Leren, creëren en innoveren in christelijke geloofsgemeenschappen Hoe heeft de christelijke beweging toekomst? En dan vooral, hoe heeft deze in Nederland toekomst? Wereldwijd is het christendom nog altijd op afstand de grootste godsdienst ter wereld, de eerste religie van een derde van de wereldbevolking, maar het groeit vooral sterk buiten het Westen. In Nederland verschijnt met de regelmaat van de klok een bericht in de krant: ledenverlies van de grote kerken gaat nog altijd door. Ieder jaar is er binnen de kerken als geheel een verlies aan kerkleden van rond de 100.000 mensen. Het aantal mensen, dat zich als niet-kerkelijk beschouwt, neemt langzaam maar gestaag toe. In 2006 noemde 61% van de Nederlandse bevolking zich buitenkerkelijk. Af en toe treden buitenkerkelijken toe en dat is opmerkelijk, maar het weegt niet op tegen de afname van het aantal kerkleden. Elke nieuwe generatie kent een geringer aantal kerkleden. Er vindt onvoldoende vervanging van de generaties plaats. Een belangrijke waarneming is, dat achter deze kerkverlating, die meerdere oorzaken heeft, ook een ‘innerlijke secularisatie’ schuil gaat. We kunnen niet veronderstellen dat wie (nog) tot een kerk behoren ook allemaal gelovig zijn. Het wijst mogelijk op een ‘geïntensiveerde secularisatie’. Kerkelijkheid en gelovigheid vallen vooral in de PKN en de Rooms-katholieke kerk niet samen. Nu moet ik zeggen, veel te veel zijn preken voorspelbaar en is er te weinig verbazing. Voorgangers lopen het risico zich te hullen in hun exegetische deskundigheid en te weinig zichtbaar te worden in hun persoonlijke geraakt-zijn. En de verschillende stromingen binnen de kerk kennen hun herkenbare ‘antwoordsystemen’. Het is nogal eens hetzelfde liedje en een liedje dat veel herhaald wordt dat wordt een riedel. Je hebt het te vaak gehoord, je gaat je vervelen. Door dit alles haken mensen innerlijk af. Er wordt hun geen nieuw geloof, nieuwe hoop en ook geen nieuwe liefde geschonken. Hoe heeft de christelijke beweging in Nederland toekomst? Ik ga er vanmiddag op twee manieren op in. Eerst zeg ik iets over wat ik zie als het hart van een geloofsgemeenschap. Vervolgens zeg ik iets over mogelijkheden om de geloofsgemeenschap en de geloofscommunicatie te vernieuwen, iets waarvan Helmer le Cointre heel erg houdt. Van vernieuwing bedoel ik. *** In het hart van een geloofsgemeenschap Na de hevig doorzettende kerkverlating in de jaren zeventig en tachtig en bij de onthutsend snelle teruggang in het aantal kerkgangers kwamen in de kerkelijke communicatie twee centrale vragen naar boven. Wat kunnen we doen om de betrokkenheid van mensen te versterken? En: hoe kunnen we jongeren er bij be-trekken? Wie de kerkelijke communicatie scant komt sinds die tijd die vragen voortdurend tegen. Het zijn echter vermoeiende zelfreferentiële vragen naar zelfhandhaving. Wie naar het hart van de geloofsgemeenschap kijkt, ziet dat het ook omgekeerd zou kunnen, veel vreugdevoller, diepgaander én meer ontspannen. Het zou in een veelkleurige kerk voor alle leeftijden en voor allerlei soorten mensen, met al hun verschillen en met hun verschillende geloofsbeleving, om vragen kunnen gaan als: ‘Hoe kunnen wij als kerk betekenisvol zijn voor u/jou?’, ‘Wat zou de kerk jou kunnen schenken?’ ‘Hoe ben jij de laatste jaren gegroeid?’, ‘Wat heb je geleerd?’ ‘Wat treft jou in die woorden, in die symboliek, of in dat ritueel?’, ‘Kun je over een lied vertellen wat je rust heeft gegeven?’ ‘Wat maakte indruk op jou bij die ziekenzalving?’, ‘Wat is in jouw herinnering in relatie tot de kerk een gouden moment geweest?’ ‘Wat ontroert jou wanneer anderen van hun geloof zingend of vertellend getuigen?’, ‘Waardoor heb je het kunnen volhouden in die crisisperiode in je leven, wat waren je bronnen?’ ‘Wat is jouw favoriete Bijbelverhaal en wat treft je daarin? Waar kom jij er zelf in 1 voor?’ ‘Wat heeft jouw lijden verzacht?’, ‘Wie is Jezus voor jou?’ en, heel eenvoudig, ‘Wat heb je van God gemerkt in jouw leven?’ ‘Wanneer heb je God ervaren?’ Voor het ontstaan van nieuwe kerkplekken in Leeuwarden en daarbuiten, maar ook voor de toekomst van elke bestaande kerkplek in Leeuwarden en daarbuiten is fundamenteel of de geloofspraktijken voldoende zeggingskracht, betekenis en daardoor met God verbindend ‘vermogen’ hebben. Eenvoudig gezegd, kunnen mensen in de geloofspraktijk, dat wil zeggen in persoonlijke ontmoetingen, groepssamenkomsten, preken, pastorale gesprekken, liederen, symbolen, getuigenissen, iets van God ervaren? En de vervolgvraag luidt hoe komt het tot bezielde en bezielende verbindingen? Hebben de geloofspraktijken een integrerend, gemeenschapsvormend, vermogen? Alleen als dat het geval is, ontstaat een kerk en vormt zich het hart van een kerk. Het verhaal van de kerk van alle tijden en plaatsen laat zien, dat mensen in één of andere vorm van binding ‘aanhaken’ en bij de kerk blijven door toedoen van betekenisvolle praktijken, waarin zij God vernemen en zich in hun ziel aangesproken weten. Verder haken zij aan doordat mensen die voor hen belangrijk zijn geworden in het hart van deze geloofsgemeenschap leven. Bij het ontstaan van een eerste contact zijn ontmoetingen met degenen die al binnen een kerkplek actief zijn of er de leiding hebben essentieel. Het begint altijd bij een uitnodiging of het zich uitgenodigd weten om te gaan naar een kerkplek (‘een van mijn oma’s nam mij een enkele keer mee’, ‘ik ben met een mede-gedetineerde meegegaan die daar al langer komt’, ‘die pastor sprak mij aan’, ‘ik kende er al een paar mensen’, ‘ik dacht: ik kan wel eens met mijn man meegaan’). Het kan daarna nog geruime tijd duren voordat iemand zich thuis gaat voelen, dat wil zeggen de weg leert kennen, er niet telkens als een vreemde wordt begroet, zich niet bekeken voelt en mensen leert kennen. Een kerkplek wordt precies op deze punten ook een poosje uitgetest. Maar... door de deelname aan de geloofspraktijken, door bijvoorbeeld Ionaliederen of een musical, maar ook door deelname aan een doopdienst, een kerk-en-school-dienst of door mee te gaan bidden, kan echter geleidelijk een vertrouwdheid groeien met het hart van het geloof, de zeggingskracht van gebeden, liederen en de Schrift, met – in de woorden van Augustinus – de ‘taal van de Heer’ of in de woorden van Dorothee Sölle, ‘de taal van de ziel.’ In een interview vertelt Brigitte Kaandorp, die na vele jaren van grote afstand, nu en dan met haar man, een PKN-er, in Bloemendaal naar de kerk gaat, dat zij niet in een hoek geplaatst wil worden: ‘Ze willen iedereen er direct bij betrekken, zieltjes winnen of zo? Daar houd ik helemaal niet van, daar wil ik helemaal niet bijhoren. Voor je het weet word je in je nekvel gepakt: je hoort bij ons, dus. Zij raakt echter ontroerd door de teksten van de psalmen; muziek en tekst raken aan rust. Zij hoorde psalmen zingen en schoot vol. Kaandorp merkt hoe ontspannend en informatief het is en hoe de verhalen levenslessen bevatten, ‘je hoort nog eens wat.’ De kerk zelf ziet ze als een ‘vrij stijf instituut’. Ze wil niets te maken hebben met mensen die de waarheid over God in pacht menen te hebben, maar zegt zij, ‘zoeken naar God, overgave, het koninkrijk dat er zal komen, hopen dat het komt, voor mij is het er al, je kunt er zo bij, soms.’ Vernieuwing van de geloofsgemeenschap Innovatie door grensgangers, een bijbels-theologische excursie In zijn brieven noemt Paulus 58 mensen met wie hij in verbinding staat. Van hen kunnen 18 geïdentificeerd worden als zijn assistenten. De eerste prille gemeenten zenden hen uit naar andere prille gemeenten, gedurende een bepaalde periode. Het zijn gedelegeerden, afgezanten, verbindingsfiguren, verkenners, scouts. Daarmee rijst het beeld van een beweging, een ‘sociaal netwerk’ van missionaire voortrekkers en assistenten, van mannen en vrouwen die rondtrekken of 2 soms gedurende een wat langere periode bij een gemeente blijven wonen. We kunnen de sporen van een missionaire netwerk zien in de laatste regels van de ons bekende brieven, waar groeten worden meegegeven en groeten moeten worden overgebracht. Het betreft mensen, rondtrekken ten behoeve van de zich vernieuwende geloofsgemeenschappen. Daarbij ondervinden ze gastvrije ontvangst bij gastheren of gastvrouwen of beide, en gemeenten worden ertoe opgeroepen hen onderdak te geven. Opvallend is, dat mannen en vrouwen regelmatig worden gevraagd om mee te gaan, om als metgezel te fungeren. De synergoi vinden we vrijwel nooit alleen. Er worden duo’s genoemd, trio’s of kleine groepen. Gemeenten vernieuwen zich in de eerste tientallen jaren van het christendom én ze worden bij hun hart bepaald door toedoen van de synergoi . De rondtrekkende synergoi uit de begintijd van het christendom zijn, zogezegd, grensgangers. Zij spelen altijd in twee of meer geloofsgemeenschappen een rol. Zij staan met één been in de ene en met het andere been in de andere wereld. En juist deze grensgangers kunnen als intermediair tussen verschillende sociale groepen functioneren en zijn brengers van informatie. Zij brengen in de ene gemeenschap in wat speelt in de andere gemeenschap, vertellen wat ‘werkt’ en wat niet, reiken nieuwe ideeën aan, formuleren vragen, stellen mensen in staat om te vertellen wat zij van God hebben ervaren, en zij maken door dit alles innovatie mogelijkHet ‘innovatiepotentieel’ van de eerste christelijke geloofsgemeenschappen, hun vermogen om problemen op te lossen, hun vaardigheden in de omgang met conflicten, hun hoop en vertrouwen in God’s toekomst wordt door ontmoetingen met grensgangers aanzienlijk vergroot. Geen enkele geloofsgemeenschap weet zich geïsoleerd van de andere geloofsgemeenschappen. Geloofsgemeenschappen worden via de synergoi van stonde af in een oecumenisch, kleurrijk, wereldomvattend, netwerk geplaatst. Vernieuwing van de geloofsgemeenschap: een organisatiekundige excursie Ik geef drie inzichten. Ten eerste, netwerktheorieën laten zien dat organisaties zogeheten ‘kennisverbindingen’ (knowledge-links) of ‘communicatieverbindingen’ (communication-links) kunnen aangaan, om van elkaar te leren of om samen nieuwe kennis en capaciteiten te creëren. Vaak beginnen organisaties bij het zoeken van een ‘partner’ ‘dicht bij huis’. Ze baseren zich op aanbevelingen door anderen met wie ze al verbonden zijn: bij hen moet je zijn! Interessant is echter dat vooral ‘zwakke’ inhoudelijke verbindingen de uitgewisselde informatie ‘rijk aan inhoud’ blijken te maken. De informatie die wordt ontvangen van een verwante organisatie is veelal ‘te bekend’. Ze voegt niet veel toe aan wat men al weet. Wanneer de andere organisatie of groep echter op afstand staat, vergroot dit de mogelijkheden om van elkaar te leren. Dit effect wordt versterkt wanneer het niet alleen gaat om ontmoetingen, maar bijvoorbeeld ook om gezamenlijk werken aan een nieuw project of experiment. Waarbij er juist ruimte moet zijn voor verschillen in de benadering. Dit eerste organisatiekundige inzicht bevestigt de grote waarde van contact tussen sterk van elkaar verschillende gemeenten en parochies, uit diverse kerkgenootschappen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om hun relatie tot de wijk of hun antwoord op krimpende middelen of ook: wat hen in staat stelt om te groeien. Oud-katholieke parochies kunnen leren van vrije baptisten, PKN-gemeenten van doopsgezinde gemeenten, vrijgemaakte kerken van rooms-katholieke parochies. Gemeenten kunnen leren van retraites in een klooster, of door naar samenkomsten te gaan van de charismatische conventie, het Evangelisch Werkverband of de toogdag van de GZB, als die bijeenkomsten tenminste niet zelf ook weer alleen bezocht worden door mensen van de eigen ‘club’. Misschien dat, omgekeerd, hier de zwakte ligt van het steeds verkeren binnen de grenzen van de eigen kerk als het primaire referentiekader voor geloof en leven. Waarschijnlijk leert een geloofsgemeenschap meer van een relatie met een andere geloofsgemeenschap die dezelfde vragen heeft. Ten tweede, het genereren van ideeën, het selecteren van ideeën en het ontwikkelen van daarop gebaseerde plannetjes is cruciaal voor innovatie binnen een organisatie. Innovatiemanagement, dat 3 wil zeggen het inrichten en vormgeven van innovatie, gaat om het bewust scheppen van tijd en ruimte, zowel voor het bedenken van grote en briljante en wilde ideeën, als voor kleine praktische ideeën. In sommige organisaties organiseert met daartoe een ‘dag op de hei’, in andere verzamelt men ideeën binnen de organisatie als geheel door middel van periodieke brainstormsessies of nodigt men mensen om persoonlijk uit om ideeën in te dienen. Men wil de kennis en wijsheid benutten die in de alledaagse praktijk van het werk binnen de organisatie ontstaat. Ook kan men mensen van buiten de organisatie (cliënten, klanten, partnerinstellingen, afnemers) vragen om ideeën aan te reiken. Dan wordt gesproken over een externe oriëntatie. Wanneer er echter geen expliciete instrumenten worden ingezet voor het wekken van ideeën en er bovendien geen heldere wegen zijn om ideeën kenbaar te maken aan de leiding, vinden ideeën niet de weg naar boven en zullen ze snel verwateren.i De animo binnen de organisatie om mee te denken neemt bijgevolg ook snel af. Dus vernieuwing van de gemeente vraagt om het scheppen van tijd en ruimte en kanalen om de ideeën die binnen de gemeente leven te ‘naar boven’ te krijgen, te ontdekken, te benutten. Ten derde, creativiteit heeft altijd een eerste ‘moment’ in het ogenblik waarin iemand een probleem waarneemt en een idee daarvoor heeft. Een dynamiek ontstaat echter pas, wanneer meerdere mensen met dat idee aan de slag gaan. Enerverend wordt het vooral, wanneer anderen dan mensen uit de eigen kring uitgenodigd worden om mee te denken, mee te doen. Om vanuit verschillende perspectieven samen te bekijken wat men voor elkaar kan betekenen. Dan zijn de vragen: met wie zouden we in onze wijk contact kunnen maken en, eenmaal samengekomen, wat kunnen wij voor elkaar betekenen? Ik noem dit co-initiëren, of samen initiëren, dat wil zeggen: door een initiatief tot een gezamenlijke intentie komen. Bruggenbouwers in de kerken leggen een eerste contact, liefst met niet-kerkelijke verbanden... Dan komt het vervolgens gezamenlijk ontdekken. Er wordt samen gekeken wat een probleem vormt of een uitdaging inhoudt, bijvoorbeeld samen met ervaringsdeskundigen. Het eigen waarnemingskader wordt verbreed. In deze fase kan bijvoorbeeld een plattelandsparochie in contact komen met een belangenorganisatie van agrariërs en door met hun ogen te zien, armoede op het platteland waarnemen. Of er kan een werkgroep ziekenzalving ontstaan waaraan ook een huisarts of verpleegkundige en chronisch zieken deelnemen. Er kan ook worden geluisterd naar de ervaringen van andere gemeenten, bij voorkeur door ernaar toe te gaan of er een poosje te verblijven... Dan komt het tot het inspireren van elkaar. Hier zoekt men in verbinding met ieders eigen bronnen naar gemeenschappelijke verbeelding. Vanuit de kerk wordt dan verteld over het hart avn de geloofsgemeenschap, de betekenis die kerkdiensten, van de Bijbel, of van meditatieve communicatievormen. Zo vertellen diakenen bijvoorbeeld over het perspectief van het koninkrijk van God, over de schepping, het optreden van Jezus of andere Bijbelverhalen die hun bezieling geven. Luisterend naar elkaar kan men een gemeenschappelijke bewogenheid ontdekken. Dan komt het tot co-creatie of samen scheppen, men ontwerpt samen, zoekt samen naar wat betekenisvol en realiseerbaar is. Wat doen we op welk moment met wie en waarmee? Nieuwe gezichtspunten worden in de onderlinge uitwisseling ontwikkeld. Van belang is vooral dat er een diversiteit aan mensen betrokken is. Om te bevorderen dat er iets van de grond komt is nodig, dat verantwoordelijkheid en bevoegdheden gelegd worden op de plek waar de co-creatie plaatsvindt. De energie die vrijkomt in de communicatie kan meteen in handelen worden omgezet. Het voorkomt dat de uitvoering van een plan wegebt in een doolhof van besluitvorming. Ten slotte, in het samen evalueren komt het tot een gemeenschappelijk kritisch – aan de hand van criteria – terugkijken om te kunnen verbeteren voor de volgende keer. 4 Een voorbeeld is het ’probleem’ van het ontwerpen van een kerkdienst voor en met mensen met een verstandelijke beperking. Een dynamiek ontstaat vooral wanneer mensen uit de kerk contact zoeken met mensen uit de instelling voor mensen met een beperking. Daartoe gaat eerst de uitnodiging de deur uit: willen jullie ons helpen om een dienst te ontwerpen? Of, willen jullie met ons samenwerken? Bij het samen waarnemen leest men een bijbelverhaal, verplaatst men zich – voor zover mogelijk – gezamenlijk in de hoorders en dankzij de verschillende perspectieven worden in de wisselwerking tussen tekst en hoorders nieuwe ontdekkingen gedaan. Men ontdekt bijvoorbeeld hoe in het bijbelverhaal lichaamstaal, signaaltaal en symbooltaal voorkomen. Wat speelt zich in het verhaal af? Wat speelt zich in de levens van de hoorders af? Hoe wordt God in dit verhaal ervaren? Er ontstaat in de fase van het elkaar inspireren vervolgens dankzij ieders individuele verbeelding en fantasie nieuwe beeldtaal. Inspirerende verhalen van de deelnemers zijn welkom. Vervolgens zet men de stap naar het samen creëren, het ontwerpen van een kerkdienst en preek, kijkt men waar openingen nodig zijn, hoe de verschillende talen (van de muziek, de gestiek, de mimiek, het lichaam) ervaringsgericht gehanteerd kunnen worden, en wat de lijn kan zijn van een preek of overdenking. Er is eigenlijk maar één centrale vraag. Hoe kunnen we bevorderen dat mensen in de dienst iets van God zelf zullen ervaren? Uit de gesprekken, en het daarin optredende wrijven en schuren, groeit de preek, die over de tekst gaat, maar veel sterker nog over de hoorders. De tekst wordt losgemaakt, gaat stromen. In de gemeenschappelijke omgang met tekst en hoorders, en in de daarop volgende verbeelding, evenals in het arrangeren, wordt de inspiratie geboren. Samen worden er ensceneringen bedacht, liederen uitgezocht, symbolische handelingen. Na de dienst, waarin ook heel goed de voorbereidingsgroep een rol kan spelen, kan men ontspannen met elkaar evalueren om een vervolg mogelijk te maken, anderen erbij te betrekken, sommigen doen nu niet meer mee, nieuwe mensen kunnen toetreden. Wat heb ij eraan beleefd, hoe heeft het je rust gegeven of uitgedaagd, nieuw perspectief gegeven. Een tweede voorbeeld is de structuur van het werken met kerngroepen in de Protestantse Gemeente Amsterdam, een structuur die sinds 2005 een zeer inspirerend proces van kerkelijke vernieuwing, samen mét niet-kerk-leden, tot stand heeft gebracht, waardoor aan de neergang, de neerwaartse spiraal en achteruitgang in ledenaantallen een einde is gekomen. In Amsterdam, waar Helmer le Cointre in 1988 in het ambt van predikant is bevestigd, groeit de protestantse kerk weer. *** Hoe heeft de christelijke beweging toekomst? Zo begon ik dit verhaal. We stelden dat een geloofsgemeenschap dicht bij haar hart zou moeten blijven. Voor een tijd een plaats voor God uitsparen. En we kwamen uit bij innovatie, vernieuwing: - door grensgangers/verkenners die hun oor te luisteren leggen in andere geloofsgemeenschappen, door goed te luisteren naar de ideeën van gemeenteleden, door contact te leggen met niet-kerkelijke instellingen om mét hen vorm te geven aan nieuwe, inspirerende geloofspraktijken: co-creatie, samen iets nieuws scheppen. Voorgangers zoals bijvoorbeeld Helmer le Cointre, voorgangerduo’s zoals Sita Hofstra en Helmer le Cointre, teams van voorgangers zoals in Leeuwarden, teams van kerkenraadsleden, en vele taak-en werkgroepen gaan daarin christelijke geloofsgemeenschappen voor. 5 6