Hoe kan de opsporing en aansluiting van ondernemingen bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen beter worden geregeld? 1. Inleiding In Nederland geldt (nog) geen algehele pensioenplicht voor wat betreft tweedepijler pensioenen (collectieve bedrijfspensioenen). Toch zijn er situaties waarin werkgevers en hun werknemers verplicht worden gesteld tot deelneming in een pensioenregeling. Dit is het geval wanneer de bedrijfsactiviteiten van een onderneming onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds vallen en de onderneming niet wordt vrijgesteld van de verplichte deelname op grond van het vrijstellings-­‐ en boetebesluit Wet Bpf 2000. Ook geldt voor bepaalde beroepsgroepen een pensioenplicht wanneer er sprake is van een verplichtgestelde beroepspensioenregeling. In dit essay licht ik toe hoe het opsporingbeleid bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen op dit moment is vormgegeven en op welke punten dit beleid naar mijn mening kan worden verbeterd. Daarnaast ga ik in op wat in mijn optiek de voordelen zijn van deze verbeteringen voor de diverse belanghebbenden. 2. Juridische kader verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen In de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna, Wet Bpf 2000) is bepaald dat op verzoek van een voldoende representatieve vertegenwoordiging van sociale partners in een bedrijfstak (branche) een aanvraag tot verplichte deelneming aan een bedrijfstakpensioenfonds kan worden ingediend. Voorwaarde hierbij is dat de verzoekende partijen een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen. Is dit het geval – en is er geen sprake van overlap met werkingssferen van andere verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen – dan wordt door het ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid (hierna, ministerie van SZW) een verplichtstellingsbeschikking afgegeven. Vanaf dat moment zijn alle ondernemingen die, gezien de aard van hun bedrijfsactiviteiten, onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen verplicht om hun werknemers aan te melden bij het bedrijfstakpensioenfonds en verplicht tot het betalen van pensioenpremie. Naleving hiervan kan door het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds worden afgedwongen. Op grond van de wet kan een niet betaalde premie bij dwangbevel worden ingevorderd. Dit dwangbevel levert een executoriale titel op. Dat betekent dat het dwangbevel, zonder tussenkomst van een rechter, ten uitvoer kan worden gelegd. 3. Toetsingsmomenten Naar mijn mening zijn er tijdens de levenscyclus van een onderneming verschillende momenten waarop getoetst zou moeten worden of een onderneming onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds valt en daarmee gehouden is om zich hierbij aan te sluiten, te weten bij: − de oprichting van een onderneming; − een (gedeeltelijke) wijziging van de bedrijfsactiviteiten; en − fusies, splitsingen en overnames (voor zover de bedrijfsactiviteiten hierdoor (gedeeltelijk) wijzigen). 4. Belang van een tijdige aanmelding voor alle belanghebbenden Tom Josephs SPO essayprijs In de Wet Bpf 2000 is bepaald dat de Minster van SZW mededeling doet in de Staatscourant van de afgifte van een verplichtstellingsbeschikking. Zodra een verplichtstellingsbeschikking is afgegeven zijn ondernemingen die onder de werkingssfeer van de betreffende verplichtstelling vallen verplicht om zich bij het bedrijfstakpensioenfonds aan te melden. De praktijk wijst echter uit dat ondernemingen zich op de in de vorige paragraaf genoemde momenten vaak niet (tijdig) bij het bedrijfstakpensioenfonds melden en op een gegeven moment door het bedrijfstakpensioenfonds zelf worden aangeschreven. Dit kan naar mijn mening voor verschillende belanghebbenden tot ongewenste situaties leiden: − de onderneming: een werkgever wordt – voor zover deze onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt en niet wordt vrijgesteld van de verplichte deelname – alsnog met terugwerkende kracht bij het bedrijfstakpensioenfonds aangesloten en dient vanaf het moment van aansluiting pensioenpremie te betalen. Dit kan enorme financiele consequenties voor de onderneming hebben. Ook blijkt uit jurisprudentie1 dat het, in het kader van goed werkgeversschap, niet zonder meer mogelijk is om het werknemersdeel van de pensioenpremie met terugwerkende kracht op werknemers te verhalen. Bovendien kan deze situatie in langdurige juridische procedures uitmonden op het moment dat een verplichte aansluiting door een werkgever betwist wordt; − de deelnemers: hoewel ik van mening ben dat Nederland op het gebied van heldere pensioencommunicatie steeds beter wordt blijft het onderwerp pensioen voor de gemiddelde deelnemer toch erg ingewikkeld. Ingeval een onderneming met terugwerkende kracht wordt aangesloten komt dit de duidelijkheid van de pensioensituatie van een deelnemer mijns inziens niet ten goede. Zeker ingeval de werkgever een eigen pensioenregeling elders heeft ondergebracht die niet actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan de regeling van het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds. De werkgever komt in dit geval alleen voor vrijstelling tot deelneming in de verplichtgestelde pensioenregeling in aanmerking indien de regeling alsnog gelijkwaardig wordt gemaakt; − Het bedrijfstakpensioenfonds: een actief handhavingsbeleid en de aansluiting van ondernemingen met terugwerkende kracht leiden in mijn ogen tot hogere uitvoeringskosten van pensioenregelingen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Deze hogere uitvoeringskosten bestaan onder andere uit aanvullende bestuurskosten. Een bestuur(scommissie) zal regelmatig moeten onderzoeken of er (nieuwe) ondernemingen op de markt zijn die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Ondernemingen die daadwerkelijk onder de werkingssfeer vallen dienen vervolgens aangeschreven te worden. Indien de aansluiting niet betwist wordt dienen de deelnemersgegevens met terugwerkende kracht in de administratie te worden verwerkt en dient met terugwerkende kracht pensioenpremie in rekening te worden gebracht. Mocht een betalingsregeling voor de openstaande premie worden overeengekomen dient te worden bewaakt of de afgesproken regeling daadwerkelijk wordt nagekomen. Ingeval de onderneming de aansluiting betwist of om vrijstelling verzoekt kan dit leiden tot onaangename en langdurige aansluitsings-­‐ en vrijstellingsprocedures. Deze hogere uitvoeringskosten moeten uiteindelijk worden gedragen door het bestaande deelnemersbestand. 1 http://jure.nl/ecli:nl:ghlee:2012:bx8634 (LJN BX8634, Gerechtshof Leeuwarden, 200.091.353/01) Tom Josephs SPO essayprijs 5. Verbetermogelijkheden Al deze nadelige gevolgen voor alle belanghebbenden hebben mij ertoe aangezet om na te denken over mogelijke oplossingen om tot een betere vormgeving te komen van het opsporingsbeleid van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Allereerst ben ik ervan overtuigd dat lastige aansluitingskwesties en vrijstellingsprocedures voorkomen zouden kunnen worden wanneer een (nieuwe) onderneming reeds vanaf het moment van oprichting op de hoogte was geweest van de mogelijke verplichting tot aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds en wat de gevolgen kunnen zijn indien deze verplichting wordt genegeerd. Ik denk dat er twee middelen zijn die er samen toe zouden kunnen leiden dat bovengenoemde ongewenste situaties in de toekomst worden beperkt dan wel volledig worden geëlimineerd: 1. Duidelijk informeren van (startende) ondernemingen over een mogelijke verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds en toelichten wat de gevolgen voor een onderneming kunnen zijn van het uitblijven van een (tijdige) aanmelding; 2. Samenwerking tussen verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en (bijvoorbeeld) de Kamer van Koophandel om op voorhand ondernemingen in kaart te krijgen die mogelijk onder de werkingssfeer van een verplichtstelling vallen. 5.1 Verbetering informatievoorziening Als (startende) ondernemer krijgt men met allerlei vragen te maken. Er zijn instanties die ondernemers tips geven ten aanzien van de punten waaraan bij de oprichting van een onderneming moet worden gedacht. Naar mijn mening wordt het aspect inzake de mogelijke verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds hierbij vaak onderbelicht. Op de website, antwoordvoorbedrijven.nl , die onderdeel uitmaakt van het ministerie van Economische Zaken, staat bijvoorbeeld een “stappenplan bedrijf starten”. In dit stappenplan wordt nergens het onderwerp pensioen genoemd. Dit vind ik persoonlijk nogal jammer. Immers is pensioen een steeds belangrijker wordend onderwerp. Ook wordt naar mijn mening door de Kamer van Koophandel (hierna, KvK) en het UWV te weinig informatie gegeven over het onderwerp pensioen in relatie tot de mogelijke gevolgen van een verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds. Ten slotte vind ik dat de rol van de wetgever in dit traject te beperkt is geweest. In de Wet op het financieel toezicht is weliswaar bepaald dat adviseurs van werkgevers met betrekking tot tweedepijler pensioenen een voorgeschreven adviestraject dienen te volgen. De Autoriteit Financiële Markten heeft hierover een leidraad gepubliceerd waarin wordt aangegeven aan welke aandachtsgebieden een adviseur in dit traject aandacht dient te besteden. Een onderdeel hiervan betreft de verplichting voor adviseurs om na te gaan of de werkgever onder een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds valt.2 Maar hoe zit het dan als een werkgever geen advies inwint over tweedepijler pensioenen? Waarom kan het niet wettelijk worden voorgeschreven dat ondernemingen standaard bij de oprichting van een onderneming of wijziging van de bedrijfsactiviteiten, bijvoorbeeld door een KvK, over de mogelijke gevolgen van een verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds worden geïnformeerd? Kortom ik denk dat er op het gebied van informatieverstrekking aan ondernemingen over tweedepijler pensioenen nog enigszins verbetering te behalen valt. 5.2 Verbetering samenwerking 2 http://www.afm.nl/~/media/Files/wetten-­‐regels/leidraad/pensioenadvisering/leidraad_kwaliteit_pensioenadvisering_2.ashx Tom Josephs SPO essayprijs Daarnaast lijkt het mij een goed initiatief als bedrijfstakpensioenfondsen met één instantie afspraken maken over het uitwisselen van informatie inzake de bedrijfsactiviteiten van ondernemingen, om zodoende op voorhand in kaart te krijgen of ondernemingen onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds vallen. Persoonlijk denk ik dat de KvK de meest geschikte partij zou zijn om deze doelstelling te kunnen bereiken. Bij deze instantie komt immers alle informatie centraal binnen met betrekking tot de oprichting van een onderneming en de wijziging van bedrijfsactiviteiten. Aan de hand van de zogenaamnde SBI-­‐codes (Standaard Bedrijfsindeling)3 zou de KvK naar mijn mening eenvoudig kunnen toetsten of er aanknopingspunten zijn van de bedrijfsactiviteiten met de werkingssferen van de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Hierbij is het wel van belang dat de omschrijving van de de SBI-­‐codes, die de KvK hanteert, zo veel mogelijk aansluit op de omschrijving van bedrijfsactiviteiten in de werkingssferen. Het is hierbij overigens niet mijn bedoeling dat de KvK het hele toetsingstraject van de bedrijfstakpensioenfondsen overneemt. Ik denk hierbij meer aan een soort “prerecherche”/voorselectie. De KvK toetst alleen of er aanknopingspunten zijn met een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en informeert het bedrijfstakpensioenfonds hierover. Het is vervolgens aan het bedrijfstakpensioenfonds om de betreffende onderneming aan te schrijven en –bijvoorbeeld door middel van een vragenlijst of bezoek door een buitendienstmedewerker– na te gaan of deze daadwerkelijk onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt. Deze verantwoordelijkheid zou ik, in verband met de aard en complexiteit van deze procedures, ook helemaal niet bij de KvK willen leggen. De KvK krijgt wat mij betreft dus alleen een soort van signaleringsfunctie. Natuurlijk realiseer ik mij dat de afspraken ten aanzien van een dergelijke constructie of beter gezegd samenwerkingsinitiatief tussen bedrijfstakpensioenfondsen en de KvK goed moeten worden vastgelegd. Het kan naar mijn mening niet zo zijn dat de KvK door een bedrijfstakpensioenfonds aansprakelijk wordt gesteld op het moment dat geen, onvolledige of onjuiste informatieverstrekking plaatsvindt. Ook zal dit samenwerkingsinitiatief voor de KvK tot extra werkzaamheden en daarmee tot extra kosten leiden. Ik stel mij voor dat deze kosten in de vorm van een jaarlijkse contributie door de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen gedragen zouden kunnen worden. Dit leidt voor de bedrijfstakpensioenfondsen natuurlijk tot hogere uitvoeringskosten. Deze hogere uitvoeringskosten zijn in mijn optiek echter eenvoudig te verdedigen. Door de voorgestelde werkwijze zal immers het aantal ondernemingen dat met terugwerkende kracht wordt aangesloten en het daarmee verband houdende actieve handhavingsbeleid – mogelijk tot een mininimum– worden beperkt. De kosten die voor de samenwerking met de KvK worden gemaakt wegen volgens mij dus eenvoudig op tegen de kosten die uiteindelijk met deze nieuwe werkwijze kunnen worden bespaard. 6. Conclusie We hebben hiervoor kunnen zien dat de wetgever in bepaalde situaties deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verplichtstelt. Vervolgens bestaat er voor ondernemingen een wettelijke grondslag om zich bij een bedrijfstakpensioenfonds te melden ingeval de bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. De praktijk wijst echter uit dat ondernemingen zich vaak niet (tijdig) bij het bedrijfstakpensioenfonds melden. Dit zorgt voor onnodige extra uitvoeringskosten voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en leidt tot ongewenste situaties voor werknemers en werkgevers. Door ondernemingen vooraf goed te informeren en een goede samenwerking tussen 3 Ieder bedrijf dat zich inschrijft in het Handelsregister krijgt een SBI-­‐code. Deze code geeft aan wat de belangrijkste bedrijfsactiviteit is. Tom Josephs SPO essayprijs verpichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en bijvoorbeeld de KvK te realiseren zouden naar mijn mening dergelijke aansluitingskwesties voorkomen kunnen worden en uitvoeringskosten kunnen worden bespaard. Bovendien weten werknemers bij een tijdige aansluiting vanaf het begin waar zij aan toe zijn en zijn zij verzekerd van een (hopelijk goed) pensioen. Heerlen, 2 november 2014 Tom Josephs SPO essayprijs