zes kinderen in de oorlog

advertisement
ZES
KINDEREN
IN DE
OORLOG
HAN
LEIDINDG
Een historische ontdekkingstocht voor leerlingen
Het levensverhaal van Anne Frank is een waardevolle ingang op de geschiedenis van de Jodenvervolging en de Tweede Wereldoorlog.
Maar het blijft één verhaal en één perspectief.
Met behulp van de werkvorm ‘Zes kinderen in
de Oorlog’ ontdekken leerlingen in kleine groepen zes andere perspectieven. Aan de hand van
het speelbord en de dertig bronnen (teksten uit
dagboeken en citaten uit interviews) komen zij
steeds meer te weten over de zes kinderen. Tijdens deze historische ontdekkingstocht doen de
leerlingen door middel van de bronnen ook kennis op over de belangrijkste gebeurtenissen van
de Jodenvervolging en de Tweede Wereldoorlog.
Leerlingen discussiëren in kleine groepen over
de dertig bronnen: over wie van de zes oorlogskinderen gaat deze bron? Wie kan dit gezegd of
geschreven hebben? En over welk jaartal of belangrijke gebeurtenis heeft hij of zij dit gezegd?
Als alle kaartjes met bronnen op de juiste plek
liggen, wordt de oplossing in een handomdraai
zichtbaar. Achterop de bronkaarten staan
woorden die samen een citaat vormen.
In deze handleiding vindt u een uitgebreide
algemene instructie en zes verhalen over de
oorlogskinderen. Deze verhalen geven meer
achtergrondinformatie over elk kind. Daarnaast
zijn er tips en ideeën om te variëren en de
opdrachten voor leerlingen te verdiepen.
DE WERKVORM ‘ZES KINDEREN IN DE OORLOG’ BESTAAT UIT:
- 6 speelborden met basisinformatie over de kinderen en belangrijke gebeurtenissen;
- 6 x 30 kaartjes met de bron op de voorzijde en een woord op de achterzijde;
- 6 zakjes om de kaartjes in te bewaren.
ZES KINDEREN, ZES PERSPECTIEVEN
In de keuze van de zes kinderen is bewust gekozen voor zes verschillende perspectieven. Door hun persoonlijke oorlogsverhalen komen de vier rollen – daders, slachtoffers, helpers en toeschouwers – duidelijk naar
voren. In deze handleiding zijn uitgebreide verhalen van de zes kinderen opgenomen. Deze verhalen staan
ook als pdf-printbladen online zodat de leerlingen zich verder kunnen verdiepen: www.annefrankkrant.nl
De leerlingen maken kennis met de volgende oorlogskinderen:
1: TO HOFSTRA
To Hofstra wordt op 26 februari 1924 in Sneek geboren. Haar vader is dierenarts, haar moeder
tandarts. To is de jongste, ze heeft een broer, Jan, en een zus, Hilly. Ze wonen in Sneek. Tijdens
de oorlog houdt To in een dagboek precies bij wat er allemaal gebeurt. Vaak plakt zij er ook
artikelen uit de krant en allerlei briefjes en bonnen in.
2: MOZES FLINKER
Als in mei 1940 de oorlog uitbreekt, woont Mozes Flinker in Den Haag. Hij is dan 13 jaar oud.
Zijn vader en moeder, Lazjer en Mindla, zijn in Polen geboren. Mozes heeft vijf zusjes en een
broertje. De familie Flinker is joods. De vader van Mozes woont en werkt in die tijd veel als
koopman in Roosendaal. Via Roosendaal vlucht de familie naar België. Wanneer de familie
Flinker in Brussel onderduikt, gaat Mozes een dagboek bijhouden.
01
KAARTJES MET BRONNEN
3: LEO A. VAN LEEUWEN
Leo is 5 jaar oud als de Duitse troepen Nederland binnenvallen. Hij heeft drie broers: Harry,
Peter en Wimpie. Het gezin Van Leeuwen woont in Haarlem. Leo’s vader is voor de oorlog al lid
van de NSB. Tijdens de oorlog gaat zijn vader in het Duitse leger meevechten.
4: EDITH VAN HESSEN
In elk bronkaartje zitten meestal twee aanwijzingen: een detail over de persoon en een verwijzing naar een
jaartal en/of gebeurtenis. Op enkele kaartjes staat slechts één aanwijzing. Door samen op zoek te gaan naar de
aanwijzingen en te discussiëren, kunnen leerlingen erachter komen waar de bronkaartjes op het speelbord horen. De meeste bronkaartjes bevatten een citaat uit een dagboek of interview. In sommige gevallen staat er een
foto bij de tekst.
Edith van Hessen is geboren in 1925. Ze heeft twee broers, Guus en Jules. Het gezin is joods
en woont in Den Haag. Ediths oma, die ze ‘Omi’ noemt, woont bij de familie in. Edith houdt
van actie! Ze doet veel, sport, toneel, muziek en uitjes. Ook houdt ze vanaf 1938 een dagboek
bij. Haar broer Guus vlucht vlak voor de oorlog naar de Verenigde Staten. In 1942 duikt
Edith alleen onder in Breda waar ze tot na de bevrijding zal blijven.
5: KEES TETTEROO
Als de oorlog begint, is Kees Tetteroo 17 jaar. Kees groeit op in Schipluiden, vlakbij Delft. Hij
schrijft veel in zijn dagboek, knipt artikelen en advertenties uit de krant en gaat op pad om
foto’s te maken. Als veeverloskundige, een soort veearts, krijgt hij vrijstellingen van de Duitse
bezetter. Toch is Kees bang dat hij opgepakt zal worden om voor de Duitsers te moeten
werken. Op 5 mei 1945, de dag van de bevrijding, schieten Duitse soldaten de vader van Kees’
verloofde, Annie, dood.
6: TRUUS OVERSTEEGEN
Truus Oversteegen is 16 als de oorlog uitbreekt en samen met haar twee jaar jongere zusje
Freddie sluit ze zich aan bij een verzetsgroep in Haarlem. Hannie Schaft maakt ook deel uit van
die groep. Truus brengt eerst illegale kranten rond, daarna helpt zij joodse kinderen onder te
duiken en uiteindelijk raakt zij betrokken bij het gewapende verzet. Truus verkleedt zich vaak
als jongen tijdens de acties. Vlak voor de bevrijding wordt Hannie Schaft opgepakt en door
de nazi’s doodgeschoten.
VIJF JAAR OORLOG
De bezetting door het Duitse leger duurt vijf jaar. Een van de doelen van het spel is dat leerlingen ontdekken in
welke volgorde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Zo wordt aan de hand van bronkaartjes bijvoorbeeld
duidelijk dat de Jodenvervolging een stapsgewijs proces is geweest.
In de werkvorm ‘Zes kinderen in de Oorlog’ zijn de volgende jaartallen en gebeurtenissen opgenomen:
1940
- Inval van het Duitse leger
- Rotterdam gebombardeerd
- Capitulatie (overgave)
- Ontslag joodse ambtenaren
- Invoering persoonsbewijs
1941
- Joden moeten zich registreren
- Februaristaking
- Steeds meer ‘Voor Joden verboden’
- Duitse aanval Sovjet-Unie (Rusland)
- Jonge mannen melden zich vrijwillig om met het
- Duitse leger mee te vechten
1942
- Japan bezet Nederlands-Indië
- Invoering van de Jodenster
- Begin deportaties van joden naar de kampen
- Distributiebonnen voor bijna alle producten
02
1943
- Russische leger wint slag om Stalingrad
- Grote razzia’s op joden in Amsterdam
- Jonge mannen opgepakt voor dwangarbeid
- Verzet tegen de Duitse bezetter neemt toe
1944
- Zwaardere straffen voor verzetsacties
- D-day: landing geallieerden in Normandië
- Dolle dinsdag: 5 september
- België en Zuid-Nederland bevrijd
1944/1945
- Hongerwinter
- Duits offensief in de Ardennen
- Kamp Auschwitz-Birkenau bevrijd
1945
- Bevrijding Nederland
- Capitulatie nazi-Duitsland
Kaartje met twee aanwijzingen;
To Hofstra en Duitse inval mei 1940.
Tekst en foto met twee aanwijzingen; broer Guus van Edith van
Hessen en D-Day 6 juni 1944.
ALGEMENE
INSTRUCTIE
Vooraf; in de doos zit een pakketje met 180 bronkaartjes. Dit zijn 6 sets van 30 kaartjes. Iedere set is te
herkennen aan een eigen kleur op de achterkant.
- Doe de 30 bronkaartjes los in de zakjes.
- Neem de werkvorm zoals hieronder beschreven door
en beoordeel welke manier van spelen het
beste bij uw leerlingen past. Een eenvoudiger start
en gemakkelijkere werkwijze staan beschreven bij
Tip 2 en Tip 3.
- Verwachte speeltijd is ongeveer 45 minuten.
Tijdens de les; Verdeel de klas in zes groepen.
- Elke groep krijgt één speelbord.
- De leerkracht zorgt ervoor dat de leerlingen aan
de hand van de basisinformatie op het speelbord
kennismaken met de zes kinderen en de belangrijke
gebeurtenissen.
> Wilt u eerst meer aandacht besteden aan de
basiskennis over de geschiedenis van
Tweede Wereldoorlog? Lees Tip 1!
- Er wordt uitleg gegeven over de kaartjes met op de
voorzijde de bronnen die verwijzen naar een
van de zes kinderen en/of gebeurtenissen.
- De achterzijde van het kaartje – met een woord uit
het citaat – mogen leerlingen negeren.
- Op het speelbord zijn sommige vakjes blauw, deze
blijven leeg.
> Wilt u voor de leerlingen een gemakkelijke start?
Lees Tip 2!
Tekst met één aanwijzing; Truus
Menger helpt joodse kinderen
onder te duiken.
- Elke groep krijgt een zakje met 30 bronkaartjes.
- De leerlingen pakken om de beurt een kaartje,
lezen de tekst in hun groepje voor en bekijken –
indien er een foto bij de tekst staat – samen de
afbeelding.
- Samen gaan ze op zoek naar de aanwijzing(en)
op het kaartje.
- Als duidelijk is geworden bij welke persoon en
gebeurtenis het bronkaartje hoort, dan wordt
dit kaartje in het juiste vakje op het speelbord
gelegd.
- Wanneer alle 30 bronkaartjes op het speelbord
liggen, zijn de leerlingen klaar.
- De leerlingen wachten op een teken zodat alle
groepen de kaartjes tegelijk omdraaien.
Laat een leerling het citaat (de oplossing) voorlezen
of lees zelf de oplossing voor: ‘Wij leven allen,
maar weten niet waarom en waarvoor, wij
leven allen met het doel gelukkig te worden,
wij leven allen verschillend en toch gelijk.’
Anne Frank, 6 juli 1944
Afronding
Als extra kunt u elk groepje een van de zes
verdiepende verhalen geven en de leerlingen
vragen om te vertellen wat zij op basis van die
informatie nog meer te weten gekomen zijn over
To, Mozes, Leo, Edith, Kees of Truus. De leerlingen
presenteren hun bevindingen aan de klas.
De verdiepende verhalen staan in deze handleiding. Op de website www.annefrankkrant.nl
vindt u dezelfde verhalen als print- en
kopieerbladen.
03
TIPS
U kunt het gebruik in de klas eenvoudig aanpassen aan
de omstandigheden: de beschikbare tijd en het niveau
van uw leerlingen. Hieronder vindt u enkele tips om
het spel op een andere manier te spelen.
1. Mocht u de kennis van uw leerlingen willen ‘opfrissen’, dan is het een goed idee om als voorbereiding
bijvoorbeeld het basisartikel over de Tweede Wereldoorlog in de Anne Frank Krant 2015 (pagina
4 – 5) door te nemen en te bespreken.
2. Wilt u eenvoudiger beginnen? Selecteer dan drie
kaartjes om mee te beginnen zodat leerlingen kunnen oefenen met het zoeken naar aanwijzingen.
Neem kaartjes die op te lossen zijn aan de hand van
een naam, jaartal, plaatsnaam en/of specifieke gebeurtenis.
3. Wanneer u de werkvorm in zijn geheel eenvoudiger wilt maken dan kunt u ervoor kiezen om de 30
kaartjes in verschillende rondes uit te delen. Bijvoorbeeld eerst de vier bronkaartjes die bij 1940 horen,
daarna de drie kaartjes van 1941 enz. Het makkelijker maken kan ook door de bronnen per oorlogskind uit te delen, eerst de vijf bronkaartjes van To
Hofstra, dan de vijf bronnen van Mozes Flinker enz.
4. Hebben de leerlingen te weinig aanwijzingen om
een kaartje in een vakje op het speelbord te leggen? Laat ze dan het bronkaartje op basis van de
aanwijzing(en) aan de rand van het bord bij een
kind of een jaartal leggen. Tegen het einde van
het spel is het vast eenvoudiger om dit ‘moeilijke’
kaartje te plaatsen.
5. Wilt u de aandacht vestigen op bepaalde thema’s?
Laat leerlingen in een groepje dan kaartjes kiezen
over één bepaald onderwerp. Thema’s zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: Angst, Collaboratie (NSB),
Jodenvervolging, Verzet, Bevrijding. Snappen de
leerlingen waarom ‘hun kind’ er zo over dacht?
6.Vindt u het belangrijk dat verschillende perspectieven nog beter zichtbaar worden? Laat leerlingen
in groepen de bronnen van een jaartal, bijvoorbeeld 1940 of 1943, bekijken en met elkaar vergelijken. Neem bijvoorbeeld de invoering van de
‘Jodenster’: Hoe verschillend hebben de kinderen
deze gebeurtenis beleefd en waarom?
7. Ooggetuigen in de klas. Behalve het verhaal van
Anne Frank en de zes kinderen zijn er natuurlijk
nog veel andere verhalen van oorlogskinderen.
Misschien is er bij u in de buurt van de school wel
een oorlogskind dat zijn of haar verhaal in de klas
wil vertellen. U kunt ook contact opnemen met
het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WOII-heden:
www.steunpuntgastsprekers.nl
Heeft u zelf een tip bij de werkvorm ‘Zes kinderen in
de Oorlog’? Laat het ons en andere leerkrachten weten! Stuur een e-mail naar [email protected]
op de eerste etage. Elke ochtend schoor mijn vader
zich daar, omdat die kamer zo lekker licht was. Ik lag
nog te slapen en opeens riep mijn vader van beneden: “O, To, nu is het oorlog!” Dat ene zinnetje klonk
verschrikkelijk dreigend. Op de radio hoorden we dat
de eerste vijandelijke vliegtuigen al boven Dordrecht
vlogen. Een dag later reden drie Duitse pantserwagens door de straat achter ons huis. Ik moest die dag
gewoon naar school. In de klas hoorden we Duitse
militairen zingend langs marcheren. Ik vond dat best
mooi, die zingende soldaten. Het was apart. Wat wisten wij van oorlog?’
‘Overal konden verraders zijn’
‘Stap voor stap verboden de Duitsers van alles. We
mochten bijvoorbeeld niet meer naar de Nederlandse
radio luisteren. Later verschenen er overal bordjes:
“Voor joden verboden”. En op 3 mei 1942 schreef ik in
mijn dagboek: “Joden moeten een ster op hebben ter
grootte van de handpalm.” Al snel kreeg je als kind
ingeprent dat je over bepaalde dingen niet mocht
praten. Overal konden verraders zijn. Mijn broer Jan
heeft twee keer ondergedoken gezeten. Ik weet niet
precies waarom en alleen mijn vader wist waar. De
schilder liep vaak met verfpotten over straat. Pas na
de oorlog hoorden wij dat daarin bonnen zaten voor
onderduikers.’
‘Gelukkig was mijn vader niet thuis’
‘De oorlog was niet saai, maar het was zeker geen
spannend jongensboek. Soms was het vreselijk. Op
een nacht in juli 1944 schrokken mijn zus Hilly en ik
om half twee wakker van een enorme knal. Het was
een schot. De volgende ochtend hoorden we dat onze
bakker was vermoord door de Duitsers. Uit wraak
voor de moord op een hoge Duitse officier, hadden ze
die nacht vier mannen uit Sneek opgepakt en doodgeschoten. Later hoorde ik dat ze ook bij ons aan de
deur waren geweest. Gelukkig was mijn vader niet
thuis.
Van mijn vader heb ik een keer een echte kogel gekregen. Ik heb hem in mijn dagboek geplakt. Ik vond het
wel een beetje eng, maar dacht: ach, mijn dagboek,
wie komt daar nu aan? Maar vlak voor het eind van
de oorlog vond mijn vader het te gevaarlijk om de
dagboeken in huis te hebben. Hij verstopte ze en vertelde aan niemand waar. Na de oorlog hoorde ik dat
hij mijn dagboeken onder de dakpannen van oma’s
huis had verborgen. Vlak voor het einde van de oorlog
hebben in dat huis nog Duitse soldaten gezeten. Die
hebben dus onder mijn dagboeken geslapen!’
Canadezen
‘De bevrijding was prachtig! De Canadezen reden op
een zondag onze straat in. Het was 15 april 1945. Ze
werden ingehaald als goden. In de voorkamer schoven
we de vitrages aan de kant en bonkten op de ruiten.
Mijn zus Hilly pakte de bloemen uit de vaas om aan
de Canadezen te geven. Wij zetten onze voordeur
wijd open: kom maar binnen! Trots liet ik aan die Canadezen mijn dagboeken zien. Een van hen scheurde
spontaan zijn epauletten af: voor mijn verzameling!
Na het grote bevrijdingsfeest dacht ik met schrik aan
mijn leventje van voor de oorlog. Ik was bang dat het
weer net zo saai zou worden, maar dat bleek niet het
geval. Ik ging studeren in Leeuwarden en op kamers
wonen. Als student had ik veel vrijheid en dat maakte
alles anders.’
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
1: TO HOFSTRA –
‘DE OORLOG WAS GEEN SPANNEND JONGENSBOEK’
Je bent 16 en de oorlog breekt uit. To Hofstra maakte
het mee. Als een echte journalist beschreef ze alle belangrijke gebeurtenissen in Sneek tijdens de Tweede
Wereldoorlog. Ze plakte zelfs een kogel in haar dagboek.
‘De tijd voor de oorlog was oersaai’, vertelt To Hofstra
in haar huiskamer in het Friese Franeker. ‘Je had geen
disco’s, geen tv, geen mobieltjes, geen computers en
geen internet. Mijn vader was dierenarts, mijn moeder
tandarts. Met mijn zusje Hilly en broer Jan woonden
we in een heerlijk huis: een oud postkantoor met
een grote tuin in het centrum van Sneek. In de straat
woonden een bakker en een schilder. Naast ons was
de kruidenier.’
‘Alles plakte ik in’
‘De dochter van de kruidenier was mijn hartsvrien-
04
din. Officieel heette ze Bottje Posma, maar iedereen
noemde haar Pop. Elke ochtend haalde ik haar op en
dan liepen we samen naar school. Pop en ik verzamelden van alles: sigarenbandjes, postzegels en het bedrukte papier dat om het fruit zat. In de oorlog ging
mijn verzamelwoede gewoon door. Zinken munten,
broodbonnen en krantenknipsels, alles plakte ik in.
Mijn dagboek is heel anders dan dat van Anne Frank.
Ik schreef niet over mijn gevoelens, dat vond ik te
privé. Ik schreef wel veel over wat er allemaal in Sneek
gebeurde. Door de oorlog was het leven opeens niet
saai meer.’
‘Wat wisten wij van oorlog?’
‘Ik herinner me nog heel goed het moment dat de
oorlog uitbrak. Het was 10 mei 1940. Mijn slaapkamer
lag precies boven de behandelkamer van mijn moeder
To Hofstra en haar hond
Maschka in oktober 1940.
To is dan 16 jaar oud.
Nadat bakker J.H. Bakker
was vermoord, knipte To de
rouwadvertentie uit de krant
en plakte deze in haar dagboek.
Dagboekpagina’s.
De dagboekschriften van To Hofstra zijn nu in het bezit van het Fries Verzetsmuseum in Leeuwarden en
worden daar tentoongesteld. Bovendien zijn de tien dikke dagboekschriften van To Hofstra ook online te
vinden. Je kunt ze pagina voor pagina bekijken op: www.oorlogsschriften.nl
05
2: MOZES FLINKER –
‘IK WAS HELEMAAL VERSLAGEN’
Net als Anne Frank was Mozes een joodse tiener, die
gewoon naar school ging. Maar terwijl Anne Frank
met haar gezin in de zomer van 1942 onderdook,
vluchtte Mozes met zijn vader, moeder, broertje en
zussen naar Brussel. Daar leefde hij in een angstige
vrijheid. Tot ook hij werd opgepakt.
Mozes is 13 jaar als in Nederland de oorlog uitbreekt.
Het joodse geloof is belangrijk in zijn gezin. In zijn
dagboek schrijft hij: ‘Ik ben geboren in Den Haag
[…]. Daar woonde ik rustig en ongestoord. Ik bezocht
de lagere school en daarna ging ik naar de Handelsschool. Daar bleef ik maar twee jaar […]. Want in
1940 waren de Duitsers Holland binnengevallen.’
Joodse leerlingen mogen na de zomer van 1941 geen
les meer krijgen van niet-joodse leraren. Mozes moet
naar een speciale school voor joodse leerlingen. Maar
daar blijft het niet bij. Mozes schrijft: ’Twee maanden
voor de vakantie moesten wij onze fietsen inleveren.
Sindsdien ging ik met de tram naar school. Maar voor
het eind van het schooljaar mochten wij ook niet
meer met de tram. Toen moest ik te voet naar school,
een wandeling van anderhalf uur.’ Ook schrijft hij
over de Jodenster: ‘In de loop van 1942 werden wij
verplicht een teken van smaad op de borst te dragen.
Het was een davidster, zo groot als een hand. Op de
ster stond duidelijk in Hollandse letters: “Jood”.’
Vluchten
De ouders van Mozes besluiten dat ze weg moeten
uit Nederland, als ze een toespraak van een Duitse
politicus horen. Die zegt dat joden de vijanden van
Europa zijn en dat zij naar Oost-Europa gestuurd
zullen worden. Veel joden krijgen een brief waarin
staat dat ze in nazi-Duitsland moeten gaan werken;
ze moeten ze zich op het station melden met eten,
kleding en dekens. Ook het gezin van Mozes krijgt
zo’n brief. De vader van Mozes is dan al op pad om
erachter te komen hoe ze veilig weg kunnen komen.
Mozes schrijft: ‘Hij was al in Roosendaal, aan de Belgische grens, toen mijn moeder de brieven ontving
waarin stond dat wij de volgende avond om elf uur
aan het station moesten zijn. […] Mijn moeder liet
mijn vader in een telefoongesprek weten dat “de
uitnodigingen voor de bruiloft” waren gekomen en
dus wist mijn vader dat de oproepen er waren.’
gids die ze veel geld moeten betalen om de grens
over te steken. Er zijn mensen die geld willen verdienen aan (joodse) onderduikers. In Brussel moet vader
eerst valse verblijfsvergunningen kopen, daarna pas
kan hij op zoek naar een woning. Met deze valse
vergunningen kan de familie Flinker gewoon naar
buiten. Mozes heeft een persoonsbewijs onder een
andere voornaam: Harry. En wat vooral belangrijk is:
er staat op dat hij protestants is, en niet joods.
in Duitsland, om aan een landingsbaan te werken.
Daar breekt vlektyfus (een besmettelijke ziekte) uit.
De joden die daar dwangarbeid verrichten, moeten
in januari 1945 naar andere concentratiekampen.
Op een lijst met namen staat wie naar welke kamp
is gedeporteerd. Achter de namen van Mozes en zijn
vader Lazjer Flinker staat de afkorting ‘K.L. BeBe’. Dit
betekent dat Mozes en zijn vader naar het concentratiekamp Bergen-Belsen zijn gedeporteerd. Allebei
sterven ze daar, ziek en uitgeput.
‘Er werd plotseling aangebeld’
Mozes is heel religieus en probeert zijn troost te
zoeken in het geloof. Hij maakt zich grote zorgen
over het lot van de joden. ‘Vader kwam me vertellen dat hij geen goed nieuws had. Hij had gehoord
dat heel veel joden in het oosten stervende waren
en dat er al honderdduizend waren gestorven. Toen
ik deze slechte boodschap ontving, was ik helemaal
verslagen.’ Af en toe horen ze dat er een joodse familie is opgepakt. Want ook in België worden joden
vervolgd. Mozes heeft het er heel moeilijk mee en is
bang dat ze verraden zullen worden. Hij schijft op 7
januari 1943: ‘Gisterenavond zaten mijn ouders en ik
aan tafel. Het was al bijna 12 uur toen er plotseling
werd aangebeld. Wij schrokken. Wij dachten dat wij
zouden worden gehaald. Dat wij zo erg schrokken
komt omdat er voor alle bewoners van Brussel een
avondklok geldt. (…) Moeder pakte haar schoenen
al. Vader zei: “Wij wachten tot ze nog een keer bellen”. Maar er kwam geen tweede bel. Goddank, alles
liep goed af.’
De droom van Mozes
Mozes heeft een grote droom: samen met de mensen
van zijn volk wonen in Israël, dat dan nog Palestina
heet. Hij leert zichzelf Arabisch, zodat hij later kan
praten met de mensen die daar wonen. Met de familie van Mozes gaat het nog redelijk goed: ze zijn
vrij, kunnen naar buiten en hebben genoeg eten en
spullen. Maar toch lijdt Mozes enorm om de ellende
die het joodse volk wordt aangedaan. Op een van
de laatste pagina’s van zijn dagboek schrijft hij dat
hij alleen maar in Jeruzalem nuttig kan zijn voor het
joodse volk. ‘Daar alleen kan ik iets voor mijn volk
bereiken, mijn enige wil en de zin van mijn leven.’
Hulp is niet gratis
Verraden en opgepakt
De volgende dag vertrekt het hele gezin naar
Roosendaal, waar ze bij verschillende families worden ondergebracht. Omdat de vader van Mozes heeft
gehoord dat er op één plek aan de grens geen bewaking is, reizen ze door naar Brussel met hulp van een
Het land waar hij zo van droomde, heeft Mozes
nooit gezien, want iemand heeft de familie Flinker
verraden. Op 5 april 1944 worden de moeder en de
oudste drie kinderen gearresteerd. Vader weet de
vier jongste kinderen van het gezin – Gusta, Rachel,
06
Rebecca en Chaim – naar een nieuwe onderduikplaats te brengen. Later meldt hij zich bij Kazerne
Dossin in Mechelen, waar zijn vrouw en de drie
oudste kinderen gevangen zitten. Ze zijn via dit
doorgangskamp in België met de trein naar kamp
Auschwitz-Birkenau in bezet Polen gedeporteerd. De
moeder van Mozes wordt daar waarschijnlijk meteen
vermoord. De twee zussen Esther en Lea worden
naar een werkkamp gebracht. Mozes en zijn vader
moeten naar een ander werkkamp, Echterdingen
De familie Flinker in 1942. Alleen de oudste
zus van Mozes ontbreekt op de foto. Een betere
foto (bovenrand) van het gezin is er niet.
De pasfoto van Mozes voor
zijn verblijfsvergunning.
Kazerne Dossin in Mechelen (België)
was tijdens de Tweede Wereldoorlog
in gebruik als doorgangskamp.
Na de oorlog worden Rachel, Gusta, Rebecca en hun broertje Chaim herenigd met hun zussen Esther en Lea die
uit de concentratiekampen terugkeren. Vader, moeder en hun oudste broer hebben de kampen niet overleefd. In
de kelder van het huis waar het gezin ondergedoken heeft gezeten, vinden de zussen het dagboek van hun broer.
En zo is zijn droevige geschiedenis toch bewaard gebleven. Het dagboek wordt na de oorlog – net als het dagboek
van Anne Frank – uitgegeven. Voor het artikel en de bronnen is gebruik gemaakt van Dagboek Van Mozes Flinker
‘42 - ‘43, Uitgeverij Amphora Books, Amsterdam en het boek De Joodse gemeenschap in Roosendaal voor en
tijdens de Tweede Wereldoorlog, geschreven door John Braat. In 2013 ontvangt de familie Raats (postuum) de
belangrijke Israëlische onderscheiding ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’, omdat zij de familie Flinker hebben
geholpen om in Roosendaal onder te duiken.
3: LEO A. VAN LEEUWEN – ‘WE WAREN BANG,
DOODMOE EN HADDEN HONGER’
Leo A. van Leeuwen is 5 jaar wanneer de oorlog in
mei 1940 begint. Hij woont in Haarlem met zijn vader,
moeder en broers. Ze zijn een heel gewoon gezin, maar
tijdens en na de oorlog verandert er veel voor hem.
Leo’s vader is lid van de NSB, de Nationaal-Socialistische
Beweging, een organisatie met ideeën die veel lijken
op die van Hitler. De Nederlandse regering is bang dat
NSB’ers de Duitse soldaten zullen helpen. Veel NSB’ers
worden daarom meteen na de Duitse inval in mei 1940
gearresteerd. Leo weet nog goed dat zijn vader werd
oppakt. ‘Er stopte een legerwagen voor de deur en er
sprongen soldaten uit. Ze stormden ons huis binnen.
Een officier met getrokken pistool arresteerde mijn
vader, terwijl wij door soldaten op afstand werden gehouden. Ze hebben mijn vader opgesloten in een kazerne. Drie dagen later gaf het Nederlandse leger zich
over en kwam mijn vader weer thuis.’
’Ik had steeds minder vrienden’
De meeste Nederlanders hebben een hekel aan
NSB’ers en Leo kan dat goed merken.
‘In het begin kon ik gewoon met andere kinderen spelen, maar naarmate de oorlog langer duurde, werd ik
steeds vaker gepest en uitgescholden. Ze noemden me
07
vuile NSB’er en landverrader. Na schooltijd wachten
ze me op om me in elkaar te slaan. Ik had steeds minder vrienden en snapte er niets van. Noodgedwongen
speelde ik vooral met mijn broers.’
In 1943 stuurt zijn vader hem naar een school met
vooral Duitse kinderen. Daar wordt hij ook gepest, nu
omdat hij een Nederlander is en geen echte Duitser.
’Ik voelde mij daar heel alleen’
Op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, breekt er paniek uit. Door het bericht dat de geallieerden (de
tegenstanders van Hitler) er aankomen, worden veel
NSB’ers bang dat Nederlanders wraak op ze gaan nemen. Velen vluchten daarom naar Duitsland. Leo is
dan net met andere kinderen van NSB’ers op vakantie
in Groningen. Ze worden naar een kamp in Duitsland
gebracht. ‘Ik voelde me daar heel alleen. Mijn vader
vocht voor de Duitsers. Ik wist niet waar mijn moeder
en broers waren.’
worden steeds banger. ‘We wilden allemaal zo snel
mogelijk weg. Met een grote groep jongens ben ik
vertrokken. We liepen dagenlang, overal lagen dode
mensen langs de weg. ’s Nachts sliepen we in een
droge greppel. Russen en Duitsers schoten op elkaar
en wij lagen ertussenin. We waren bang, doodmoe en
hadden honger. Na een tijdje sloten we ons aan bij de
stromen andere vluchtelingen die van oost naar west
trokken.’
‘We waren arm’
Uiteindelijk komt Leo Amerikaanse soldaten tegen
die hem op een vrachtwagen naar België zetten. Van
daaruit gaat hij met een trein naar Nederland. ‘Daar
werd ik samen met 260 andere kinderen van NSB’ers
opgevangen. Ik wist toen nog niet dat mijn vader en
moeder na de bevrijding gevangen waren genomen,
omdat ze landverraders waren. Ik heb twee jaar in tehuizen moeten wonen, totdat mijn moeder vrijkwam.
Omdat de regering beslag had gelegd op de huizen
’We liepen dagenlang’
van NSB’ers, moesten we in het huis van mijn oma woLeo wordt doorgestuurd naar een ander kamp voor
nen. Dat was veel te klein en daarom sliep ik met mijn
oudere kinderen. ‘Het kamp werd gerund door één
oudere broertje in de schuur. Mijn vader zat zes jaar in
volwassene en een stel grote knapen. Als je ’s nachts in strafkampen. We waren arm en er was geen geld om
je bed plaste, scholden ze je verrot. Dat gebeurde nog- de school te betalen. Vanaf mijn veertiende moest ik
al eens van de heimwee en de zenuwen. Je kreeg dawerken, als bakkersknecht en keukenhulp.’
gelijks een paar aardappeltjes die je zelf moest pellen. Leo is nu tachtig jaar en denkt nog vaak aan de ellenDe hygiëne ging achteruit en alle kinderen kregen lui- de die hij als jongetje van tien moest ondergaan. ‘Nog
zen en schurft. Toen het niet langer mogelijk bleek om steeds denken veel mensen meteen slecht over je als je
het kamp van voldoende voedsel te voorzien, zijn we
ouders bij de NSB zijn geweest. Maar daar kan ik toch
naar een kindertehuis in Tsjecho-Slowakije gebracht.’
niets aan doen?’
Russische soldaten komen dichterbij en de kinderen
4: EDITH VAN HESSEN –
‘IK MISTE HEN ONTZETTEND’
Edith van Hessen is 14 jaar als de oorlog begint. Ze
woont in Den Haag en geniet enorm van haar leven
met feestjes en gezellige uitjes met vrienden. In haar
dagboek beschrijft ze hoe haar leven door de oorlog
steeds meer verandert. Na de oorlog heeft ze van haar
dagboekaantekeningen een echt boek gemaakt.
‘In september 1939 kon het niemand meer ontgaan
dat er beangstigende dingen gebeurden’, vertelt
Edith. ‘Nadat Duitsland Polen was binnengevallen,
kon ik geen nieuwsuitzendingen op de radio beluisteren of ik hoorde het geraas en getier van Adolf Hitler
en ik kon geen krant opslaan of ik zag zijn besnorde
smoelwerk voor me. Ik wist dat Hitler de joden haatte.’ Edith en haar familie zijn joods en ze maken zich
grote zorgen. Haar ouders bouwen een schuilkelder in
de tuin en haar vader vraagt papieren aan om naar de
Verenigde Staten te vluchten. ‘Er was één probleem,
Omi (bijnaam voor haar oma) mocht niet mee.’ Voor
haar moeder is het ondenkbaar dat ze zonder Omi
vertrekken. Haar oudere broer Guus gaat wel naar
Amerika. Hij is dan negentien en staat op het punt te
worden opgeroepen voor militaire dienst.
‘Net een film’
Het begin van de oorlog ervaart Edith als een schokkende gebeurtenis. Een vliegtuig stort neer en ze
zien parachutisten. ‘Toen riep Vader: “Het zijn de
Duitsers! Onmiddellijk aankleden allemaal!” Het duizelde me van opwinding en angst. Het was net alsof
ik meespeelde in een film. Alle buren waren in hun
ochtendjassen en pantoffels de straat op gekomen. Ik
had (behalve mijn ouders) nooit eerder volwassenen
in nachtkleding gezien. Het moest heel ernstig zijn.
Ik trok snel mijn kleren aan en ging naar beneden.
Mijn dagboek en mijn potlood nam ik mee. Ik had een
missie – alle gebeurtenissen te beschrijven op het moment dat ze plaatsvonden.’
‘Zelfs dat pakken ze van je af!’
Leo A. van Leeuwen,
10 jaar oud.
Duitse soldaten in Haarlem,
mei 1940.
Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, is het druk
op het station van Haarlem. NSB’ers vluchten
omdat ze zich niet meer veilig voelen.
Het verhaal van Leo A. van Leeuwen is uitgebreid beschreven in het boek Fout geboren. Het verhaal
van kinderen van foute ouders. Bras Kromhout beschrijft in dit boek twintig persoonlijke verhalen van
kinderen van ouders die tijdens de oorlog aan de kant van nazi’s en hun handlangers stonden.
08
Tot dit moment had Edith nooit nagedacht over haar
afkomst. ‘Mijn vrienden op school waren protestants,
joods of katholiek – daar had ik eerder nooit echt bij
stilgestaan. Maar nu was ik benieuwd wat dat joodzijn eigenlijk precies inhield.’ Na een lange fietstocht
met haar klasgenoten in april 1941 schrijft Edith: ‘Je
zult moeten toegeven dat het nogal ontluisterend is
als je een dorpje binnen rijdt en een bord ziet: joden
hier niet gewenst.’
Haar moeder heeft last van haar galblaas en vertrekt
naar een kliniek in Wassenaar. Edith blijft achter met
haar vader, Omi en haar broer Jules. Na de zomer
van 1941 mag ze niet meer naar haar oude school en
gaat ze naar het Joods Lyceum, waar ze erg haar best
doet. Haar familie brengt hun bezittingen onder bij
vrienden omdat ze bang zijn dat ze anders worden
gestolen door de nazi’s. Edith mag minder vaak afspreken met vrienden, want haar ouders vinden het te
gevaarlijk. Als ze vanaf mei 1942 verplicht een Jodenster moet dragen, vinden ze dat in het begin best wel
grappig. ‘Allemaal hebben we al onze sterren op. Het
werkt erg op mijn lachspieren. Het is toch zo’n flauwekul dat gedoe met die sterren.’ Er zijn geruchten over
werkkampen en steeds meer is ‘Voor Joden verboden’.
‘Geen jood mag nu meer fietsen. Wat een vuile rotstreek. Zelfs dat pakken ze je af!’
Onderduiken
Edith slaagt voor haar examens, maar het is geen gelukkige periode. Voor haar is dit het moment waarin
ze letterlijk afscheid neemt van haar jeugd. Ze schrijft
voor de laatste keer in haar dagboek en Edith van
Hessen houdt op te bestaan. Ze duikt onder bij een
familie in Breda en krijgt de naam Nettie Schierboom.
‘Soms bestudeerde ik angstvallig mijn gezicht in de
spiegel. Door al die nazi-propaganda over het uiterlijk van joden begon ik me zorgen te maken over de
vraag of mijn gezicht me zou kunnen verraden. Ik had
nooit het gevoel gehad dat ik er “typisch joods” uitzag. Naar mijn beste weten was ik een door en door
Nederlands meisje, met rossig-blond haar, een Nederlands gezicht en een Nederlandse naam.’
Ook naar Westerbork
Haar vader en moeder hebben problemen met hun
gezondheid en liggen allebei in het ziekenhuis. Haar
broer Jules zit ook ondergedoken, maar wordt in januari 1943 opgepakt en naar kamp Westerbork afgevoerd. Haar moeder en oma worden daar ook naartoe
gebracht. Edith mist haar familie vreselijk. ‘Ik vroeg
me vaak af wat er zou gebeuren als ik mezelf gewoon
aan zou geven. Ik verlangde ernaar naar Westerbork
te worden gestuurd. Daar zou ik tenminste bij mijn
familie zijn. Ik wilde moeder en Omi bijstaan. Ik miste
hen zo ontzettend. Ik was sterk, ik kon werken, ik kon
anderen steunen, voor hen zorgen. Hoe vreselijk kon
het daar trouwens zijn?’
‘Alleen met mijn broer Guus’
Haar vader overlijdt in juni 1943 in het ziekenhuis in
Utrecht. Wanneer in september 1944 Breda bevrijd
wordt, krijgt Edith via een vriend bericht over haar
broer Guus. Hij is sergeant in het Amerikaanse leger
en hij zoekt haar na de bevrijding op. Ze krijgen verschrikkelijk nieuws over haar familie: ‘Korte tijd later
ontving ik de officiële kennisgeving van het Rode
Kruis. Daarin werd bevestigd dat Moeder en Omi met
09
een transport naar het vernietigingskamp Sobibor
waren meegegaan dat op 25 mei 1943 uit Westerbork
was vertrokken. Toen de trein drie dagen later in het
kamp aankwam, waren allen die dat transport hadden
overleefd rechtstreeks naar de gaskamers gestuurd.’
Ze krijgt ook de bevestiging dat haar broer Jules op 29
februari 1944 in kamp Auschwitz is gestorven. Alleen
Edith en haar broer Guus hebben de oorlog overleefd.
De bevrijding in mei 1945 is voor Edith eigenlijk geen
feest. Ze schrijft in haar dagboek: ‘Vreemd eigenlijk,
eerst was je gek van vreugde toen je besefte dat
“thuis” [Den Haag] eindelijk vrij was. Maar als je er
even dieper over nadenkt: wat wacht je dan daar?
Moeder, Vader, Jules en Omi zijn weg.’
bezetting niet zo bang. Want hij heeft een voordeel:
hij heeft een bijzondere vergunning, waarmee hij
op alle uren van de dag naar buiten mag. Andere
mensen moeten ’s avonds en ’s nachts binnenblijven
van de nazi’s, maar Kees werkt (net als zijn vader) als
een soort dierenarts. Hij helpt het vee, bijvoorbeeld
koeien, tijdens de bevalling. En dat werk gaat dag en
nacht door.
Kees doet verslag
Guus (staand), Moeder,
Edith, Jules en Fifi de
hond, 1938.
Kamp Westerbork.
Broer Guus in het Amerikaanse leger vlakbij Aken (Duitsland), december 1944.
Enkele jaren na de oorlog, in 1949, trouwt Edith met haar jeugdvriend Loet Velmans. Ze krijgen drie
kinderen en vertrekken naar de Verenigde Staten, waar Ediths broer Guus woont. Samen met haar
dochter Hester neemt Edith haar dagboekaantekeningen en brieven door om er een echt boek van te
maken. In 1997 wordt Het verhaal van Edith. Oorlogsdagboek gepubliceerd. De originele dagboeken
van Edith bevinden zich in de collectie van het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
5: KEES TETTEROO –
‘HET IS VRESELIJK’
Een nieuwsgierige jongen, dol op vliegtuigen en fotograferen: dat was Kees. Zijn broer vertrok in 1936 als
missionairs naar Nieuw-Guinea en vroeg Kees om voor
hem een dagboek bij te houden. Toen de oorlog uitbrak, werd dat dagboek al snel een dik boekwerk, vol
met eigen foto’s, briefjes en stukjes uit de krant.
Kees is 17 als de oorlog begint. Hij woont met zijn
ouders in Schipluiden, vlakbij Delft. In dit gebied tussen Rotterdam en Den Haag is de oorlog iedere dag
te zien, te horen en te voelen. Eerst in mei 1940 door
de inval van het Duitse leger en het bombardement
op Rotterdam. Later komen Engelse vliegtuigen vaak
over, om bommen te gooien op gebouwen die door
de Duitsers worden gebruikt. Kees houdt van vliegtuigen, dus als het even kan, hangt hij uit het raam of
10
klimt hij op het dak van de schuur of het huis om alles
goed te volgen.
Bijzondere vergunning
Kees is nieuwsgierig. Als er ergens iets gebeurt, gaat
hij er met zijn camera op af en probeert een paar
mooie foto’s te maken, soms stiekem vanonder zijn jas
vandaan. Op 26 mei 1940 schrijft hij in zijn dagboek:
‘Vandaag heb ik een bezoek aan Rotterdam gebracht.
Wat ik daar heb gezien kan ik niet beschrijven zo erg.
Als men aan de Boompjes staat, kijkt men een heel
eind de stad in en dan ziet men één grote puinzee.
(…) Rode Kruisploegen waren nog steeds op zoek
naar lijken. Ik was nog op een plaats waar ze er net
een vonden.’
Voor Duitse soldaten is Kees aan het begin van de
In zijn dagboeken beschrijft Kees precies wat hij ziet
en hoort. Zo lees je hoe sommige mensen zich verzetten tegen de nazi’s. Bijvoorbeeld aan het begin van
de oorlog, als hij met vrienden in een café zit, waar
twee Duitse officieren binnenkomen. Alsof het zo is
afgesproken, gaat iedereen ineens heel hard het ‘Wilhelmus’ en ‘Oranje Boven’ zingen, tot ergernis van
de twee Duitsers. Een jaar later, in 1941, schrijft Kees
over een groep Nederlandse jonge mannen die in
het Duitse leger gaan meevechten. ‘Vanmiddag is er
een trein met vrijwilligers van het Vrijwilligerslegioen
Nederland voor de strijd aan het Oostfront uit Den
Haag vertrokken. Toevallig stond ik voor de gesloten
spoorwegovergang in Delft te wachten toen de trein
voorbijkwam. (…) In een vijftal wagons zaten de vrijwilligers die, toen ze door Delft reden, uit de raampjes hingen en bar zwaaiden, maar niemand zwaaide
terug. Veel mensen draaiden zich met een gebaar van
minachting om en deden alsof ze de trein niet zagen.
“Ik hoop dat ze maar nooit meer terugkeren”, hoorde ik een paar maal zeggen.’
Tekorten en vervolging
Het duurt niet lang of de meeste mensen krijgen te
maken met een tekort aan eten, want veel groente
en vlees wordt naar Duitsland gebracht. Kees schrijft
hierover in februari 1942: ‘De aardappelen die de
groentehandelaren krijgen, zijn allemaal bevroren.
Als die aardappelen ontdooien, zijn ze te vies om aan
te pakken. Vroeger voerde men ze nog niet eens aan
de varkens, terwijl de mensen ze nu eten.’
In maart 1943 is Kees geschokt over de ‘beestachtige’
wijze waarop er weer veel joden zijn opgepakt. ‘Zo
lag bijvoorbeeld in een Haags ziekenhuis een jood die
twee dagen tevoren een maagoperatie had ondergaan. Deze ongelukkige werd door de Duitse politie
gedwongen om in die toestand op te staan en mee te
gaan. Een andere jood moest met een gebroken heup
een paar trappen afkruipen, een joodse vrouw, die
drie dagen tevoren een baby had gekregen, moest
opstaan en werd zonder haar kindje weggevoerd.’
‘Jonge vrouwen met grote
vastberadenheid’
Hoe langer de bezetting duurt, hoe meer mensen
woedend zijn op de Duitsers en op de Nederlanders
die hen helpen. Er worden af en toe moorden ge-
pleegd op NSB’ers. Kees schrijft hierover: ‘De laatste
tijd gebeuren er heel wat politieke moorden. Over
het algemeen worden hiermee heel wat hoge N.S.B.ers naar het hiernamaals gezonden. Zelfs vrouwen
nemen aan deze “schoonmaak” deel. […] Vroeger,
of voordat de Duitsers hier kwamen, werd er zelden
een moord gepleegd. [...] en nu schieten zelfs jonge
vrouwen met grote vastberadenheid politieke tegenstander neer en iedereen juicht daarom.’ En op oudejaarsavond 1943 schrijft hij: ‘Als overdag of ’s nachts
het ronken van de Geallieerde vliegtuigen te horen
is, klinkt dit gebrom de meeste Nederlanders als muziek in de oren, ook al weten wij dat […] ze een hoop
ellende gaan aanrichten. De anders zo goedige Hollanders wensen deze vliegers veel succes toe en horen
er hoe meer hoe liever gaan. Eigenlijk is dit genot
verschrikkelijk, maar het is gekweekt door de nu bijna
vierjarige bezetting.’
Toenemend gevaar
Tijdens de oorlog wordt Kees verliefd op Annie. Bij
haar oom zat tweeënhalf jaar een joods gezin ondergedoken. Hij vertelt: ‘Vanmorgen belde Annie op dat
bij haar oom, de heer W.L. Duijvesteijn, aan de Lozerlaan te Loosduinen door de Duitsers ondergedoken
Joden waren gevonden. Nadere berichten gaven te
kennen dat de gehele familie Duijvesteijn is ontkomen en ondergedoken.’ Als straf wordt de boerderij
in brand gestoken. De maatregelen van de bezetter
worden in 1944 steeds harder. Nazi-Duitsland wordt
van verschillende kanten aangevallen en verliest langzaam maar zeker meer terrein. Daarnaast moeten
veel Nederlandse jonge mannen naar Duitsland om
daar te werken. Zomaar op straat lopen is voor een
jongen of man heel gevaarlijk. De kans om opgepakt
te worden is groot. Kees wordt driemaal opgepakt
door de Duitsers, maar slaagt er steeds in om te ontsnappen, eenmaal door op een station in een langzaam rijdende trein te springen als de soldaten even
niet opletten. En dan volgt nog de ijskoude winter
van 1944-1945. ‘Deze week niet veel eten’, schrijft
Kees in zijn dagboek. ‘Met ingang van maandag a.s.
mag in Delft en de gemeente Schipluiden de bakker
geen brood meer bezorgen. De mensen moeten het
afhalen aan de uitdeelposten. (…) De voedselschaarste begint hoe langer hoe meer de vorm van hongersnood aan te nemen. Elke dag trekt een groot aantal
mensen voorbij die op eten uit gaan. Het is vreselijk.
Er is nergens meer wat te krijgen.’
Stiekem helpen
Waar Kees in zijn dagboek niet over schrijft, is over
de hulp die hij en zijn ouders hebben geboden aan
anderen. Het is té gevaarlijk om daarover te schrijven,
omdat de nazi’s dat niet mogen weten. Hij spioneert
waar de Duitse soldaten gelegen zijn en geeft dat gedetailleerd door aan de geallieerden, hij helpt bij wa-
11
pensmokkel en zorgt voor (valse) identiteitspapieren.
Na de oorlog is bekend geworden dat Kees in twee
verzetsgroepen zat en bijvoorbeeld een Amerikaanse
piloot, die was neergestort met zijn vliegtuig, geholpen heeft aan een veilig adres. Na de oorlog trouwt
Kees met Annie. Voor Annie en Kees eindigt de oorlog
op 5 mei 1945 dramatisch. Annies vader wordt op de
dag van de bevrijding per ongeluk gedood door een
afgeketste kogel die dronken jonge Duitse soldaten
afvuren.
In totaal hebben ongeveer
23.000 Nederlandse
mannen als
vrijwilligers
meegevochten
in het Duitse
leger.
Kees maakt
eind mei 1940
foto’s van het
verwoeste
centrum van
Rotterdam.
Kees
met zijn
vriendin
Annie
op de
motor,
1943.
Mededeling
van de Duitse
bezetter.
Kees schrijft zijn dagboeken, ruim 600 bladzijden, in 1944 helemaal over in vier grote boeken.
Ze stonden jarenlang in de boekenkast. Er is bijna geen belangstelling voor. Mensen spraken niet
graag over de ellende die ze tijdens de oorlog hadden meegemaakt. Na een tijd verhuizen de
dagboeken met alle foto’s naar een doos op zolder. En daar vindt zijn dochter Gemma M.M. van
Winden-Tetteroo ze zestig jaar na de oorlog (in 2005). Kees is dan al overleden. Van zijn dagboeken
is een prachtig dik boek gemaakt, als eerbetoon aan Kees en als herinnering aan de oorlog:
Mijn dagboek. Oorlogskroniek van Kees Tetteroo 1936-1945.
‘Ik weet wie ik heb neergeschoten’
Haar rol in het verzet groeit en Truus krijgt belangrijke opdrachten die ze vaak samen met haar zusje
Freddie uitvoert. ‘We werkten in een ploeg van acht
kameraden, van wie drie meiden. We waren bijna
een soort familie.’ De hoofdzaak van hun werk is het
neerschieten van verraders die met de nazi’s samenwerken. ‘Je kan je niet voorstellen wat het is om een
kogel af te vuren en iemand in elkaar te zien zakken.
Het hoort eigenlijk niet bij een mens. Je hoeft er niet
trots op te zijn. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik
heb neergeschoten. Niet zomaar NSB’ers, maar echte
gevaarlijke verraders.’
Daarnaast heeft de verzetsgroep de hele oorlog lang
geprobeerd om joden te helpen. ‘Het vervoeren van
joodse kinderen naar veilige adressen. Overvallen
plegen om bonkaarten te krijgen. Elke keer als je zo’n
opdracht krijgt, dan bonst je hart je keel uit.’
Menselijke kant
Na een tijdje leren de zusjes Hannie Schaft kennen
via hun verzetswerk. Ze worden goede vrienden. ‘Op
een gegeven moment werden Hannie, mijn zus en ik
bij een commandant ontboden. Die zei: “Jullie moeten de kinderen van Seyss-Inquart ontvoeren en dan
stellen wij de eis dat al onze gevangenen worden vrijgelaten.” Mijn zus, die toen amper zestien was, antwoordde direct: “Zoiets doen we niet. Kinderen horen
niet bij onze strijd.” Wij hielden altijd de menselijke
Truus Menger-Oversteegen is 16 als de oorlog uitbreekt. Samen met haar twee jaar jongere zusje Freddie sluit ze zich aan bij een verzetsgroep in Haarlem.
In het boek Toen niet, nu niet, nooit schrijft ze over
haar levensgevaarlijke acties.
‘Verbaasd en ontzet tegelijk staarden we die tiende
mei ’s morgens heel vroeg naar een luchtgevecht boven onze buurt. Ik zette de radio aan en ik hoorde
berichten die me angstig maakten: over troepenconcentraties, over verloren stellingen.’ Het Duitse leger
is veel sterker en bezet Nederland. Al snel komt Truus
in het verzet terecht. In het begin brengt ze illegale
blaadjes rond en kalkt ze anti-Duitse leuzen op straat,
zoals ‘Werkt langzaam, je helpt de nazi’s door hard te
werken’.
12
Verzetsdaad
De Februaristaking van 1941 is een belangrijk moment. Het is een verzetsdaad tegen het wegvoeren
van een groep van ongeveer 400 joodse mannen. ’s
Middags wil Truus gaan kijken hoe het in Amsterdam
is. ‘Samen met nog enkele anderen fietste ik erheen.
Overal liepen grote groepen mensen, in de straten en
op de pleinen werd druk gediscussieerd. Amsterdam
staakte. Ik hielp een man een grote stapel pamfletten
in de brievenbussen van huizen te stoppen en ze rond
te delen aan voorbijgangers.’ Het valt haar op dat ze
haast geen Duitse soldaten ziet. ‘Die stilte beviel me
eigenlijk niet’, vertelt Truus. ‘Na enkele dagen werd
de staking bloedig verbroken. Honderden arrestaties
volgden.’
Meisje met het rode haar
‘Op 26 maart 1945 liep Hannie, met de illegale krant
De Waarheid in haar fietstassen, in de val die de Duitsers opgesteld hadden. Niet alleen vonden de moffen
het pak illegale bladen – de grootste vangst was het
pistool dat ze bij zich droeg. Na vele verhoren en confrontaties met Duitsgezinde burgers die Hannie wel
eens in actie hadden gezien, viel ze uiteindelijk door
de mand doordat bij de wortels van haar zwartgeverfde haar haar eigen dieprode kleur te zien was. Toen
wisten de moffen dat ze het “meisje met het rode
haar” te pakken hadden.
Ik bleef erover piekeren hoe we Hannie zouden kunnen bevrijden. Zouden we met de groepen uit Hoofddorp en Haarlem de gevangenis kunnen bestormen?
Nu de bevrijding van Nederland in zicht leek, moest
dat toch kunnen lukken!’
Op 17 april 1945, drie weken vóór de bevrijding,
wordt Hannie Schaft in de duinen van Bloemendaal
door de Duitsers doodgeschoten. Ze is 23 jaar oud. ‘De
bevrijding was voor mijn zus en mij een afsluiting van
een oorlog, maar ik ben haar niet met een blij gezicht
tegemoetgegaan. We hadden nog zoveel verdriet van
alles.’ Duitse soldaten
op de Grote
Markt in Haarlem,
mei 1940.
Truus vermomd als
jongeman
samen met
Hannie
Schaft vlak
na een verzetsactie.
Truus in een
roeiboot met
wapens op het
Noordzeekanaal
bij IJmuiden.
Pamflet met
oproep om te
gaan staken,
februari 1941.
TRUUS MENGER –
‘WE HADDEN NOG ZOVEEL VERDRIET’
kant aan. Zomaar een soldaat doodschieten, omdat
het een Duitser was, dat hebben wij in onze groep
niet gedaan.’
Truus Menger noemt haar dochter, die na de oorlog wordt geboren, Hannie. In 2014 krijgt Truus,
inmiddels 90 jaar oud, samen met haar zus Freddie (88 jaar) het Mobilisatie-Oorlogskruis, een
belangrijke onderscheiding, voor haar rol in het verzet. In het boek Toen niet, nu niet, nooit schrijft ze
over haar levensgevaarlijke acties. Daarnaast is voor dit artikel ook gebruikgemaakt van de volgende
interviews met Truus die online te raadplegen zijn: http://nataschavanweezel.blogspot.nl/
en http://socialisme.nu/blog/
13
‘Ik herinner me nog heel goed het moment dat de
oorlog uitbrak. […] Ik lag nog te slapen en opeens
riep mijn vader van beneden: “O, To, nu is het
oorlog!” Dat ene zinnetje klonk verschrikkelijk
dreigend. Op de radio hoorden we dat de eerste
vijandelijke vliegtuigen al boven Dordrecht vlogen.
Een dag later reden drie Duitse pantserwagens
door de straat achter ons huis. Ik moest die dag
gewoon naar school. In de klas hoorden we Duitse
militairen zingend langsmarcheren. Ik vond dat
best mooi, die zingende soldaten. Het was apart.
Wat wisten wij van oorlog?’
‘WIJ
LEVEN
‘Joden moeten een ster op hebben ter
grootte van de handpalm.’
‘Gisterenavond zaten mijn ouders en ik aan tafel.
Het was al bijna 12 uur toen er plotseling werd
aangebeld. Wij schrokken. Wij dachten dat wij
zouden worden gehaald. Dat wij zo erg schrokken
komt omdat er voor alle bewoners van Brussel een
avondklok geldt. (…) Moeder pakte haar schoenen
al. Vader zei: “Wij wachten tot ze nog een keer
bellen.” Maar er kwam geen tweede bel.
Goddank, alles liep goed af.’
NIET
‘In de loop van 1942 werden wij verplicht een
teken van smaad op de borst te dragen. Het was
een davidster, zo groot als een hand. Op de ster
stond duidelijk in Hollandse letters: “Jood”.’
‘Er stopte een legerwagen voor de deur en er
sprongen soldaten uit. Ze stormden ons huis
binnen. Een officier met getrokken pistool
arresteerde mijn vader, terwijl wij door soldaten
op afstand werden gehouden. Ze hebben mijn
vader opgesloten in een kazerne. Drie dagen
later gaf het Nederlandse leger zich over en
kwam mijn vader weer thuis.’
LEVEN
‘Het was Paasvakantie. Evenals vorig jaar
ondernamen een groepje klasgenoten en ik een
enerverende, driedaagse fietstocht van 236 kilometer, vaak in de stromende regen met de wind
tegen. Toevallig was ik de enige in het gezelschap
die joods was. (...) Je zult moeten toegeven dat het
nogal ontluisterend is als je een dorpje binnen rijdt
en een bord ziet met: joden hier niet gewenst.’
In juli 1941 vertrekken de eerste vrijwilligers die
in het Duitse leger tegen de Russen gaan vechten.
‘Toevallig stond ik voor de gesloten spoorwegovergang in Delft te wachten toen de trein voorbijkwam.
(…) In een vijftal wagons zaten de vrijwilligers die,
toen ze door Delft reden, uit de raampjes hingen en
bar zwaaiden maar niemand zwaaide terug. Veel
mensen draaiden zich met een gebaar van
minachting om en deden alsof ze de trein niet
zagen. “Ik hoop dat ze maar nooit meer
terugkeren”, hoorde ik een paar maal zeggen.’
ALLEN
‘Vandaag heb ik een bezoek aan Rotterdam gebracht.
Wat ik daar heb gezien kan ik niet beschrijven zo
erg. (...) Dan ziet men één grote puinzee. (…) Rode
Kruisploegen waren nog steeds op zoek naar lijken.
Ik was nog op een plaats waar ze er net een vonden.’
‘Dreunend en ratelend kwamen de eerste Duitse
tanks de Grote Markt opdraaien. Met open monden
keken de Haarlemmers naar dit moderne wapenmateriaal. Aan de overkant hoorde ik ineens “Heil,
heil!” Er stond een groepje mensen met uitgestoken
arm de Duitsers te verwelkomen. (…) “NSB-tuig”
bromde een stem achter mij. (…) Gedeprimeerd
kwam ik thuis. “De schoften zijn er en ik ben bang
dat ze jaren zullen blijven”, riep ik naar mijn familie
en naar de joodse gasten.’
‘In het begin kon ik gewoon met andere kinderen
spelen, maar naarmate de oorlog langer duurde,
werd ik steeds vaker gepest en uitgescholden. Ze
noemden me vuile NSB’er en landverrader. Na
schooltijd wachtten ze me op om me in elkaar te
slaan. Ik had steeds minder vrienden en snapte er
niets van. In 1943 stuurde mijn vader mij naar een
school met vooral Duitse kinderen. Maar daar
pestten ze mij ook, omdat ik een Nederlander was
en geen echte Duitser.’
ANNE
‘‘s Middags wilde ik zien hoe het in Amsterdam was.
Samen met nog enkele anderen fietste ik erheen. De
staking was algemeen. (...) Overal liepen grote groepen
mensen, in de straten en op de pleinen werd druk gediscussieerd. Amsterdam staakte. Ik hielp een man een
grote stapel pamfletten in de brievenbussen van huizen
te stoppen en ze rond te delen aan voorbijgangers.
Het viel me op dat ik haast geen moffen zag. Die stilte
beviel me eigenlijk niet. “Uitkijken mensen”, riep ik.’
GELUKKIG
‘Allemaal hebben we al onze sterren op. Het werkt
erg op mijn lachspieren. Het is toch zo’n flauwekul
dat gedoe met die sterren. (…) De meeste mensen
zijn ongelooflijk vriendelijk. Eén mevrouw riep
me na: “Trek je er niks van aan, meid!’’’
VERSCHILLEND
FRANK,
TE
‘Ik vroeg me vaak af wat er zou gebeuren als ik mezelf gewoon aan zou geven. Ik verlangde ernaar naar
[Kamp] Westerbork te worden gestuurd. (…) Ik wilde
moeder en Omi bijstaan. Ik miste hen zo ontzettend.’
‘De laatste tijd gebeuren er heel wat politieke
moorden. Over het algemeen worden hiermee
heel wat hoge N.S.B.-ers naar het hiernamaals
gezonden. Zelfs vrouwen nemen aan deze
“schoonmaak” deel. (…) Voeger, of voordat de
Duitsers hier kwamen, werd er zelden een moord
gepleegd (…) en nu schieten zelfs jonge vrouwen
met grote vastberadenheid politieke tegenstanders neer en iedereen juicht daarom.’
‘Een vriendelijke vrouw zei tegen mij: “Dit meisje
is 10 jaar en ze heet eigenlijk Rebecca, maar we
noemen haar zolang de oorlog duurt, Wiesje. Hè
Wies?” Deze vrouw bracht via haar eigen huis
joodse kinderen onder bij anderen die zich hun lot
aantrokken. “Dus jij gaat met mij mee?” vroeg
ik haar. “Nou, doe je jas maar aan. Ik doe je
spulletjes wel in mijn fietstas.”
Ik bracht Wiesje bij mensen zonder kinderen.
Ze zijn erg lief voor haar geweest en ze heeft
het er zelf erg fijn gevonden.’
‘De oorlog was niet saai, maar het
was zeker geen spannend jongensboek. Soms was het vreselijk. Op een
nacht in juli 1944 schrokken mijn zus
Hilly en ik om half twee wakker van
een enorme knal. Het was een schot.
De volgende ochtend hoorden we dat
onze bakker was vermoord door de
Duitsers. Uit wraak voor de moord
op een hoge Duitse officier, hadden
ze die nacht vier mannen uit Sneek
opgepakt en doodgeschoten. Later
hoorde ik dat ze ook bij ons aan de
deur waren geweest. Gelukkig was
mijn vader niet thuis.’
Op 5 april worden moeder
en de oudste drie kinderen
gearresteerd. Vader weet de
jongste kinderen van het gezin,
Gusta, Rachel, Rebecca en
Chaim, naar een nieuwe
onderduikplaats te brengen.
Later meldt hij zich bij
Kazerne Dossin in Mechelen,
waar zijn vrouw en oudste kinderen gevangen zitten.
Ze zijn via dit doorgangskamp
in België met de trein naar
kamp Auschwitz-Birkenau
gedeporteerd.
WAAROM
‘Ik was op vakantie met andere kinderen in
Groningen. Dat was in september 1944.
Toen moesten wij opeens naar Duitsland.
Ik voelde mij daar erg alleen. Mijn vader
vocht voor de Duitsers en ik wist niet waar
mijn moeder was.’
ALLEN
WORDEN,
‘Eindelijk was het einde in zicht! (...) De geallieerde
strijdkrachten waren in Normandië geland en
rukten, met grote verliezen, door Frankrijk op naar
België. Onwillekeurig maakte ik me zorgen over mijn
broer Guus. Bevond hij zich onder de Yanks
[Amerikanen] die op D-day aan land waren gegaan?’
EN
‘Vanmorgen belde
Annie op dat bij haar
oom de heer W.L.
Duijvesteijn (...) door
de Duitsers ondergedoken Joden
waren gevonden.
Nadere berichten
gaven te kennen dat
de gehele familie
Duijvesteijn is
ontkomen en
ondergedoken.’
‘Je kunt je niet voorstellen wat
het is om een kogel af te vuren
en iemand in elkaar te zien
zakken. Het hoort eigenlijk niet bij
een mens. Je hoeft er niet trots
op te zijn. Spijt heb ik niet, want
ik weet wie ik heb neergeschoten.
Niet zomaar NSB’ers, maar echte
gevaarlijke verraders.’ Een van
die verraders schoten Truus (zie
foto) en Jan dood op 5 september
1944, op Dolle Dinsdag.
6
ALLEN,
‘Van alle kanten komen noodkreten om voedsel
naar Friesland. Vandaag ontvingen wij een brief
van Prof. Dr. L. Seekles uit Utrecht dit was vader’s
promotor. Wij hebben in één week tijds al 7
pakjes van 2 kilo weggezonden. 2 kg is het
maximale gewicht dat die pakjes mogen hebben.’
EN
In het werkkamp Echterdingen breekt vlektyfus (een
besmettelijke ziekte) uit. De joden die daar dwangarbeid verrichten moeten in januari 1945 naar andere
kampen. Op deze lijst met namen staat wie naar
welk kamp is gedeporteerd. De afkorting ‘K.L. BeBe’
betekent concentratiekamp Bergen-Belsen.
‘In de winter zijn wij naar een kindertehuis in
Tsjecho-Slowakije [nu twee landen: Tsjechië
en Slowakije] gebracht. Daar zou het beter zijn.
Maar toen we er net waren, hoorden we dat het
Russische leger er aankwam. Iedereen was
doodsbang en we wilden zo snel mogelijk
terug naar Duitsland.’
MET
JULI
MAAR
Op deze foto staan Rachel,
Gusta, Rebecca en hun
broertje Chaim. Na de
oorlog worden zij herenigd
met hun zussen Esther
en Lea die uit de concentratiekampen terugkeren.
Vader, moeder en hun
broer Mozes hebben de
kampen niet overleefd.
In de kelder van het huis
waar het gezin ondergedoken heeft gezeten,
vinden de zussen het
dagboek van hun broer.
WAARVOOR,
‘Mijn vader en moeder zijn
na de bevrijding gevangen
genomen, omdat ze landverraders waren. Ik heb twee
jaar in tehuizen moeten wonen,
totdat mijn moeder vrijkwam.
Omdat de regering beslag
had gelegd op de huizen van
NSB’ers, moesten we in het
huis van mijn oma wonen.
Dat was veel te klein en
daarom sliep ik met mijn
oudere broertje in de schuur.
Mijn vader zat zes jaar in
strafkampen.’
HET
‘Holland is vrij!!!! (…) ’t Is
heerlijk. (...) We hebben
gehost in de stad, gedanst
op de markt en ik heb een
eind achter op een jeep
gehangen. (…) Vreemd
eigenlijk, eerst was je gek
van vreugde toen je besefte dat “thuis”eindelijk
vrij was. Maar als je er
even dieper over nadenkt:
wat wacht je dan daar?
Moeder, Vader, Jules en
Omi zijn weg.’
WIJ
TOCH
‘De bevrijding was prachtig! De
Canadezen reden op een zondag
onze straat in. Het was 15 april
1945. Ze werden ingehaald als
goden. In de voorkamer schoven
we de vitrages aan de kant en
bonkten op de ruiten. Mijn zus
Hilly pakte de bloemen uit de
vaas om aan de Canadezen te
geven. Wij zetten onze voordeur
wijd open: kom maar binnen!
Trots liet ik aan die Canadezen
mijn dagboeken zien. Een van hen
scheurde spontaan zijn epauletten af: voor mijn verzameling!’
‘Met ingang van
maandag a.s. mag in
Delft en de gemeente
Schipluiden de bakker geen brood meer
bezorgen. De mensen
moeten het afhalen
aan de uitdeelposten. (…) De voedselschaarste begint hoe
langer hoe meer de
vorm van hongersnood aan te nemen.’
WET
WI
DO
LEV
GELIJK.’
‘De bevrijding was voor mijn zus
en mij een afsluiting van een oorlog,
maar ik ben haar niet met een blij
gezicht tegemoet gegaan. We hadden nog zoveel verdriet van alles. We
wisten toen nog niet of Hannie (zie
foto) nog leefde, en of de anderen
zouden terugkomen uit concentratiekampen. Dat maakte je niet tot
iemand die meedoet met de grote
feesten. Al die dingen blijven in je
herinnering zitten. Die neem je mee
tot aan je dood. Maar we zijn gelukkig niet verbitterd, mijn zuster en ik.’
194
MISSIE
De Anne Frank Stichting is een onafhankelijke organisatie die de plek beheert waar Anne Frank
tijdens de Tweede Wereldoorlog was ondergedoken en waar zij haar dagboek schreef. De Stichting
brengt haar levensverhaal wereldwijd onder de aandacht ter bezinning op de gevaren van
antisemitisme, racisme en discriminatie en het belang van vrijheid, gelijke rechten en democratie.
COLOFON
‘Zes kinderen in de Oorlog’ is een uitgave van de Anne Frank Stichting (AFS)
i.s.m. Young Crowds (YC) – uitgever van educatieve content voor kinderen en jongeren.
Projectleiding: Piet van Ledden (AFS)
Coördinatie: Alette Reneman (YC)
Redactie: Jeannette Jonker (YC), Annemarie de Leng (YC), Menno Metselaar (AFS)
Correctie: Mans Kuipers
Vormgeving: Tom van Staveren (Graphic Island)
© FOTO’S
To Hofstra: Fries Verzetsmuseum, Leeuwarden
Mozes Flinker: Privécollectie Familie Raats/John Braat; DG Oorlogsslachtoffers, Brussel; Kazerne Dossin,
Mechelen/Fonds Kummer
Leo A. van Leeuwen: Privécollectie Leo A. van Leeuwen; Beeldbank WO2/NIOD; Diederik Schiebergen,
PUBL/Nationaal Comité 4 en 5 mei/Oorlogsmuseum Overloon; Charles Breijer/Nederlands Fotomuseum
Edith van Hessen: Privécollectie Edith Velmans-van Hessen; Anne Frank Stichting, Amsterdam; Beeldbank
WO2/NIOD; Herinneringscentrum Kamp Westerbork; By permission of the Imperial War Museum – B 5103;
Collectie Joods Historische Museum, Amsterdam
Kees Tetteroo: Privécollectie Gemma M. M. van Winden-Tetteroo
Truus Oversteegen: Privécollectie Truus Menger-Oversteegen; A. Peperkamp/Noord-Hollands Archief,
Haarlem; Beeldbank WO2/Verzetsmuseum, Amsterdam; Beeldbank WO2/NIOD
Voor overname van de foto’s is de voorafgaande toestemming van de rechthebbende(n) vereist.
MET DANK AAN:
John Braat, Hans Groeneweg, Truus Menger-Oversteegen, Hannie Menger,
Edith Velmans-van Hessen, Bas Kromhout, Fer Lauwerijssen, Leo A. van Leeuwen,
Marjan Verplancke, Gemma M.M. van Winden-Tetteroo.
Contact:
[email protected]
Meer informatie:
www.annefrankkrant.nl
© Anne Frank Stichting, 2015
16
Download