ZES KINDEREN IN DE OORLOG HAN LEIDINDG Een historische ontdekkingstocht voor leerlingen Het levensverhaal van Anne Frank is een waardevolle ingang op de geschiedenis van de Jodenvervolging en de Tweede Wereldoorlog. Maar het blijft één verhaal en één perspectief. Met behulp van de werkvorm ‘Zes kinderen in de Oorlog’ ontdekken leerlingen in kleine groepen zes andere perspectieven. Aan de hand van het speelbord en de dertig bronnen (teksten uit dagboeken en citaten uit interviews) komen zij steeds meer te weten over de zes kinderen. Tijdens deze historische ontdekkingstocht doen de leerlingen door middel van de bronnen ook kennis op over de belangrijkste gebeurtenissen van de Jodenvervolging en de Tweede Wereldoorlog. Leerlingen discussiëren in kleine groepen over de dertig bronnen: over wie van de zes oorlogskinderen gaat deze bron? Wie kan dit gezegd of geschreven hebben? En over welk jaartal of belangrijke gebeurtenis heeft hij of zij dit gezegd? Als alle kaartjes met bronnen op de juiste plek liggen, wordt de oplossing in een handomdraai zichtbaar. Achterop de bronkaarten staan woorden die samen een citaat vormen. In deze handleiding vindt u een uitgebreide algemene instructie en zes verhalen over de oorlogskinderen. Deze verhalen geven meer achtergrondinformatie over elk kind. Daarnaast zijn er tips en ideeën om te variëren en de opdrachten voor leerlingen te verdiepen. DE WERKVORM ‘ZES KINDEREN IN DE OORLOG’ BESTAAT UIT: - 6 speelborden met basisinformatie over de kinderen en belangrijke gebeurtenissen; - 6 x 30 kaartjes met de bron op de voorzijde en een woord op de achterzijde; - 6 zakjes om de kaartjes in te bewaren. ZES KINDEREN, ZES PERSPECTIEVEN In de keuze van de zes kinderen is bewust gekozen voor zes verschillende perspectieven. Door hun persoonlijke oorlogsverhalen komen de vier rollen – daders, slachtoffers, helpers en toeschouwers – duidelijk naar voren. In deze handleiding zijn uitgebreide verhalen van de zes kinderen opgenomen. Deze verhalen staan ook als pdf-printbladen online zodat de leerlingen zich verder kunnen verdiepen: www.annefrankkrant.nl De leerlingen maken kennis met de volgende oorlogskinderen: 1: TO HOFSTRA To Hofstra wordt op 26 februari 1924 in Sneek geboren. Haar vader is dierenarts, haar moeder tandarts. To is de jongste, ze heeft een broer, Jan, en een zus, Hilly. Ze wonen in Sneek. Tijdens de oorlog houdt To in een dagboek precies bij wat er allemaal gebeurt. Vaak plakt zij er ook artikelen uit de krant en allerlei briefjes en bonnen in. 2: MOZES FLINKER Als in mei 1940 de oorlog uitbreekt, woont Mozes Flinker in Den Haag. Hij is dan 13 jaar oud. Zijn vader en moeder, Lazjer en Mindla, zijn in Polen geboren. Mozes heeft vijf zusjes en een broertje. De familie Flinker is joods. De vader van Mozes woont en werkt in die tijd veel als koopman in Roosendaal. Via Roosendaal vlucht de familie naar België. Wanneer de familie Flinker in Brussel onderduikt, gaat Mozes een dagboek bijhouden. 01 KAARTJES MET BRONNEN 3: LEO A. VAN LEEUWEN Leo is 5 jaar oud als de Duitse troepen Nederland binnenvallen. Hij heeft drie broers: Harry, Peter en Wimpie. Het gezin Van Leeuwen woont in Haarlem. Leo’s vader is voor de oorlog al lid van de NSB. Tijdens de oorlog gaat zijn vader in het Duitse leger meevechten. 4: EDITH VAN HESSEN In elk bronkaartje zitten meestal twee aanwijzingen: een detail over de persoon en een verwijzing naar een jaartal en/of gebeurtenis. Op enkele kaartjes staat slechts één aanwijzing. Door samen op zoek te gaan naar de aanwijzingen en te discussiëren, kunnen leerlingen erachter komen waar de bronkaartjes op het speelbord horen. De meeste bronkaartjes bevatten een citaat uit een dagboek of interview. In sommige gevallen staat er een foto bij de tekst. Edith van Hessen is geboren in 1925. Ze heeft twee broers, Guus en Jules. Het gezin is joods en woont in Den Haag. Ediths oma, die ze ‘Omi’ noemt, woont bij de familie in. Edith houdt van actie! Ze doet veel, sport, toneel, muziek en uitjes. Ook houdt ze vanaf 1938 een dagboek bij. Haar broer Guus vlucht vlak voor de oorlog naar de Verenigde Staten. In 1942 duikt Edith alleen onder in Breda waar ze tot na de bevrijding zal blijven. 5: KEES TETTEROO Als de oorlog begint, is Kees Tetteroo 17 jaar. Kees groeit op in Schipluiden, vlakbij Delft. Hij schrijft veel in zijn dagboek, knipt artikelen en advertenties uit de krant en gaat op pad om foto’s te maken. Als veeverloskundige, een soort veearts, krijgt hij vrijstellingen van de Duitse bezetter. Toch is Kees bang dat hij opgepakt zal worden om voor de Duitsers te moeten werken. Op 5 mei 1945, de dag van de bevrijding, schieten Duitse soldaten de vader van Kees’ verloofde, Annie, dood. 6: TRUUS OVERSTEEGEN Truus Oversteegen is 16 als de oorlog uitbreekt en samen met haar twee jaar jongere zusje Freddie sluit ze zich aan bij een verzetsgroep in Haarlem. Hannie Schaft maakt ook deel uit van die groep. Truus brengt eerst illegale kranten rond, daarna helpt zij joodse kinderen onder te duiken en uiteindelijk raakt zij betrokken bij het gewapende verzet. Truus verkleedt zich vaak als jongen tijdens de acties. Vlak voor de bevrijding wordt Hannie Schaft opgepakt en door de nazi’s doodgeschoten. VIJF JAAR OORLOG De bezetting door het Duitse leger duurt vijf jaar. Een van de doelen van het spel is dat leerlingen ontdekken in welke volgorde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Zo wordt aan de hand van bronkaartjes bijvoorbeeld duidelijk dat de Jodenvervolging een stapsgewijs proces is geweest. In de werkvorm ‘Zes kinderen in de Oorlog’ zijn de volgende jaartallen en gebeurtenissen opgenomen: 1940 - Inval van het Duitse leger - Rotterdam gebombardeerd - Capitulatie (overgave) - Ontslag joodse ambtenaren - Invoering persoonsbewijs 1941 - Joden moeten zich registreren - Februaristaking - Steeds meer ‘Voor Joden verboden’ - Duitse aanval Sovjet-Unie (Rusland) - Jonge mannen melden zich vrijwillig om met het - Duitse leger mee te vechten 1942 - Japan bezet Nederlands-Indië - Invoering van de Jodenster - Begin deportaties van joden naar de kampen - Distributiebonnen voor bijna alle producten 02 1943 - Russische leger wint slag om Stalingrad - Grote razzia’s op joden in Amsterdam - Jonge mannen opgepakt voor dwangarbeid - Verzet tegen de Duitse bezetter neemt toe 1944 - Zwaardere straffen voor verzetsacties - D-day: landing geallieerden in Normandië - Dolle dinsdag: 5 september - België en Zuid-Nederland bevrijd 1944/1945 - Hongerwinter - Duits offensief in de Ardennen - Kamp Auschwitz-Birkenau bevrijd 1945 - Bevrijding Nederland - Capitulatie nazi-Duitsland Kaartje met twee aanwijzingen; To Hofstra en Duitse inval mei 1940. Tekst en foto met twee aanwijzingen; broer Guus van Edith van Hessen en D-Day 6 juni 1944. ALGEMENE INSTRUCTIE Vooraf; in de doos zit een pakketje met 180 bronkaartjes. Dit zijn 6 sets van 30 kaartjes. Iedere set is te herkennen aan een eigen kleur op de achterkant. - Doe de 30 bronkaartjes los in de zakjes. - Neem de werkvorm zoals hieronder beschreven door en beoordeel welke manier van spelen het beste bij uw leerlingen past. Een eenvoudiger start en gemakkelijkere werkwijze staan beschreven bij Tip 2 en Tip 3. - Verwachte speeltijd is ongeveer 45 minuten. Tijdens de les; Verdeel de klas in zes groepen. - Elke groep krijgt één speelbord. - De leerkracht zorgt ervoor dat de leerlingen aan de hand van de basisinformatie op het speelbord kennismaken met de zes kinderen en de belangrijke gebeurtenissen. > Wilt u eerst meer aandacht besteden aan de basiskennis over de geschiedenis van Tweede Wereldoorlog? Lees Tip 1! - Er wordt uitleg gegeven over de kaartjes met op de voorzijde de bronnen die verwijzen naar een van de zes kinderen en/of gebeurtenissen. - De achterzijde van het kaartje – met een woord uit het citaat – mogen leerlingen negeren. - Op het speelbord zijn sommige vakjes blauw, deze blijven leeg. > Wilt u voor de leerlingen een gemakkelijke start? Lees Tip 2! Tekst met één aanwijzing; Truus Menger helpt joodse kinderen onder te duiken. - Elke groep krijgt een zakje met 30 bronkaartjes. - De leerlingen pakken om de beurt een kaartje, lezen de tekst in hun groepje voor en bekijken – indien er een foto bij de tekst staat – samen de afbeelding. - Samen gaan ze op zoek naar de aanwijzing(en) op het kaartje. - Als duidelijk is geworden bij welke persoon en gebeurtenis het bronkaartje hoort, dan wordt dit kaartje in het juiste vakje op het speelbord gelegd. - Wanneer alle 30 bronkaartjes op het speelbord liggen, zijn de leerlingen klaar. - De leerlingen wachten op een teken zodat alle groepen de kaartjes tegelijk omdraaien. Laat een leerling het citaat (de oplossing) voorlezen of lees zelf de oplossing voor: ‘Wij leven allen, maar weten niet waarom en waarvoor, wij leven allen met het doel gelukkig te worden, wij leven allen verschillend en toch gelijk.’ Anne Frank, 6 juli 1944 Afronding Als extra kunt u elk groepje een van de zes verdiepende verhalen geven en de leerlingen vragen om te vertellen wat zij op basis van die informatie nog meer te weten gekomen zijn over To, Mozes, Leo, Edith, Kees of Truus. De leerlingen presenteren hun bevindingen aan de klas. De verdiepende verhalen staan in deze handleiding. Op de website www.annefrankkrant.nl vindt u dezelfde verhalen als print- en kopieerbladen. 03 TIPS U kunt het gebruik in de klas eenvoudig aanpassen aan de omstandigheden: de beschikbare tijd en het niveau van uw leerlingen. Hieronder vindt u enkele tips om het spel op een andere manier te spelen. 1. Mocht u de kennis van uw leerlingen willen ‘opfrissen’, dan is het een goed idee om als voorbereiding bijvoorbeeld het basisartikel over de Tweede Wereldoorlog in de Anne Frank Krant 2015 (pagina 4 – 5) door te nemen en te bespreken. 2. Wilt u eenvoudiger beginnen? Selecteer dan drie kaartjes om mee te beginnen zodat leerlingen kunnen oefenen met het zoeken naar aanwijzingen. Neem kaartjes die op te lossen zijn aan de hand van een naam, jaartal, plaatsnaam en/of specifieke gebeurtenis. 3. Wanneer u de werkvorm in zijn geheel eenvoudiger wilt maken dan kunt u ervoor kiezen om de 30 kaartjes in verschillende rondes uit te delen. Bijvoorbeeld eerst de vier bronkaartjes die bij 1940 horen, daarna de drie kaartjes van 1941 enz. Het makkelijker maken kan ook door de bronnen per oorlogskind uit te delen, eerst de vijf bronkaartjes van To Hofstra, dan de vijf bronnen van Mozes Flinker enz. 4. Hebben de leerlingen te weinig aanwijzingen om een kaartje in een vakje op het speelbord te leggen? Laat ze dan het bronkaartje op basis van de aanwijzing(en) aan de rand van het bord bij een kind of een jaartal leggen. Tegen het einde van het spel is het vast eenvoudiger om dit ‘moeilijke’ kaartje te plaatsen. 5. Wilt u de aandacht vestigen op bepaalde thema’s? Laat leerlingen in een groepje dan kaartjes kiezen over één bepaald onderwerp. Thema’s zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: Angst, Collaboratie (NSB), Jodenvervolging, Verzet, Bevrijding. Snappen de leerlingen waarom ‘hun kind’ er zo over dacht? 6.Vindt u het belangrijk dat verschillende perspectieven nog beter zichtbaar worden? Laat leerlingen in groepen de bronnen van een jaartal, bijvoorbeeld 1940 of 1943, bekijken en met elkaar vergelijken. Neem bijvoorbeeld de invoering van de ‘Jodenster’: Hoe verschillend hebben de kinderen deze gebeurtenis beleefd en waarom? 7. Ooggetuigen in de klas. Behalve het verhaal van Anne Frank en de zes kinderen zijn er natuurlijk nog veel andere verhalen van oorlogskinderen. Misschien is er bij u in de buurt van de school wel een oorlogskind dat zijn of haar verhaal in de klas wil vertellen. U kunt ook contact opnemen met het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WOII-heden: www.steunpuntgastsprekers.nl Heeft u zelf een tip bij de werkvorm ‘Zes kinderen in de Oorlog’? Laat het ons en andere leerkrachten weten! Stuur een e-mail naar [email protected] op de eerste etage. Elke ochtend schoor mijn vader zich daar, omdat die kamer zo lekker licht was. Ik lag nog te slapen en opeens riep mijn vader van beneden: “O, To, nu is het oorlog!” Dat ene zinnetje klonk verschrikkelijk dreigend. Op de radio hoorden we dat de eerste vijandelijke vliegtuigen al boven Dordrecht vlogen. Een dag later reden drie Duitse pantserwagens door de straat achter ons huis. Ik moest die dag gewoon naar school. In de klas hoorden we Duitse militairen zingend langs marcheren. Ik vond dat best mooi, die zingende soldaten. Het was apart. Wat wisten wij van oorlog?’ ‘Overal konden verraders zijn’ ‘Stap voor stap verboden de Duitsers van alles. We mochten bijvoorbeeld niet meer naar de Nederlandse radio luisteren. Later verschenen er overal bordjes: “Voor joden verboden”. En op 3 mei 1942 schreef ik in mijn dagboek: “Joden moeten een ster op hebben ter grootte van de handpalm.” Al snel kreeg je als kind ingeprent dat je over bepaalde dingen niet mocht praten. Overal konden verraders zijn. Mijn broer Jan heeft twee keer ondergedoken gezeten. Ik weet niet precies waarom en alleen mijn vader wist waar. De schilder liep vaak met verfpotten over straat. Pas na de oorlog hoorden wij dat daarin bonnen zaten voor onderduikers.’ ‘Gelukkig was mijn vader niet thuis’ ‘De oorlog was niet saai, maar het was zeker geen spannend jongensboek. Soms was het vreselijk. Op een nacht in juli 1944 schrokken mijn zus Hilly en ik om half twee wakker van een enorme knal. Het was een schot. De volgende ochtend hoorden we dat onze bakker was vermoord door de Duitsers. Uit wraak voor de moord op een hoge Duitse officier, hadden ze die nacht vier mannen uit Sneek opgepakt en doodgeschoten. Later hoorde ik dat ze ook bij ons aan de deur waren geweest. Gelukkig was mijn vader niet thuis. Van mijn vader heb ik een keer een echte kogel gekregen. Ik heb hem in mijn dagboek geplakt. Ik vond het wel een beetje eng, maar dacht: ach, mijn dagboek, wie komt daar nu aan? Maar vlak voor het eind van de oorlog vond mijn vader het te gevaarlijk om de dagboeken in huis te hebben. Hij verstopte ze en vertelde aan niemand waar. Na de oorlog hoorde ik dat hij mijn dagboeken onder de dakpannen van oma’s huis had verborgen. Vlak voor het einde van de oorlog hebben in dat huis nog Duitse soldaten gezeten. Die hebben dus onder mijn dagboeken geslapen!’ Canadezen ‘De bevrijding was prachtig! De Canadezen reden op een zondag onze straat in. Het was 15 april 1945. Ze werden ingehaald als goden. In de voorkamer schoven we de vitrages aan de kant en bonkten op de ruiten. Mijn zus Hilly pakte de bloemen uit de vaas om aan de Canadezen te geven. Wij zetten onze voordeur wijd open: kom maar binnen! Trots liet ik aan die Canadezen mijn dagboeken zien. Een van hen scheurde spontaan zijn epauletten af: voor mijn verzameling! Na het grote bevrijdingsfeest dacht ik met schrik aan mijn leventje van voor de oorlog. Ik was bang dat het weer net zo saai zou worden, maar dat bleek niet het geval. Ik ging studeren in Leeuwarden en op kamers wonen. Als student had ik veel vrijheid en dat maakte alles anders.’ ZES KINDEREN, ZES VERHALEN 1: TO HOFSTRA – ‘DE OORLOG WAS GEEN SPANNEND JONGENSBOEK’ Je bent 16 en de oorlog breekt uit. To Hofstra maakte het mee. Als een echte journalist beschreef ze alle belangrijke gebeurtenissen in Sneek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze plakte zelfs een kogel in haar dagboek. ‘De tijd voor de oorlog was oersaai’, vertelt To Hofstra in haar huiskamer in het Friese Franeker. ‘Je had geen disco’s, geen tv, geen mobieltjes, geen computers en geen internet. Mijn vader was dierenarts, mijn moeder tandarts. Met mijn zusje Hilly en broer Jan woonden we in een heerlijk huis: een oud postkantoor met een grote tuin in het centrum van Sneek. In de straat woonden een bakker en een schilder. Naast ons was de kruidenier.’ ‘Alles plakte ik in’ ‘De dochter van de kruidenier was mijn hartsvrien- 04 din. Officieel heette ze Bottje Posma, maar iedereen noemde haar Pop. Elke ochtend haalde ik haar op en dan liepen we samen naar school. Pop en ik verzamelden van alles: sigarenbandjes, postzegels en het bedrukte papier dat om het fruit zat. In de oorlog ging mijn verzamelwoede gewoon door. Zinken munten, broodbonnen en krantenknipsels, alles plakte ik in. Mijn dagboek is heel anders dan dat van Anne Frank. Ik schreef niet over mijn gevoelens, dat vond ik te privé. Ik schreef wel veel over wat er allemaal in Sneek gebeurde. Door de oorlog was het leven opeens niet saai meer.’ ‘Wat wisten wij van oorlog?’ ‘Ik herinner me nog heel goed het moment dat de oorlog uitbrak. Het was 10 mei 1940. Mijn slaapkamer lag precies boven de behandelkamer van mijn moeder To Hofstra en haar hond Maschka in oktober 1940. To is dan 16 jaar oud. Nadat bakker J.H. Bakker was vermoord, knipte To de rouwadvertentie uit de krant en plakte deze in haar dagboek. Dagboekpagina’s. De dagboekschriften van To Hofstra zijn nu in het bezit van het Fries Verzetsmuseum in Leeuwarden en worden daar tentoongesteld. Bovendien zijn de tien dikke dagboekschriften van To Hofstra ook online te vinden. Je kunt ze pagina voor pagina bekijken op: www.oorlogsschriften.nl 05 2: MOZES FLINKER – ‘IK WAS HELEMAAL VERSLAGEN’ Net als Anne Frank was Mozes een joodse tiener, die gewoon naar school ging. Maar terwijl Anne Frank met haar gezin in de zomer van 1942 onderdook, vluchtte Mozes met zijn vader, moeder, broertje en zussen naar Brussel. Daar leefde hij in een angstige vrijheid. Tot ook hij werd opgepakt. Mozes is 13 jaar als in Nederland de oorlog uitbreekt. Het joodse geloof is belangrijk in zijn gezin. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Ik ben geboren in Den Haag […]. Daar woonde ik rustig en ongestoord. Ik bezocht de lagere school en daarna ging ik naar de Handelsschool. Daar bleef ik maar twee jaar […]. Want in 1940 waren de Duitsers Holland binnengevallen.’ Joodse leerlingen mogen na de zomer van 1941 geen les meer krijgen van niet-joodse leraren. Mozes moet naar een speciale school voor joodse leerlingen. Maar daar blijft het niet bij. Mozes schrijft: ’Twee maanden voor de vakantie moesten wij onze fietsen inleveren. Sindsdien ging ik met de tram naar school. Maar voor het eind van het schooljaar mochten wij ook niet meer met de tram. Toen moest ik te voet naar school, een wandeling van anderhalf uur.’ Ook schrijft hij over de Jodenster: ‘In de loop van 1942 werden wij verplicht een teken van smaad op de borst te dragen. Het was een davidster, zo groot als een hand. Op de ster stond duidelijk in Hollandse letters: “Jood”.’ Vluchten De ouders van Mozes besluiten dat ze weg moeten uit Nederland, als ze een toespraak van een Duitse politicus horen. Die zegt dat joden de vijanden van Europa zijn en dat zij naar Oost-Europa gestuurd zullen worden. Veel joden krijgen een brief waarin staat dat ze in nazi-Duitsland moeten gaan werken; ze moeten ze zich op het station melden met eten, kleding en dekens. Ook het gezin van Mozes krijgt zo’n brief. De vader van Mozes is dan al op pad om erachter te komen hoe ze veilig weg kunnen komen. Mozes schrijft: ‘Hij was al in Roosendaal, aan de Belgische grens, toen mijn moeder de brieven ontving waarin stond dat wij de volgende avond om elf uur aan het station moesten zijn. […] Mijn moeder liet mijn vader in een telefoongesprek weten dat “de uitnodigingen voor de bruiloft” waren gekomen en dus wist mijn vader dat de oproepen er waren.’ gids die ze veel geld moeten betalen om de grens over te steken. Er zijn mensen die geld willen verdienen aan (joodse) onderduikers. In Brussel moet vader eerst valse verblijfsvergunningen kopen, daarna pas kan hij op zoek naar een woning. Met deze valse vergunningen kan de familie Flinker gewoon naar buiten. Mozes heeft een persoonsbewijs onder een andere voornaam: Harry. En wat vooral belangrijk is: er staat op dat hij protestants is, en niet joods. in Duitsland, om aan een landingsbaan te werken. Daar breekt vlektyfus (een besmettelijke ziekte) uit. De joden die daar dwangarbeid verrichten, moeten in januari 1945 naar andere concentratiekampen. Op een lijst met namen staat wie naar welke kamp is gedeporteerd. Achter de namen van Mozes en zijn vader Lazjer Flinker staat de afkorting ‘K.L. BeBe’. Dit betekent dat Mozes en zijn vader naar het concentratiekamp Bergen-Belsen zijn gedeporteerd. Allebei sterven ze daar, ziek en uitgeput. ‘Er werd plotseling aangebeld’ Mozes is heel religieus en probeert zijn troost te zoeken in het geloof. Hij maakt zich grote zorgen over het lot van de joden. ‘Vader kwam me vertellen dat hij geen goed nieuws had. Hij had gehoord dat heel veel joden in het oosten stervende waren en dat er al honderdduizend waren gestorven. Toen ik deze slechte boodschap ontving, was ik helemaal verslagen.’ Af en toe horen ze dat er een joodse familie is opgepakt. Want ook in België worden joden vervolgd. Mozes heeft het er heel moeilijk mee en is bang dat ze verraden zullen worden. Hij schijft op 7 januari 1943: ‘Gisterenavond zaten mijn ouders en ik aan tafel. Het was al bijna 12 uur toen er plotseling werd aangebeld. Wij schrokken. Wij dachten dat wij zouden worden gehaald. Dat wij zo erg schrokken komt omdat er voor alle bewoners van Brussel een avondklok geldt. (…) Moeder pakte haar schoenen al. Vader zei: “Wij wachten tot ze nog een keer bellen”. Maar er kwam geen tweede bel. Goddank, alles liep goed af.’ De droom van Mozes Mozes heeft een grote droom: samen met de mensen van zijn volk wonen in Israël, dat dan nog Palestina heet. Hij leert zichzelf Arabisch, zodat hij later kan praten met de mensen die daar wonen. Met de familie van Mozes gaat het nog redelijk goed: ze zijn vrij, kunnen naar buiten en hebben genoeg eten en spullen. Maar toch lijdt Mozes enorm om de ellende die het joodse volk wordt aangedaan. Op een van de laatste pagina’s van zijn dagboek schrijft hij dat hij alleen maar in Jeruzalem nuttig kan zijn voor het joodse volk. ‘Daar alleen kan ik iets voor mijn volk bereiken, mijn enige wil en de zin van mijn leven.’ Hulp is niet gratis Verraden en opgepakt De volgende dag vertrekt het hele gezin naar Roosendaal, waar ze bij verschillende families worden ondergebracht. Omdat de vader van Mozes heeft gehoord dat er op één plek aan de grens geen bewaking is, reizen ze door naar Brussel met hulp van een Het land waar hij zo van droomde, heeft Mozes nooit gezien, want iemand heeft de familie Flinker verraden. Op 5 april 1944 worden de moeder en de oudste drie kinderen gearresteerd. Vader weet de vier jongste kinderen van het gezin – Gusta, Rachel, 06 Rebecca en Chaim – naar een nieuwe onderduikplaats te brengen. Later meldt hij zich bij Kazerne Dossin in Mechelen, waar zijn vrouw en de drie oudste kinderen gevangen zitten. Ze zijn via dit doorgangskamp in België met de trein naar kamp Auschwitz-Birkenau in bezet Polen gedeporteerd. De moeder van Mozes wordt daar waarschijnlijk meteen vermoord. De twee zussen Esther en Lea worden naar een werkkamp gebracht. Mozes en zijn vader moeten naar een ander werkkamp, Echterdingen De familie Flinker in 1942. Alleen de oudste zus van Mozes ontbreekt op de foto. Een betere foto (bovenrand) van het gezin is er niet. De pasfoto van Mozes voor zijn verblijfsvergunning. Kazerne Dossin in Mechelen (België) was tijdens de Tweede Wereldoorlog in gebruik als doorgangskamp. Na de oorlog worden Rachel, Gusta, Rebecca en hun broertje Chaim herenigd met hun zussen Esther en Lea die uit de concentratiekampen terugkeren. Vader, moeder en hun oudste broer hebben de kampen niet overleefd. In de kelder van het huis waar het gezin ondergedoken heeft gezeten, vinden de zussen het dagboek van hun broer. En zo is zijn droevige geschiedenis toch bewaard gebleven. Het dagboek wordt na de oorlog – net als het dagboek van Anne Frank – uitgegeven. Voor het artikel en de bronnen is gebruik gemaakt van Dagboek Van Mozes Flinker ‘42 - ‘43, Uitgeverij Amphora Books, Amsterdam en het boek De Joodse gemeenschap in Roosendaal voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, geschreven door John Braat. In 2013 ontvangt de familie Raats (postuum) de belangrijke Israëlische onderscheiding ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’, omdat zij de familie Flinker hebben geholpen om in Roosendaal onder te duiken. 3: LEO A. VAN LEEUWEN – ‘WE WAREN BANG, DOODMOE EN HADDEN HONGER’ Leo A. van Leeuwen is 5 jaar wanneer de oorlog in mei 1940 begint. Hij woont in Haarlem met zijn vader, moeder en broers. Ze zijn een heel gewoon gezin, maar tijdens en na de oorlog verandert er veel voor hem. Leo’s vader is lid van de NSB, de Nationaal-Socialistische Beweging, een organisatie met ideeën die veel lijken op die van Hitler. De Nederlandse regering is bang dat NSB’ers de Duitse soldaten zullen helpen. Veel NSB’ers worden daarom meteen na de Duitse inval in mei 1940 gearresteerd. Leo weet nog goed dat zijn vader werd oppakt. ‘Er stopte een legerwagen voor de deur en er sprongen soldaten uit. Ze stormden ons huis binnen. Een officier met getrokken pistool arresteerde mijn vader, terwijl wij door soldaten op afstand werden gehouden. Ze hebben mijn vader opgesloten in een kazerne. Drie dagen later gaf het Nederlandse leger zich over en kwam mijn vader weer thuis.’ ’Ik had steeds minder vrienden’ De meeste Nederlanders hebben een hekel aan NSB’ers en Leo kan dat goed merken. ‘In het begin kon ik gewoon met andere kinderen spelen, maar naarmate de oorlog langer duurde, werd ik steeds vaker gepest en uitgescholden. Ze noemden me 07 vuile NSB’er en landverrader. Na schooltijd wachten ze me op om me in elkaar te slaan. Ik had steeds minder vrienden en snapte er niets van. Noodgedwongen speelde ik vooral met mijn broers.’ In 1943 stuurt zijn vader hem naar een school met vooral Duitse kinderen. Daar wordt hij ook gepest, nu omdat hij een Nederlander is en geen echte Duitser. ’Ik voelde mij daar heel alleen’ Op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, breekt er paniek uit. Door het bericht dat de geallieerden (de tegenstanders van Hitler) er aankomen, worden veel NSB’ers bang dat Nederlanders wraak op ze gaan nemen. Velen vluchten daarom naar Duitsland. Leo is dan net met andere kinderen van NSB’ers op vakantie in Groningen. Ze worden naar een kamp in Duitsland gebracht. ‘Ik voelde me daar heel alleen. Mijn vader vocht voor de Duitsers. Ik wist niet waar mijn moeder en broers waren.’ worden steeds banger. ‘We wilden allemaal zo snel mogelijk weg. Met een grote groep jongens ben ik vertrokken. We liepen dagenlang, overal lagen dode mensen langs de weg. ’s Nachts sliepen we in een droge greppel. Russen en Duitsers schoten op elkaar en wij lagen ertussenin. We waren bang, doodmoe en hadden honger. Na een tijdje sloten we ons aan bij de stromen andere vluchtelingen die van oost naar west trokken.’ ‘We waren arm’ Uiteindelijk komt Leo Amerikaanse soldaten tegen die hem op een vrachtwagen naar België zetten. Van daaruit gaat hij met een trein naar Nederland. ‘Daar werd ik samen met 260 andere kinderen van NSB’ers opgevangen. Ik wist toen nog niet dat mijn vader en moeder na de bevrijding gevangen waren genomen, omdat ze landverraders waren. Ik heb twee jaar in tehuizen moeten wonen, totdat mijn moeder vrijkwam. Omdat de regering beslag had gelegd op de huizen ’We liepen dagenlang’ van NSB’ers, moesten we in het huis van mijn oma woLeo wordt doorgestuurd naar een ander kamp voor nen. Dat was veel te klein en daarom sliep ik met mijn oudere kinderen. ‘Het kamp werd gerund door één oudere broertje in de schuur. Mijn vader zat zes jaar in volwassene en een stel grote knapen. Als je ’s nachts in strafkampen. We waren arm en er was geen geld om je bed plaste, scholden ze je verrot. Dat gebeurde nog- de school te betalen. Vanaf mijn veertiende moest ik al eens van de heimwee en de zenuwen. Je kreeg dawerken, als bakkersknecht en keukenhulp.’ gelijks een paar aardappeltjes die je zelf moest pellen. Leo is nu tachtig jaar en denkt nog vaak aan de ellenDe hygiëne ging achteruit en alle kinderen kregen lui- de die hij als jongetje van tien moest ondergaan. ‘Nog zen en schurft. Toen het niet langer mogelijk bleek om steeds denken veel mensen meteen slecht over je als je het kamp van voldoende voedsel te voorzien, zijn we ouders bij de NSB zijn geweest. Maar daar kan ik toch naar een kindertehuis in Tsjecho-Slowakije gebracht.’ niets aan doen?’ Russische soldaten komen dichterbij en de kinderen 4: EDITH VAN HESSEN – ‘IK MISTE HEN ONTZETTEND’ Edith van Hessen is 14 jaar als de oorlog begint. Ze woont in Den Haag en geniet enorm van haar leven met feestjes en gezellige uitjes met vrienden. In haar dagboek beschrijft ze hoe haar leven door de oorlog steeds meer verandert. Na de oorlog heeft ze van haar dagboekaantekeningen een echt boek gemaakt. ‘In september 1939 kon het niemand meer ontgaan dat er beangstigende dingen gebeurden’, vertelt Edith. ‘Nadat Duitsland Polen was binnengevallen, kon ik geen nieuwsuitzendingen op de radio beluisteren of ik hoorde het geraas en getier van Adolf Hitler en ik kon geen krant opslaan of ik zag zijn besnorde smoelwerk voor me. Ik wist dat Hitler de joden haatte.’ Edith en haar familie zijn joods en ze maken zich grote zorgen. Haar ouders bouwen een schuilkelder in de tuin en haar vader vraagt papieren aan om naar de Verenigde Staten te vluchten. ‘Er was één probleem, Omi (bijnaam voor haar oma) mocht niet mee.’ Voor haar moeder is het ondenkbaar dat ze zonder Omi vertrekken. Haar oudere broer Guus gaat wel naar Amerika. Hij is dan negentien en staat op het punt te worden opgeroepen voor militaire dienst. ‘Net een film’ Het begin van de oorlog ervaart Edith als een schokkende gebeurtenis. Een vliegtuig stort neer en ze zien parachutisten. ‘Toen riep Vader: “Het zijn de Duitsers! Onmiddellijk aankleden allemaal!” Het duizelde me van opwinding en angst. Het was net alsof ik meespeelde in een film. Alle buren waren in hun ochtendjassen en pantoffels de straat op gekomen. Ik had (behalve mijn ouders) nooit eerder volwassenen in nachtkleding gezien. Het moest heel ernstig zijn. Ik trok snel mijn kleren aan en ging naar beneden. Mijn dagboek en mijn potlood nam ik mee. Ik had een missie – alle gebeurtenissen te beschrijven op het moment dat ze plaatsvonden.’ ‘Zelfs dat pakken ze van je af!’ Leo A. van Leeuwen, 10 jaar oud. Duitse soldaten in Haarlem, mei 1940. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, is het druk op het station van Haarlem. NSB’ers vluchten omdat ze zich niet meer veilig voelen. Het verhaal van Leo A. van Leeuwen is uitgebreid beschreven in het boek Fout geboren. Het verhaal van kinderen van foute ouders. Bras Kromhout beschrijft in dit boek twintig persoonlijke verhalen van kinderen van ouders die tijdens de oorlog aan de kant van nazi’s en hun handlangers stonden. 08 Tot dit moment had Edith nooit nagedacht over haar afkomst. ‘Mijn vrienden op school waren protestants, joods of katholiek – daar had ik eerder nooit echt bij stilgestaan. Maar nu was ik benieuwd wat dat joodzijn eigenlijk precies inhield.’ Na een lange fietstocht met haar klasgenoten in april 1941 schrijft Edith: ‘Je zult moeten toegeven dat het nogal ontluisterend is als je een dorpje binnen rijdt en een bord ziet: joden hier niet gewenst.’ Haar moeder heeft last van haar galblaas en vertrekt naar een kliniek in Wassenaar. Edith blijft achter met haar vader, Omi en haar broer Jules. Na de zomer van 1941 mag ze niet meer naar haar oude school en gaat ze naar het Joods Lyceum, waar ze erg haar best doet. Haar familie brengt hun bezittingen onder bij vrienden omdat ze bang zijn dat ze anders worden gestolen door de nazi’s. Edith mag minder vaak afspreken met vrienden, want haar ouders vinden het te gevaarlijk. Als ze vanaf mei 1942 verplicht een Jodenster moet dragen, vinden ze dat in het begin best wel grappig. ‘Allemaal hebben we al onze sterren op. Het werkt erg op mijn lachspieren. Het is toch zo’n flauwekul dat gedoe met die sterren.’ Er zijn geruchten over werkkampen en steeds meer is ‘Voor Joden verboden’. ‘Geen jood mag nu meer fietsen. Wat een vuile rotstreek. Zelfs dat pakken ze je af!’ Onderduiken Edith slaagt voor haar examens, maar het is geen gelukkige periode. Voor haar is dit het moment waarin ze letterlijk afscheid neemt van haar jeugd. Ze schrijft voor de laatste keer in haar dagboek en Edith van Hessen houdt op te bestaan. Ze duikt onder bij een familie in Breda en krijgt de naam Nettie Schierboom. ‘Soms bestudeerde ik angstvallig mijn gezicht in de spiegel. Door al die nazi-propaganda over het uiterlijk van joden begon ik me zorgen te maken over de vraag of mijn gezicht me zou kunnen verraden. Ik had nooit het gevoel gehad dat ik er “typisch joods” uitzag. Naar mijn beste weten was ik een door en door Nederlands meisje, met rossig-blond haar, een Nederlands gezicht en een Nederlandse naam.’ Ook naar Westerbork Haar vader en moeder hebben problemen met hun gezondheid en liggen allebei in het ziekenhuis. Haar broer Jules zit ook ondergedoken, maar wordt in januari 1943 opgepakt en naar kamp Westerbork afgevoerd. Haar moeder en oma worden daar ook naartoe gebracht. Edith mist haar familie vreselijk. ‘Ik vroeg me vaak af wat er zou gebeuren als ik mezelf gewoon aan zou geven. Ik verlangde ernaar naar Westerbork te worden gestuurd. Daar zou ik tenminste bij mijn familie zijn. Ik wilde moeder en Omi bijstaan. Ik miste hen zo ontzettend. Ik was sterk, ik kon werken, ik kon anderen steunen, voor hen zorgen. Hoe vreselijk kon het daar trouwens zijn?’ ‘Alleen met mijn broer Guus’ Haar vader overlijdt in juni 1943 in het ziekenhuis in Utrecht. Wanneer in september 1944 Breda bevrijd wordt, krijgt Edith via een vriend bericht over haar broer Guus. Hij is sergeant in het Amerikaanse leger en hij zoekt haar na de bevrijding op. Ze krijgen verschrikkelijk nieuws over haar familie: ‘Korte tijd later ontving ik de officiële kennisgeving van het Rode Kruis. Daarin werd bevestigd dat Moeder en Omi met 09 een transport naar het vernietigingskamp Sobibor waren meegegaan dat op 25 mei 1943 uit Westerbork was vertrokken. Toen de trein drie dagen later in het kamp aankwam, waren allen die dat transport hadden overleefd rechtstreeks naar de gaskamers gestuurd.’ Ze krijgt ook de bevestiging dat haar broer Jules op 29 februari 1944 in kamp Auschwitz is gestorven. Alleen Edith en haar broer Guus hebben de oorlog overleefd. De bevrijding in mei 1945 is voor Edith eigenlijk geen feest. Ze schrijft in haar dagboek: ‘Vreemd eigenlijk, eerst was je gek van vreugde toen je besefte dat “thuis” [Den Haag] eindelijk vrij was. Maar als je er even dieper over nadenkt: wat wacht je dan daar? Moeder, Vader, Jules en Omi zijn weg.’ bezetting niet zo bang. Want hij heeft een voordeel: hij heeft een bijzondere vergunning, waarmee hij op alle uren van de dag naar buiten mag. Andere mensen moeten ’s avonds en ’s nachts binnenblijven van de nazi’s, maar Kees werkt (net als zijn vader) als een soort dierenarts. Hij helpt het vee, bijvoorbeeld koeien, tijdens de bevalling. En dat werk gaat dag en nacht door. Kees doet verslag Guus (staand), Moeder, Edith, Jules en Fifi de hond, 1938. Kamp Westerbork. Broer Guus in het Amerikaanse leger vlakbij Aken (Duitsland), december 1944. Enkele jaren na de oorlog, in 1949, trouwt Edith met haar jeugdvriend Loet Velmans. Ze krijgen drie kinderen en vertrekken naar de Verenigde Staten, waar Ediths broer Guus woont. Samen met haar dochter Hester neemt Edith haar dagboekaantekeningen en brieven door om er een echt boek van te maken. In 1997 wordt Het verhaal van Edith. Oorlogsdagboek gepubliceerd. De originele dagboeken van Edith bevinden zich in de collectie van het Joods Historisch Museum in Amsterdam. 5: KEES TETTEROO – ‘HET IS VRESELIJK’ Een nieuwsgierige jongen, dol op vliegtuigen en fotograferen: dat was Kees. Zijn broer vertrok in 1936 als missionairs naar Nieuw-Guinea en vroeg Kees om voor hem een dagboek bij te houden. Toen de oorlog uitbrak, werd dat dagboek al snel een dik boekwerk, vol met eigen foto’s, briefjes en stukjes uit de krant. Kees is 17 als de oorlog begint. Hij woont met zijn ouders in Schipluiden, vlakbij Delft. In dit gebied tussen Rotterdam en Den Haag is de oorlog iedere dag te zien, te horen en te voelen. Eerst in mei 1940 door de inval van het Duitse leger en het bombardement op Rotterdam. Later komen Engelse vliegtuigen vaak over, om bommen te gooien op gebouwen die door de Duitsers worden gebruikt. Kees houdt van vliegtuigen, dus als het even kan, hangt hij uit het raam of 10 klimt hij op het dak van de schuur of het huis om alles goed te volgen. Bijzondere vergunning Kees is nieuwsgierig. Als er ergens iets gebeurt, gaat hij er met zijn camera op af en probeert een paar mooie foto’s te maken, soms stiekem vanonder zijn jas vandaan. Op 26 mei 1940 schrijft hij in zijn dagboek: ‘Vandaag heb ik een bezoek aan Rotterdam gebracht. Wat ik daar heb gezien kan ik niet beschrijven zo erg. Als men aan de Boompjes staat, kijkt men een heel eind de stad in en dan ziet men één grote puinzee. (…) Rode Kruisploegen waren nog steeds op zoek naar lijken. Ik was nog op een plaats waar ze er net een vonden.’ Voor Duitse soldaten is Kees aan het begin van de In zijn dagboeken beschrijft Kees precies wat hij ziet en hoort. Zo lees je hoe sommige mensen zich verzetten tegen de nazi’s. Bijvoorbeeld aan het begin van de oorlog, als hij met vrienden in een café zit, waar twee Duitse officieren binnenkomen. Alsof het zo is afgesproken, gaat iedereen ineens heel hard het ‘Wilhelmus’ en ‘Oranje Boven’ zingen, tot ergernis van de twee Duitsers. Een jaar later, in 1941, schrijft Kees over een groep Nederlandse jonge mannen die in het Duitse leger gaan meevechten. ‘Vanmiddag is er een trein met vrijwilligers van het Vrijwilligerslegioen Nederland voor de strijd aan het Oostfront uit Den Haag vertrokken. Toevallig stond ik voor de gesloten spoorwegovergang in Delft te wachten toen de trein voorbijkwam. (…) In een vijftal wagons zaten de vrijwilligers die, toen ze door Delft reden, uit de raampjes hingen en bar zwaaiden, maar niemand zwaaide terug. Veel mensen draaiden zich met een gebaar van minachting om en deden alsof ze de trein niet zagen. “Ik hoop dat ze maar nooit meer terugkeren”, hoorde ik een paar maal zeggen.’ Tekorten en vervolging Het duurt niet lang of de meeste mensen krijgen te maken met een tekort aan eten, want veel groente en vlees wordt naar Duitsland gebracht. Kees schrijft hierover in februari 1942: ‘De aardappelen die de groentehandelaren krijgen, zijn allemaal bevroren. Als die aardappelen ontdooien, zijn ze te vies om aan te pakken. Vroeger voerde men ze nog niet eens aan de varkens, terwijl de mensen ze nu eten.’ In maart 1943 is Kees geschokt over de ‘beestachtige’ wijze waarop er weer veel joden zijn opgepakt. ‘Zo lag bijvoorbeeld in een Haags ziekenhuis een jood die twee dagen tevoren een maagoperatie had ondergaan. Deze ongelukkige werd door de Duitse politie gedwongen om in die toestand op te staan en mee te gaan. Een andere jood moest met een gebroken heup een paar trappen afkruipen, een joodse vrouw, die drie dagen tevoren een baby had gekregen, moest opstaan en werd zonder haar kindje weggevoerd.’ ‘Jonge vrouwen met grote vastberadenheid’ Hoe langer de bezetting duurt, hoe meer mensen woedend zijn op de Duitsers en op de Nederlanders die hen helpen. Er worden af en toe moorden ge- pleegd op NSB’ers. Kees schrijft hierover: ‘De laatste tijd gebeuren er heel wat politieke moorden. Over het algemeen worden hiermee heel wat hoge N.S.B.ers naar het hiernamaals gezonden. Zelfs vrouwen nemen aan deze “schoonmaak” deel. […] Vroeger, of voordat de Duitsers hier kwamen, werd er zelden een moord gepleegd. [...] en nu schieten zelfs jonge vrouwen met grote vastberadenheid politieke tegenstander neer en iedereen juicht daarom.’ En op oudejaarsavond 1943 schrijft hij: ‘Als overdag of ’s nachts het ronken van de Geallieerde vliegtuigen te horen is, klinkt dit gebrom de meeste Nederlanders als muziek in de oren, ook al weten wij dat […] ze een hoop ellende gaan aanrichten. De anders zo goedige Hollanders wensen deze vliegers veel succes toe en horen er hoe meer hoe liever gaan. Eigenlijk is dit genot verschrikkelijk, maar het is gekweekt door de nu bijna vierjarige bezetting.’ Toenemend gevaar Tijdens de oorlog wordt Kees verliefd op Annie. Bij haar oom zat tweeënhalf jaar een joods gezin ondergedoken. Hij vertelt: ‘Vanmorgen belde Annie op dat bij haar oom, de heer W.L. Duijvesteijn, aan de Lozerlaan te Loosduinen door de Duitsers ondergedoken Joden waren gevonden. Nadere berichten gaven te kennen dat de gehele familie Duijvesteijn is ontkomen en ondergedoken.’ Als straf wordt de boerderij in brand gestoken. De maatregelen van de bezetter worden in 1944 steeds harder. Nazi-Duitsland wordt van verschillende kanten aangevallen en verliest langzaam maar zeker meer terrein. Daarnaast moeten veel Nederlandse jonge mannen naar Duitsland om daar te werken. Zomaar op straat lopen is voor een jongen of man heel gevaarlijk. De kans om opgepakt te worden is groot. Kees wordt driemaal opgepakt door de Duitsers, maar slaagt er steeds in om te ontsnappen, eenmaal door op een station in een langzaam rijdende trein te springen als de soldaten even niet opletten. En dan volgt nog de ijskoude winter van 1944-1945. ‘Deze week niet veel eten’, schrijft Kees in zijn dagboek. ‘Met ingang van maandag a.s. mag in Delft en de gemeente Schipluiden de bakker geen brood meer bezorgen. De mensen moeten het afhalen aan de uitdeelposten. (…) De voedselschaarste begint hoe langer hoe meer de vorm van hongersnood aan te nemen. Elke dag trekt een groot aantal mensen voorbij die op eten uit gaan. Het is vreselijk. Er is nergens meer wat te krijgen.’ Stiekem helpen Waar Kees in zijn dagboek niet over schrijft, is over de hulp die hij en zijn ouders hebben geboden aan anderen. Het is té gevaarlijk om daarover te schrijven, omdat de nazi’s dat niet mogen weten. Hij spioneert waar de Duitse soldaten gelegen zijn en geeft dat gedetailleerd door aan de geallieerden, hij helpt bij wa- 11 pensmokkel en zorgt voor (valse) identiteitspapieren. Na de oorlog is bekend geworden dat Kees in twee verzetsgroepen zat en bijvoorbeeld een Amerikaanse piloot, die was neergestort met zijn vliegtuig, geholpen heeft aan een veilig adres. Na de oorlog trouwt Kees met Annie. Voor Annie en Kees eindigt de oorlog op 5 mei 1945 dramatisch. Annies vader wordt op de dag van de bevrijding per ongeluk gedood door een afgeketste kogel die dronken jonge Duitse soldaten afvuren. In totaal hebben ongeveer 23.000 Nederlandse mannen als vrijwilligers meegevochten in het Duitse leger. Kees maakt eind mei 1940 foto’s van het verwoeste centrum van Rotterdam. Kees met zijn vriendin Annie op de motor, 1943. Mededeling van de Duitse bezetter. Kees schrijft zijn dagboeken, ruim 600 bladzijden, in 1944 helemaal over in vier grote boeken. Ze stonden jarenlang in de boekenkast. Er is bijna geen belangstelling voor. Mensen spraken niet graag over de ellende die ze tijdens de oorlog hadden meegemaakt. Na een tijd verhuizen de dagboeken met alle foto’s naar een doos op zolder. En daar vindt zijn dochter Gemma M.M. van Winden-Tetteroo ze zestig jaar na de oorlog (in 2005). Kees is dan al overleden. Van zijn dagboeken is een prachtig dik boek gemaakt, als eerbetoon aan Kees en als herinnering aan de oorlog: Mijn dagboek. Oorlogskroniek van Kees Tetteroo 1936-1945. ‘Ik weet wie ik heb neergeschoten’ Haar rol in het verzet groeit en Truus krijgt belangrijke opdrachten die ze vaak samen met haar zusje Freddie uitvoert. ‘We werkten in een ploeg van acht kameraden, van wie drie meiden. We waren bijna een soort familie.’ De hoofdzaak van hun werk is het neerschieten van verraders die met de nazi’s samenwerken. ‘Je kan je niet voorstellen wat het is om een kogel af te vuren en iemand in elkaar te zien zakken. Het hoort eigenlijk niet bij een mens. Je hoeft er niet trots op te zijn. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik heb neergeschoten. Niet zomaar NSB’ers, maar echte gevaarlijke verraders.’ Daarnaast heeft de verzetsgroep de hele oorlog lang geprobeerd om joden te helpen. ‘Het vervoeren van joodse kinderen naar veilige adressen. Overvallen plegen om bonkaarten te krijgen. Elke keer als je zo’n opdracht krijgt, dan bonst je hart je keel uit.’ Menselijke kant Na een tijdje leren de zusjes Hannie Schaft kennen via hun verzetswerk. Ze worden goede vrienden. ‘Op een gegeven moment werden Hannie, mijn zus en ik bij een commandant ontboden. Die zei: “Jullie moeten de kinderen van Seyss-Inquart ontvoeren en dan stellen wij de eis dat al onze gevangenen worden vrijgelaten.” Mijn zus, die toen amper zestien was, antwoordde direct: “Zoiets doen we niet. Kinderen horen niet bij onze strijd.” Wij hielden altijd de menselijke Truus Menger-Oversteegen is 16 als de oorlog uitbreekt. Samen met haar twee jaar jongere zusje Freddie sluit ze zich aan bij een verzetsgroep in Haarlem. In het boek Toen niet, nu niet, nooit schrijft ze over haar levensgevaarlijke acties. ‘Verbaasd en ontzet tegelijk staarden we die tiende mei ’s morgens heel vroeg naar een luchtgevecht boven onze buurt. Ik zette de radio aan en ik hoorde berichten die me angstig maakten: over troepenconcentraties, over verloren stellingen.’ Het Duitse leger is veel sterker en bezet Nederland. Al snel komt Truus in het verzet terecht. In het begin brengt ze illegale blaadjes rond en kalkt ze anti-Duitse leuzen op straat, zoals ‘Werkt langzaam, je helpt de nazi’s door hard te werken’. 12 Verzetsdaad De Februaristaking van 1941 is een belangrijk moment. Het is een verzetsdaad tegen het wegvoeren van een groep van ongeveer 400 joodse mannen. ’s Middags wil Truus gaan kijken hoe het in Amsterdam is. ‘Samen met nog enkele anderen fietste ik erheen. Overal liepen grote groepen mensen, in de straten en op de pleinen werd druk gediscussieerd. Amsterdam staakte. Ik hielp een man een grote stapel pamfletten in de brievenbussen van huizen te stoppen en ze rond te delen aan voorbijgangers.’ Het valt haar op dat ze haast geen Duitse soldaten ziet. ‘Die stilte beviel me eigenlijk niet’, vertelt Truus. ‘Na enkele dagen werd de staking bloedig verbroken. Honderden arrestaties volgden.’ Meisje met het rode haar ‘Op 26 maart 1945 liep Hannie, met de illegale krant De Waarheid in haar fietstassen, in de val die de Duitsers opgesteld hadden. Niet alleen vonden de moffen het pak illegale bladen – de grootste vangst was het pistool dat ze bij zich droeg. Na vele verhoren en confrontaties met Duitsgezinde burgers die Hannie wel eens in actie hadden gezien, viel ze uiteindelijk door de mand doordat bij de wortels van haar zwartgeverfde haar haar eigen dieprode kleur te zien was. Toen wisten de moffen dat ze het “meisje met het rode haar” te pakken hadden. Ik bleef erover piekeren hoe we Hannie zouden kunnen bevrijden. Zouden we met de groepen uit Hoofddorp en Haarlem de gevangenis kunnen bestormen? Nu de bevrijding van Nederland in zicht leek, moest dat toch kunnen lukken!’ Op 17 april 1945, drie weken vóór de bevrijding, wordt Hannie Schaft in de duinen van Bloemendaal door de Duitsers doodgeschoten. Ze is 23 jaar oud. ‘De bevrijding was voor mijn zus en mij een afsluiting van een oorlog, maar ik ben haar niet met een blij gezicht tegemoetgegaan. We hadden nog zoveel verdriet van alles.’ Duitse soldaten op de Grote Markt in Haarlem, mei 1940. Truus vermomd als jongeman samen met Hannie Schaft vlak na een verzetsactie. Truus in een roeiboot met wapens op het Noordzeekanaal bij IJmuiden. Pamflet met oproep om te gaan staken, februari 1941. TRUUS MENGER – ‘WE HADDEN NOG ZOVEEL VERDRIET’ kant aan. Zomaar een soldaat doodschieten, omdat het een Duitser was, dat hebben wij in onze groep niet gedaan.’ Truus Menger noemt haar dochter, die na de oorlog wordt geboren, Hannie. In 2014 krijgt Truus, inmiddels 90 jaar oud, samen met haar zus Freddie (88 jaar) het Mobilisatie-Oorlogskruis, een belangrijke onderscheiding, voor haar rol in het verzet. In het boek Toen niet, nu niet, nooit schrijft ze over haar levensgevaarlijke acties. Daarnaast is voor dit artikel ook gebruikgemaakt van de volgende interviews met Truus die online te raadplegen zijn: http://nataschavanweezel.blogspot.nl/ en http://socialisme.nu/blog/ 13 ‘Ik herinner me nog heel goed het moment dat de oorlog uitbrak. […] Ik lag nog te slapen en opeens riep mijn vader van beneden: “O, To, nu is het oorlog!” Dat ene zinnetje klonk verschrikkelijk dreigend. Op de radio hoorden we dat de eerste vijandelijke vliegtuigen al boven Dordrecht vlogen. Een dag later reden drie Duitse pantserwagens door de straat achter ons huis. Ik moest die dag gewoon naar school. In de klas hoorden we Duitse militairen zingend langsmarcheren. Ik vond dat best mooi, die zingende soldaten. Het was apart. Wat wisten wij van oorlog?’ ‘WIJ LEVEN ‘Joden moeten een ster op hebben ter grootte van de handpalm.’ ‘Gisterenavond zaten mijn ouders en ik aan tafel. Het was al bijna 12 uur toen er plotseling werd aangebeld. Wij schrokken. Wij dachten dat wij zouden worden gehaald. Dat wij zo erg schrokken komt omdat er voor alle bewoners van Brussel een avondklok geldt. (…) Moeder pakte haar schoenen al. Vader zei: “Wij wachten tot ze nog een keer bellen.” Maar er kwam geen tweede bel. Goddank, alles liep goed af.’ NIET ‘In de loop van 1942 werden wij verplicht een teken van smaad op de borst te dragen. Het was een davidster, zo groot als een hand. Op de ster stond duidelijk in Hollandse letters: “Jood”.’ ‘Er stopte een legerwagen voor de deur en er sprongen soldaten uit. Ze stormden ons huis binnen. Een officier met getrokken pistool arresteerde mijn vader, terwijl wij door soldaten op afstand werden gehouden. Ze hebben mijn vader opgesloten in een kazerne. Drie dagen later gaf het Nederlandse leger zich over en kwam mijn vader weer thuis.’ LEVEN ‘Het was Paasvakantie. Evenals vorig jaar ondernamen een groepje klasgenoten en ik een enerverende, driedaagse fietstocht van 236 kilometer, vaak in de stromende regen met de wind tegen. Toevallig was ik de enige in het gezelschap die joods was. (...) Je zult moeten toegeven dat het nogal ontluisterend is als je een dorpje binnen rijdt en een bord ziet met: joden hier niet gewenst.’ In juli 1941 vertrekken de eerste vrijwilligers die in het Duitse leger tegen de Russen gaan vechten. ‘Toevallig stond ik voor de gesloten spoorwegovergang in Delft te wachten toen de trein voorbijkwam. (…) In een vijftal wagons zaten de vrijwilligers die, toen ze door Delft reden, uit de raampjes hingen en bar zwaaiden maar niemand zwaaide terug. Veel mensen draaiden zich met een gebaar van minachting om en deden alsof ze de trein niet zagen. “Ik hoop dat ze maar nooit meer terugkeren”, hoorde ik een paar maal zeggen.’ ALLEN ‘Vandaag heb ik een bezoek aan Rotterdam gebracht. Wat ik daar heb gezien kan ik niet beschrijven zo erg. (...) Dan ziet men één grote puinzee. (…) Rode Kruisploegen waren nog steeds op zoek naar lijken. Ik was nog op een plaats waar ze er net een vonden.’ ‘Dreunend en ratelend kwamen de eerste Duitse tanks de Grote Markt opdraaien. Met open monden keken de Haarlemmers naar dit moderne wapenmateriaal. Aan de overkant hoorde ik ineens “Heil, heil!” Er stond een groepje mensen met uitgestoken arm de Duitsers te verwelkomen. (…) “NSB-tuig” bromde een stem achter mij. (…) Gedeprimeerd kwam ik thuis. “De schoften zijn er en ik ben bang dat ze jaren zullen blijven”, riep ik naar mijn familie en naar de joodse gasten.’ ‘In het begin kon ik gewoon met andere kinderen spelen, maar naarmate de oorlog langer duurde, werd ik steeds vaker gepest en uitgescholden. Ze noemden me vuile NSB’er en landverrader. Na schooltijd wachtten ze me op om me in elkaar te slaan. Ik had steeds minder vrienden en snapte er niets van. In 1943 stuurde mijn vader mij naar een school met vooral Duitse kinderen. Maar daar pestten ze mij ook, omdat ik een Nederlander was en geen echte Duitser.’ ANNE ‘‘s Middags wilde ik zien hoe het in Amsterdam was. Samen met nog enkele anderen fietste ik erheen. De staking was algemeen. (...) Overal liepen grote groepen mensen, in de straten en op de pleinen werd druk gediscussieerd. Amsterdam staakte. Ik hielp een man een grote stapel pamfletten in de brievenbussen van huizen te stoppen en ze rond te delen aan voorbijgangers. Het viel me op dat ik haast geen moffen zag. Die stilte beviel me eigenlijk niet. “Uitkijken mensen”, riep ik.’ GELUKKIG ‘Allemaal hebben we al onze sterren op. Het werkt erg op mijn lachspieren. Het is toch zo’n flauwekul dat gedoe met die sterren. (…) De meeste mensen zijn ongelooflijk vriendelijk. Eén mevrouw riep me na: “Trek je er niks van aan, meid!’’’ VERSCHILLEND FRANK, TE ‘Ik vroeg me vaak af wat er zou gebeuren als ik mezelf gewoon aan zou geven. Ik verlangde ernaar naar [Kamp] Westerbork te worden gestuurd. (…) Ik wilde moeder en Omi bijstaan. Ik miste hen zo ontzettend.’ ‘De laatste tijd gebeuren er heel wat politieke moorden. Over het algemeen worden hiermee heel wat hoge N.S.B.-ers naar het hiernamaals gezonden. Zelfs vrouwen nemen aan deze “schoonmaak” deel. (…) Voeger, of voordat de Duitsers hier kwamen, werd er zelden een moord gepleegd (…) en nu schieten zelfs jonge vrouwen met grote vastberadenheid politieke tegenstanders neer en iedereen juicht daarom.’ ‘Een vriendelijke vrouw zei tegen mij: “Dit meisje is 10 jaar en ze heet eigenlijk Rebecca, maar we noemen haar zolang de oorlog duurt, Wiesje. Hè Wies?” Deze vrouw bracht via haar eigen huis joodse kinderen onder bij anderen die zich hun lot aantrokken. “Dus jij gaat met mij mee?” vroeg ik haar. “Nou, doe je jas maar aan. Ik doe je spulletjes wel in mijn fietstas.” Ik bracht Wiesje bij mensen zonder kinderen. Ze zijn erg lief voor haar geweest en ze heeft het er zelf erg fijn gevonden.’ ‘De oorlog was niet saai, maar het was zeker geen spannend jongensboek. Soms was het vreselijk. Op een nacht in juli 1944 schrokken mijn zus Hilly en ik om half twee wakker van een enorme knal. Het was een schot. De volgende ochtend hoorden we dat onze bakker was vermoord door de Duitsers. Uit wraak voor de moord op een hoge Duitse officier, hadden ze die nacht vier mannen uit Sneek opgepakt en doodgeschoten. Later hoorde ik dat ze ook bij ons aan de deur waren geweest. Gelukkig was mijn vader niet thuis.’ Op 5 april worden moeder en de oudste drie kinderen gearresteerd. Vader weet de jongste kinderen van het gezin, Gusta, Rachel, Rebecca en Chaim, naar een nieuwe onderduikplaats te brengen. Later meldt hij zich bij Kazerne Dossin in Mechelen, waar zijn vrouw en oudste kinderen gevangen zitten. Ze zijn via dit doorgangskamp in België met de trein naar kamp Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. WAAROM ‘Ik was op vakantie met andere kinderen in Groningen. Dat was in september 1944. Toen moesten wij opeens naar Duitsland. Ik voelde mij daar erg alleen. Mijn vader vocht voor de Duitsers en ik wist niet waar mijn moeder was.’ ALLEN WORDEN, ‘Eindelijk was het einde in zicht! (...) De geallieerde strijdkrachten waren in Normandië geland en rukten, met grote verliezen, door Frankrijk op naar België. Onwillekeurig maakte ik me zorgen over mijn broer Guus. Bevond hij zich onder de Yanks [Amerikanen] die op D-day aan land waren gegaan?’ EN ‘Vanmorgen belde Annie op dat bij haar oom de heer W.L. Duijvesteijn (...) door de Duitsers ondergedoken Joden waren gevonden. Nadere berichten gaven te kennen dat de gehele familie Duijvesteijn is ontkomen en ondergedoken.’ ‘Je kunt je niet voorstellen wat het is om een kogel af te vuren en iemand in elkaar te zien zakken. Het hoort eigenlijk niet bij een mens. Je hoeft er niet trots op te zijn. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik heb neergeschoten. Niet zomaar NSB’ers, maar echte gevaarlijke verraders.’ Een van die verraders schoten Truus (zie foto) en Jan dood op 5 september 1944, op Dolle Dinsdag. 6 ALLEN, ‘Van alle kanten komen noodkreten om voedsel naar Friesland. Vandaag ontvingen wij een brief van Prof. Dr. L. Seekles uit Utrecht dit was vader’s promotor. Wij hebben in één week tijds al 7 pakjes van 2 kilo weggezonden. 2 kg is het maximale gewicht dat die pakjes mogen hebben.’ EN In het werkkamp Echterdingen breekt vlektyfus (een besmettelijke ziekte) uit. De joden die daar dwangarbeid verrichten moeten in januari 1945 naar andere kampen. Op deze lijst met namen staat wie naar welk kamp is gedeporteerd. De afkorting ‘K.L. BeBe’ betekent concentratiekamp Bergen-Belsen. ‘In de winter zijn wij naar een kindertehuis in Tsjecho-Slowakije [nu twee landen: Tsjechië en Slowakije] gebracht. Daar zou het beter zijn. Maar toen we er net waren, hoorden we dat het Russische leger er aankwam. Iedereen was doodsbang en we wilden zo snel mogelijk terug naar Duitsland.’ MET JULI MAAR Op deze foto staan Rachel, Gusta, Rebecca en hun broertje Chaim. Na de oorlog worden zij herenigd met hun zussen Esther en Lea die uit de concentratiekampen terugkeren. Vader, moeder en hun broer Mozes hebben de kampen niet overleefd. In de kelder van het huis waar het gezin ondergedoken heeft gezeten, vinden de zussen het dagboek van hun broer. WAARVOOR, ‘Mijn vader en moeder zijn na de bevrijding gevangen genomen, omdat ze landverraders waren. Ik heb twee jaar in tehuizen moeten wonen, totdat mijn moeder vrijkwam. Omdat de regering beslag had gelegd op de huizen van NSB’ers, moesten we in het huis van mijn oma wonen. Dat was veel te klein en daarom sliep ik met mijn oudere broertje in de schuur. Mijn vader zat zes jaar in strafkampen.’ HET ‘Holland is vrij!!!! (…) ’t Is heerlijk. (...) We hebben gehost in de stad, gedanst op de markt en ik heb een eind achter op een jeep gehangen. (…) Vreemd eigenlijk, eerst was je gek van vreugde toen je besefte dat “thuis”eindelijk vrij was. Maar als je er even dieper over nadenkt: wat wacht je dan daar? Moeder, Vader, Jules en Omi zijn weg.’ WIJ TOCH ‘De bevrijding was prachtig! De Canadezen reden op een zondag onze straat in. Het was 15 april 1945. Ze werden ingehaald als goden. In de voorkamer schoven we de vitrages aan de kant en bonkten op de ruiten. Mijn zus Hilly pakte de bloemen uit de vaas om aan de Canadezen te geven. Wij zetten onze voordeur wijd open: kom maar binnen! Trots liet ik aan die Canadezen mijn dagboeken zien. Een van hen scheurde spontaan zijn epauletten af: voor mijn verzameling!’ ‘Met ingang van maandag a.s. mag in Delft en de gemeente Schipluiden de bakker geen brood meer bezorgen. De mensen moeten het afhalen aan de uitdeelposten. (…) De voedselschaarste begint hoe langer hoe meer de vorm van hongersnood aan te nemen.’ WET WI DO LEV GELIJK.’ ‘De bevrijding was voor mijn zus en mij een afsluiting van een oorlog, maar ik ben haar niet met een blij gezicht tegemoet gegaan. We hadden nog zoveel verdriet van alles. We wisten toen nog niet of Hannie (zie foto) nog leefde, en of de anderen zouden terugkomen uit concentratiekampen. Dat maakte je niet tot iemand die meedoet met de grote feesten. Al die dingen blijven in je herinnering zitten. Die neem je mee tot aan je dood. Maar we zijn gelukkig niet verbitterd, mijn zuster en ik.’ 194 MISSIE De Anne Frank Stichting is een onafhankelijke organisatie die de plek beheert waar Anne Frank tijdens de Tweede Wereldoorlog was ondergedoken en waar zij haar dagboek schreef. De Stichting brengt haar levensverhaal wereldwijd onder de aandacht ter bezinning op de gevaren van antisemitisme, racisme en discriminatie en het belang van vrijheid, gelijke rechten en democratie. COLOFON ‘Zes kinderen in de Oorlog’ is een uitgave van de Anne Frank Stichting (AFS) i.s.m. Young Crowds (YC) – uitgever van educatieve content voor kinderen en jongeren. Projectleiding: Piet van Ledden (AFS) Coördinatie: Alette Reneman (YC) Redactie: Jeannette Jonker (YC), Annemarie de Leng (YC), Menno Metselaar (AFS) Correctie: Mans Kuipers Vormgeving: Tom van Staveren (Graphic Island) © FOTO’S To Hofstra: Fries Verzetsmuseum, Leeuwarden Mozes Flinker: Privécollectie Familie Raats/John Braat; DG Oorlogsslachtoffers, Brussel; Kazerne Dossin, Mechelen/Fonds Kummer Leo A. van Leeuwen: Privécollectie Leo A. van Leeuwen; Beeldbank WO2/NIOD; Diederik Schiebergen, PUBL/Nationaal Comité 4 en 5 mei/Oorlogsmuseum Overloon; Charles Breijer/Nederlands Fotomuseum Edith van Hessen: Privécollectie Edith Velmans-van Hessen; Anne Frank Stichting, Amsterdam; Beeldbank WO2/NIOD; Herinneringscentrum Kamp Westerbork; By permission of the Imperial War Museum – B 5103; Collectie Joods Historische Museum, Amsterdam Kees Tetteroo: Privécollectie Gemma M. M. van Winden-Tetteroo Truus Oversteegen: Privécollectie Truus Menger-Oversteegen; A. Peperkamp/Noord-Hollands Archief, Haarlem; Beeldbank WO2/Verzetsmuseum, Amsterdam; Beeldbank WO2/NIOD Voor overname van de foto’s is de voorafgaande toestemming van de rechthebbende(n) vereist. MET DANK AAN: John Braat, Hans Groeneweg, Truus Menger-Oversteegen, Hannie Menger, Edith Velmans-van Hessen, Bas Kromhout, Fer Lauwerijssen, Leo A. van Leeuwen, Marjan Verplancke, Gemma M.M. van Winden-Tetteroo. Contact: [email protected] Meer informatie: www.annefrankkrant.nl © Anne Frank Stichting, 2015 16