- Scholieren.com

advertisement
Biologie Samenvatting Hoofdstuk 8 Gedrag
Basisstof 1: De studie van gedrag
Gedrag=alle waarneembare activiteiten van een dier of mens (geluid maken, slapen, van kleur
veranderen)
Ontstaan impulsen onder invloed van prikkels -> geleiden en verwerken impulsen -> respons=reactie
van een dier op prikkels
Gedrag van een dier of mens is opgebouwd uit handelingen/gedragselementen (slapen, oren spitsen)
Ethologie=studie van gedrag
Ethogram=objectieve beschrijving van de verschillende typen handelingen van een diersoort
Protocol=lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier
Basisstof 2: De organisatie van gedrag
Gedragssysteem=groep van samenhangende handelingen
Als het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling -> gedragsketen
Gedragsketen stekelbaars
Hierna begint de broedzorg, handeling daarvan is het waaieren=water verversen door het nest d.m.v.
wapperen van zijn borstvinnen.
Basisstof 3: Hoe wordt gedrag veroorzaakt?
Gedrag wordt veroorzaakt door inwendige en uitwendige factoren.
Uitwendige factoren=prikkels uit de omgeving (rode vlek op snavel)
Inwendige factoren=prikkels vanuit je lichaam (honger) -> motiverende factoren
Motivatie(drang)=bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedrag(voortplantingsdrang,
honger, dorst)
Daglengte en de temperatuur zijn ook uitwendige factoren voor drang tot een handeling
Sleutelprikkel=prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van een bepaald
gedrag (prikkel die altijd leidt tot hetzelfde gedrag) (rode snavelvlek)
Supranormale prikkel=effectievere prikkel die leidt tot ‘’overdreven’’ gedrag
Basisstof 4: hoe wordt gedrag bepaald?
Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en door leerprocessen.
Door leerprocessen ontwikkelt het gedrag zich tijdens het leven -> ontstaat aangepast gedrag (dat
overlevingskansen vergroot)
Leren kan plaatsvinden door:
 inprenting;
 gewenning;
 conditionering;
 imitatie;
 inzicht.
Inprenting=wanneer dieren alleen iets leren in een bepaalde,korte periode van hun leven (de
gevoelige periode) (vb. leren kennen van ouders)
Gewenning=als de kans op een prikkel afneemt bij herhaaldelijke toediening van die prikkel (afleren
van gedrag)
Conditionering=bepaald gedrag leren door middel van belonen en straffen:
trial and error=proefondervindelijk leren
dresseren=mensen leren dieren kunstje
klassieke conditioneren
operante conditioneren
Imitatie(nabootsing)=nadoen van gedrag van soortgenoten
Inzicht=in onbekende situatie de oplossing vinden van een probleem door verschillende vroeger
opgedane ervaringen te combineren (combineren elementen tot nieuw gedrag)
Geconditioneerde reflex (voorwaardelijke reflex)
Klassiek conditioneren=prikkel leidt tot gedrag dat eerst niks met die prikkel te maken had
Operante conditioneren=nieuw gedrag aanleren d.m.v. belonen
Basisstof 5: Sociaal gedrag
Sociaal gedrag=gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar
--> is handeling van de ene soortgenoot de prikkel voor de volgende handelingen van een
soortgenoot
Signalen=handelingen bij sociaal gedrag(zigzagdans) --> hebben mededelingsfunctie voor
soortgenoten --> door signalen is communicatie tussen soortgenoten mogelijk
Signalen kunnen worden gegeven door middel van --> kleuren, geluiden, geuren, houdingen of
gebaren.
Tot sociaal gedrag behoren: gedrag dat functie heeft bij het vaststellen van een rangorde binnen
groep, voortplantingsgedrag en territoriumgedrag.
Pikorde=rangorde bij kippen
Imponeergedrag=je zo indrukwekkend en grootmogelijk maken
Verzoeningsgedrag
Statenvormende insecten lezen op blz. 279
Balts
--> vergroot de bereidheid tot paring, doordat tijdens de balts de seksuele motivatie
toeneemt.
--> vermindert agressie tussen de partners
--> bestaat uit een mengsel van handelingen uit voortplantings en handelingen uit aanvalsen vluchtgedrag.
Geritualiseerd gedrag=handelingen bij de balts die overdreven worden uitgevoerd zodat ze een
signaalfunctie krijgen
Bronst=bereidheid tot paring bij zoogdieren
Territoriumgedrag=verdedigen van territorium tegen binnendringende soortgenoten
Door het vormen van territorium stel je voedsel en ruimte veilig om nakomelingen op te voeden.
Dreiggedrag=elementen van zowel aanvalsgedrag als vluchtgedrag (stekels omhoog)
Ambivalentgedrag=gedrag dat is samengesteld uit handelingen van twee of meer gedragssystemen.
--> voorbeeld van conflictgedrag
Conflictgedrag=gedrag dat wordt veroorzaakt door een conflict tussen gedragssystemen
--> ontstaat als voor meerdere gedragssystemen een even sterke motivatie bestaat
Voorbeelden van conflictgedrag --> overspronggedrag en omgericht gedrag
Overspronggedrag lijkt meestal zinloos, van ambivalent gedrag naar overspronggedrag
(dreighouding ----------> zandhappen)
Omgericht gedrag= als het agressieve gedrag niet op de soortgenoot maar op iets anders wordt
gericht.
Basisstof 6: Gedrag bij de mens
Leerprocessen spelen bij mensen een veel grotere rol dan bij dieren.
Inzicht speelt een belangrijke rol.
Mensen ontwikkelen normen en waarden voor hun gedrag.
Normen=gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden (je mag niet
stelen)
Waarden=uitgangspunten die mensen gebruiken bij het inrichten van hun leven (eerlijkheid, respect,
rechtvaardigheid en vrijheid)
Rolgedrag=gedrag dat anderen van iemand in een bepaalde situatie verwachten (vb. leidersgedrag)
Als iemand rolgedrag vertoont voldoet hij/zij aan het rolpatroon.
Sleutelprikkels van een schattig, lief wezentje zijn: rond gezicht, bolle wangen, hoog naar voren
gewelfd voorhoofd, grote ogen, wipneus, klein zuigmondje, in verhouding groot hoofd en mollige
lichaamsvormen. --> het kinderschema volgens Lorenz
In reclames wordt vaak gebruik gemaakt van supranormale prikkels.
Conflictgedrag en dreiggedrag bij mensen:
 Dreiggedrag (wijd open ogen staren)
 Imponeergedrag (groot maken, bepaalde kleding)
 Overspronggedrag (op het hoofd krabben, door de haren strijken)
 Omgericht gedrag (stampvoeten, met de hand op tafel slaan)
Download