hoofdstuk 2 waarmee zijn sociologen bezig?

advertisement
SOCIOLOGIE
5-9-2014 19:18:00
SOCIOLOGIE
Notities Sociologie
2011-2012
e
1 semester
INHOUD
INHOUD
2
HOOFDSTUK 2 WAARMEE ZIJN SOCIOLOGEN BEZIG?
4
POSITIVISME
6
VERSTEHENDE WETENSCHAP – MAX WEBER (!!)
6
MACRO EN MICRO DIMENSIE
8
PARADIGMA’S: EERSTE KIJK
8
WEBER
8
GEORGE MEAD
9
SYMBOLIEK
10
ETNOMETHODOLOGIE – HAROLD GARFINKEL
11
WAT IS DE ESSENTIE VAN DEZE BENADERING?
11
PERSPECTIEF 2: RUILRELATIES
11
PERSPECTIEF 3: STRUCTUREEL FUNCTIONALISME
11
EMILE DURKHEIM (DE VOORVADER)
11
TALCOTT PARSONS
12
STRUCTUREEL FUNCTIONALISME (VERVOLG)
13
PERSPECTIEF 4: HET CONFLICT SOCIOLOGISCH PARADIGMA (KARL MARX)
14
ORGANISATIE
16
DE BUREAUCRATIE
16
DE VERWORDING VAN ORGANISATIES EN OVER BUREAUCRATISERING
16
DE VERWORDING VAN ORGANISATIES EN OVER BUREAUCRATISERING
17
CULTUUR EN ORGANISATIE
19
H9: KIEZEN TUSSEN DURKHEIM, WEBER EN MARX? -- VERSCHILLENDE BENADERINGEN
SOCIALE STRATIFICATIE
20
GEORGANISEERDE VORMEN VAN ONGELIJKHEID
22
CONFLICTSOCIOLOGIE
25
KARL MARX
25
WEBER
25
H10 DRIE HEDENDAAGSE BENADERINGEN VAN DE SOCIALE STRATIFICATIE
26
BOURDIEU (1930-2002)
26
MATTHEÜSEFFECT
27
H11: HET ZIJN ALTIJD DIEZELFDEN DIE ‘WINNEN’
29
H12: STROMEND WATER LIJKT HETZELFDE, MAAR IS NOOIT HETZELFDE
32
SAMENLEVING: STABILITEIT ÉN VERANDERING
32
EXAMEN
35
3
HOOFDSTUK 2 WAARMEE ZIJN SOCIOLOGEN BEZIG?
Christenen krijgen graag laatste sacramenten bij een bijna-sterfte. Moslims willen binnen 24u
begraven worden. Kijk op leven en dood hangt vaak af van de sociologische afkomst vb; religie.
Hoe gaan we hiermee om? (tradities leven/dood) (Antropologie)
Wat is nog waardig leven? Tegenwoordig verkiest men te sterven aan de technologische
machines die mensen langer in leven kunnen houden. Leven we misschien te lang? Vandaag wacht
de jongere generatie vaker op de laatste adem. (erfenis) Mensen sterven vandaag ook anoniemer
dan vroeger.
Begraafplaatsen: vandaag zien we zelfs klassenverschil terug op de begraafplaats. (marmeren
grafstenen) De sociale verschillen tussen mensen. Dit heeft te maken met de maatschappelijke
achtergrond. (waar sociologen graag naar kijken)
Psychologie vertrekt eerder vanuit de individu. (emoties, gevoelens, ..)
Hebben economen hier iets mee te maken? Jazeker: houtindustrie (kisten), dure marmer stenen
verkopen. (uitvaartproducten verkopen) Crematoriums maken ook omzet uit hun activiteit. Zij
kijken eerder naar de diensten en producten die ze kunnen aanbieden. Dienstvooruitzichten:
groot, want er is een grote vergrijzing  meer inkomsten.
Filosofen: zin van het leven. Wat is het doel van leven? Wat is de zin van een terminale
kankerpatiënten? Palliatieve hulp verschaffen?
Antropologie gaat over de ontwikkeling van culturen?
Psychologie gaat over de ontwikkeling van een persoon.
Sociologie: how people act in group situations. Fenomenen binnen een maatschappij. Hoe
functioneert een samenleving? Hoe ga je om met bepaalde fenomenen. (vb. Allerzielen: op 2
november naar het kerkhof gaan om de doden te herdenken, de rest van het jaar is dit minder
belangrijk)
Referentiekader: Sommige dingen vinden we vanzelfsprekend. Vb. Als ik een Academisch diploma
heb, zal ik een hoog inkomen verwerven. Type informatie: vb. Het nieuws van VRT en VTM is
verschillend van inhoud. Sociale herkomst: kan uw beslissingen bepalen. Wij zijn dus een sociaal
product.
Vandaar hebben we nood aan referentiekaders. Ervaring  wetenschappelijke kennis. “If
people define situations as real, they become real in their consequences.” (Thomas) (zie ppt) We
zitten met stereotiepe beelden over mannenrollen en vrouwenrollen. (zie ervaring in ppt over
ongeluk vader dood, jongen gewond, moeder is chirurg) Chirurg is over het algemeen een
mannenberoep. Door deze stereotypen maken we de realiteit niet volledig mee.
Het belang van een academici: Is dit wel zo? Kritische Reflectie? Zijn de dingen wel
onderbouwd? Wetenschap probeert zo getrouw mogelijk de realiteit in kaart te brengen.
Arbeidssociologie:  1 aspect van het dagelijkse leven.
-
hoe is arbeid georganiseerd? (arbeidsorganisaties: lopende bandsysteem,
hamburgertent, gereguleerd, teamwork,…)
-
arbeidsmarkt (vraag en aanbod, wie haalt snel een job, wie heeft veel zekerheid en wie
niet?)  hypotheses maken
vb. hypothese: hoe hoger geschoold, hoe lager het werkloosheidsrisico  zit theorie achter.
(human capital theory: studie, ervaring = investering op langer termijn: return on investment)
-
Arbeidsverhoudingen (vakbonden en management)
Typisch stereotiep: “Mensen die werkloos zijn en blijven is het hun eigen fout.”  Neen
Meer werkloosheid is het gevolg van hoe lager geschoold, hoe meer kans op
werkloosheid.(vroeger was het mannen waren sterker dan de vrouwen op de arbeidsmarkt; ouder
hebben het moeilijker dan jongeren, ..) Er zijn meerdere gevolgen waardoor mensen werkloos
blijven. Dit moet doorprikt worden. We moeten vragen stellen naar de variabelen om de
(hoge/lage) werkloosheid te bepalen.= kritische reflectie: hoe verklaren? Wetenschap is langs
de ene kant theorie.
Vakbonden hebben in België een veel groter werkgebied en daarom hebben we ook meer aandeel
(51-53%). Biedt betere service dan in de buurlanden. (vb werkloosheidpremie) De vakbond heeft
zich zo in onze maatschappij genesteld (Gentsysteem). = Voorbeeld van een maatschappelijk
fenomeen.
Deductie: dingen afleiden van een theorie. Er is een verband. (vb. Hoe meer human capital, hoe
meer en beter je werk zal vinden)  hypotheses maken.
Inductief: vertrekken vanuit de eigen waarneming (observaties) en dit in een theorie vertalen. 
aantonen of er variabelen/kenmerken zijn.
5
SPSS: Statisch pakket van sociale wetenschappen.
Wetenschap is leren van verbanden tussen afhankelijke variabelen. Leren denken tussen
oorzaken en gevolgen.
Auguste Compte: “als ik iets kan voorspellen, kan ik dat ook besturen”.
Positivisme
=> zijn er rechtmatigheden die samenlevingen aanstuurt?
Vroeger steunde de samenleving (Griekse) op mythes. Vb: bliksem is het gevolg van een
godenstrijd. (Theologische samenleving)
Metafysische samenleving: een door God geordende samenleving. God bepaald wat mag en niet
mag en wat moet. Een bepaalde godsdienst kan hier dominant zijn in een samenleving. In
Vlaanderen vb. Was de kerk heel sturend in onze samenleving. De secularisering = in Vlaanderen
was de kerk centraal (de kerken staan nog steeds in elke gemeenten), maar de kerk is in het
dagelijkse leven veel minder sturend geworden. Want wij leven in een moderne maatschappij,
waar wetenschap waarheid is geworden. In een moderne samenleving willen we zien wat oorzaak
en gevolg is. Vb HIV: kerk zegt: is gevolg van zonde. Wetenschap zegt: komt vaker voor in
homoseksuele omgevingen.
Academici zijn altijd kritisch reflectief, zomaar uitspraken worden niet aanvaard. Ze moeten
wetenschappelijk onderbouwd zijn, en bevestigd. Zij aanvaarden geen common sense.
Verstehende wetenschap – Max Weber (!!)
Men moet proberen te begrijpen waarom mensen dingen wel of niet doen. Je kan
regelmatigheden en sociaal handelen waarnemen en in cijfers vertalen, maar je moet ook
begrijpen wat de zin is van mensen. (interpretatieve sociologie) Men gaat op zoek naar de
zingeving. Wat beweegt mensen om in een sociale situaties dingen wel of niet te doen. Wat zijn
de doelstellingen van mensen? (dit begrijpen, of proberen)
! Sociologen zijn ook maar mensen. Wetenschappers moeten leren afstand te houden van hun
object. Data hebben altijd gelijk.
‘Het maatschappelijke stuurt je leven, je arbeid, …’
6
• De wetenschap van het “sociale”
Sociologi
dat gedrag van mensen ‘stuurt’.
e
Object
Wetenschap
• ‘Samenlevingsverbanden’
• Wat zijn de oorzaken / gevolgen van sociale verbondenheid?
• Hoe kan men begrip / ‘greep’ krijgen op het maatschappelijke?
(‘orde’ en ‘conflict’)
• Wisselwerking theorie en
empirie
• ‘Verstehen’ of positivisme?
Paradigma? Wat is de grootste theorie en hoe maak ik die onderzoekbaar. Perspectieven om
naar de realiteit te kijken.
7
SOCIOLOGIE
5-9-2014 19:18:00
MACRO EN MICRO DIMENSIE
CONFLICT OF CONSENSUS
De staat = law and order
Het staatsapparaat (politie) zal evenwicht en stabiliteit eisen.
Conflict en consensus hangen samen in een maatschappij.
Welvaartstaat= hoe wordt het georganiseerd (liberale benadering; meer vrijheid aan de
mensen), in welke maten gaan we dingen collectief organiseren dwz dat de rijken meer
solidariteit tonen en in welke mate zullen de armen die solidariteit krijgen. Solidariteit 
conflict
4 grote stromingen (brillen)
We kijken allemaal naar de zelfde samenleving, maar afhankelijk van het perspectief gaan we
meer kijken naar een bepaalde ‘bril’.
(zie ppt)
Paradigma’s: eerste kijk
Waarom?
(geloofs)overtuiging
Motief
handelen
Zingeving
-
-
Weber
o
Sociaal handelen
o
Kapitalisme
Mead
o
Sociale interactie
o
“Mind, Self and Society”
Weber
Je kan maar de zin van het handelen van mensen begrijpen als je de context kent van deze
mensen. Wat is waarneembaar, en wat is de betekenis die we daar moeten aan geven? Ik kan
dingen pas begrijpen ‘verstehen’ als ik het kan plaatsen in een zingevingskader.
Er is een verband, zegt Weber, tussen de zingeving die mensen hebben en de manier van
economie, die we de kapitalistische economie noemen.
Historisch gezien: pracht en praal van Chinese periodes, maar toch heeft die cultuur niet
geresulteerd in een performante economie.
We zien dat er bepaalde (Duitse, Nederlandse) regio’s hadden in Europa die wél goeie Economie
hadden. (protestantse volkeren)  Calvinisme en predestinatieleer. Je moet proberen wereldlijk
de schepping van God te versterken = actiegericht te zijn. Je moet dus proberen optimaal de
schepping te volmaken (presteren!). Waarom? Je moet hard werken en winst maken, maar je mag
die winst niet opsouperen, je moet spaarzaam zijn. (=calvinistische) Waarom sparen? Dan zou je
in de hemel geraken, maar dat wist men niet zeker. Dus: predestinatieleer.  Het is allemaal al
lang bepaald wie er wel en niet in de hemel komt. God heeft het allemaal al beslist. Dus men wilde
de hemel op aarde hebben en hier reeds ‘feestjes’ hebben. Men zocht naar indicatoren => als je
succes hebt in zaken en winst maakt, deze winst opnieuw investeren om nieuwe groei mogelijk te
maken en nieuwe winst te maken (rationale van kapitalistische economie).  Katholicisme, waar
men meer aan beschouwing deed. Men had een eigen interpretatie gecreëerd van het geloof.
In onze huidige maatschappij heeft arbeid nog steeds een belangrijke functie. Maar wat is de
maatschappelijke functie van arbeid?
-
Het is een belangrijk mechanisme om inkomen te verdelen.
-
Om maatschappelijke status te verwerven (positie in arbeidsmarkt)
-
Een job is vandaag iets waardoor we sociale contacten krijgen
-
Geeft zin, realisering, zelfontplooiing
-
Ervaring, waardoor je jezelf kan versterken – werken aan je perspectief, je
(loopbaan)toekomst
-
Het geeft structuur aan je tijd, je leven
Arbeid is een heel belangrijk iets in ons huidige leven. (!)
Zingeving? Weber zegt dat er een relatie is tussen het geloof van mensen (zie protestantse
regio’s waar eerste economische handelsactiviteiten ontwikkeld zijn) en zijn maatschappij.
De mens is geroepen om hard te werken en kapitaal te verwerven vanuit de gedachte dat arbeid
een religieus, ascetisch karakter heeft. = verband tussen overtuiging van mensen en anderzijds
het kapitalisme als economisch systeem.
George Mead
Mind, Self and Society  men wordt door z’n maatschappij beïnvloedt, we zijn ‘social beings’.
‘Signifiant other’= Belangrijke personen in je leven. Bijvoorbeeld je ouders, je ‘peers’ waar men
je leeftijdgenoten mee bedoeld.
9
De rol die u gegeven werd door de maatschappij heeft gedragsverwachtingen, wordt beïnvloed
wat impact heeft op hoe ik denk hoe ik mij moet gedragen. Mijn maatschappelijk handelen, mijn
gedrag zal bepaald wordt door mijn sociale omgeving. Door te denken wat men van mij verwacht.
(spiegel) Hoe kijkt iemand anders naar mij ‘looking glass self’. Je probeert je in te leven in je
prof, je ouders waardoor je weet wat er van jou verwacht wordt. We zijn voortdurend een
‘society ias conversation’. We gaan voortdurend beantwoorden aan het beeld dat de
maatschappij verwacht van ons. ‘I am not what I think I am’ nee je sociale omgeving bepaald wie
je bent. Vb Student van UA.
‘I am not what you think I am’ ‘I am what you think I am’.
Gothic Experiment:
Er was eens een bescheiden meisje, ze geloofde niet in zichzelf, was introvert. Ze voelde zich
niet ‘dé madam van haar jaar’. De prof sociologie had een aantal jongens uitgepikt om dit meisje
zich beter te laten voelen tijdens de TD. (trakteren complimenteren, ..)  op het einde van de
TD was het meisje ervan overtuigd dat het meisje tof was, begeerd was, …
Zoals mensen ons definiëren, zo gaan we er ook naar handelen.
Dit doen we elke dag: elkaar herdefiniëren. Hier zijn symbolen belangrijk.
Symboliek
“Als jij begrijpt wat ik bedoel, dan verstaan we elkaar” (hand schudden, duim opsteken,..)
Waarom bestaat er een symboliek? Als we dezelfde betekenis geven aan de dingen die we doen,
dan verstaan we elkaar. Als we dus dezelfde zingeving hebben gaat alles goed, zoniet hebben we
een probleem.  symbolisch interactionisme (belangrijk in internationale handel, om deze
symbolen te begrijpen!)
Corporate logo is meer dan een symbool, het is een symbool van de manier waarop de organisatie
wil gezien worden. Vb symbool van UA: universiteit aan de stroom. Symbolen zijn dus belangrijk.
Het logo van Dexia is besmet, door de slechte gebeurtenissen afgelopen jaren. Ze zullen
misschien in de toekomst een nieuw symbool nodig hebben.
-
Mensen handelen ten aanzien van ‘objecten/subjecten’ op basis van de betekenis die zij
daaraan toedichten.
-
Die betekenis is afgeleid of ontstaat binnen sociale interacties (de sociale samen-
handeling)
-
Iets krijgt maar betekenis in het interactieproces
-
Betekenissen sturen het gedrag ten aanzien van bepaalde sociale situaties, actoren …
Binnen een specifieke culturele contex.
Hoe men kijkt naar ervaringen en de maatschappij is afhankelijk van onze opvattingen en
definities van de werkelijkheid.
10
Etnomethodologie – Harold Garfinkel
Etno: inleving/Begrijpen
Wat zijn de strategieën die mensen hebben om bedoelingen en betekenis kenbaar te maken, dit
vooral in gesprekken en omgang met mensen.
Hoe kunnen ze een gedeelde sociale ordening scheppen  als ze dezelfde symboliek delen, als ze
dezelfde tradities hanteren. = morele orde. (wat wel/niet wordt verwacht)
Wat is de essentie van deze benadering?
-
Welke zijn de sociaal-culturele voorwaarden waaronder een bepaalde betekenis of
zingeving tot stand komt?
-
Sociale orde komt tot stand doordat we gemeenschappelijke betekenissen hebben
(feestdagen)
-
Het begrijpen van betekenissen (gedrag van anderen)
-
Sociale ervaringen worden bepaald door collectieve voorstellen, ideeën, overtuigingen,
motieven, zingevingen, … (tradities, 1november)
Perspectief 2: Ruilrelaties
Mensen doen maar dingen wanneer ze er elk profijt bij hebben. (ruil) We reduceren het
samenleven tot een ruilrelatie. Mensen zijn gedreven door hun eigenbelang.
Vb. 11.11.11 steunen is puur egoïsme: je sust je geweten. We denken dat alles zo rationeel is.
Waarom ga ik een relatie wel of niet aan, waarom stoppen we een relatie als ze vb. Teveel knelt?
Verschil tussen economische en sociale relatie. Als ik op een bedrijf niet voldoende kan
doorgroeien (…) ga ik op zoek naar een ander bedrijf. Werkgevers/werknemers hebben een (ruil)
contract. Dit gebeurt ook psychologisch. Je verwacht als (jonge) medewerker dat je op opleiding
mag gaan, dat je kansen krijgt om promotie te maken om te kunnen doorgroeien en meer ervaring
te kunnen opdoen. Maar de werkgever verwacht op zijn beurt loyaliteit, prestaties, … 
wederzijdse verwachtingen (ruil)
Perspectief 3: Structureel functionalisme
Emile durkheim (de voorvader)
De samenleving, daar gaan we vanuit dat het een gegeven is. We passen ons aan om hierin te
kunnen passen.
11
Organisme: We vergelijken de mens met een maatschappij. Als één van die onderdelen wegvalt,
dan valt de maatschappij uit elkaar. Elk orgaan heeft een eigen functie dat bedraagt om het hele
lichaam te laten functioneren.
Vraagstuk functionalisme: Hoe ervoor zorgen dat conflicten opgelost geraken en de
maatschappij niet ondermijnt geraakt?
Wat zorgt voor orde/consensus in de maatschappij?
Talcott Parsons
“Des Faits Sociaux”
Sociologie beperkt zich tot de verzameling en ordening van harde, éénduidige, niet ter discussie
staande ‘sociale feiten’, die het maatschappelijke leven op diverse niveaus typeren.
De maatschappij heeft dus een aantal instituties die hun rol vervullen.
-
Onderwijs
-
Gerechtelijk apparaat (sancties)
-
…
Diversen waarbij bij ons bijvoorbeeld de idee van een ‘rechtsstaat’ ontstaat. Met instituties die
ervoor zorgen dat we een duidelijke samenleving verkrijgen met orde en stabiliteit.
Minstens 4 instituties (parsons)
Alle delen werken om ervoor te zorgen dat we morgen nog maatschappij zijn. Dat de rechtspraak
ons op het rechte pad houden. Dat we voldoende economische groei hebben om welvaart te
behouden. Maar ook dat er integratie is, dat mensen gemeenschap voeren en solidariteitsgevoel
hebben. Politiek: beleid ontwikkelen voor de toekomst, hoe de maatschappij organiseren? Hoe de
verzorgingsstaat betaalbaar houden? (goals) Systemen die stabiliteit stimuleren.
= AGIL schema
EXTERN
INTERN
MIDDELEN
DOELEN
Aanpassing (A)
Doelbereik (G)
Economie (geld)
Politiek (macht)
Patroonshandhaving (L)
Integratie (I)
Verwantschap
Cultuur (invloed)
(betrokkenheid)
12
SOCIOLOGIE
EXTERN
INTERN
5-9-2014 19:18:00
MIDDELEN
DOELEN
Aanpassing (A)
Doelbereik (G)
Economie (geld)
Politiek (macht)
Patroonshandhaving (L)
Integratie (I)
Verwantschap
Cultuur (invloed)
(betrokkenheid)
Sociale cohesie (solidariteit)
De samenleving (macro)
Instrumentele functionele vereisten - Expressieve functionele vereisten
Subsystemen bestaan uit instituties
Instituties bestaan uit ‘rollensets’
Rollen worden bepaald door normen
(zie ppt)
Gezinnen - evolutie
1.
De economische functie is geërodeerd naar een aparte identiteit. (scheiding werk-gezin,
voorheen werkten gezinnen samen als economische entiteit)
2. Kinderen nemen geen ouders meer in huis. (geen drietrapsgezin)
3. Voeden we nog kinderen op?  meer outsourcing
4. Gezelschapsspelen  TV kijken
Structureel functionalisme (vervolg)
FUNCTIONEEL
MANIFEST
LATENT
(bedoelde gevolgen van
(niet bedoelde gevolgen van
interacties)
interacties)
Bedoelde bijdrage stabiliteit
Onbedoelde bijdrage
stabiliteit
DISFUNCTIONEEL
Bedoelde destabilisering
Onbedoelde destabilisering
- Subsystemen moeten niet altijd bijdragen tot het in stand houden van het systeem. Zij kunnen
disfunctioneel zijn. (criminaliteit vs goede gezondheidszorg)
- Is armoede functioneel voor de maatschappij?


Ja:
o
(M) ‘rotte’ jobs vullen
o
(L) onderzoek naar armoede (jobs)
o
(L) sociale assistenten (werkgelegenheid sociale sector)
Neen:
o
(L) kloven = spanningen
o
(M) slechte gezondheid
o
(L) bedreigend voor sociale weefsel
De Samenleving wordt maar begrepen als gekeken wordt naar die elementen die bijdragen aan
het geheel, om sociale cohesie te realiseren.
DE WIJSHEID VAN DE SOCIOLOGIE
Conflicten komen voor, maar zijn opnieuw een tussenstapje om de samenleving weer stabiel te
maken.
Hoe komen we tot ‘law and order’?  verandering = accident de parcours.
Perspectief 4: Het conflict sociologisch paradigma (Karl Marx)
Hij heeft én als econoom, socioloog, filosoof een bepaalde toenmalige situatie proberen te
verklaren. (naamgeven)
-
uitbuiting
-
mensen zomaar ontslaan
-
uurroosters aanpassen
-
kinderarbeid
 periode van K. Marx
* Spanningen: essentie is dat conflict eigen is aan elk samenlevingsverband.
Er zijn tegenstellingen tussen mensen. Hoe lang blijft het volk spanningen tolereren?
* Er is sociale ongelijkheid (arm – rijk)
Conflict is niet negatief, door conflict zal er verandering plaatsvinden. (motor sociale
samenleving)
14
Focus
De "dominante"
(elites) en de
misverdeelde
groepen van een
samenleving
Conflict, spanningen,
tegenstellingen,
dominantie, elites en
sociale ongelijkheid
Naast Marx ook andere sociologen (zie ppt p 33)
Een conflict kan de ‘groep’ waartoe je behoort versterken. (wij versus zij)
C. Wright Mills (1916-1962)
“The power Elite”
Stelling: de VS wordt niet geleidt door gekozen besluitvormers, maar door drie massieve
bureaucratische organisaties:
-
die van de grote ondernemingen
-
van het leger
-
en van de federale administratie.
Karl Marx (ppt p 35)
-
Historisch materialisme
Het belangrijkste subsysteem is economie?
Maatschappij  klassenstructuur  essentie maatschappij
-
Arbeid is de eerste ‘historische’ daad
-
Klassenstrijd als focus (kritiek op kapitalisme)
-
Maatschappij: onder- en bovenbouw
“De sociale verhoudingen tussen mensen zijn de reproductie van
- arbeidersklasse, armoede en sociale uitsluiting
- Bestaande sociale orde
- Zichzelf als ‘mens’ (wel vervreemding)”
Om de maatschappij te structureren kijkt hij dus naar de materiële omstandigheid. Als er
spanningen zijn, ontstaan er conflicten en klassenstrijden.
15
SOCIOLOGIE
5-9-2014 19:18:00
Organisatie
De bureaucratie
Volgens Weber de oplossing om grootschalige activiteiten te doen.
‘professionele bureaucratie’
Continuïteit is er zonder ‘aanziens des persoons. Als er iemand wegvalt, wordt de positie gewoon
vervangen. = rationeel denken
Exogeen
Centralisatie van de markt  nood @ een Staatsapparaat, Dé administratie is georganiseerd op
basis van de principes van de bureaucratie. (vb. auto assemblage bedrijf, er is in detail
voorgeschreven: job description)
Het systeem moet de organisatie doen draaien. Men zoekt naar disciplineringsmechanisme om
mensen de dingen te laten doen, die ze moeten doen.  arbeidsethos: calvinisme (werken móet)
Intrinsiek
Een blauwdruk om het werk duidelijk te omschrijven. Eenheid van werking en minder wrijvingen.
Bureaucracy’s darkest hour: Killing 20 million people in the Holocaust.
= Zwarte voorbeeld van bureaucratie.
= Zeer rationeel, toppunt, voorspelbaar, aanzien des persoons, planmatig
De verwording van organisaties en over bureaucratisering
De ‘Ijzeren wet van Robert Michels (meer macht aan een kleine groep)
Vb. Agalef (groen!) – politieke partij zonder voorzitter, met basisdemocratie. Net zoals de
vakbond. Iedereen moet mee bespreken.
Toch: hebben ze vandaag een voorzitter.
Waarom?  afspraken maken, snel en accuraat, op democratische manier.
Mensen hebben nood aan een leider. Men wil zich ook erkennen in een leider  belang van goede
redenaar.
Er komt dus een onvermijdelijke oligarchisering: een kleine groep die de besluitvorming/ macht
naar zich toe brengt. (dominante elite)
Noodzaak om efficiënt en effectief (centraal) te sturen
Massapsychologisch effect. Incompetente massa. Nood aan leider
Behoefte om zich te herkennen in een ‘leiding’ (redenaarstalent)
De verwording van organisaties en over bureaucratisering
‘Bureaucratische persoonlijkheid’
 past de regels zeer formeel en correct toe
Klantgericht werken wordt daardoor moeilijk
vb. politie
Organisatiekenmerken
Wie doet wat?
Hoe gaan we dat coördineren, afstemmen op elkaar  organisatie, design is nodig!
Configuratie
Cultuur
Complexiteit
Coördinatie
Formalisatie
(De)centralisa
tie
Communicatie
(de)concentra
tie
HRM
(zie ppt)
17
vb. Arbeidsreglement  geformaliseerd
wat te doen bij ziekte? Wanneer gebeurt de uitbetaling van salarissen? …
vb. marketing (externe communicatie): geboorte van olifantje in zoo A’pen
HRM: later uitwerken, ‘Hoger Rendement met Mensen’ 
(de) centralisatie: Gebeuren dingen centraal in de organisatie, lokaal?  wie doet de
besluitvorming, wie doet wat waar?
Coördinatie: afstemming. Kan via cultuur: dezelfde dingen belangrijk vinden.
Direct control. Controle op basis van skills. Als mensen een bepaalde expertise hebben moet men
op basis daarvan functioneren.
Cultuur: waarde en opvattingen, normen die de samenwerking legitimeert, zowel intern als met
extern.
Type van organisaties op basis van de relatie tussen variabelen zoals flexibiliteit en
bestuurbaarheid. Het vermogen van een organisatie om te reageren of te anticiperen op
wisselende en veranderende eisen die door de (externe) omgeving worden gesteld. Hoe evolueren
wij?  Rapid Complexity = alles verandert heel snel in onze samenleving. Vb. ICT sector
Vroeger waren bedrijven veel minder flexibel dan tegenwoordig.
Er zijn geen homogene groepen meer, dus we moeten leren ons flexibel op te stellen.
Bedrijven: muren zijn niet meer volledig gebouwd, ze doen enkel nog die dingen/processen waar
ze goed in zijn, of die het goedkoopst zijn. Een aantal activiteiten worden vaak geoutsourcet (zie
Opel)
Off shoring= verplaatsen naar het buitenland:
-
Brazillië
-
Rusland
-
Indië (software)
-
China
 Nieuwe groeier: Indonesië (lage loonlanden dus)
Keten van ‘suppliers’: vb. unief: heel wat van de schoonmaak wordt door een ander bedrijf
gedaan. Kliniek: catering gebeurt door een extern bedrijf. Men spreekt dus van
samenwerkingsrelaties in een netwerk.
Netwerkorganisatie: = kern van waaruit alles gestuurd wordt, contractueel worden andere
bedrijven betrokken. Vb. Ikea. – productie gebeurt trouwens niet in Zweden, ze worden in lage
loonlanden gemaakt, aangeleverd en dispatched.
‘Franchising’: winkel open van vb. Benetton, je bent eigenaar van de winkel, niet van het merk.
vb. Al Qaida: CEO is vermoord, maar toch slagen ze er nog steeds in om wereldwijd te
functioneren. = netwerk
Matrix organisatie  zie 2e semester (geen examenleerstof)
18
“Hawthorne-effect”
= aandacht voor de mens is cruciaal om mensen gedreven te krijgen.
Men zoekt altijd oplossingen om efficiënter te kunnen werken en meer te optimaliseren. Op zoek
naar fysieke variabelen die verklaren waarom mensen harder/ minder hard werken.
Vb. meer licht  meer productie
‘Employee Engagement’ ---- Elton Mayo (1880-1949) ‘ het schouderklopje’
Aandacht voor de menselijke component.  meer productie 
Cultuur en organisatie
Wat is de software in je hoofd van wat er moet, mag en zeker niet mag. = waarde, normen,
opvattingen.
Cultuur= ajuin/ ui-model
Waarden  rituelen  helden  symbolen
Waarden
Rituelen: vb. onderzoek in de unief
Helden: wordt naar uitgekeken en zijn de uitwerking van een cultuur.
Symbolen: bovenste verdiepingen is het topmanagement, dresscode,
Het is makkelijker om de symbolen te veranderen, dan de waarden te veranderen in een
organisatie. (waarden zit in de kern van de ajuin)
Probleem: kloof tussen guiding beliefs en floor beliefs.  je moet werken aan de organisatie
cultuur en mensen aanwerven die passen in je cultuur.
Typologie: Griekse Goden (ppt 16)
Vb. Cultuur meten bij Rijkswacht en politie: Organisational Climat Inventory  op basis van 12
Schalen meten wat typisch is voor org. A en B.
Samenvatting: p 18
EXAMEN: boek lezen, slides overlezen. Geen data en definities kennen. Belangrijk is inzicht in
de materie en zelf voorbeelden kunnen geven.
19
H9: Kiezen tussen Durkheim, Weber en Marx?
-- Verschillende benaderingen sociale stratificatie
Een belangrijk aandachtspunt voor een socioloog is het begrip ‘sociale ongelijkheid’  sociale
fenomenen begrijpen en verklaren.
Titanic: sociale ongelijkheid = een kenmerk
Boot voor de eerste keer van Europa naar Amerika. Onderste slaapplaatsen waren het
goedkoopst, naar boven toe was het duurder en duurder.
Zelfs op de trein zie je het verschil: klasse 1 en klasse 2
Belang: recent voorbeeld
Wat een kind om financiële middelen zal missen.. (staat op BB)
-
geen nieuwe kledij
-
geen 3 maaltijden per dag
-
geen dagelijkse maaltijd met vlees/vis
-
geen speelgoed voor buiten
-
geel lid van sportclub/vereniging
-
nodigt geen vriendjes uit
-
heeft geen geschikte plaats om te studeren
-
neemt niet deel aan betaalde schoolactiviteiten, ….
1/5 kinderen leeft vandaag onder de armoede grens… (België/Nederland)
Hoe komt het dat er mensen zijn met veel macht en mensen met weinig macht? Waarom
zijn er mensen die arm zijn en rijk zijn?
20
Iedereen is sociaal een beetje verscheiden: groot, klein, man, vrouw  maar dat is geen
probleem. Het probleem is onderschikking en boven schikking. Samenleving is een ladder met
allerlei treden. Onderste trede is een zwakke positie in de sociale maatschappij. De positie is
van belang om te bepalen wat mensen kunnen en niet kunnen.
Wie moet nu waar besparen? Middelklasse is nodig, zij consumeren veel.
Typisch voor conflict sociologische benadering (Marx) Bij extreme sociale ongelijkheid, krijgt
men vele spanningen.
Er zijn breuklijnen door onderschikking/boven schikking
Sociale differentiatie: uiterlijke verschillen
Sociale fragmentering: plaats van woning vb. centrum Schoten/ Bloemendaal
Sociale ongelijkheid: verschillen in maatschappelijke positie  heeft consequentie op de sociale
ongelijkheid
Sociale uitsluiting: mensen die ondergeschikt zijn en een zwakke positie hebben in de
maatschappij. (zwakke, marginalen, daklozen, …)  dit komt veel voor in onze sociale
welvaartsstaat.
Hoe komen we tot een stabiele, geïntegreerde samenleving? Hoe conscience collectif krijgen?
Belangen zijn altijd tegengesteld.
21
Georganiseerde vormen van ongelijkheid
Verschillende lagen (strata) en klassen in de samenleving. Een klasse is een collectiviteit. (ppt)
Modellen:
On ne change pas le société par les décrets.  wetten veranderen niets aan de sociologische
realiteit. (vb. afschaffing kasten in Indië)
22
Vandaag is de moderne maatschappij een actuele samenleving, wat eigenlijk een sociale
klassenmaatschappij is.
Maatschappij heeft mechanisme nodig dat er voor zorgt dat er moeilijke dingen gebeuren. Vb.
gezondheidszorg: nood aan chirurgen  jongeren motiveren om geneeskunde te studeren (lange
studies)  hoog inkomen, hoge status als beloning/stimulus.
Verklaring: sociale stratificatie helpt de maatschappij te functioneren, doordat zij leden van de
maatschappij een beloning geeft.  stelling functionalisme.
Paradigma zegt: ongelijke posities zijn normaal. Zo wordt de juiste man/vrouw naar de juiste
plaats gelokt, en daarom is dat functioneel.
Hoe ziet deze ongelijkheid er uit? (Yankee City
– onderzoek van verschillende klassen in Newburyport)
 vele mensen met de naam Jan Kees uit Holland naar NY in het verleden.
Criteria:
-
onderwijs
-
beroep
-
inkomen
-
levensstijl
-
sociale herkomst
23
Kritiek hierop:
-
negatie nefaste gevolgen van ongelijkheid
-
geen verklaring waarom ‘knelpuntberoepen’ niet hoger worden gewaardeerd
-
opinie over status voorgevormd door media ‘als vanzelfsprekend’
-
aanwezigheid van drempels en schotten in het sociale gebeuren is een feitelijkheid
-
geloof, vrijhied binnen USA
BESLUIT
Functie: druk om te werken door sociale ongelijkheid
-
Mensen vinden een job
-
Slecht voor de maatschappelijke samenhang
-
Disfunctioneel: gemis van mensen die competenties zullen hebben maar omwille
van sociale achtergrond niet lang genoeg studeren = verlies van talenten.
-
Latente (niet bewust): als er veel sociale ongelijkheid is, dan verhoogt dit de
spanning in de maatschappij  aanleiding tot revolutie
-
Dit tast solidariteit en sociale cohesie aan.
24
SOCIOLOGIE
5-9-2014 19:18:00
Conflictsociologie
Karl Marx
Samenleving met tegenstellingen tussen rijk en arm. (proletariaat)
Geen vakbonden: men mocht zich niet syndicaliseren, geen collectieve belangenbehartiging.
Essentie: tegenstelling ingebouwd binnen KPW (kapitalistische productie wijze)  globale
economie getypeerd door voortdurend op zoek gaan naar nieuwe winst maken. Gokkapitalisme:
grote risico’s nemen met alle problemen van dien.
Uitbuiting= uitgangspunt. Arbeid wordt voortdurend uitgebuit ten voordele van een kleine
machtselite. Uitbetaalde loon is lager dan de meerwaarde: antagonisme van arbeid vs. Kapitaal.
Mensen zouden zich er bewust van gaan worden dat ze uitgebuit worden  evolutie. Klasse-ansich-  Klasse-für-sich
Strijd: klassenstrijd
Sociale ongelijkheid omdat onze economie het kapitalisme onrechtvaardig georganiseerd,
arbeid wordt dus uitgebuit. Daarom (volgens Marx)
- functionalisme
- conflictsociologie
 daarom is er arm/rijk door onrechtvaardigheid van het economisch systeem. Maar niet enkel
de economie is belangrijk in een samenleving, ook andere dingen.
Weber
klasse, stand en partij
Hij geeft een driedimensionale kijk om sociale ongelijkheid te begrijpen.
 Er zijn dus verschillende visies op ongelijkheid vanuit verschillende paradigma’s.
(Kuzenets curve)
Industriële maatschappij: arbeiders hebben status en inkomens niveau dankzij vakbonden en
verzorgingsstaat.
ICT kennis is vandaag ongelofelijk belangrijk  digitale kloof , technologie geeft vandaag een
nieuwe ontwikkeling in de maatschappij. (evolutie)
Paradigma/Focus/Inzichten kader
H10 Drie hedendaagse benaderingen van de sociale stratificatie
Één auteur (Bourdieu)+ Mattheüs effect  goed kennen!
Vraagstuk: sociale ongelijkheid
Er zijn winners en losers.
Wie vindt een goede job, met goede maatschappelijke status, inkomen, …
Probleem: ‘werkende arme’
Visie sociologen:
-
Waarom heeft de ene meer kans dan de andere?
o
Ras (vb. Zuid Afrika, VS,)
o
Etniciteit (1e generatie, 2e generatie, …)

o
CV: (onbewuste) discriminatie bij (im)migranten
Gender: Vrouwen/mannen
Er zijn ook andere dingen dan structureel functionalisme en conflictsociologie aangegeven heeft
 empirische focus is nodig
-
Objectieve maatstaven om sociale verschillen in kaart te brengen:
o
intergenerationeel vergelijken (tussen generaties, ouders/kind)
o
intragenerationeel (binnen zelfde generatie, variabelen die van invloed zijn
waarom iemand wel/niet kansen krijgt)
o
klassenbewustzijn

perceptie van sociale ongelijkheid naargelang sociale klassen
Bourdieu (1930-2002)
3 begrippen om iemand te positioneren:
-
economisch kapitaal (bezit van aandelen, vermogen, inkomen, …)
-
sociaal kapitaal (sociaal netwerk)
-
cultureel kapitaal (diploma, normen en waarden, intellect, spelregels van maatschappij)
Velden/instituties verbonden met samenleving die leiden naar machtsrelaties. Naargelang van de
toegang die verschaft is tot het kapitaal dat in het veld voorhanden is.
De hoeveelheid kapitaal + de samenstelling  bepalend (voor ‘succes’)
Centrale hypothese: omzetbaarheid (converteerbaarheid) van verschillende soorten kapitaal.
Kapitaal  habitus (attitude, houding)  leefstijl (distinctie)
Onderscheid maken van anderen  distinctie (Bourdieu)
Vb. consumptiegoederen: Delveau vs. Gewone sjakos  (voorkeuren)
26
Drie klassen van Bourdieu:
-
burgerij (dominant)
-
klein burgerij
-
arbeidersklasse (gedomineerd)
dichotomie (Marx’ denken: denken in 2 klassen)
 Hoe lager de sociale klasse, hoe minder de kapitaalsamenstelling.
Kapitaalssamenstelling is symmetrisch
(soms assymetrisch: iemand met diploma, maar is gebleven met even weinig opvoeding om het
cultureel kapitaal te hebben, …)
wijsheid sociologie: inkomen, vermogen, opleiding, sociaal netwerk, cultureel kapitaal zijn
determinerend in het leven  levenskansen, arbeidsmarkt, levenspartner, …(onbewuste keuze)
Cultureel kapitaal (opvoeding, generatie)  mechanisme (ongelijkheden worden overgedragen) 
resultaat: maatschappelijke reproductie
H1: massificatie van het onderwijs: meer mensen studeren  de verhouding is echter de zelfde
gebleven (sociale ongelijkheidsstructuur)
= Mattheüs effect (zie txt BB)
Mattheüseffect
Hoe de verzorgingsstaat betaalbaar houden??
-
Verzorgingsarrangementen  pijlers sociale zekerheid (belangrijk)
-
Collectief aanbod van onderwijs  overheid subsidieert
Een verzorgingsstaat typeert zich door een sociaal beleid. (goed voorbeeld België)
IDEE: <prof Deleeck
“Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hen zal zelfs
wat hij heeft nog ontnomen worden”
 hoe meer u bijdraagt in de maatschappij (vb. rijken: hoge belasting)
 meer voordelen/profijt
Onderscheid tussen:
-
Ongelijkheden, zelfs in onze verzorgingsstaat  er wordt geen gelijkheid meer
gecreëerd
-
Goederenverdeling
Stelling: sociale voordelen stromen systematisch en verhoudingsgewijs meer naar de hogere
sociale groepen (en vooral middengroepen) , dan naar de lagere (zwakke) sociale groepen in een
samenleving.
27
 er is geen herverdeling (beperkt!!) van arm/rijk  horizontale herverdeling
-
Primair inkomen: salaris, rente spaarboekje, inkomen uit eigendom, onroerende
goederen, erfenis, … (ongelijk!)
-
Secundair en tertiair inkomen: sprake van matteüseffect: belastingen, RSZ bijdrage,
sociale uitkeringen (pensioen)
o
Gezondheidszorg: lager geschoolde groepen gaan niet preventief naar dokter
(lagere medische consumptie)
o
Levensduur: arme mensen sterven sneller, krijgen minder lang pensioen
o
Onderwijs: onder de kostprijs aangeboden, de maatschappij subsidieert. Hoger
sociale laag hebben meer onderwijskinderen, naar hoge school of universiteit, zij
zullen ook veeleer naar duurdere studies gaan, zoals geneeskunde. Hoe langer
kinderen studeren, krijgen ouders langer subsidie (kindergeld). Ouders betalen
minder belastingen door kinderen ‘ten laste’ te hebben.
 Horizontale verdeling
o
Sociale huisvesting: eigen huis is niet evident. Lagere groepen hebben geen
startkapitaal om huizen te kopen. Ten voordele van de middenklasse.
o
Politieke partijen in BE/NL houden vooral rekening met de middengroepen in de
samenleving. ‘de hardwerkende mens’ uit de ‘middengroepen’ in de maatschappij.
 beter corrigerend werken ten voordele van de armere, ipv universeel systeem.
= selectief toekennen van sociale arrangementen.
Belang van diploma zit meer bij mensen die zelf hoger opgeleid zijn, dan laaggeschoolden.
(hogere motivatie)
Matteüseffect wordt verklaard door politieke besluitvorming, sociale en culturele verschillen en
door universalisme.
Zelf voorbeelden zoeken (pensioenmaatregelen) voor op examen om dit te bewijzen.
Laatste 5 jaren zijn als basis voor pensioen?  brengt meer op
Hele loopbaan als basis voor pensioen  minder voordelig.
28
Hoger kansen op arbeidsongeval, beroepsziekte, hoger risicogewoonten (alcoholisme, roken) 
hoger kans op sterven van mensen. (kunnen uitleggen op EX)
 statistisch verband tussen zowel voor mannen als vrouwen, van geen diploma (..) naar
hooggeschoold  als master is het statistisch zo dat je gemiddeld langer zult leven. Waarom?
-
Meer preventieve gezondheidszorg
-
Werkgever biedt hospitalisatieverzekering
-
Minder ongezonde (vetrijke voeding?) leefgewoonten, ….
(grafiek in ppt kunnen interpreteren)  conclusie: er is zelfs voor de dood sociale ongelijkheid.
Uitz. Borstkanker bij vrouwen, prostaatkanker bij mannen, komen voor in alle sociale lagen in de
maatschappij.
Ppt  ‘decielen’ – verdeling van belastingen en sociale bijdragen over inkomensdecielen
Schuine lijn: hoe lager inkomen, hoe minder
Betekenis? Recente Belastingverlaging: de hoogste lagen worden gerecupereerd, dus meer van
belang bij de rijkeren.
Song beluisteren van Chapman
Boodschap: sociale herkomst is sterk bepalend voor de mogelijkheden van mensen. 
reproductie van generaties.
Er zijn veel liedjes die maatschappelijk engegaged zijn.
 Naast Marx, Weber, Parsons zijn er dus ook andere sociologen: Bourdiau.
H11: Het zijn altijd diezelfden die ‘winnen’
2 centrale begrippen:
-
hoe sociale ongelijkheid begrijpen
-
macht? (veel/weinig)
-
begrijpen dynamiek
Bij ons is de geboorteplek niet definitief, maar inzet kan leiden tot het vooruit geraken = sociale
mobiliteit. Onderscheidt tussen beïnvloeding en macht.
Weber
Beïnvloeding leidt niet tot macht, wel gezag. Gezag wordt algemeen aanvaard.
-
charismatisch gezag – bijzondere kenmerken
-
traditioneel gezag - tradities
-
rationeel-legaal gezag – principes en regel – typisch in moderne maatschappij
29
MACHT
Je kan anderen beperken in hun handelen. Dit is gebaseerd op een positie.
-
beperking
-
wijze van handelen
-
positie
Hoe meer bronnen van macht, hoe meer macht mensen hebben. Er zijn verschillende vormen van
macht.
-
Manipulatie: onbewuste beïnvloeding
-
Dominantie: aanvaarding van gezag
-
Hegemoniale: vanzelfsprekend. ‘Management van seduction’
Machtsbronnen:
-
Politieke macht (positie: politie, rechter, prof
-
Economische macht (aanbieding goederen)
-
Sociale macht (staking)
-
Culturele macht (ideeën)
o
Aanbieden van ideeën, waarden, overtuigingen
Waar ligt de macht in de maatschappij? – Who rules?
 democratie!
Mensen combineren verschillende machtsbronnen, netwerken, elites.
Machtselite versus de publieke opinie.
-
Elite: combineren machtsbronnen, proberen de samenleving te sturen
-
Publieke opinie: vage en vluchtige, maar invloedrijke macht in een moderne samenleving.
o
Politieke commentatoren
o
Opiniepeilen
o
Sociale mobilisatie (groepen bijeenbrengen: betoging)
Machtsmiddelen/ lokmiddelen  zie tabel
30
Sociale mobiliteit
Sociale ladder!  Horizontale /verticale beweging
Horizontaal mobiliteit: gebeurt tussen posities op hetzelfde niveau.
Verticale mobiliteit:
-
Intergenerationele mobiliteit (onderscheid in loopbaan –vader/zoon)
-
Intra generationele mobiliteit (tijdens loopbaan een hogere/lagere positie)
-
Collectieve mobiliteit (groep/sociale categorie die stijgt/daalt)
o
Tijden van grootouders: dokter, notaris, pastoor hebbe, hoge status
o
Vandaag: arbeiders dankzij vakbonden ’60, verpleegkundigen
Statuscongruëntietheorie – sociale achtergrond – remmende/stimulerende invloed
Meten (geen details)
 vragen naar vader en kind  intergenerationeel: sociaal economische status
Stelling: Westerse samenleving geeft meer mogelijkheden naar sociale mobiliteit, dan
ontwikkeling economieën. Gevolgen?
Harder presteren, meer vooruitkomen (zie structureel functionalisme)
o
positie verwerven door eigen ervaring/talent
-
als er een opschuiving is:
-
- laagje hoger
-
- laagje lager
-
 het is beperkter dan we ooit gezien hebben!!
Hefbomen:
-
Jobs op basis van prestaties ‘achievement’
-
Onderwijs
-
Structurele evoluties
-
Exogame huwelijken (rijke persoon trouwen)
-
Sociale actie (verpleegkundigen gaan betogen  ‘witte hoeden’  positief resultaat)
Verklarende factoren van de geringe feitelijke sociale mobiliteit
-
‘’Ideological equalitarism’
-
Statische technologische en economische toestand
-
Hoogste sociale klassen willen via machtsmiddelen bestaande macht behouden
MACHT – SOCIALE MOBILITEIT
Stop leerstof H11
31
H12: Stromend water lijkt hetzelfde, maar is nooit hetzelfde
Dingen zien er hetzelfde uit, maar daarvoor zijn ze niet zo.
Maatschappij vandaag lijkt dezelfde dan aantal jaren geleden, maar eigenlijk gebeuren er
voortdurend nieuwe ontwikkelingen.
We komen uit een platte landscultuur, vandaag zie je een ‘open’ wereld.
-
Globalisering
-
ICT (wireless)
-
Geografische mobiliteit
-
Welvaartsstijging (lang termijn)
-
Massamedia (satelliet, digitale tv)
Samenleving: stabiliteit én verandering
Processen die zorgen voor verandering. Functionalisme baseert zich op continuïteit.
-
‘conscience collectif’
-
cultuur
-
zaken institutionalisering
-
collectieve rituelen
Conflictparadigma: altijd spanningen, druk naar veranderingen.
-
Dialectiek:

These

Antithese

Synthese
Evolutie (traag) – Revolutie (snel)  verschillende typen van maatschappijen
-
clan maatschappij
-
landbouwmaatschappij
-
industriële maatschappij
-
informatie samenleving (netwerk)
Basisslide (de rest lezen):
Oude/nieuwe  dichotomie
Verschillende scholen:
-
Frankfurter school
-
Neo-marxisme
-
Ullrich Bech
32
Endogeen/Exogeen
-
eigen samenleving, binnen maatschappij  uitvinding auto
-
importaties van andere maatschappijen: massamedia, sociale culturele factoren, natuurlijke
factoren, …
Evolutie van Feodale maatschappij naar nieuwe samenleving  samenleving is maakbaar?
-
! Mattheüs effect!
-
Factoren zorgen voor de evolutie van traditionele naar moderne maatschappij.
Modernisering in Parson’s schema: (conceptueel kader)
-
People are social beings!!
-
Natuur
-
Structuur
-
Cultuur
Structuur
Van kleinschalig naar…
-
economische schaalvergroting
-
kapitalisme (Weber)
-
verstedelijking
-
nationale staten – Europese unie
-
burgerij als ‘klasse’
Structurele veranderingen in de maatschappij!
Cultuur
-
wetenschap en ontdekkingen
-
rationaliteit (Weber)
-
arbeidsethos (Weber)
-
secularisatie – scheiding Kerk en Staat
-
vooruitgangsdenken
-
ontmythologisering
Persoon
-
nieuwe omgangsvormen
-
‘onttovering’ wereldbeeld
We geloven niet meer in hiernamaals, we willen zekerheid in het ‘nu’.
Sociale acceleratie: altijd maar snel
-
civiliseringsthese
We hebben ons leren beheersen (Elias)
-
‘Entzauberung’
minder steun op traditie, wetenschappelijke onderbouwing
33
Natuur
Het leren beheersen van de natuur.
 Structurele differentiatie. (van gasthuis naar ziekenhuis)
 Rationalisatie (Weber), we willen alles plannen, we zijn berekend geworden
‘cost cutting’: tegen lagere kost, meer produceren
 Individualisering: eigen keuzes in het leven. -- geen langdurige relaties meer, minder
engagement (kind) We zappen van de ene post naar de ander (tv) – We surfen op het
internet: eigen keuzes. – Geloof à la carte
 Domesticatie: alles beheersen, greep krijgen op het gebeuren (ouderdom) – belang van
gezondheidszorg
Paradox: schijnbare tegenstelling (basisschema kennen en aangeven met vbn)
-
Schaalverkleining versus schaalvergroting (globalisering)
-
Pluralisering (ruimer, religies) versus generalisering (van waarden)
-
Vrijheid (idee van vrijheid) versus macht (beperkte keuzes)
-
Deconditionering (ontwikkeling) versus conditionering (afhankelijk)
o
Langer leven vs. Ethiek van het leven
o
Staking (beperking) vs. Online communicatie (ontwikkeling)
Big Brother: Grote broer, koekeloer :D (Africa)
 risicogezelschap (Ülrich B.) – risico’s nucleaire energie
 social accileration (technologie, internet, …)
34
EXAMEN
40 meerkeuzevragen
o
sanctie: 1p goed, 0p geen antwoord, -0,25p fout
Essayvragen (beperkt aantal woorden: essentie)
o
Opladen via attachment (Word)
-
Afkijken kan niet – buur heeft ander exemplaar
-
Studentenkaart en ID kaart meenemen!
-
Examen via Blackboard
-
15min. Vooraf aanwezig zijn!!
-
Einde: alles ingestuurd?
-
‘score maken’  niet invullen, alles is doorgestuurd
-
Samenhang van essay – mpc
-
Handboek en slides doornemen!
Niets vanbuiten leren!  eigen woorden/voorbeelden
52% scoort goed 
Naar examen gaan, tenzij vakbondsacties  inhaaldag
Vragen via BB -
35
Download