Hoofdstuk 14: De eeuw der Romeinse

advertisement
HOOFDSTUK 9
Bestuur Athene 660 v. Chr. = aristocratisch
- Bestuurt door negen archonten.
o Na pensioen in de areopagus (=adel raad)
- 632 mislukte poging tot coupe
-
-
-
-
-
-
In 594 kreeg Solon volmachten om conflicten op te lossen.
o Indeling van Atheense burgers in 4 vermogensklassen
 1e + 2e = nouveaux riches
Toegang tot raad van 400
 3e = Zegiten
e
 4 = Theten
 Metoiken (=vreemdelingen) hadden geen burgerrecht.
o Seisachthéía (=afschaffing van het schuldgebondenheid)
o Instelling juryrechtbank
o Verbod op export van graan en olijven
Gevolgen maatregelen
o Rijkdom in plaats van geboorte speelt nu een rol bij de machtsverdeling in
Athene
o Atheners konden geen slaaf meer worden van andere Atheners
o Meer voedsel
o Meer invloed voor gewone volk door loting in rechtbank
Ontevredenheid onder een groot deel van de boeren (moeilijk een lening te krijgen).
Nu greep Pisistratus (546) de macht. Hervormingen onder hem:
o Bevorderen van nationale religieuze feesten
o Voortzetting van hervormingen onder Solon
Zijn zonen Hipparchus (dood in 514) en Hippias (gevlucht in 510 door
samenwerking Sparta + aristocraten) volgden hem op.
510 Strijd tussen adellijke families: Cléístehes werd het machtigst, omdat hij de
demos bij hem in de aanhang nam. Hij werd hiermee de grondlegger van de
democratie in Athene. Hervormingen van hem waren:
o Grondgebied in 10 fylen. Deze fylen in 3 tríttyës (kust, binnenland en stad). uit
elke fyle 50 man naar de boule (=raad van 500)
o Invoering van het ostracisme. Gene met de meeste stemmen werd 10 jaar
verbannen uit Athene
Tot 461 had de Areopagus nog veel macht, omdat deze nog niet door loting werden
gekozen maar door stemmen > veel aristocraten gekozen. Toen dit veranderde en
deze bestuursfuncties ook werden geloot nam het aanzien hiervan af. Dat van de
strateeg nam daarna toe.
HOOFDSTUK 10: DE KLASSIEKE PERIODE (500-330)
Door Perzische veroveringen veel Griekse steden aan klein-Aziatische westkust onder
Perzische heerschappij.
- 499: Grieken proberen Perzen te verjagen. (in oorlog 495-494 mislukt)
- 492: Darius organiseert strafexpeditie tegen Athene voor hulp in oorlog
- 490: Perzen verslagen
- 483: Onder strateeg Themistocles bouwt Griekenland oorlogsvloot uit nieuw
ontdekte zilvermijnen
- 480: 2e expeditie naar Griekenland.
o
o
o
-
Spartaanse koning Leonidas vertraagt Perzische leger
Evacuatie Athene, wat daarna verwoest werd
479: Perzische landleger wordt bij Platáéae verslagen
Sparta <> Athene na 479
o Sparta geen oorlog meer tegen de Perzen bij dreiging Helotenopstand >
Athene alleen oorlog tegen Perzen
o 462: Sparta vraag Athene om hulp om opstand kop in te drukken > Athene
arriveert met leger > Sparta heeft dit leger niet meer nodig > Athene beledigd.
o 461-449: oorlog tussen Sparta en Athene
-
477: eigen strijdbond Athenen tegen de perzen: Delisch-Attische zeebond(477-404)
o Werd een machtsinstrument van de Athenen door:
 Bondgenoten die eruit wilden stappen er dwingen in te blijven
 Een bijdrage te vragen van bondgenoten
 Stichten van Kolonies, die niet autonoom waren zoals eerder.
Themistocles
Cimon
Pericles
Leiders
Wanneer?
490-470
470-461
460-429
Sparta?
Hegemonie over
Ontzien > ten val
Zie Themistocles
Griekenland, dus
tijdens oorlog tegen
bescherming
Sparta
tegenover Sparta:
Muren om Athene
-
-
Veel nederlagen Athene
o 454: Nederlaag tijdens steunen van Egyptische opstand tegen Perzië
o 449: Vrede met Perzen
o 446: Comprisvrede met Sparta
Bloeiperiode tussen 446-431
Atheense staatsinkomsten.
o Belastingen (niet direct, alleen in tijden van financiële nood)
o Overige inkomsten (bond kas, havengelden, zilvermijnen, Tolgelden)
Peloponnesische oorlog
431-421
Strijdplan Pericles (dood
429) > lange oorlog tegen
Sparta > die hadden
minder geld
Goed uitgevoerd
413-403
Overmoedige aanval op
Sicilië door Alcibiades, die
daarna overliep (415)
Spartanen bezette Decelea
> minder inkomsten Athene
405: verslagen Atheense
vloot
Geen inbreuk
machtspositie Athene in
Griekenland
421: Vrede
capitulatie
- 404-336: Perzen steunen afwisselen Sparta en Athene om te voorkomen dat een té
groot wordt.
o 386: Koningsvrede (vrede gedicteerd door koning van Perzië)
o Herstel van heerschappij perzen in Klein-Azië
o 377-355: oprichting twee bond Athene
 Minder macht Athene, na hard optreden van Athene bij een
bondgenoot kwamen deze in opstand en viel de bond uit elkaar
-
(bladzijde 104/105/106 moeten nog!)
Atheense bevolking in de 5e en 4e eeuw
- Metoiken
o Geen Atheens burgerrecht, maar wel vrij
o Vaste directe belasting betalen
o Dienen in de Atheense Krijgsmacht
o Geen grond in Attica bezitten
- Slaven
o Bij vrijkoping kregen ze bijna vergelijkbare Metoiken rechten vrijkoping door:
 Met een ‘vrije’ te huwen
 Geld lenen om de vrijkoopsom te betalen
 Vrijlating en later de vrijkoopsom aan de voormalige ‘heer’ te betalen
o Weinig reden tot opstand > teveel cultuurverschillen tussen slaven
- Vrouwen
o Hadden nauwelijks burgerrechten en stonden buiten de politieke
besluitvorming
o Belangrijke functies tijdens erediensten
o Vrouwen uit Athene meer gewild > diens kinderen waren echt ‘burgers’
Verdere ontwikkeling democratie
- 487: Archonten werden vanaf nu geloot > minder invloed archonten doordat ook
nietszeggende rijken dit konden worden
- Raad van Areopagus werd ingeperkt in de macht op 462/1 doordat deze nu geen
controle op de wetgeving mocht doen
- 460: Pericles stelde een vergoeding in voor mensen die aan de raad van 500
deelnamen > ook mogelijk voor minder rijk burgers
HOOFDSTUK 11: DE HELLENISTISCHE TIJD (330-30 CHR.)
Alexander de grote
- Zoon van Phillipus II
- Getrouwd met een prinses Roxáne
- 334: na afslaan opstand Griekse stadstaten steekt hij over naar Klein-Azië > Griekse
steden veroverd > Fenicische steden (Perzische vloot) veroveren door Darius de
tweede te verslaan.
- 331: verslaat Perzische hoofdmacht bij Gaugamela > liet zich kronen tot koning van
Azië > liet Persepolis afbranden als vergelding voor Athene
- 324: Soldaten slaan aan het muiten na overwinning op Indische vorst > Alexander
trekt terug en overlijd aan een korte ziekte.
Na dood Alexander de grote macht verdeeld over:
Halfbroer Phillipus Arrhidáéus +
Macedonische generaals
Zoon van Roxáne: Alexander IV
- Antigonus de Eenogige: Strateeg
- Zo goed als geen echt macht, die lag
bij de generaals
van Azië
- Concurrent 1 ^: seleuces: Satraap
317: Arrhidáéus vermoord
310: Alexander IV vermoord
van Babylonië
- Concurrent 2 ^: ptolemaeus:
Satraap van Egypte
316: Seleuces vlucht uit Babylonië naar
ptolemaeus.
311: Seleuces gaat terug naar Babylonië en
noemt zichzelf de strateeg van Azië
Antiogus noemde zichzelf de bevrijder van
Griekse steden
301: Antiogus wordt bij Ipsus verslagen
door: 1. Seleuces met hulp van 2.
Ptolemaeus die de Griekse steden
Gevolgen diadochen(opvolgers) oorlogen: Rijk viel uiteen in meerdere rijken
- Ptolemeïsche rijk (Egypte + cyrene, Cyprus, Palestina)
- Seleucidische rijk (Azië)
- Antigonidische Rijk (Macedonië)
Antigonidische rijk gesticht door kleinzoon Antiogus de eenogige: Antiogus Gonátas. In 277
hield het ruim 100 jaar uit door:
- Voorbouwen op inheemse traditie
- Tegenstand van:
o Seleuces en ptolemaeus
o Agressieve volken uit het noorden
- Niet bestand tegen:
o Galaten, Keltische stam, trokken in 279 dwars door Macedonië, waarna het
zich midden in Klein-Azië vestigde
o Rome: greep op verzoek van Griekse stadstaten in en verdeelde in vier
oorlogen de macht van Antiogus
 196: Griekse stadstaten vrij
 168: Macedonië verdeeld in vier provincies
 148: Macedonië als Romeinse provindie
- 146: Heel Griekenland een Romeinse provincie
Het rijk van seleucide. Gesticht in 305 door Seleucus I aan de Tigris
- Geen etnische eenheid, maar kon blijven bestaan door een goed georganiseerd
bestuur en een sterk leger.
- Rijk vergroot door anitochus III de grote (223-187) door tocht van Alexander de
grote na te doen > 200: Zuid-Syrië en Palestina veroverd > 191-188: Conflict met
Rome door ingrijpen in Griekenland > Verslagen bij Thermopylae > Eis van Rome:
Gebieden afstaan + 15000 talenten betalen
- 169-168: antiochus IV Epiphanes verovert Egypte > 168: Romeinen verslaan
Antigonidische Rijk (Macedonië) > antiochus gaat confrontatie uit de weg en geef
Egypte op
- 141: Verlies van Mesopotamië door het Parthische rijk > Geen “Azië” meer maar
“Syrië”
- 64: Provincie van het Romeinse rijk “Syria”
Het rijk van Ptolemeeën: Egypte:
- Bloei in de eerste eeuw onder Ptolemaeus I en Ptolemaeus II
- Verzwakt in de tweede eeuw door
o Het verlies van Syrië en Palestina
o Toenemende onrust onder het volk
- 30: Rijk verloor zijn zelfstandigheid aan Romeinse rijk > Cleopatra VII pleegde
zelfmoord
Sparta
Athene
- Nog maar 700 Spartanen (Agis IV en
- Macedonisch garnizoen
Cleomenes III konden perioken geen
(legerafdeling)
Spartaan make)
- Burgerrecht alleen voor mensen met
- 222: Macedonië verslaat Cleomenes
bepaald bezig > einde democratie
(321)
Bondstaten in Griekenland konden meer macht behouden
- Doordat ze zich handhaafden in aetolische en achaeische bonden.
- Geen sprake van één leider, maar een bondstaat
In de hellenistische tijd nemen grote monarchale rijken de plaats in van kleine stadstaten. Dit
was echter al langer bezig. (zie Perzische overheersing, koningsvrede). Er zijn nieuwe
ontwikkelingen:
1. Stadstaten speelden internationaal geen rol meer
2. De bonden speelden een hoofdrol in de politiek in plaats van de stadstaten
3. In het oosten werden nieuwe steden gesticht
a. Werden gesticht door veroveraars, zoals “Alexandrië” door Alexander de
Grote
b. Ontstonden ook uit kolonies van soldaten, dit was vooral in Egypte het geval.
Griekse steden:
- Werden beschermd door koningen en konden daardoor hun autonomie behouden
- Hadden en eigen raad en volksvergadering
- Bezat een eigen grondgebied waarop burgers voedsel mochten verbouwen
- Burgerrecht: alleen open voor Grieken en Macedoniërs
Oriëntaalse steden: (Memphis, Thebe, Babylon)
- Aan de ene kant ambulante houden van koningen tegenover steden: wel een eigen
stadsbestuur, er werd recht gesproken
- Aan de andere kant werden ze benadeeld: Waren geen hoofdsteden meer, konden
geen hoofdrol meer opeisen
Sommige Oriëntaalse steden kregen een Griekse signatuur:
- Werden omgevormd tot “Griekse stad” door een Grieks tintje (Tempels, theaters)
Het bestuur van alle rijken was monarchaal, maar niet identiek. Grootste verschillen:
- In Macedonië was de koning de eerste der edelen.
- In Macedonië was de grootste macht uitheems.
o In Babylon gaf Alexander de Grote de functie van Satraap aan de Perzen zelf,
Economie en Maatschappij
Griekenland
Veel probleem van uit de
vierde eeuw (armoede,
grotere kloof arm en rijk) >
Enkele radicale opstanden,
oligarchie handhaafde zich
toch> Makkelijker te sturen
door Rome
Athene en Corinthe verloren
hun handelspositie aan
nieuwe grote steden
Ptolemeïsche rijk
Voorzetting van oude
redistributie-economie door
de overheid > doel: zoveel
mogelijk inkomsten voor
regering > hoge belastingen >
deed boeren veel schade aan
Seleucidische Rijks
Voortzetting: grond in handen
van paleis, tempels en
particulieren.
Arbeidskrachten waren
boeren die aan de grond
‘vastzaten’ > hierdoor niet veel
slavernij
Handel floreerde door het in omloop brengen van de
goudschatten door Alexander de Grote
Culturele aspecten
In Griekse steden werd veel onderwijs gegeven en deed de beroepssport zijn intrede. Er
werd onderwezen in gymnasia’s. In Oriëntaalse steden nam de bovenlaag van de bevolking
de Griekse taal en cultuur over, er bleef nog veel ‘oorspronkelijke’ cultuur ontstaan:
- Babylonië: tekst in spijkerschrift
- Egypte: Egyptische papyri, tempels in Egyptische stijl
Ondanks dit alles geen vermenging van culturen, wel verschillende cultuurstijlen naast
elkaar te vinden.
Godsdienst in Griekenland en Oriëntale steden
Griekenland
Oriëntaalse godsdiensten
Kritiek op goden > behoefte aan meer
Niet veel invloed van Griekse godsdienst,
persoonlijke religiositeit van goden. Dit kwam deze was het grootst in Klein-Azië, hier
tot uiting door.
woonden namelijk de meeste Grieken.
Verder verschilde het per plek hoe Grieks
1. door contact met het oosten werden eigen iets was.
goden met oosterse goden vergeleken en
werden er sommige goden ‘overgenomen’.
2. door de heersercultus, waarbij een
heerser als god werd beschouwd, nam de
invloed van de oude goden af, en werden
deze mensen als nieuwe goden geëerd.
3. een grotere verbreiding van de
mysteriegodsdienst
Griekse en Oriëntaalse godsdiensten werden vaak gescheiden gehouden.
Filosofie: door de afname van de macht van de polis weren mensen als wereldburger gezien
en werden ze als individu bestudeerd. Hierdoor meer aandacht voor Individuele
verantwoordelijkheid en persoonlijk ethiek. Belangrijkste filosofische stromingen:
- Stoïcijnen: dachten dat het heelal bestuurd werd door een verstandelijk goddelijke
macht (een logos of theos) en dat het de menselijke taak was dit te accepteren en
dus stoïcijns te leven.
- Epicurus: persoonlijk genot was het hoogste ideaal, wat bereikt kon worden door
zich los te maken van hartstochten en angsten.
- Cynici: mens is het gelukkigst als hij alles kan verliezen, zonder dat dit hem iets doet.
Binnen de wetenschap, die vooral door Grieken werd beoefend, waren de belangrijkst
geleerden:
- Aristarchus van Samos: verklaarde dat de zon in het centrum van het heelal stond
- Eratosthenes van Cyrene: wist de omtrek van de aarde te berekenen
- Archimedes van Syracuse: ontwerper van militaire werktuigen
- Hippocratus: ontdekte veel belangrijke dingen in de gezondheidszorg.
Joden in de hellenistische tijd. Veel joden woonden in Judea, dat rond 200 onder
Seleucidische heerschappij kwam. Veel joden woonden ook in:
- Babylonië
- Veel als huursoldaat in Egypte >168 opstand tegen seleuciden toen antiochus IV
Egypte binnenviel.
- In Alexandrië in ‘verstrooiing’
HOOFDSTUK 12: DE VROEG ROMEINSE GESCHIEDENIS
(753-365)
In de westelijke gedeelten van het middellandse zeegebied was nog niet een dergelijk hoge
beschaving als in Egypte. Rond 800 – 500 Chr. ontstonden er pas ‘hogere beschavingen’.
Twee rijken kwamen op:
1. Etrusken in midden Italië
2. Carthagers in Noord-Afrika.
1. de etrusken leefden in stadstaten, die culturele centra waren, en waren zeer
ontwikkeld in het maken van ambachtelijke producten. Ze regeerden naar alle
waarschijnlijkheid over de autochtone Italiaanse bevolking. Waar ze vandaan
kwamen was niet duidelijk, of uit Italië zelf, of uit Klein-Azië. Er was sprake van een
Mengcultuur, met allerlei oosterse en westerse invloeden.
2. De Carthagen woonden, in de voormalige Fenicische stad, tyrus, wat in de 8ste of 9de
eeuw gesticht werd, als handelspost van Feniciërs.
a. Macht van Tyrus ging achteruit door Assyriërs > Carthago nam netwerk van
handelsposten over > stichtte ook nieuwe Noord-Afrikaanse kolonies
b. Niet genoeg inwoners > gebruik huursoldaten
c. Monopoliestatus tussen middellandse zee en de Atlantische oceaan door
netwerk steunpunten
d. Werd bestuurd door regentenstand
Ontstaan van Rome in 753 door Romulus (eerste koning van Rome)
- Stammen af van de Latijnen > lag in de 10e tot 6e eeuw in latium, uniforme cultuur.
- 600: Etruskische invloed neemt toe > Rome verstedelijkt door:
o Goede handelspositie, op een kruispunt van een belangrijke landweg
o Vruchtbare en dichtbevolkte landstreek
o Lag aan een vaarroute
o Beschikbaarheid weg naar zoutpannen (zout was erg waardevol)
Staat en maatschappij in Rome van de zevende en zesde eeuw voor CHR.
- Veel verschillende bevolkingsgroepen:
o Patriciërs: Bovenlaag van Aristocratische geslachten, afgeleid van heroïsche
figuren.
 Hadden veel grondbezit
 Waren in sommige gevallen patróni: beschermers van de cliëntes,
deze waren afhankelijk van hun
o Cliëntes: Boeren en arbeiders die afhankelijk waren van de patriciërs. Het
Latijnse woord betekent ongeveer ‘horige’.
o Plebejers: boeren en arbeiders die onafhankelijk waren van de patriciërs
waren.
- Staatsvorming:
o Koning had imperium: op alle terreinen uitstrekkend gezag. Verdere taken
koning:
 Leger aanvoeren
 Rechtspreken
 Plechtigheden leidden
o Koning werd geadviseerd door de senaat: raad van familiehoofden.
o Senaat kon de volksvergadering, of de comita curiata bij elkaar roepen
 Bestond uit 30 cúriae, die een bundeling was van een géntes (een
aantal families met dezelfde stamvader) die weer bestond uit een
aantal famíliae (een huishouden met slaven, vrouwen, cliëntes,
o
o
o
stamvader e.d.). de pater famílias had hier de macht over het leven
en dood van zijn kinderen, slaven en vrouwen. Naamgeving:
 Voornaam
 Gensnaam
 Bijnaam (om families bij elkaar te houden)
Militaire vorming
 Gentes waren ook militaire eenheden.
 Vochten in de vorm van een Falanx

Indeling naar vermogensklassen door Servius Tullius (578-535) na Solon en
militaire posities:
 Equites: Enige rijke plebejers en alle patriciërs. Kregen een eigen
paard van de staat.
 Gezeten boerenstand: zwaargewapende infanterie
 Lagere klassen: lichtgewapende
 Proletariërs: burgers zonder bezit, vielen ook buiten het leger.
Deze indeling gelde ook in zekere zin voor de comitia centuriata. Elke
vermogingsklasse waren onderverdeeld in een centúriae. Deze bestonden uit
honderd man, en deze kreeg één stem. De proletariërs hadden samen
allemaal een stem > Verband politieke inspraak en vermogensklasse.
De vroege republiek (509-265): ontstond door het verjagen van de laatste koning
Tarquínius superbus, door losmaking etruskische invloedsfeer > werden lid van de bond van
Latijnse stadstaten. Staatsvorming na vertrek koning:
- Koningschap werd afgeschat > twee jaarlijks wisselende magistraten: consuls
o Hadden het imperium van de koning, maar konden elkaars beslissingen met
vetorecht tegenhouden.
o Werden bijgestaan door twee schatmeesters: quaestoren
o Lieten zich adviseren door de senaat
- Religieuze taken van de koning naar de rex sacrórum (koning van de sacra) en de
pontifex maximus (leider van het priestercollege genaamd pontifices).
- In noodsitauties werd er een dictator aangesteld voor zes maanden
De patriciërs beheersten de politiek na het vertrek van de laatste koning:
- Ze kozen de consuls en de 300 senatoren
- Leverde de pontifices.
- Kenden als enige voldoende rechtsregels om de politiek te kunnen handhaven.
Geschiedenis van Rome tot de derde eeuw gekenmerkt door twee ontwikkelingen:
1. Romeinse expansie in de laars van Italië
2. Standenstrijd tussen Plebejers en patriciërs
1. Romeinse expansie
- Machtsstrijd in de laars van Italië
o Tussen 509-338 lange strijd in Midden-Italië tussen Rome, de Latijnen en
bergstammen, waren militair tegen elkaar opgewassen. Reden strijd:
 Goede stukken landbouwgrond veroveren
 Beheersing handelswegen
o Rome + Latijnse bond <> Bergstammen
o Rome alleen <> Etrusken, begin vierde eeuw: Zuidelijkste stuk van etrurië
veroverd door Rome > beslissend overwicht Rome
o Halve eeuw daarna: Rome in gevecht met Latijns bond (bang om autonomie
te verliezen), Keltische bonden (wiens invallen vooral Etrurië troffen)
o 338: Rome onderwerp Romeinse lidstaten > domineerde lidstaten van de
Latijnse bond. Latijns burgerschap bleef bestaan, oorspronkelijke bewoners
-
-
waren gelijk aan Romeinse burgers en konden ook het Romeinse burgerrecht
krijgen.
o 326-290: Coalitieoorlogen tussen alle volkeren in Italië > Rome trok aan het
langste eind > 282-270: Alle steden onderworpen, ondanks de hulp van
koning Pyrrhus die in 275 verslagen werd.
o Rome sloot met alle onderlinge stadstaten verdragen: ze werden onderdanige
bondgenoten socii:
 Leverden troepen voor Rome
 Volgden romen in Buitenlandse politiek
 Hoefden geen geld te betalen en hielden zelfbestuur
Kolonisatie met deze veroveringen, twee soorten kolonies:
o Latijnse Kolonies
 Het gewonnen gebied werd staatsland. Inwoners:
 Boeren met militaire ervaring
 Bezitloze Romeinen
 Geen zelfstandige staten, wel zelfbestuur
 Kolonisten kregen het Latijnse recht
o Romeinse Kolonies: Militaire steunpunten
 Kolonisten kregen het volledige Romeinse burgerrecht
 Kon staatsland pachten
o Voordeel kolonisatie Rome:
 Sociale spanningen oplossen door armen grond te schenken in
Kolonies
 Machtsnetwerk door heel Italië
 Militair voordeel: Burgers die geen bezit hadden, maar dit wel in de
kolonie kregen, promoveerden nu qua vermogensklasse en konden
dus ook deelnemen aan het leger.
o Municipia: Romeinse steden buiten Rome die niet als kolonie waren gesticht.
 Ontstonden door vrijwillige onderwerping of werden gepromoveerd van
onderworpen stadstaat.
 Burgers kregen Romeins Burgerrecht
o Gebied Rome na 265:
 Oude Latijnse stadstaten
 Coloniae Latinae: met Latijns burgerrecht
 Municipia: Met Romeins burgerrecht
o Systeem werkte goed: Geen opstanden tegen Rome door zeer uiteenlopende
belangen
Militaire karakter van Rome: Niet veel grote oorlogen, alleen kleine plunderingen in
de zomer en af en toe veldslagen.
o Militaire roem was voor Elites het voornaamste statussymbool: ze profiteerden
van de oorlogsschatten
o Rechtvaardiging oorlog:
 Aanval op Romeins gebied
 Geweld tegen Romeinse gezanten
 Te weinig betaling van goederen/personen.
2. Standenstrijd in Rome (500-287)
-
Na afzetting Tarquinius Superbus wilden Plebejers meer inspraak in het bestuur. Wat
ze wilden waren:
o Rijke plebejers: opgenomen worden in de besturende elite
o Arme plebejers: verzachting harde praktijken schuldenaars
o Algemene eis: Optekening belangrijkste regels gewoonterecht en erkenning
massavergadering der plebejers (die geleid werd door de tribúni plébis en
aedíles) naast de comitia centuriata.
- Bij opstand trokken plebejers zich terug uit het leger > patriciërs deden politieke
concessies > oorlog drong problemen naar de achtergrond. Belangrijkste politieke
concessies:
Jaartal Concessies voor plebejers
494
Erkenning van volkstribunen als belang behartigers van plebejers. Werden
jaarlijks gekozen in het conclilium plebis, en hadden willekeurig vetorecht
tegen de magistraten (vanaf 367 consuls genoemd)
451
Optekening eerste wetten in de twaalf tafelen > minder macht voor elites door
verliezen voorsprong over kennis van wetregels
367
Leges liciniae sextiae opgetekend: één van de twee consuls (hiervoor
magistraten genoemd), die nu vooral het leger aanvoerden, moest plebejer en
instelling van praetor die zich bezighielden met de rechtspraak.
326
Afschaffing schuldgebondenheid
287
Lex hortensia: De conclilium plebis werd door Q. hortensius (aangestelde
dictator) als officiële volksvergadering aangesteld. Andere vergelijkbare
volksvergadering: comitia triubta, geleid door magistraat met imperium
(consul, praetor of aedíles curulis). In totaal nu 2 soorten aedíles (2 plebejers en
2 patriciërs). Deze vergadering waren stemvergadering, discussie vergadering
heetten conti nes.
Deze volksvergaderingen werden ingedeeld naar woondistricten (tribus > elke
één stem).
Staatsinstelling Rome na de standenstrijd
Rome werd bestuurd door magistraten die jaarlijks van ambt wisselden, ze beschikten over
Veto recht om elkaars beslissingen tegen te houden. Belangrijkste magistraten:
- Gekozen door comitia centuriata:
o 2 Consuls: bevelvoering leger, handhaving openbare orde, algemeen bestuur.
o Praetoren (2 241=4, 80=8) vervanging van de consuls
- Gekozen door comitia tributa:
o 10 volkstribunen: vetorecht, recht van tussenkomst, voorzitterschap
conclilium plebis, moesten Plebejers zijn.
o 4 aedielen: politietaken, brandweer, toezicht op orde, organiseren spelen
(kostte erg veel geld)
o Quaestoren (2, 267=8, 80=20): beheer van de staatskas
- Overige magistraten:
o Om de 5 jaren door de monitia centuriata twee censoren gekozen. Hun taken
waren: senaat aanvullen, volk tellen en indelen in klassen, belastingen
verpachten en contracten sluiten met het leger. Aan het einde van hun
periode: lustrum, om de goden te verzoenen
- Magistraten met imperium waren de consuls en de Praetoren. Te herkennen aan
ambtskledij en bescherming van lictores. Macht van imperium werd ingeperkt door:
o Binnen pomerium (grens van Rome) mochten burgers in hoger beroep gaan
o Zowel binnen als buiten het pomerium had de andere consul vetorecht.
o Binnen het pomerium mochten soldaten niet in legeruitrusting komen behalve
tijden de triomftocht
De senaat was het belangrijkste orgaan in de politiek van Rome. Hierin zaten alle oudmagistraten en magistraten. De senaat gaf advies aan de volksvertegenwoordiging > bijna
altijd opgevolgd. Ook toezicht op staatsfinanciën en de buitenlandse politiek. De oudconsuls mochten als eerste het woord voeren en hadden de meeste macht.
De Praetoren kwamen uit rijke regentenfamilies (nobiles=aanzienlijken), die door de comitia
centuriata gekozen werden. De senatoren + nobiles waren de hoogste bestuurlijke klasse:
de Equites (ridders). Uit deze ridders werden de officieren gekozen. Bijna geen toetreding
van nieuwe leden mogelijk. Als dit wel lukte, door doordringen in cursus honorum noemde
men hem een hómó nóvus (nieuwe mens).
Indeling Romeinse bevolking
1. Equites:
a. Kerngroep van de senaat: nobiles.
b. Rest van de senatoren
c. Rijke plebejers uit Rome.
2. Boeren en handelslieden
a. Boeren met eigen grondbezit
b. Arme kleine boeren en proletariërs
c. Vrijgelaten slaven
3. Onvrije slaven
a. Slaven in rijke huizen die goed geschoold waren
b. Slaven in de zware industrie die niet mochten trouwen en geen burgerrecht
hadden
- Bevolkingsdichtheid: Al snel één van de grootste steden in Italië. Rond 310 was de
watervoorziening in de stad niet meer voldoende en werd het aqua Appia en het
aqua Anio Vetus gebouwd.
- Spanningen tussen bevolkingsgroepen:
o Meer verschil tussen senatoren en ridders. 218: senatoren verboden mee te
doen in handel > meer handel opgericht door Equites > gaven vaak
voorschotten op de staatskas met opgehaald belasting, waardoor ze dit met
winst terughaalden. Deze ridders werden publicáni genoemd > de andere
ridders bleven in het leger dienen.
Volksvergaderingen
Voorzitter
Na 287
bijeenkomsten voor
Ingedeeld naar
Besluit bij
Meeste macht bij
Comitia centuriata
Magistraat met Imperium
Oorlogs/vrede verklaring,
nieuwe
censoren/consuls/Praetoren te
kiezen
Bepaalde vermogensklasse
(centuria)
Meerderheid + 1
Rijkeren, er waren meer hoge
centuria, dus de rijken hadden
meer stemmen
Comitia tributa (plebis)
volkstribuun
Alle andere zaken en verkiezingen
Ingedeeld naar woondistrict (tribuut)
Meerderheid + 1
Arme burgers, waren met meer, dus
hadden hier ook meer invloed.
Rome was oligarchisch omdat de nobiles de meeste macht hadden en via het houden van
oorlogen, die de ontevreden burgers afleiden, en vriendjespolitiek de macht in handen
hielden. (de comitia centuriata koos immers nieuwe consuls).
HOOFDSTUK 13: VERDERE EXPANSIE EN NIEUWE SOCIALE
VERSCHILLEN (264-133)
De Romeinse expansie van 264-121
Rome en Carthago (Punische oorlogen):
- Carthago en Rome eerst handelspartners > tot Rome heel Italië beheerste
- 282-275: streden samen tegen Pyrrhus
- 264: zeerovers riepen hulp in van zowel Carthago als Rome, omdat ze bedreigd
werden door de erfvijand syracus. Cartho en Rome raakten met elkaar in conflict en
de zeerovers kozen de kant van Rome
- 267-241: Eerste Punische oorlog: lang oorlog, beide partijen erg vaardig, Rome
wilde na eerste veroveringen Sicilië veroveren (kolonie van Carthago). Rome won
door sterke zeevloot 241: Sicilië eerste provincie Rome: stadstaten werden onder
toezicht van een praetor gesteld > militair tactische plaats in oorlog tegen Carthago
- 238-218: orde Adriatische zee hersteld door Rome
- 218-201: tweede Punische oorlog
o Carthago sinds 221 onder bevel Hannibal, was zeer getraind door
veroveringen in Noord-Afrika
o 218-216: Hannibal grote overwinningen op Rome
 216 slag bij Cánnae, 40.000 Romeinen dood. > Steun van Italiaanse
stadstaten die niet meer in Romeinse overwinning geloofden en van
koning Philippus V van Macedonië en van Suracuse
o 205: P. Cornélius Scipio (Romeinse veldheer), stak over naar Noord-Afrika
en kreeg daar bondgenoten in Namibië.
o 202: Cornélius verslaat Hannibal in slag bij Saba
o 201: Carthago sluit vrede
o Carthago verloor toch uiteindelijk de oorlog door:
 Steun van Italiaanse bond aan Rome
 Slechte bevoorrading waardoor ze van ‘het land’ moesten leven =
Rome had wel een goede bevoorrading.
Oorlogen na de Punische oorlogen:
- Groot gebied veroverd door Rome:
o 200-146: Hegemonie in de Zuidelijke Balkan door verslaan Macedonië.
o 197-190: Galliërs in de Povlakte onder Romeins bewind. Waren in 235-222
overwonnen maar in 218 opgestaan.
o 197-178 + 154-133: stammen in het Spaanse binnenland onderworpen
door Rome.
o 125-121: het Mediterrane deel van Gallië verovert.
- Rome handelde op verschillende manieren in de tweede eeuw voor christen met het
uitgebreide gebied
o In het oosten en Noord-Afrika:
 eiste Rome de oorlogsschattingen en Romeinse hegemonie > veel
respect voor Griekse samenleving > Rome hoefde geen ingewikkeld
bestuursapparaat te plaatsen
 Verdeel en heers politie.
 Ptolemeïsche rijk werd na 170 geteisterd door troonstrijd > Rome
hield het onafhankelijk omdat niemand het kon veroveren
 Macedonië bleef het onrustig > Rome moest 4 keer ingrijpen > 146:
ingelijfd als provincie van Rome > 146: Verwoesting Corinthe voor
opstand tegen Romeinen
 Carthago: in 146 provincie van Rome > Carhaagse gebied werd
provincie Afrika > 133: overige deel verkregen door testament >
westelijke helft Pergamum werd de provincie Asia
o
o
o
in het Westen
 Povlakte (strategisch belangrijk), Spanje (metalen) en Zuid-Gallië
werden Romeinse provincies > Rome wenste permanente controle
 Bewoners van Iberisch schiereiland gaven zich niet gelijk gewonnen
en veel stammen waren nog niet ontwikkeld tot een hogere cultuur >
133: Rome heeft grootste deel van Spanje in handen door
overwinningen (zowel in Spanje als in Afrika) van Scipio Aemilianus,
om probleem dat consuls maar één jaar mocht regeren op te lossen
ontstond er in Rome de Proconsul: jaar niet tot één jaar beperkt, gold
alleen in zijn eigen leger.
Bestuur in een provincie: het plaatselijke bestuur bleef in stand, maar er werd
een stadhouder als controleur aangesteld. Hij hield zich bezig met:
 Verdediging van provincie en rechtspraak
 In praktijk: stadhouder (met preconsul en voor één of twee jaar werd
aangesteld) beschikte over een kleine staf.
 Belasting werd geïnd door plaatselijke bestuurders en
overhandigd aan de publicáni, die een voorschot voor de
staatskas hadden gedaan.
 Quaestoren zagen toe op de kas, kregen de voorschotten
waarmee ze kosten van de stadstaat konden dekken
 Provinciaal bestuur werd continu door de raadsheren, de
stadhouders wisselden om de 1/2 jaar.
 Dagelijks bestuur lag in de handen van de plaatselijke
bevolking, die in raden bijeen kwamen.
Nadelen van de Romeinse overheersing: Rome was niet gewend om
magistraten ver buiten Italië te controleren > veel macht plaatselijke
bestuurders > verkochten hun macht voor geld > lag geen wet letterlijk vast
Nieuwe sociale spanningen
De Romeinse expansie (van 261 tot 121) had veel verstrekkende gevolgen:
- Door stroom van geld had Rome genoeg kapitaal > 167: Tribútum, oftewel belasting
in Rome zelf, afgeschaft.
- Veel graan vanuit Sicilië en Noord-Afrika en andere voedingsmiddelen vanuit Italië
naar Rome > een grote uitbreiding stadsbevolking > Graanbouw Rome wordt gericht
op winst > ontstaan villae, met meer slaven en arbeiders
- Rijken verkregen de meeste krijgsbuit > veel uitgaven in Rome > ontstaan villae >
kleine boeren werden nog armer omdat ze concurrentie niet aankonden > boeren
gaven het op, verkochten hun grond en trokken naar:
o Stad
o Emigreerden naar Kolonies > bevordering van Romanisering
- Migratie volk in Zuid-Italië na veroveringen Rome 216-203:
o Boeren hadden een schuld na de oorlog en waren een groot deel van hun
beste grond aan Rome kwijtgeraakt, waarop Villae ontstonden waarmee deze
boeren niet konden concurreren > veel boeren trokken naar Rome >
uitgebreidere bevolkingssamenleving Rome:
 Economisch: Positief, meer en gevarieerder geproduceerd tegen lage
prijzen
 Militair: Negatief, minder grootgrondbezitsters onder boeren en dus
minder burgers die een hele legeruitrusting konden betalen > minder
groot leger > vrijwilligers die alleen soldaat als beroep hadden
Door de expansie van het Romeinse rijk, maakte Rome veel slaven buit. Tussen 150-70
waren er van de 6.000.000 inwoners 2.000.000 slaaf. Slaven waren krijgsgevangenen,
slachtoffers van zeerovers, opgenomen kinderen en arme boeren die zichzelf verkocht
hadden. Slaven met een vertrouwenspositie (zoals huismeester) konden vrijgelaten worden,
maar kregen niet de voltallige burgerrechten. Slaven in de industrie hadden hier veel minder
kans op. Rond 150-70 kwamen veel slaven in opstand, door de toevoer van zoveel, dezelfde
taalsprekende slaven:
- 134-104: Slaven opstand in Sicilië, belangrijke graanlevancier, dus opstand met veel
geweld neergeslagen
- 133-129: opstand in Pergamum (klein-Azië)
- 73-71: Grootste slavenopstand in Italië door Spártacus
Gevolg van slavenhandel: opkomende zeeroverij. Slaven waren goede koopwaar > senaat
stond dit toe omdat het teveel geld kostte om alle zeeën veilig te houden en ze zelf veel
slaven bezitten en baat hadden bij een grote toevoer van slaven.
Rome groeide door toevloed van boeren, soldaten en slaven. Door deze bevolkingsgroei:
- 144: Extra Aquaduct (aqua Marcia) door watertekort
- Rijken gaven veel geld uit > veel werk > diversiteit aan werk
- Rijken zagen recht als de hoogste vorm van recht, handel was onderdanig.
Ondanks deze bevolkingsgroei werd de staatsvorming van Rome niet veranderd, alleen het
aantal magistraten werd uitgebreid. Veel zaken werden via nobiles geregeld, zoals in het
verleden ook al was.
In de eerste en tweede eeuw voor christus vond een mentaliteitsverandering plaats: De
leidende kringen in Rome maakte zich los van de traditionele gewoontes. De pater famílias
macht nam af, maar verdween niet helemaal > wel echtscheidingen en andere vormen van
samenwonen.
Door Griekse invloed kwam rond 200 v. Chr. ook de Latijnse literatuur opgang en andere
vormen van amusement:
- Kopieerden stijlen van de Grieken
- 218: eerste Epos over heldendaden tweede Punische oorlog
- Derde eeuw v. Chr.: Romeinse spelen tot bloei, waren oorspronkelijk lijkspelen
- Het Griekse onderwijssysteem vond zijn weg naar Rome
- Nadeel: geen opgeschreven rechtsregels > Rome afhankelijk van hemogomie onder
bevolking > nar 140 meer onrust door veranderde cultuur.
HOOFDSTUK 14: DE EEUW DER ROMEINSE
BURGEROORLOGEN (133-30 V. CHR)
Dreigende problemen en ontevreden groepen
In Rome speelde er in de tweede helft van de tweede eeuw voor christus problemen die voor
een onstabiel politiek klimaat schiepen”:
- De vrije eigenerfde boeren hadden niet meer genoeg geld om een wapenuitrusting te
kopen en daardoor was er een rekruteringsprobleem > verlaging van minimum
inkomen om in het leger te komen.
- De proletariërs en de boeren wilden een herverdeling van het staatsland doordat er
minder werk was, de graanprijzen stegen en er misoogsten waren.
- De ridders in de publicáni wouden meer invloed op het bestuur en de rechtbank.
-
De ergernis onder de bondgenoten van het Romeinse rijk groeide ook. Deze beseften
dat ze evenveel hadden bijgedragen aan de Romeinse expansie dan Romeinen,
maar dat ze veel minder inspraak hadden. Ze konden niet optreden in het bestuur, en
geen Romeinse magistraten aanklagen.
De gracchen
Tibérius Grácchus
- Nobiles uit een rijk geslacht en zwager van Scipio Aemilianus,
- Streven: het tekort aan rekruten opheffen en bezitloze burgers aan een nieuw
bestaan helpen
o 133: als volkstribuun deelt hij een wetsvoorstel in waarin een maximum aan
het aantal staatsland dat één individu mag hebben staat vastgesteld > Senaat
is tegen het wetsvoorstel omdat het een potentiële alleenheerser was en het
ten koste van hun grond zou staan > wetsvoorstel wordt aangenomen door
het concilium plebis > collega-volkstribuun sprak zijn vetorecht uit > Tibérius
wou zich laten herverkiezing, wat de senaat als de laatste stap naar
alleenheerser schap zag > Tibérius wordt vermoord in het openbaar.
o Na zijn dood werd het wetsvoorstel uitgevoerd omdat:
 De senaat zag dat het rekruteringsprobleem opgelost moest worden
 De senaat bang was voor het in opstand komen van de boeren als het
wetsvoorstel niet werd uitgevoerd
o 129: komt een einde aan de verdeling van het Romeinse staatsland
Gáius Grácchus
-
-
-
Broer van Tiberius Grácchus. Was wel veel radicaler. Hij zette zich in om:
o De herverdeling van staatsland voort te zetten
o De Italische kwestie oplossen
o Het bestaan van het proletariaat in Rome verbeteren
o Bezitloze burgers aan een nieuw bestaan helpen door een kolonie te stichten
in het gebied van het voormalige Carthago
o De macht van de nobiles te breken
De senaat wantrouwde Gáius door zijn broer en voor de dreiging van een overzeese
kolonie die veel achterban voor Gáius zou betekenen.
Gáius brak hun verzet door:
o Voorstellen in de volksvertegenwoordiging aan te nemen
o De ridders juryleden voor de rechtbank dat zich bezighield met afpersing
mochten kiezen
o Vaste lage graanprijs door staatssubsidies.
o Niet uitgevoerd: alle Italianen Romeins burgerrecht geven > Romeinen
zagen dit als teveel dreiging
o 121: Gáius vermoord met 3000 van zijn medestanders door conservatieve
senatoren
Gevolgen van spanningen tussen 133-121:
o Er ontstonden nieuwe stromingen doordat senatoren vijandig tegenover
ridders (Equites) kwamen te staan en deze ook allebei twee verschillende
stromingen werden. In de senaat onderscheid van 2 stromingen:
 Popúlares: senators die het nut van hervormingen inzagen en politiek
via de volksvergadering bedreven, ze waren een minderheid in de
senaat. Waren niet allemaal idealisten, ook veel handelden naar eigen
belang
 Optimátes: waren een meerderheid in de senaat en wilden zoveel
mogelijk houden als het was.
o De Equites hadden geen vaste richtlijn in deze politiek: ze lieten zich leiden
door banden van patronage.
De legerhervormingen van Marius
De periode 113-100 v. Chr. was voor Rome geen militair succes. Ze stuitte op veel
tegenstand in Noord-Afrika en de Germanen. De hervormingen van Gáius Marius (157-86),
een generaal die tussen 10 7 en 100 6x consul werd, zorgden voor een opleving van het
Romeinse leger:
- Hij veranderde de falanx in een cohorte. Een legioen had 10 van deze, waardoor er
meer tactische mogelijkheden waren. Dit werd in 102 (vernietiging Teutonen) en 101
(vernietiging Kimbren) een succes.
- Hij nam vrijwilligers aan uit het proletariaat, terwijl dit eerst niet mogelijk was en alleen
mensen met een bepaald inkomen in het leger mochten deelnemen;
o De soldaten werden beroepssoldaten, die ook een legeruitrusting van de staat
kregen > veel nieuwe lasten op de Romeinse staatskas > Rome op zoek naar
nieuwe oorlogsbuit in potentiële belastbare gebieden > stimulans Imperialisme
- Deze vrijwilligers kregen na hun diensttijd geen pensioen, waardoor ze een deel van
de oorlogsbuit, of land, eisten om een slaaf of een klein bedrijf te kunnen kopen.
o Ze kregen geen land, omdat de senaat bang was voor militaire kolonies die
achter één generaal zouden gaan staan > Generaals hadden veel macht
doordat ze een grote achterban konden verzamelen als ze hun soldaten zicht
gaven op een goede positie na uitdiensttreding van het leger.
o Als er voldoende krijgsbuit behaald werd, kregen deze soldaten hier een deel
van.
- Het leger speelde rond 100 v. Chr. Een andere rol en dit werd duidelijk doordat er
gedoe was over een kolonie die veteranen van Marius leger wouden stichten. Marius
wou zijn veteranen niet als politiek wapen te gebruiken, maar radicale Popúlares
dachten daar anders over, en zo werd er via de volksvertegenwoordiging land
vrijgemaakt voor deze veteranen.
De bondgenotenoorlog (91-88 v. Chr.) en de eerste burgeroorlog (88-28 v. Chr. )
De Italische kwestie werd tussen 100-91 v. Chr. Niet opgelost. Hierdoor stichtte de Italische
bondgenoten in 91 v. Chr. Een eigen staat in Midden-Italië. Ook wel de
bondgenotenoorlog.
- Romeinse bondgenoten met een sterke band met de Romeinen keerden zich snel
naar de Romeinen en kregen ook Romeins burgerrecht
- Rome won de oorlog militair, maar wilde de Latijnse burgers niet verliezen, hierom
kregen alle Italianen Romeins burgerrecht:
o Het aantal inwoners steeg in 88 van 400.000 naar 1.030.000 in 83.
- Italië bestond nu uit zelfbesturende provincies, die onder het bewind van
oligarchische stadsraden zaten. Er ontstonden twee soorten Romeins burgerrecht in
de verschillende steden in Italië.
o Colonia, was hoger in status.
o Municipium, verloor specifieke en betekende gewoon ‘Romeinse stad met
land’
o Algemene term voor Romeinse stad met omliggend land: civitas.
o In Griekstalige steden werd het begrip polis gebruikt.
- Italië Romaniseerde veel sneller. Heel Italië kwam vol te liggen met stadstaten die het
omliggende land bestuurden. Een halve eeuw na de bondgenotenoorlog ontstond er
een nieuwe stand, de Italische notabelen. Ze stonden onder de Ridders en de
senatoren, en werden soms opgenomen in de klasse van de ridders.
- Het Romeinse burgerrecht verloor zijn politieke begrip. Alleen veel mensen in Rome
stemden nog met regelmaat, de boeren en arbeiders alleen als enkele patriciërs dit
van ze verwachtte. De elites maakten gebruik van collegia, dit waren
beroepsverenigingen die deze elites hielpen stemmen te ronselen.
De eerste burgeroorlog (88-82)
Ontstond door een onstabiel politiek klimaat tussen Marius en L. Cornélius Súlla (138-78 v.
Chr.) die onder Marius in de oorlog tegen de Germanen had gediend. Ze wilden beide het
opperbevelhebberschap in de oorlog tegen Mithridátes (koning van 120-64 van Pontus) die
de heerschappij van Rome in Klein-Azië wou terugdringen:
- 88: begin oorlog door een moordpartij onder de Romeinen in Klein Azië, Sulla had als
consul het commando gekregen > volkstribuun die voor Marius was liet de
volksvergadering dit overdragen aan Marius >
o Marius volgelingen: Popúlares in de senaat, publicáni, oudgedienden van
Marius en het stadsproletariaat
o Sulla’s volgelingen: optimaten, persoonlijke aanhang en Sulla’s soldaten uit de
bondgenotenoorlog.
- Sulla reageerde door naar Rome te marcheren en Rome in te nemen > stelde veel
‘goede politici’ aan en vertrok daarna weer > 87: Marius neemt de macht weer over
en vermoord veel ‘goede politici’ > 86: Marius overlijdt.
- 88-84: Sulla wint de oorlog tegen Mithridátes, die zijn rijk mocht houden
- 82-82: Sulla overmeestert Marianen in een felle burgeroorlog.
- 82: Sulla roept zich uit tot dictator, zonder tijdslimiet. Gevolgen heerschappij Sulla:
o Liquideerde veel ridders en senatoren, wiens bezittingen naar de staat gingen
o Grondprijzen daalden tijdelijk door verkoop van veel staatsland.
o Politieke verandering:
 Meer wettelijk regels i.p.v. ongeschreven regels
 Ridders uit de Jury, wel 300 extra in de senaat. Senaat had vanaf nu
600 leden
 Vijf nieuwe vaste strafrechtbanken
 Volkstribunaal kreeg minder rechten en mocht na zijn dienstverband
geen hoger magistraatschap meer vervullen.
De jaren 79-46 v. Chr.
Veel binnenlandse onrust tussen de twee burgeroorlogen. Gnaeus Pompeius (106-48)
herstelde de orde in Noord-Afrika en Spanje, waar de strijd moeilijk was tegen de gevluchte
Marianen en tegen Mariaan Sertórius. Hij wist dit uiteindelijk te winnen en Spanje werd
verder geromaniseerd.
Marcus Licinius Crassus (112-53) onderdrukte in 71 de grootste slavenopstand die geleid
werd door gladiator Spártacus. Slaven werden hierna beter behandeld en veel slaven waren
in deze situatie geboren en wisten dus niet beter. Hierdoor kwamen er na 71 niet meer zulke
grote opstanden voor. Hij was onderbevelhebber was Sulla, maar werd vervolgens steeds
meer een Popúlares.
Pompeius was in 70 v. Chr. Samen met Gáius Julius Caesar (102-44) consul:
- Ze draaide de maatregelen tegen het volkstribunaat terug:
o Pompeius profiteerde hiervan doordat hij hierdoor grote opdrachten kreeg die
anders de macht van de consul te boven gingen
o 67: Pompeius krijgt zeggenschap over alle kustprovincies en verjaagt alle
zeerovers.
o 66-64: Pompeius rekent af met Mithridátes, die sinds 74 weer in oorlog was
met Rome. Hij organiseerde hierna een systeem van Romeinse provincies in
Azië en lijfde hij Syrië en Judea in als provincies van het Romeinse rijk >
einde zelfstandige Joodse staat Makkabeeën, die sinds 142 v. Chr. Bestond.
- In Rome was Caesar opgekomen, die de cursus honorum beliep. Hij was een
Popúlares en vooral geliefd onder het armere volk in Rome.
-
-
Crassus was eerder een onderbevelhebber van Sulla, maar werd daarna steeds
meer een Popúlares. Hij was kampioen geworden van de publicáni en hij schonk veel
geld aan o.a. caesar, wat hem veel macht opleverde in de Senaat.
De optimaten in de senaat waren ontevreden met de grote machtspositie van
Caesar, Crassus en Pompeius. Ze hadden succes toen ze een opstand de kop in
sloegen:
o 63 v. Chr.: Sérgius Catilína was een verarmde patriciër die geen consul kon
worden (in 67 t/m 64) en zocht daarom contact met opstandige stam in ZuidGallië en ontevreden Italianen om Rome aan te vallen
o De consul Túllius Cícero, een nieuwe man uit de ridderstand, onthulde de
samenzwering en rolde deze op met de hulp van Pompeius en nobiles.
>opstand was geen grote bedreiging voor de Romeinse politiek.
o Senaat dacht dat ze Caesar, Pompeius en Crassus nu wel klein konden
maken en blokkeerden al hun voorstellen in de Senaat, waarvan de
belangrijkst was dat de landverdelingen niet meer door zouden gaan.
In het eerste driemanschap in 60 v. Chr. Spraken de drie af dat ze elkaar politiek zouden
helpen:
- 59 v. Chr.: Caesar wordt consul door de steun van de andere 2 > hij liet met kracht
een landsverdelingswet doorvoeren en liet leger beschikbaar stellen die hij voor eigen
gebruik aanvoerde
- 58-50 V. Chr.: Caesar veroverd met zijn ‘eigen’ legers veel gebied aan de Rijn > hij
werd een van de rijkste mannen van Rome.
Ondertussen was er veel chaos in Rome:
- Clodius was een Nobiles van patricische afkomst, maar wilde
volksvertegenwoordiger worden. Hij werd door Caesar plebejer gemaakt,zodat hij dit
kom zijn en hij vond zijn aanhang bij de collegia. Zijn grootste tegenstander was
cicero verbannen, maar hij werd in 57 v. Chr. Door Pompeius weer teruggeroepen.
- 58 v. Chr. : De volksvergadering erkend zijn collegia en de graansubsidies werden
omgezet in gratis korenuitdelingen. Gevolgen:
o Veel vrijgelaten slaven en arme boeren kwamen naar Rome om gratis graan
te krijgen > binnen 10 jaar 320.000 graanontvangers in Rome > chaos in
Rome
- 57: Pompeius keerde zicht tegen Clodius en er werd een contraterreur tegen hem
opgezet > zijn tegenstander Milo creëerde een gevolg van veel gewapende boeren
en gladiatoren.
57: Pompeius krijg macht om graantoevoer naar Rome te verbeteren > succesvol!
- 52: Pompeius krijg macht om straatterreur te verminderen > succesvol!
- 52: Clodius vermoord door aanhangers van Milo > Milo krijgt een proces tegen zich >
Milo gaat in ballingschap
Crassus was in 53 v. Chr. Vermoord. Hij kreeg het opperbevelhebberschap over de troepen
die tegen de Parthen moesten vechten, die aan de oostgrens van Syrië leefden. Caesar zou
in Gallië blijven en Pompeius in Rome). Hij verloor deze oorlog omdat hij geen logistiek
systeem had opgebouwd.
Vanaf 52 groeiden de optimaten en Pompeius naar elkaar toe > 50: ze sluiten een verdrag
om Caesar, die steeds machtiger werd door veroveringen in Gallië, ten val te brengen.
De Romeinse burgers verlangden in deze tijd naar orde en vrede. Cicero, die politicus en
filosoof was, schreef dat de oplossing lag in de samenwerking tussen eendracht in de hogere
standen. Het echte probleem, wat niemand inzag, was dat er teveel mensen in de hoofdstad
woonden met teveel diversiteit tussen culturen.
De tweede burgeroorlog (49-45) en de nasleep ervan (44-30)
Burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius + optimaten.
49
Uitbreken burgeroorlog tussen Caesar – Pompeius + optimaten
49-45 Veldtochten onder Caesar door het gehele Romeinse rijk > Caesar wint de oorlog en stelde
tussen het vechten door verschillende hervormingen in:
- Controle op stadhouders in provincies wordt verscherpt
- Graanuitdelingen worden beperkt
- 40.000 vrijgelatenen/boeren krijgen nieuw bestaan in provincies toegekend
Stelt in Egypte Cleopatra aan als koningin
47
47
Caesar wordt dictator
44
Caesar wordt dictator voor het leven
Caesar regeerde in stijl van absolute koning en werd daardoor door optimaten Brutus en
15
maart Cassius vermoord > machtsverhoudingen bleven want zijn aanhangers grepen de macht. Dit
‘44
waren:
- Marcus Antonius
- Marcus Aemilius Lepidus
- Gáius Octavius, hij was een achterneef van caesar die hem geadopteerd had als
zoon.
Antonius en Octavius kregen ruzie over de nalatenschap van de macht van Caesar >
mogelijkheid voor hun tegenstanders om macht op te bouwen:
- Zoon van Pompeius bouwde een vloot waarmee hij korentoevoer afstopte
- Brutus en Cassius verzamelden een leger in oostelijke provincies.
43
42-36
42
41-40
36
36
33-32
32
31
30
De senaat steunde Octavianus, die nu vocht tegen Antonius.
Octavianus, Lepidus en Antonius kwamen toch weer bij elkaar en sloten het tweede
driemanschap.
De drie kregen van de volksvertegenwoordiging de rechten van een dictator en rekende af
met de optimaten en Pompeius junior in enkele grote veldslagen.
- De grootste veldslag was die bij Phillipi in Macedonië, waar Antonius Brutus en
Cassius versloegen. Vanaf nu bestuurde:
- Lepidus Afrika
- Antonius de oostelijke rijk helft
- En Octavianus stelde orde op zaken in Italië
Antonius gedroeg zich in het oosten als hellenistische vorst en was gaan samenwerken met
Cleopatra.
Octavianus vestigde 100.000 oud-soldaten in Italië, waardoor de oude machtshebbers
minder invloed kregen.
Octavianus liquideert de zoon van Pompeius en zorgde ervoor dat de troepen van Lepidus
naar Octavianus overgingen.
Antonius leidt dure nederlaag tegen de Parthen > helemaal afhankelijk van Cleopatra’s
subsidies > Cleopatra kon al haar wensen in willigen
Octavianus krijgt alle caesarianen en alle andere in Italië achter zich, tegen het oosterse
despotisme van Cleopatra en Antonius.
De coniuratio Italiae wordt afgelegd door alle gemeenten in Italië > Trouw aan Octavianus
Cleopatra en Antonius verslagen in een zeeslag bij Actium door Octavianus
Octavianus verovert Egypte en Antonius en Cleopatra plegen zelfmoord.
Octavianus had al zijn overwinningen te danken aan steun van:
- Een aantal trouwe vrienden die hem altijd hielpen
- De soldaten van Caesar die in hem Junior Caesar zagen
-
Caesars helpers en handlangers die hem geld gaven en zijn ondernemingen
financierden
Om langer aan de macht te blijven waren meer aanhangers nodig. Dit gebeurde
doordat door de onrust in Rome mensen behoefte hadden aan een alleenheerser, en
dit dus in zekere mate meer respecteerden.
Culturele bloei tijdens de burgeroorlogen, die niet tot stilstand kwam
- Er werd veel geschreven door onder meer:
o Cicero, die schreef over de staat, de retorica en filosofie.
o Caesar, die zijn daden in Gallië en in de tweede burgeroorlog rechtvaardigde
o Sallústius, die een aanhanger van Caesar en een vijand van de optimaten
was. Hij was geschiedschrijver en schreef over verschillende oorlogen.
- Rome kreeg in 55. V. Chr. Zijn eerste Thater.
HOOFDSTUK 15: DE VROEGE KEIZERTIJD (27 V. CHR. – 193 NA CHR.)
Augustus
Octavianus was in 30 v. Chr. De enige overgebleven machthebbende. Hij had nog
bevoegdheden en kon wettelijk aan de macht blijven. Zijn macht werd gelegitimeerd door:
- De steun van de legers
- Algemene aanvaarding van zijn positie door oplossen burgeroorlogen.
28 v. Chr.: Hij verklaart dat de Romeinen hun rechten terugkrijgen.
Octavianus wilde niet meer afhankelijk zijn van de volksvergaderingen of de senaat.
27 v. Chr.: Octavianus geeft zijn bevoegdheden terug aan de senaat en volksvergadering >
hij krijgt de titel augustus (=verhevene):
- Van de senaat krijgt hij het imperium van een proconsul in de drie (keizer)provincies:
Gallië, Spanje en Syrië, waar de meeste troepen lagen.
o Hij liet deze provincies besturen door gevolmachtigde met het imperium van
een propraetor (Legatí Augústi propraetóre). Deze kwamen uit de
senatorenstand. Ze moesten de provincie besturen en strijdkrachten
aansturen.
o De procuratoren uit de ridderstand hielden toezicht op de belastinginning en
de uitgaven.
- Twee soorten provincies in 27 v. Chr.:
o Keizerlijke provincies: Gallië, Syrië en Hispania Tarraconensis (noord-Spanje)
o Senaatsprovincies:
 Werden bestuurd door proconsuls, bijgestaan door quaestoren.
- Na 23 v. Chr. Had de keizer in alle soorten provincies de hoogste macht.
- Provincies met leger kwam in handen van de keizer, terwijl de andere provincies
onder de senaat, of het volk vielen.
- Nieuwe provincies, die door augustus werden toegevoegd werden keizerlijke
provincies.
- Egypte kon ook gezien worden als een keizerprovincie:
o Het bureaucratische systeem werd in tact gelaten, hierdoor week Egypte af.
o De stadhouder was een van de hoogste Egyptische regeerders, ook wel
praefectus Aegypti genoemd.
o In 200 na Chr. Werd Egypte nog meer gelijk aan andere provincies door de
invoering van stadsraden en magistraten.
o Het belastingsysteem bleef in tact, het overschot aan graan werd belangrijk
voor de stad Rome.
- Andere goederen uit provincies waren:
o Olijfolie uit Zuid-Spanje en Noord-Afrika
o Goud uit Spanje en Egypte
o Zilver en andere metalen uit Spanje.
- Functie van provincies voor Rome:
Gallië: moest legers bij de rijn, die streden tegen de Galliërs, onderhouden
Spanje: bracht veel belangrijke goederen op en had een groot leger
beschikbaar
o Syrië: veel handel met het oosten dat via Syrië richting Rome kwam en het
bruggenhoofd in de oorlog tegen de Parthen.
o Egypte: veel graaninkomsten en veel geïnde belasting.
o Noord-Afrika en klein-Azië: veel vruchtbare landstreken en dus ook veel
voedsel- en belasting inkomsten.
De laatste twee provincies behoorde ook tot de keizer. De keizer werd ook wel princip
of principaat genoemd.
o
o
-
Regelingen voor het uitbreiden van de macht van augustus, die geen consulsplaats bezet
wilde houden:
- 28 v. Chr.: hij voert de rechten van censur uit: aanvullen senaat en ridderstand,
volkstellingen houden, belasting contracten afsluiten.
- 27 en 23 v. Chr.: tribunica potestas: voor het leven benoemd als volkstribuun: hij
werd dit niet, maar kreeg wel de bevoegdheden van de senaat
- 19 v. Chr.: impérium proconsulare: alle bevoegdheden van consul van de senaat
gekregen (alleen de ceremoniële niet).
Door deze regelingen kwamen er belangrijke politieke veranderingen:
- Augustus nam:
o de rechtspraak in hoger beroep in handen
o Kreeg de leiding van de buitenlandse politiek
o De supervisie op de staatsfinanciën
- De inning van directe belastingen werd afgenomen van de publicáni en toevertrouwd
aan de plaatselijke notabelen onder toezicht van de procuratoren en de quaestores.
- Er werden veel meer gunsten aan de keizer gevraagd, door steden, ridders en
mensen met Romeins burgerrecht. Dit ontstond uit het oude patronage systeem, met
nu de Keizer als superpatron > keizerlijke rescripten (antwoorden) werden van
doorslaggevend belang.
o Keizers lieten zich adviseren door het concilium principes. (adviesraad van
d princeps)
o Er ontstonden keizerlijke secretarieën die verzoekschriften in ontvangst
namen.
- De keizers kregen een eigen kas naast de bestaande aerarium (de oude kas). Dit
was de zogenoemde fisci, waarin belastinginkomsten uit de keizerlijke provincies
binnenkwam. deze, meestal belastingen in natura, in de provincies bestonden uit:
o Directe belastingen: belastingen op grondbezit
o Indirecte belastingen: tollen en accijnzen
o Hoofdelijke belastingen
- Vanaf 5. V. Chr. Mocht de keizer kandidaten stellen voor functies en deze werden
bijna altijd gekozen. Dit kwam voort uit de groeiende invloed die de keizer had op de
carrières van de senatoren en ridders had.
- De voorbereiding van het dagelijks bestuur werd veel minder in de senaat en veel
meer in de concilium principis gedaan.
Gevolgen voor de senaat en de volksvergaderingen van de toenemende invloed van de
keizer:
- De volksvergaderingen raakten in verval en er ging bijna niemand meer heen
o Tiberius bracht de verkiezing van magistraten over naar de senaat.
- De senaat kreeg in schijn meer macht. Doordat senaatsbesluiten rechtskracht
kregen. De echte macht lag ergens anders:
o
o
Het recht werd gesproken door:
 Keizerlijke uitspraken
 Keizerlijke opdrachten aan stadhouders
 Keizerlijke brieven, vonnissen en adviezen.
 Senaatsbesluiten
 Antwoorden van keizers op verzoekschriften.
Senaatsbesluiten vonden altijd plaats na een keizerlijk brief of redevoering,
waardoor de senaat altijd in opdracht van de keizer werkte.
Gevolgen voor de hoge standen(senatoren en ridders) en de Decuriones
- Er kwam een vaste vermogensdrempel voor de hoge standen:
o Senatoren moesten 1.000.000 sestertiën hebben
o Ridders moesten 400.000 sestertiën hebben
- Senatoren behielden de hoge functies in het bestuur. De volgorde van de cursus
honorum veranderde wel:
1. Quaestor: werkten in de senaatsprovincies
2. Aediel of volkstribuun
3. Praetor: vervulden nog een functie in de rechtspraak van Rome
4. Nieuw: aangesteld worden bij de schatkist, als legioenscommandant, legatus
augusti propraetóre, als proconsul
5. Nieuw: (in plaats van censuur): stadhouderschap in grote provincie,
praefectus úrbi (burgemeester van Rome),
o Ambten met het hoogste aanzien waren het stadhouderschap in Azië of Afrika
en de prefectuur van Rome.
- Ridders kregen een belangrijkere functie in het bestuur:
o Leverden officieren voor legers
o Konden procurators worden in provincies
o Prefect worden van één van de twee vloten van augustus
- De Decuriones (hoogste Italische stand, of de derde bevolkingsklasse), profiteerden
van de maatregelen van augustus:
o Ze namen deel aan de senaat doordat augustus deze aanvulde met
Decuriones
o De romaniserende provincies werden bestuurd door hoge Italianen.
De stad Rome onder het bewind van augustus:
- Had ongeveer 800.000 inwoners met hogere sterftecijfers dan geboortecijfers. Door
veel immigranten kon Rome blijven bestaan.
- Augustus zorgde voor Rome door:
o Het op te delen is 6 districten
o Een corps van 7000 brandweerlieden en nachtwakers te creëren, die bestond
uit vrijgelatene en onder bevel stonden van een prefect uit de ridderstand.
o Een ordedienst van 4000 man (de 4 stadscohorten, de cohortes urbanae),
die onder leiding stonden van de praefectus úrbi,
o Graanuitdelingen te verbeteren
o Watervoorziening te laten ordenen door Agrippa, die
o Nieuwe tempels te laten bouwen (liet Rome achter als een stad van marmer)
Het leger onder het bewind van augustus
Staand leger van 300.000 man bestaand uit
beroepssoldaten
Legioenen van 6000 man
Hulptroepen (auxilia),
Ingedeeld in cohorten
voetvolk van 600 of 1000
man.
Keizerlijke garden van
9000 man, die de keizer
moest beschermen.
Commandanten waren
senatoren
Onder een perfect uit de
ridderstand (praefectus
praetorio), die erg machtig
was.
Onderofficieren kwamen
vaak uit de ridderstand
De soldaten kregen een pensioen na hun dienstjaren.
- Pretorianen dienden 16 jaar
- Legionairs 20 jaar
- Soldaten van hulptroepen 25 jaar.
Pensioenkosten betaalde augustus eerst uit eigen kas, later stichtte hij er de aerarium
militáre voor. (gevoed uit 5% erfbelasting boven 100.000 sestertiën)
Augustus wou gezien worden als vader en weldoener en deed dit door propaganda op
munten en op druk bezochte plekken. Hierdoor ontstond er een keizercultus, voor het eerst
in het oosten waar men dit al gewend was.
Literatuur onder augustus
Augustus voorzag schrijvers in hun levensonderhoud om zijn propaganda te kunnen
verspreiden. Hierdoor een bloeiperiode van de Romeinse literatuur met onder andere:
- Vergilius (70-19 v. Chr.) die Homerus opvolgde en schreef over de Trojaan Aeneas
die uit Troje naar Italië trok
- Horatius (65-8) die bekend werd door zijn oden en poëtische brieven.
- Livius (59-17) die de geschiedenis van Rome schreef.
Veroveringen van augustus
Spanje
Hij gaf opdracht om Spanje
en de alpengebieden te
veroveren
Germanen
Parthen
Hij wou de grens van het
20 v. Chr.: via diplomatieke
Romeinse Rijk bij de Elbe
weg een oplossing: Armenië
leggen, maar de Romeinen
werd een bufferstaat.
verloren van de Germanen
bij het teutoburgerwout.
Tiberius (opvolger Aug.)
besloot na strafexpedities de
verovering van Germanië te
stoppen: minder winst dan
kosten
Na augustus stopte de veroveringen van het Romeinse rijk, omdat de baten lager werden
de kosten. de expansiedrang van het Romeinse rijk hield na keizer augustus ongeveer op
door de opvolgers van augustus:
14-37
Tiberius
Hield op met veroveren Germanië
37-41
Caligula
41-54
Claudius
54-68
Nero
Geen belangstelling voor militaire expansie
69-79
Vespasianus
Versterkte positie Romeinen in het oosten, maar veroverde er
niks
79-81
Utys
81-96
Domitianus
Moeilijke oorlogen tegen stammen uit Dacia (Roemenië)
96-98
Nerva
98-117
Trajanus
117-138
Hadrianus
Koos voor consolidatie en gaf veroverde gebieden op
138-161
Antoninus Pius Kwam Rome nauwelijks uit.
200
….
Rome bereikte zijn grootste omvang.
De vroege keizertijd na augustus (14-193 na. Chr.)
Rome hoefde na het principaal geen zware oorlogen te voeren aan meerdere grenzen
tegelijk. Wel enkele kleine oorlogen:
- 69-70: oorlog tegen de Bataven, tijdens de troonstrijd in Rome: Nero had geen
opvolger nagelaten en 4 troonpretendent streden om de macht.
- 42-84: Brittannië werd aan het rijk toegevoegd.
Jaartal
14-37
37-41
41-54
Naam keizer
Tiberius
Caligula
Claudius
54-68
69-79
Nero
Vespasianus
79-81
81-96
Utys
Domitianus
96-98
98-117
Nerva
Trajanus
117-138
138-161
200
Hadrianus
Antoninus Pius
….
Noordwesten:
Germanië e.d.
69-70: oorlog tegen
de Bataven, tijdens
de troonstrijd in
Rome: Nero had
geen opvolger
nagelaten en 4
troonpredenten
streden om de
macht.
42-84: Brittannië
werd aan het rijk
toegevoegd.
Veroveringen
Hield op met veroveren Germanië
Begon aan de expansie van Brittannië om een militaire
reputatie te verwerven.
Geen belangstelling voor militaire expansie
Versterkte positie Romeinen in het oosten, maar veroverde er
niks
Moeilijke oorlogen tegen stammen uit Dacia (Roemenië) en
veel gevaar aan de rijn en de Donau. Om soldaten een hart
onder de riem te steken verhoogde hij de soldij van 225 tot
300 Denarri per jaar
Veroverde tussen 101-106 Dacia (Roemenië) en in 106
Arabië als provincie van het Romeinse rijk
Koos voor consolidatie en gaf veroverde gebieden op
Kwam Rome nauwelijks uit.
Rome bereikte zijn grootste omvang.
Noorden: Rijn, Elbe
Zuidoosten: Palestina e.d.
101-106: Dacia aan
het rijk toegevoegd,
dat voor de meeste
onrust zorgde in dit
gebied.
Verschillende joodse opstanden:
1. eerste twee joodste opstanden (66-73,
115-117) vielen samen met troonstrijd,
onrust in Brittannië > Romeinse rijk in
problemen.
70: Jeruzalem vernietigt.
Laatste joodse opstand (132-136) geleid
door “Messias”, werd neergeslagen en
Jeruzalem werd verboden gebied voor de
joden. Het werd vanaf nu aelia capitolina
genoemd en werd een kolonie voor
oudgedienden.
Het keizerschap en de opvolging
De keizers macht rustte op de aanvaarding odor hogere standen, binding met de legers en
de controle over de staatsfinanciën. De macht van de senatoren nam af en de keizer werd
een zogenoemd ‘superpatron’. Het bestuur in de vroege keizertijd was een rijk van steden,
waar het rijksbestuur en het provinciale bestuur als koepels boven stonden. Het werk van de
keizer bestond uit:
- Voeren van oorlogen
- Rechtspreken
- Uitkiezen en aanstellen van medewerkers
- Reageren op voorgelegde problemen.
De keizer werd als het kon opgevolgd door erfopvolging. Als dit niet kon adopteerde een
keizer vaak een zoon. Augustus dit zelf ook door Tiberius te adopteren. Deze keizers
worden ook wel de adoptiekeizers genoemd. Meeste keizers respecteerden de hogere
standen en beschermde burgers. Uitzonderingen (meestal vermoord door senaat): Caligula,
nero, domitianus en commodus.
Ontwikkelingen in rijksbestuur na augustus
Het bestuur van augustus bestond nog ongeveer twee eeuwen. Het veranderde wel:
- Het bureaucratiseerde verder:
o Plaatselijke regeerders schoven veel werk door naar de keizers > veel meer
werk voor de keizerlijke secretarieën (officia) die ook meer mensen nodig
hadden. Ook quaestoren en procuratoren kregen steeds meer werk.
o Meer werk en dus meer werk beschikbaar provinciale bureaus:
 Veel adviseurs kregen plaats in keizerlijke kantoren.
 Onder Hadrianus kregen deze kantoren meer status door ridders aan
het hoofd te stellen in plaats van vrijgelatene
o De keizerlijke domeinen groeiden ook: de werknemers op deze percelen
vormde een sociale groep: de caesarianen.
o Er bestond een goed post- en bericht systeem.
Uitbreiding van het Romeinse burgerrecht
Het burgerrecht verspreide zich snel doordat:
- Keizers hele steden burgerrecht gaven omdat ze geromaniseerd waren
- In grensprovincies elk jaar duizenden oud-soldaten en vrouwen en kinderen het
Romeinse burgerrecht kregen
Veranderingen in de hogere standen
Keizer en
familie
Senatoren
Veel senatorenfamilies stierven uit door
het verliezen van rechtszaken of
financiële verliezen.
Ridderstand
Door de bureaucratisering werden de
social stijgingskansen van deze groepen
groter
Decuriones
De plaatselijke elites in de
geromaniseerde steden gingen behoren
tot deze stand.
Door de bureaucratisering werden de
social stijgingskansen van deze groepen
groter.
Sommige van deze konden doordringen
tot de ridderstand door het verkrijgen
van keizerlijke diensten.
Ook wel de honestiores
genoemd.
De literaire elitecultuur was
ongeveer overal hetzelfde:
Griek/latijn sprekend + paideia
(kennis van de Romeinse
cultuur). Als men geen paideia
had, was men geen echte elite
ook al was men rijk en
machtig.
Het Romeinse recht
In de republiektijd
In de keizertijd
Wetten, vonnissen,
Keizerlijke briefen,
precedenten, het mos
senaatsbesluiten, edicten en
maiórum (gewoonterecht) en rescripten
het edict van praetor
De praetor. Hierna zocht hij Ging over op de Keizer:
Wie kon het proces
een iudex (gezworenen) en
toestaan?
kostte veel tijd >
stelde een instructie met te
inschakeling van anderen:
gebruiken regels op. Deze
- Praefectus
Praetoren maakten aan het
- De perfect van de
begin van hun ambtsjaar
garde
bekend welke processen ze
- Volgemachtigden van
zouden uitvoeren. Deze
de Keizer in Italië
kwamen voort uit hun
concilium (adviesraad). De
Dus de rechtspraak in
bronnen van dit privaatrecht
handen van 6 rechtbanken,
werden in de zesde eeuw
Praetoren en de keizer
door justinianus geordend
in het corpus iuris civilis.
Hoger beroep
Vanaf de tweede eeuw v.
Ging over op de keizer.
Chr. Werd dit door de
volksvergaderingen geregeld
>vaak gedelegeerd aan
lagere instituten.
149. v. Chr.: ontstaan gerechtshoven en afpersingsrechtbank
80 v. Chr. (onder Sulla): 5 extra rechtbanken, onder leiding van Praetoren.
Rechtsbronnen
De provincies in het westen en oosten: van wingewest naar rijksdeel
Westelijke provincies
inwoners
Kelten: mensen die op de Britse eilanden, Gallië, noordwest Spanje, de
Povlakte, Zuid-Duitsland, Alpen, Bohemen en Galatië.
Politieke
Slecht georganiseerd, boeren waren afhankelijk van edelen. In
besluitvorming
oorlogstijd koos de vergadering der krijgers één van de aristocraten tot
Koning/
Belangrijk gebied in wooncentrum was de Oppida: versterkte steden
Woonomgeving
waar mensen in tijden van nood heen konden. Deze werden door de
Romeinen steden naar Romeins model.
Verandering
Edelen gingen behoren tot de Decuriones. De nieuwe bovenlaag waren
bevolkingsstructuur zij, samen met de ‘nieuwe’ immigranten (Romeinen).
Godsdienst
Weinig over bekent omdat ze mondeling doorgegeven werden.
In de oostelijke rijksdelen was van 30-230 een tijd van welvaart en vrede. De cultuur van de
Hellenistische rijke ging niet verloren, maar beleven bestaan onder de Romeinse
overheersing. Verdere ontwikkelingen in het oostelijke Romeinse rijk:
- Eerste twee eeuwen voor Christus: periode van onrust en verarming
- Tijdens de Romeinse burgeroorlogen: heropleving van een tweestrijd tussen
Romeinse generaals of Griekse rebellen.
- 30 v. Chr. – eind eerste eeuw: periode van herstel
- Tweede eeuw en derde eeuw: opleving van de wetenschap met onder anderen:
o De arts Galénus
o De geograaf ptolemáéüs
o Griekse cultuur in deze tijd was gericht op het klassieke verleden van de
vierde en vijfde eeuw voor Christus.
-
Veel Grieken accepteerden de Romeinen, maar zagen hun cultuur als een ‘betere’.
De meeste senatoren uit het oosten waren nakomelingen van hellenistische vorsten.
Landbouw handel en ambacht
De arbeid in de lagere standen kwam neer op:
- Boerenwerk, dat erg zwaar was en vaak zonder hulpmiddelen werd gedaan waardoor
de oogst vaak laag was. Door de vrede in het rijk wel veel overproductie >
grootgrondbezitters hadden veel goede inkomsten > liefdadigheid aan stad door
inkomsten > overheveling goederen van platteland naar stad.
o Boeren werk werd gedaan door uiteenlopende groepen. Werd bestuurd door
een rentmeester van de eigenaar van de grond, die slaven aanstuurde. In
goede tijden waren er ook vrije dagloners uit de buurt aan het werk.
- De bevolking in de steden werkte als ambachtslieden die hun goederen aan boeren,
de adel of toeristen verkocht. Ze werkten in kleine bedrijven met één of twee slaven
en kwamen samen in collegia, die in de keizertijd geen politieke, maar wel sociale en
religieuze macht hadden.
De christenen
Jodendom, wat al langer bestond, en christendom zijn monotheïstische godsdiensten, de
Joden hadden toestemming om buiten het Romeinse geloof te treden, omdat ze als een
natie herkenbaar waren. Het christendom ontstond na het optreden van Jezus in Judea en
Galilea. Verspreiding van het christendom:
- Jezus, leefde van 5 voor Christus tot 30 na christus waarin hij zijn leer verspreidde.
zijn leer geloofde in het voortbestaan van de ziel en legde het accent op een ethisch
goed leven.
- Na zijn dood verspreidde zijn volgelingen zijn leer, omdat ze hem als de ‘zoon van
god’ zagen en hij na zijn dood was opgestaan. De meest succesvolle volgelingen
waren apostelen, die veel aanhangers vonden onder joden en ook niet-joden. De
twee bekendste waren:
o Petrus: eerste leider van het Christelijk gemeenschap in Rome
o Paulus: eerst tegen het christendom, vervolgens verspreide hij het geloof
tussen 36 en 56. Hij werd in 56 gearresteerd en deed een beroep op de keizer
(hij had Romeins burgerrecht):
 64: grote brand in Rome
 65: Nero laat Petrus en Paulus oppakken en geeft hen de schuld van
de brand > zondebok voor de brand, die Nero misschien zelf wel heeft
gesticht.
- Door de Romeinen werd er wantrouwig op het christendom gereageerd, omdat een
staat in een staat gezien kon worden als een samenzwering tegen Rome > enkele
kleine christenvervolgingen.
- Jodendom en christendom hadden ongeveer dezelfde leer, maar scheidde door
andere opvattingen.
- Voornaamste aanhangers, voor al deze aanhangers betekende het kiezen voor het
christendom een grote inbreuk op hun leven: niet meer in het leger dienen, niet in het
dagelijks bestuur deelnemen omdat dit in strijd was met de ‘leer van god’:
o Niet-joodse volken
o Slaven en vrouwen, die in dit geloof deelden in de sacramenten
o Kooplieden en intellectuelen: aantrekkelijk door eenvoudige zedenleer en
compromisloze karakter.
HOOFDSTUK 16: DE CRISIS VAN DE DERDE
EEUW NA CHR. EN DE LATE OUDHEID
Verhoogde druk op de noordelijke en oostelijke grenzen
Tussen 161-166 was er een oorlog tussen Rome en Parthen, waarna er Germaanse
aanvallen rond de midden-Donau kwamen: keizer Marcus Aurelius verdreef de Germanen
met moeite > oude grens hersteld.
De Germanen:
- Woongebied en huisvestiging(tijdens Principaat): Scandinavië, midden-west
Duitsland, oosten van rijn, noorden van Donau, Nederland. Woonden in uit
boerengehuchten met grote boerderijen en een aantal hutten.
- Bestuur: leek op Keltische stam (geleid door edelen, oorlogskoningen gekozen door
vergaderingen van krijgers)
- Legerstructuur: eerst nauwelijks wapens, alleen in strijd guerrillaoorlog te voeren >
Romeinse legerstructuur overgenomen > meer militaire kracht.
- Conflicten met het Romeinse Rijk:
o 69: opstandige Bataven wonnen van Romeinen bij Vetera (West-Duitsland) >
eerste tekenen van machtstoename Germanen
o 200: migratie van Germaanse volken:
 De Goten begonnen in 238 met aanvallen op het Romeinse rijk nadat
ze vertrokken waren uit Scandinavië
 267-269: Romeinen verslaan Goten nu pas bij het huidige
Servië
 Nieuwe grote combinaties Germaanse stammen:
 Franken aan de beneden Rijn
 Alamannen tegenover de hoek tussen Rijn en Donau
o 180: vestiging Germanen in Romeinse grensgebieden > Germanisering >
Romeinen staan dit toe, omdat dit verwoeste oorlogsgebied opgebouwd wordt
en daardoor er meer belastinginkomsten komen.
Het nieuw-Perzische rijk der Sassaniden:
- 226: Perzen versloegen de Parthen en vestigen een nieuw koninkrijk dat tot 640 bleef
bestaan
- Godsdienst: zoroastrisme (mens zit tussen twee strijdkrachten in: de destructieve
geest en de verlichte wijsheid)
- Bestuur:
o Parthische rijk: autonome provincies met parasiterende bovenlaag
o Nieuwe Perzische rijk: centralistische, bureaucratische staat met een groot
sterk leger. (uitvinding strijdbeugel).
- Gevolgen stichting nieuwe staat:
o Versterkt nationalisme > grote veroveringsdwang > oude rijk van Cyrus
herstellen
o Verovering van enige bufferstaten
- Conflicten met de Romeinen:
o 240-283: Grote oorlogen
 260: keizer Valeriánus (253-260) gevangengenomen door de Perzen
 296-299: overwinning van Rome door keizer Diocletiánus
Interne problemen in het Romeinse rijk
Door de druk op de grenzen werden enkele structurele bestuurlijke en sociale problemen
blootgelegd:
- Militaire problemen
o De vanzelfsprekende superioriteit van de Romeinen verdween
langzamerhand, waardoor hun vijanden minder ontzag voor ze hadden
o Er diende steeds minder mensen in het leger omdat:
 De soldij niet meer steeg, en in sommige periodes zelfs daalden

-
Het Romeins burgerrecht door veel meer mensen in bezit was en dat
hierdoor mensen niet meer om Romeins burgerrecht te verdienen in
het leger plaats hoefden te nemen.
Structurele gebreken:
o Het rijk was niet meer berekend op permanente oorlogstoestand doordat het
belastingstelsel dit niet aankon en er dan teveel kosten waren
o Er waren talrijke onverdedigbare open steden die een belangrijke
handelspositie hadden
o Er waren niet veel reserves
o De rijkdom raakte slechter verspreid
De Sevéri
In 193 werd Septimius Severus keizer na de moord op Commodes. Hij was jurist en zag in
de het leger hervormd moest worden:
- Hij trof enkele regelingen:
o De secundaire arbeidsvoorwaarden werden verbeterd:
 Soldaten mochten huwen
 Ze ontvingen meer toeslagen
 Ze kregen een stuk land in hun eigen grensstreek (wat de regionale
bindingen versterkte)
 De soldij ging van 300 naar 450 Denarri
o Hij vormde nieuwe legioenen
o Hij bevorderde de sociale doorstroming door onderofficieren makkelijker te
laten bevorderen en hij gaf de ridders een groter aandeel in het rijksbestuur
- Gevolg hervormingen: onoplosbare financiële problemen door de kosten van de
defensie. Oplossingen van Severus en zijn zoon Caracálla (211-217)
o Gewicht munten verlagen, maar koopkracht laten behouden
o Slecht gezinde senatoren berechten en daar de spullen van veroveren
o 199: buit veroverd in de oorlog tegen de Parthen
Opvolger Severus: Caracálla (211-217)
Opvolger Caracálla: Sevérus Alexander
(222-235)
Probeerde geld te sparen door een
consequente vredespolitiek en te
bezuinigen op giften en uitdelingen
212: geeft alle vrije inwoners van het
Romeinse rijk het Romeinse burgerrecht >
uit fiscale motieven (Romeinse burgers
werden niet vrijgesteld van directe
belastingen)
213-215: kocht invallen aan de noordgrens
af: afkooppolitiek was goedkoper dan
oorlog voeren
Onder de Sevéri ontstond een kleine bloei van de economie, toch zorgde interne spanning,
die vooral ontstond door de hoge lasten, voor het ontstaan van een instabiel politiek klimaat
De soldatenkeizers
Bestaande problemen werden niet opgelost en rond 294 liep alles uit de hand: verschillende
leger streden tegen elkaar om de macht in Rome. De keizers hierna worden
soldatenkeizers genoemd, omdat ze door militaire machtsgrepen aan de macht kwamen.
Tussen 249-284 ging de status van het Romeinse rijk achteruit: minder belastinginkomsten,
vorming roversbendes en onveiligheid > achteruitgang handel > steden raakten in verval.
Koopkracht daalde > uitkeringen soldaten daalden > soldaten kwamen in opstand > keizers,
die afhankelijk waren van soldaten, verhoogden de uitkeringen.
Door hervormingen in de perioden 260-284 kon het Romeinse rijk in de derde eeuw blijven
bestaan:
- 253-260: regeerperiode Galliénus samen met zijn vader Valeriánus
- 255: overschakeling op mobile troepen die uit ruiterij bestonden
- 260: Galliénus sluit senatoren uit voor het bekleden van officiersposten > vervangen
door ervaren militairen
- 260-268: regeerperiode Galliénus alleen.
Diocletianus (284-305)
De derde-eeuwse crisis kwam onder zijn bewind ten einde. Hij probeerde een herhaling van
deze crisis te voorkomen door enkele hervormingen:
- Militaire hervormingen:
o Hij breidde het leger uit
o Verbeterde grensversterkingen
o Deelde het leger anders is
- Er kwam een nieuw belastingstelsel:
o Grond werd belast naar het oppervlak, de kwaliteit en het aantal personen dat
erop leefde
o In de steden kwam een hoofdelijke belasting
- Hervormingen voor de productiviteit:
o Hij bond de boeren aan de grond > voor behoud productiviteit (oorzaak
horigheid middeleeuwen)
o De ambachtslieden werden in erfelijke lijn aan hun werk gehouden, zodat ze
niet zouden stoppen i.v.m. de hoge belastingen
- Hij zette de bureaucratisering verder door:
o Door de verscherpte inning van belastingen moest er meer personeel
beschikbaar zijn en was scherpe controle noodzakelijk
o De plaatselijke regeerders konden de faciliteiten van de stad niet meer
betalen en deze taken moesten overgenomen worden door de provinciale
overheden > meer werk voor overheden > meer ambtenaren in grote
provincies
o Groepen van provincies werden gebundeld in diocésen, die hierna gebundeld
werden in vier grote prefecturen. Het personeel kwam uit naburige legers
o Er kwam een scheiding tussen politieke en militaire taken.
- De senaat verloor zijn macht doordat het geen militaire functies meer mocht
uitvoeren en werd een ‘onnozele vergadering van rijke mannen’, die alleen in Rome
nog macht hadden.
- Hij probeerde de opvolging van de keizer te makkelijker te maken door:
o Twee onder keizers: Cáésares en één medekeizer: augustus aan te stellen.
o Doel: proberen troonstrijd te voorkomen.
o De keizers woonden niet meer in Rome, maar in strategische plaatsen waaruit
ze snel konden vertrekken.
o Machtstoename? Nee, op papier wel, maar door het tussenschot tussen het
hof en het aantal bestuursniveaus kwam de keizer te ver van het directe
bestuur af te staan waardoor zijn invloed op dit bestuur afnam.
Rond 250-310 waren er een paar grote christenvervolgingen:
- Ingesteld door de keizers Décius (249-251) en Valeriánus (253-260) omdat de
Christenen niet meededen aan de keizercultus en de verering van Romeinse
staatsgoden
- Galliénus (260-268) maakte een einde aan deze vervolgingen omdat hij geen extra
moeilijkheden tijdens de crisis wou
- 303: grote Christenvervolging ingesteld door Diocletianus, omdat het christendom
een staat in een staat begon te vormen
- 311: christenvervolging gestopt door Galérius (augustus van het oosten)
Download