Uit Bulletin Medezeggenschap nr. 3, september 2004 Reorganisatie: ‘MR reageer alert!!!!’ Door Bert de Waal, rayonbestuurder AOb Teruglopend aantal leerlingen, overformatie, financiële tegenslag, falend management, en nieuw overheidsbeleid: allemaal redenen die voor de werkgever aanleiding kunnen zijn om over te gaan tot reorganisatie. Voor het personeel betekent een reorganisatie veelal een periode van onduidelijkheid, onzekerheid, gebrek aan informatie, slechte communicatie en verlies aan betrokkenheid. Gelukkig houdt de primaire taak, het belang van de leerling, de medewerkers op de been en doorstaan ze de soms woelige reorganisatieperikelen. In dit artikel staan we uitgebreider stil bij het fenomeen reorganisatie, wat daar bij komt kijken, wat je mag of moet verwachten, wat de rol de pmr hierbij is, en wat je mag verwachten van de vakbond. Reorganisatie of organisatieverandering Een voorbeelddefinitie ‘reorganisatie ‘ Het planmatig wijzigen van de organisatie, dat gepaard gaat met personele gevolgen, waarbij sprake is van mogelijk gedwongen ontslag van medewerkers. De verwarring begint veelal aan het begin van een reorganisatieproces. In veel situaties wordt er binnen de instellingen gesproken over reorganisatie, terwijl eigenlijk gesproken dient te worden over organisatieverandering. De angel zit in de definitie die wordt gehanteerd voor het begrip ‘reorganisatie’. In spreektaal is het vrij logisch om in de situatie dat binnen de instelling een aanpassing van de organisatie plaatsvindt te spreken over reorganisatie. Voor de rolverdeling tussen mr en vakbond is de aanduiding van deze begrippen echter van essentieel belang. Vakbonden komen namelijk in beeld op het moment dat de werkgelegenheid voor het personeel in gevaar komt. Nadrukkelijker zou je kunnen stellen dat er een grote kans is dat, zonder een reorganisatie uit te voeren, er sprake zal zijn van mogelijk gedwongen ontslag. Het is dus essentieel om bij de start van een veranderingsproces goed na te gaan of dit proces gevolgen heeft voor de werkgelegenheid van de medewerkers. Op het moment dat duidelijk is dat gedwongen ontslag niet aan de orde is, en de mr en het bevoegd gezag deze opvatting nadrukkelijk delen, dan is het verstandig om niet te spreken over reorganisatie, maar over organisatieverandering. Stap 1. 2. 3. 4. 5. Activiteit Rol voor: Analyse, bijvoorbeeld op basis meerjarenformatieplan Conclusie dat een probleem dermate groot is dat het nodig is over te gaan tot reorganisatie Voorgenomen besluit tot reorganisatie In kennis stellen vakbonden Directie stelt reorganisatieplan op directie bevoegd gezag informeren mr mr directie mr 6. Overleg over sociaal plan vakbonden 7. Directie geeft uitvoering aan reorganisatieplan en sociaal plan Evaluatie en afsluiting reorganisatie informatieuitwisseling (p)mr/vakbonden 8. mr Samenwerking mr en vakbond Het spreekt voor zich dat met name in deze eerste fase de rol van de mr cruciaal is. De analyse die de directie maakt omtrent de voorliggende problematiek, zal nadrukkelijk besproken moeten worden met de mr, voordat deze kan instemmen met een voorgenomen besluit tot reorganisatie. De mr zal naast het delen van de analyse aan moeten dringen op een helder en doelgericht reorganisatieplan. En op een realistisch tijdspad. Het is in deze fase voor mr-leden vaak een zware taak om zich een goed beeld te vormen. Daarbij is een goed contact met de eigen achterban onontbeerlijk, zowel voor het verkrijgen van aanvullende informatie als om steun te krijgen voor de standpunten die de mr zal gaan uitdragen. Maar ook om als mr gedurende het verdere proces goed op de hoogte te blijven van praktische uitvoering van de plannen. Daarnaast doet de mr er verstandig aan om met de directie afspraken te maken over de manier waarop het personeel tijdens het proces steeds zal worden geïnformeerd. Voorkom in elk geval dat de mr de rol van boodschapper van de directie krijgt toebedeeld: de mr heeft weliswaar een informatierol naar zijn eigen achterban toe, maar dit geldt niet minder voor de werkgever jegens zijn werknemers. Tevens is het sterk aan te raden om als mr al in dit stadium steun te zoeken bij de vakbond. Het is mogelijk dat via het Informatie en Advies Centrum van de AOb (zie pagina 2 van dit blad), een vakbondsconsulent of een van de rayonbestuurders van de AOb een ondersteunende of adviserende rol kan vervullen. Rol vakbonden Naast het gegeven dat de vakbonden worden geïnformeerd over het reorganisatievoornemen, zullen de vakbonden in nauw overleg treden met de mr. Ook de vakbonden zullen de analyse van de voorliggende problematiek bespreken met de directie en onderzoeken of de noodzaak tot het reorganisatiebesluit de juiste stap is, alvorens te gaan praten over een sociaal plan. De vakbonden zijn in dit verband in eerste instantie afhankelijk van de mr. Als deze instemt met het voorgenomen besluit tot reorganisatie, en met het reorganisatieplan, dan dienen de vakbonden dit als uitgangspunt te hanteren bij de bespreking van het sociaal plan. Samenwerking mr/vakbonden/vakbondsleden Bij iedere reorganisatie zal de mr en zullen de vakbonden dus een belangrijke rol spelen als het gaat om het reorganisatieplan en het daaraan gekoppelde sociaal plan. Het door de vakbonden afgesproken sociaal plan zal echter door de vakbonden via ledenraadplegingen voorgelegd worden aan hun vakbondsleden. Pas na deze ledenraadpleging zal de vakbondsbestuurder zijn eventuele formele akkoord geven aan het sociaal plan. Reorganisatie en werkgelegenheid Op het moment dat een instelling een besluit tot reorganisatie heeft genomen, dan is daarmee impliciet vastgesteld dat er een grote kans is dat de werkgelegenheid in gevaar komt en dat gedwongen ontslag niet is uitgesloten. Op dat moment is het aan de vakbonden om, samen met de directie, een sociaal plan overeen te komen. Het zal duidelijk zijn dat het maken van afspreken over de inhoud van een sociaal plan voor een belangrijk deel weer afhankelijk is van het vastgestelde reorganisatieplan. In het reorganisatieplan zal namelijk vastgelegd worden op welke wijze de organisatie er uit moet zien na de reorganisatie. Hierin worden keuzen gemaakt t.a.v. o.a. de organisatorische vormgeving, het benodigd aantal functies, het verdwijnen van functies, nieuwe functies en het benodigd aantal formatieplaatsen per functie. Hier ligt veelal direct een dilemma, voor de instelling. Veelal is de analyse van de voorliggende problematiek grondig gedaan. De conclusie dat een reorganisatie noodzakelijk is kan dan veelal ook gerechtvaardigd getrokken worden. Echter de keuzen om tot een oplossing te komen vragen denktijd en tijd voor nader overleg met diverse betrokkenen. Het komt regelmatig voor dat het opstellen van een reorganisatieplan een periode van 3 tot 6 maanden in beslag neemt. In veel gevallen probeert de werkgever dan toch een aantal afspraken in het kader van een voorlopig sociaal plan af te spreken. Het zal duidelijk zijn dat afhankelijk van de ernst van de situatie hierin soms tegemoet gekomen wordt. Voorbeeld: Een instelling krijgt van de gemeente te horen dat met ingang van het komende jaar geen subsidie meer wordt gegeven voor een aantal projecten. Dit betekent een financiële strop van ruim 2 miljoen euro. De directie luidt de noodklok en besluit tot reorganisatie. Er wordt een extern bureau ingehuurd om op grond van een marktanalyse te komen tot adviezen voor een op te stellen reorganisatieplan. Met de vakbonden wordt vervolgens afgesproken dat in de periode van dit onderzoek er een aantal personeelsinstrumenten worden opgepoetst. Het extern bureau is een half jaar bezig met haar onderzoek en in diezelfde periode heeft een groot aantal medewerkers gebruik gemaakt van een van de maatregelen, waardoor de opgelegde bezuiniging nagenoeg in haar geheel was weggewerkt. De herinrichting zal vervolgens plaatsvinden zonder dat gedwongen ontslag nog aan de orde. Spelregels bij reorganisatie Afhankelijk van de sector waarin mensen werkzaam zijn worden er spelregels afgesproken tussen schoolbesturen en vakbonden. Deze spelregels zijn over het algemeen terug te vinden in de CAO’s. Bij reorganisaties wordt als spelregel meestal gewerkt met een zogenaamde fasering. In de praktijk worden er meestal 3 fasen onderscheiden. Fase Bevordering van de mobiliteit en zo nodig het natuurlijk Vrijwillige fase. Er mag geen dwang of druk 1 verloop op vrijwillige basis. Intensivering van het werkgelegenheidsbeleid om het doel van de reorganisatie te uitgeoefend worden. bereiken zonder dat er dwangmaatregelen moeten worden toegepast. Fase 1 start niet eerder dan nadat met de vakbonden overeenstemming is bereikt over een sociaal plan. nog geen gedwongen ontslag, Fase In deze fase wordt, naast de maatregelen uit fase 1, de maar werkgever kan 2 (resterende) boventalligheid per organisatorische eenheid vastgesteld. medewerker verplichten mee te werken. Mits dit redelijk is In deze fase gaat ontslag in. Fase In deze fase gaat het om de effectuering van eventuele Afhankelijk van situatie zal 3 gedwongen ontslagen op grond van de dan nog resterende boventalligheid en de nazorg ten behoeve van de juridische bijstand nodig zijn desbetreffende belanghebbenden. Reorganiseren is maatwerk Iedere reorganisatie is in principe een unieke situatie. Hier past maatwerk bij. De genoemde spelregels geven hierbij een kader aan, maar afhankelijk van de ernst van de problematiek zullen nadere concrete afspraken gemaakt worden. In de praktijk wordt vooralsnog een sociaal plan afgesproken voor de zogenoemde 1e fase. Deze fase wordt de vrijwillige fase genoemd. Wij zijn van mening dat de werkgever alle haar ten dienste staande middelen moet gebruiken om, middels diverse maatregelen, de werkgelegenheid voor haar medewerkers te garanderen. Aan de andere kant moeten medewerkers goed geïnformeerd zijn omtrent de toekomst van de instelling. Als medewerkers besluiten te stoppen met werken of wel willen overstappen naar een andere instelling om op die manier een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen, dan dient dit positief ondersteunt worden. Vakbonden zijn van mening dat in deze eerste fase alle ideeën en wensen op hun redelijkheid beoordeeld dienen te worden, zodat aan het eind van de 1e fase geconstateerd kan worden dat de werkgelegenheid geen gevaar meer loopt voor de dan nog in dienst zijnde medewerkers. Als de gemeenschappelijke conclusie is dat de 1e fase niet heeft geleid tot een noodzakelijk resultaat dan zal er pas gepraat gaan worden over de 2e fase. Het gaat dan over zaken als boventalligheid, objectieve criteria ten aanzien van afvloeiing, zoals anciënniteit en/of andere objectieve criteria. Onderwerpen in sociaal plan, o.a.: (Om)scholing; Tijdelijk andere werkzaamheden; FPU vanaf 58 jaar met aanvulling tot 70 %; Ondersteuning bij sollicitatie; Oriënteren op ander werk; o.a. stage lopen; Buitengewoon verlof; Minder gaan werken; Stoppen met werken; Outplacement aanvragen; Overplaatsing binnen of buiten bestuur; Sollicitatieverlof; Verkorte opzegtermijnen; Suppletieregeling bij aanvaarden ander werk; Suppletie reiskosten. Voorkomen van reorganisaties De noodzaak tot reorganiseren kan voorkomen worden. Voor mr’en is het van belang om bij de behandeling van het meerjarenformatieplan, niet alleen te kijken naar het komende jaar. Het is belangrijk om ook stil te staan bij prognoses voor de komende jaren. Is er sprake van een dalende tendens, dan is het zaak om ook direct te kijken naar de formatie. Hoe is de formatie samengesteld? Heeft iedereen een vaste aanstelling of is er ook een flexibele formatie? Hoe is de leeftijdsopbouw van de formatie en hoe is het verloopt in de komende jaren o.a. door FPU? Daarnaast is het van essentieel belang dat instellingen werk maken van een actief werkgelegenheidsbeleid. Een ander woord hiervoor is mobiliteitsbeleid. Voor met name grotere organisaties is het belangrijk dat haar medewerkers breed inzetbaar zijn, zodat bij eventuele knelpunten een medewerker makkelijk kan overstappen aar een ander organisatieonderdeel. Voorbeeld: Bij een ROC daalt het aantal leerlingen voor het vak huisschilder. Dit betekent dat de vakspecialist schilderen boventallig wordt. De vakspecialist wordt gekoppeld aan de vakgroep etaleren, waarbij het leren verven een apart aandachtsgebied is. Van buitenschilder schoolt de specialist zich om en geeft nu les aan leerlingen die zich richten op etaleertechnieken. Er wordt binnen de instellingen veel gesproken over integraal personeelsbeleid (IPB). Een belangrijk aspect van IPB is het stimuleren van competentie-ontwikkeling en mobiliteit, ondermeer door bijscholing of omscholing en de verdeling van werkzaamheden (taakdifferentiatie). Essentie is hierbij dat werknemers breed inzetbaar blijven en op die manier dus ook hun eigen werkgelegenheid kunnen waarborgen. Het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) is een methode om daarover tussen werknemer en werkgever afspraken te maken. Het voorkomen van reorganisaties met daarbij het aspect van mogelijk gedwongen ontslag is haalbaar als er echt serieus werk wordt gemaakt van een actief werkgelegenheidsbeleid (IPB, mobiliteit etc.) Relevante bepaling in WMO c.q. CAO’s WMO Art 5, 5e lid Bevoegd gezag dient de mr onverwijld in kennis te stellen als zij voornemens is over te gaan tot o.a. reorganisatie e WMO Art. 8, 1 lid a, Verwijzing naar art. 7 d en e waarin staat dat wijziging, omzetting, beëindiging, belangrijke inkrimping of uitbreiding, overdracht of omzetting of fusie WMO Art. 8, 1e lid b Vaststelling of wijziging van de inzet, de samenstelling daaronder begrepen, van de formatie in het volgende schooljaar WMO Art. 7 lid d Beëindiging, belangrijke inkrimping of uitbreiding van de werkzaamheden van de school of van een belangrijk onderdeel daarvan, danwel vaststelling of wijziging van het beleid terzake WMO Art. 7 lid e Overdracht of omzetting van de school of van een belangrijk onderdeel daarvan, respectievelijk fusie van de school met een andere school, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid terzake WMO Art. 7 lid h Vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de organisatie van de school WMO Art. 7 lid o Het oprichten van een centrale dienst CAO-PO Art. D1 Keuze uit twee modellen, namelijk: Ontslagbeleid werkgelegenheidsbeleid CAO-PO Art. D2 , D3 en Regeling rond werkgelegenheidsbeleid, kader D4 sociaal plan en regeling ontslagbeleid CAO-PO Art. H2 Mandatering overleg aan pgmr CAO-VO Art. 11.1 Bepaling mbt behoud werkgelegenheid middels Sociaal statuut of conform bijlage VIII CAO-VO Bijlage VIII Plaatsing functie in het risicodragend deel van de formatie (RDDF) CAOArt. G Werkgelegenheid en afvloeiing en verwijzing BVE naar sociaal statuut CAOHoofdstuk R Gedragsregels bij reorganisatie, veelal HBO verwerkt in een sociaal statuut of sociaal recht op informatie instemming pmr instemming pmr advies mr advies mr advies mr advies mr instemming mr CAOWVOI CAOOBD Art. 17, 2e lid Art. O-1 convenant Afspraak een sociaal statuut overeen te komen Afspraak een sociaal statuut af te spreken voor 1-1-2005