- Scholieren.com

advertisement
Biologie h1+2
PWW1
§1.1
-gedrag: alles wat dieren/mensen doen of laten
-gedrag ontstaat door inwendige of uitwendige prikkels (motiverende factor)
-drempelwaarde: de motivatie die hoog genoeg moet zijn voor een bepaald gedrag
-Bekijk bron 1:




Gedragseenheid: verschillende elementen in gedrag
Gedragsketen: gedragseenheden in de zelfde volgorde
Gedragssysteem: gedragsketens die samen worden gevormd
Gedrag: gedragssystemen die samen worden gevormd
Bron 1
§1.2
-sleutelprikkel: uitwendige prikkel die steeds een bepaald gedrag oproept
- supernormale prikkel: een versterkte sleutelprikkel
- inprenten: erfelijk gedrag dat alleen in een gevoelige periode net na de geboorte plaatsvindt
-antropomorf: subjectieve menselijke benadering van het dierengedrag
-ethologie: onderzoek naar dierengedrag
§1.3
- signalen: prikkels die zijn bedoeld om het gedrag van soortgenoten te beïnvloeden
- ritueel: vaste gedragsketen als voorbereiding van het eigenlijke gedrag (bv. Baltsen 
paringsgedrag)
-conflictgedrag: 2gedragssystemen die met elkaar in conflict zijn

Ambivalent gedrag: gedrag dat elementen van 2 tegengestelde gedragssystemen afwisselt
(bv. Aanval en vlucht gedrag)
Biologie h1+2
PWW1


Oversprong gedrag: gedrag dat niet bij de situatie past (bv. Krabben aan het hoofd als je iets
niet weet)
Om gericht gedrag: agressiviteit op iets anders richten (bv. Deur dicht gooien terwijl je boos
bent op je vader)
§1.4
- gewenning: dieren en mensen reageren niet meer op een bepaalde prikkel
- imitatie: dieren doen gedrag van soortgenoten na
- associatief leren: dieren die het verband tussen 2 prikkels begrijpen
-conditioneren: leren door beloning of straf


Klassieke conditionering: dieren leggen verband tussen 2 verschillende prikkels (denk aan
Pavlov’ s onderzoek met honden)
Operante conditioneren: dieren krijgen beloning voor iets dat ze goed hebben gedaan. Ze
krijgen straf voor iets dat ze niet goed hebben gedaan.
o Trial-and-error: gedrag dat per ongeluk het gewenste resultaat oplevert. (bv. Als je
een nieuwe telefoon hebt, om die gewoon uit te proberen)
§1.5
-cultuur: overdracht van regels, normen, waarden, activiteiten en
gewoonten van ouders op kinderen
- inzicht: leren door het leggen van verbanden tussen oorzaak-gevolg in
nieuwe gebeurtenissen of situaties (bron 2)
- inlevingsvermogen: samenwerken van dieren/mensen en sociaal
gedrag te vertonen
Bron 2
Biologie h1+2
PWW1
§2.1
-soorten bestaan uit organismen als:
1. ze onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
2. ze grote overeenkomsten in eigenschappen, gedrag en
leefgebied hebben
- wetenschappelijke naam van een soort heeft 2 delen:
1. De geslachtsnaam (hoofdletter)
2. soortaanduiding
(bv. Taraxacum officinale = paardenbloem)
- in de taxonomie delen biologen soorten in op basis van; soort, geslacht, familie, orde, klasse, rijk
(bron 3)
§2.2
-populatie: organismen van dezelfde soort in een bepaald
gebied
- versnippering: afname van een populatie. Dit komt door dat
organismen elkaar niet meer kunnen bereiken om zich voort
te planten
-ontsnippering: het tegen gaan van de versnippering (bv.
Dassentunnels, paddenschermen, vistrappen)
§2.3
-habitat: natuurlijke leefomgeving van een soort
-niche: invloed die een soort heeft op een ecosysteem
-tolerentiecurve: grafiek die de optimumwaarde van een soort aangeeft (bron 4)
-optimumwaarde: meest gunstige omstandigheden voor een soort in een bepaald gebied
- soorten planten zich het meest voor met de gunstigste eigenschappen combinatie van een soort om
de overlevingskans van hun nakomelingen zo groot mogelijk te maken
§2.4
-predatie: het vangen en eten van dieren. De populatie van prooi-predator houden elkaar in
evenwicht
- voedselketens bestaan uit opeenvolgende organismen die elkaar eten waarbij organische stoffen
met energie van de ene soort naar de ander gaan (bron 5)
Bron 3
Biologie h1+2
PWW1
- voedselweb: serie met elkaar verbonden voedselketens
(bron 6)
- accumulatie: ziekten kunnen voedselketens verstoren.
Gifstoffen in voedselketens leiden vaak tot de dood van
dieren boven aan de voedselketen omdat het gif zich op
hoopt in de weefsels
- symbiose: langdurige relaties tussen soorten



Commensalisme: een gast leeft op/in de gastheer (+)
Mutualisme: een gast leeft op/in de gastheer (+)
Parasitisme: een kleine gast leeft op/ in de
gastheer (-)
Bron 4
Bron 5
Bron 6
Download