Grondrechten en de kleine vrede in de samenleving “ Wij staan voor onze grondrechten” schrijven 40 CDA-ers in een manifest tegen samenwerking met de PVV bij de vorming van het nieuwe kabinet. Zij zijn bezorgd dat de grondrechten van de Nederlandse rechtsstaat worden uitgehold. Die zorg is terecht. Maar het is niet alleen de PVV die bereid is om te rommelen met onze grondrechten. Ook bij diverse andere politieke partijen zijn deze niet echt veilig. Profielorganisaties in het bijzonder onderwijs, de Besturenraad, de Bond Katholiek Onderwijs, de ISBO, het LVGS en de VGS onderstrepen graag de grote waarde van de grondrechten voor onze democratische rechtsstaat. Ook zij vragen aandacht voor de politieke ontwikkeling waarbij grondrechten voorwerp worden van politieke schermutselingen. Deze organisaties vrezen dat met name PVDA, Groen Links, SP en D66 de vrijheid van onderwijs zullen opofferen ten gunste van andere belangen in de samenleving. Maar het morrelen aan één van de grondrechten kan niet anders dan met schade voor de rechtstaat als geheel. De PVV neemt het niet zo nauw met de vrijheid van godsdienst. In feite maken ook de andere genoemde partijen zich daaraan schuldig. In de afgelopen tijd werden vanuit die partijen suggesties gedaan om de onderwijsvrijheid in te perken. En die ligt heel dicht aan tegen de vrijheid van godsdienst. Enkele voorbeelden. De linkse coalitie wil de inhoud van het onderwijs, het wat, veel meer dan nu het geval is vanuit de overheid voorschrijven. Zij willen een einde maken aan de vrijheid van scholen op een toelatingsbeleid op basis van hun eigen identiteit. Zij willen het deze scholen ook te beletten nog langer gebruik te maken van hun grondwettelijk recht om zelf te bepalen wie in de school als leerkracht worden aangesteld. Dankzij de grondwet kunnen burgers, of ze nu behoren tot meerder- of minderheden, in de kern van de zaak in vrijheid zichzelf blijven. Vanuit de veiligheid die de grondwet biedt kunnen zij met hun eigenheid participeren in de samenleving. Grondrechten zijn dus een onmisbare voorwaarde voor het welbevinden en de integratie van alle burgers. Nederland heeft zestien miljoen inwoners, waarvan er drie miljoen (afstammen van) immigranten uit meer dan honderd landen. Het Nederlanderschap geeft daarbij een zekere verbinding, maar tegelijk verschillen mensen en groepen van elkaar: door hun herkomst, door hun godsdienst, hun politieke overtuiging en door hun gewoonten. Variëteit is de regel. En toch vormen we samen één volk, verbonden door het gebied waarin we wonen, de taal, onze nationale symbolen, ons oranje, en geordend door de burgerlijke wetgeving die het samenleven aan regels bindt. Dat maakt het land leefbaar. De grondrechten verwijzen alle naar basale waarden van het mens-zijn: gelijke behandeling in gelijke gevallen, vrijheid van denken, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van onderwijs, vrijheid van vereniging en vrijheid van vergadering en betoging. Daarmee is er niet alleen de vrijheid om te denken en te zeggen wat je wilt, maar is er ook principiële ruimte om deze gedachten in praktijk te brengen. Tenminste, voor zover ze niet in strijd zijn met concrete wetgeving. Grondrechten refereren aan de basale identiteit van de burger. De werkelijkheid is echter complex. In de praktijk blijken situaties voor te komen waarin burgers zich op verschillende grondrechten beroepen die in de praktische situatie met elkaar botsen. Omdat het vrijwel altijd gaat om fundamentele rechten grijpt een dergelijke botsing vaak diep in bij de burgers die het betreft. De betrokken burgers weten zich geraakt in hun existentie, hun identiteit of hun diepste overtuigingen. In dergelijke situaties recht te doen aan alle partijen vraagt een zorgvuldige weging van belangen. Een rechtsgang kan noodzakelijk blijken waarbij de burgerlijke rechter de concrete belangen in beeld brengt en tegen elkaar afweegt. Grondrechten spelen zo een wezenlijke rol bij de kleine vrede in de samenleving. Burgers kunnen terugvallen op de grondwet en bij botsingen kunnen ze ervan verzekerd zijn dat hun belangen niet lichtvaardig wordt vertrapt. Er heeft immers een zorgvuldig proces plaats van wikken en wegen. Daarmee kan niet worden voorkomen dat een burger of een organisatie zich uiteindelijk benadeeld voelt. Immers na weging is er altijd sprake van een beslissing. Tegelijk beseffen de onderwijsorganisaties dat nieuwe werkelijkheden in de samenleving een nieuwe doordenking vragen van de maatschappelijke opdracht van het onderwijs. De organisaties zijn bereid daarover mee te denken. Het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld die van de onderwijsachterstanden, vraagt veel inzet. Maar aantasting van grondrechten moet onder alle omstandigheden als disproportioneel worden afgewezen. Artikel 23 van de Grondwet borgt thans pluriformiteit in het onderwijs. We zouden het ten zeerste betreuren als religieuze en culturele minderheden de ruimte zou worden ontnomen om in een seculiere meerderheidscultuur hun specifieke visie en identiteit in eigen instellingen tot uiting te brengen. De organisaties in het bijzonder onderwijs constateren met zorg dat weging of hiërarchie van de grondrechten voorwerp is geworden van de politiek. De discussie is dan welk van de grondrechten het belangrijkste is. Die vraag is ten principale niet te beantwoorden omdat deze grondrechten in alle gevallen in concrete situaties raken aan de diepste existentie van burgers. Het kan dan ook niet anders dan dat prioritering van grondrechten ook leidt tot een onderscheid tussen eersterangs- en tweederangsburgers. Wij roepen de politieke partijen op er voor te waken dat dit werkelijkheid wordt. Genoemde organisaties in het bijzonder onderwijs namens deze, Drs. Harry Lamberink Directeur LVGS