleem gevonden door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren . Voorbeeld imitatie: Jonge vogels leren de soort specifieke zang van oudere soortgenoten. Voorbeeld inzicht: Een aap leert kisten op elkaar te stapelen om bij hoog hangende bananen te kunnen komen.