Medische gezondheids-psyschologie Prof. O. Vandenbergh

advertisement
Medische
gezondheidspsyschologie
Prof. O. Vandenbergh
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 1
Inleiding
I.
Ontwikkelingen in de geneeskunde
A) Verschuiving in het tableau van ziekte- en sterftecijfers
-
Verschuivingen: monocausaal  multicausaal  multifactorieel
Akuut  chronisch
-
Gezondheidsverschillen: socio-economsche ontwikkelingsstatus ve land
Socio-ecomische klasse binnen een land
Geslacht (“women get sick, man die”: vrouwen worden 5-6
jaar ouder, maar hebben meer symptomen allerlei)
 BE: levensverwachting bij geboorte 82 (vrouwen) en 76 (mannen). RR voor
mannen op overlijden is voor verschillende oorzaken >1 (noot: 3 voor zelfmoord, maar
vrouwen ondernemen meer pogingen). Vnl dr levensgewoonten ipv genetica, enkel roken
kan 40% vh verschil veklaren: de laaste tijd verandert dit en leven vrouwen ongezonder
 armen X-keer meer kans te overlijden dan rijken. Klasse afhankelijk van inkomen,
vermogen, opleiding, beroep, woning, woonbuurt…
-
Drie grote doodsoorzaken: hartaandoeningen, kanker, CVA
 1900: 20% vs 40 % infectieziekten (11)
 nu: 60% vs 5% infectieziekten
(ongevallen nemen wat in belang toe: mobieler, ook vrouwen komen buiten)
-
Risicofactoren:
 hart- en vaat: roken, hypertensie (silent disease; grootste probleem: therapietrouw,
serumcholesterol (eten, beweging, diabetes, stress)
 kanker: roken, carcinogenen op werk (drank, eten)
 ongevallen: alcohol, gordel, snelheid
 griep/pneumonie: roken, vaccin
 diabetes: obesitas
 leverlijden: alcohol (eten)
-
WHO: 80% premature overlijdens voorkomen door gezond dieet, beweging & niet
roken of drinken
Grootste aantal premature doden owv behavoriaal patroon (40%: > dan genen, sociale
klasse, GZZ en omgeving): CAVE enthousiasme nr genetisch onderzaak, dat
prioriteiten doet vergeten. Onderzoek naar samenspel beide moet w gepromoot.
> 40% overlijdens onder 74 jaar in Belgie is volledig vermijdbaar. Bij vrouwen vnl
door medische interventie (borstkanker), bij mannen door primaire preventie (dieet,
roken…). Absoluut aantal overlijdens bij mannen ligt veel hoger.
4 grote killers WHO (vermijdbaar): cardiovasulair, diabetes (endemisch binnen 20jr),
kanker, chronic repiratory disease
-
-
-
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 2
-
-
Mannen: 1/3 YOLL door lonkanker, ischemische hartziekten (IHZ) en suicide. YOLL
is 1.5x meer dan bij vrouwen
Vrouwen: ¼ YOLL door borstkanker, lonkanker, suicide
Belang ongevallen en suicide owv jonge slachtoffers. IHZ en kanker owv aantal
slachtoffers.
Zelfmoord stijgt bij weduwnaars: mannen zijn veel minder goed in het mobiliseren
van sociale steun. Hun vrouw is vaak enige met wie ze een emotionele band hebben
(vs vrouwen die die spreiden over meerdere mensen). IHZ stijgt met ouder worden,
zeker bij stress (we moeten superproductief zijn vr veel loon en vakantie)
Budget preventie van Vlaamse overheid: 0.15% vh federale GZZ budget. Curatie is
federaal, preventie regionaal
WHO raport
- top equivalent full health LV: 74.5 jaar (Japan) vs bottom 33.5 jaar (Ethiopie)
 scheiding afval-drinkwater, malariabescherming, aidspreventie
-
40% doden door 10 belangrijkste risk factors (volgende 10 risk factors maar 10%):
Ondergewicht, unsafe sex, hoge BD, roken, alcohol, slecht water/sanitair/hygiene,
ijzertekort, rook binnen door brandstof, cholesterol, obesitas
 cave obesitas!
 snelle tabakepidemie, vnl in ontwikkelingslanden (meer loon, lakse regels)
 alcohol doodt enorm door kanker, moord&geweld, ongevallen, epilepsie…
-
aanbevelingen:
 focus op belangrijkste risicofactoren
 preventie
 samenwerking internationaal, intersectorieel, regering-gemeenschap-individu
 aanpak volgens plannen WHO zou LV enorm verlengen
 PREVENTIE IPV BEHANDELING
Preventie
- beste investering in GZZ is opleiding van vrouwen: meer economische ontwikkeling
en ze geven het door aan hun gezin (kinderen profiteren van loon moeder, niet per se
van vader)
- vervaging grens gezond-ongezond: jaren op voorhand te voorspellen wat je zal krijgen
 actieve betrokkenheid mensen nodig vr gedragsverandering
- probeem preventie: non-event, dit heeft geen psychologische impact. We gaan ervan
uit dat ons toch niks overkomt, het is moelijk te motiveren voor gedragsverandering
zonder effect
- misvatting: “kennis helpt”
 rookgedrag artsen = hun populatie
 keuze maaltijd: lekker >> makkelijk > prijs > gezond (we mikken op ‘gezond’)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 3
B) Medisch-technische mogelijkheden vs QOL
Verlenging ve (ziek) leven vs zo lang mogelijk gezond (compressie morbiditeit)
 we proberen zieke levensjaren toe te voegen: beter gezonde
C) Toenemende erkenning voor de rol van patiëntengedrag
-
-
-
II.
patiëntgedrag:
 Therapietrouw (illness theory)
 Leefstijl (habits)
 keuzes (genetic counselling)
Health practices: enorme impact op mortaliteit
 7-8u slaap
 Niet roken
 Ontbijten
 Max 2 alcoholische dranken/dag
 Regelmatig sporten
 Niet snoepen tussen maaltijden
 Max 10% overgewicht
Therapietrouw kan veel groter effect hebben dan eender welke verbetering van
specifieke medische behandelingen
 “blame the victim strategy”: arts medeverantwoordelijk vr therapietrouw
 motivatie is niet stabiel. Het grootste als therapie meteen aansluit bij akute nood
(“vermager!” helpt niet, aB wel zolang het kind nog ziek is maar kuur zelden uit)
Ontwikkelingen in de psychologie
A) Uitdeinen vd klassieke psychosomatiek
Holy 7: astma, neurodermatitis, duodenumulcer, colitis ulcerosa, reumatoide artritis,
essentiele hypertensie, hyperthyroidie
B) Opkomst experimentele psychofysiologie en gedragwetenschappen ( affective
neuroscience, psychophysiology of stress)
- autonomic regulation/balance
- behavioral endocrinology
- psychoneuroimmunology PNI
- gene-environment interactions: cognitieve en emotionele ontwikkeling(sstoornissen);
Barker hypothese (the developmental origins of chronic adult desease)
C) Toepassing van gedragstherapeutische interventies bij somatisch ziekten
-
behavioral medicine
bio-feedback: als mensen hun eigen parameters te zien krijgen, kunnen ze die na
training zelf beïnvloeden
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 4



epileptici veranderen eigen hersengolven
hartritme (voorgesteld als ballon die ze zo hoog mogelijk moeten krijgen)
kinderen leren spieren te ontspannen voor lumbaalpunctie (hondje dat te slapen
moet w gelegd)
D) Studie van gedrag van zieke mens
-
ziektetheorie
hanteringsgedrag: coping with disease; psychomaintenance
 type D persoonlijkheid: distressed personality type
Negatieve affectiviteit, sociale inhibitie, verdrukking van negatieve emoties
9x op recidief na CVA in 5jr (vs 4x): meer dan de toestand vh hart, maakt gedragspatroon
bepaald dr gevoelens het verschil tss leven-dood
 ruglast (hoofdzaak absenteïsme): 80% is na een week weer aan het werk, de kosten liggen
bij de 8% die na een half jaar nog thuis is (voorspelbaar wie).
Reden thuisblijven: fear avoidance tot 2 maand; psycho-sociaal, fear-avoidance of fysiek als
langer
Fear avoidance = angst vr beweging -> deconditionering -> meer en sneller pijn -> meer fearavoidance: rugproblemen ontstaan dr foute beweging w chronisch dr gedrag en gevoelens
 self-management: patiënten leren klachten te herkennen en in te grijpen.
bv COPD-patienten (vb chronische ziekten): laat hen aanzienlijk minder beroep doen op
gezondheidszorg (hospitalisatie, consultaties… ). Effectiever dan eender welke therapie.
Chronic care model: interactie tss geïnformeerde actieve patiënten en een voorbereid medisch
team zorgt voor betere outcome
III.
Ontwikkelingen in de maatschappij
-
kosten/baten vd (curatieve) GZZ
opkomst gezondheids- en milieubewustzijn: gezond zijn ligt voor een deel in eigen
handen; metaforische bijbetekenis van gezondheid
hoewel mortaliteit sinds 1960 nog amper afneemt (vnl na overwinning infectieziekten),
stijgt de proportie vh BNP besteeds aan GZZ exponentieel
Noteer: voor veel infectieziekten was de mortaliteit al grotendeels gedaald vóór de
opkomst van vaccins!
IV.
Een biopsychosociaal model




biologische interactie
single factor model
mind/body scheiding
patient is passief lijder
biopsychosociale interacite
multifactor model
holistische visie
patient is medeverantwoordelijk
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 5



arts=beslisser in autoritair model
curatief georiënteerd
afwachtend
arts=adviseur is collaboratief model
preventief georiënteerd
aandacht voor gezonheidspromotie
Deel 1: preventieve gedragsverandering en
gezondheidspromotie
ALGEMEEN
-
primaire preventie: ziekte voorkomen
secundair: vroege detectie en interventie (bv borstkankerscreening)
tertiair: voorkomen verergering en herval (bv gedragsverandering)
-
universeel
selectief (bv mannen boven 55)
geïndiceerd: wie risico loopt (bv hoge BD)
Health field concept: invloed op gezondheid van
 biologische factoren
 levenstijl
 organisatie GZZ
 fysische en sociale omgeving
I.
Planningsmodel voor projecten in gezondheidspromotie
PLANNING
1. analyse gezondheid & levenkwaliteit (incl epidemiologische analyse)
2. analyse gedrag & omgeving
3. analyse determinanten (bv kennis = slecht; liking = sterk)
4. doelstelling
5. ontwikkeling interventie
6. implementatie interventie
EVALUATIE: van alle bovenstaande in omgekeerde volgorde
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 6
 probleemanalyse: 1-3
II.
Probleemanalyse
A) epidemiologische analyse van gezondheidsprobleem
-
mortaliteit/morbiditeit/beiden?
-
Gericht op probleem/doelgroep/probleem in doelgroep:
1. omvang
2. spreiding: * tijdstippen/plaatsen/personen
* sociale, economische, demografische aspecten
3. Ernst: * individueel (subjectieve ervaring/QOL)
* maatschappelijke druk (economisch)
-
Informatiebronnen
1. overheidsstatistieken (bv vlaamse gezondheidsindicatoren)
2. enquetes
3. eigen bevragingen
-
Epidemiologische parameters
1. Prevalentie P: n gevallen ziekte in een bepaalde populatie en periode
 puntprevalentie, jaarprevalentie
2. Incidentie I: n nieuw gediagnosticeerde gevallen in een bepaalde populatie en
periode (bv n/1000/jaar).
Betere parameter dan P: I daalt bij minder toestroom nieuwe gevallen, P door
genezing of dood (bv dr oorlog daalt aids P want geen GZZ)
3. relatief risico RR: relatieve kans op een aandoening geassocieerd met een bep
factor (zie slide 6)
4. attributief verschil AR: verschil in riscico dat kan worden toegeschreven aan
een factor
5. attributieve proportie van geexposeerden APe: proportie van bv sterfte in een
deelpopulatie die blootgesteld is aan een risicofactor, die geassocieerd is met
de blootstelling eraan (bv proportie rokers met longkanker geassocieerd met
roken)
6. attributieve proportie van de populatie APt of etiologische fractie: proportie
van bv sterfte in een populatie die geassocieerd is met een risicofactor, waarbij
slechts een deel van de populatie is blootgesteld aan die factor. Bv proportie
longkankerpatienten op alle Vlamingen die geassocieerd is aan roken
WHO: voorbeelden
- YLL (years of life lost): n doden x standaard LV op de leeftijd van overlijden
- YLD (years lost due to disability): I x gemiddelde ziekteduur x wegingsfactor (afh van
Ernst ziekte: 0 = gezond en 1 = doodj)
- DALY (diability adjusted life years): combinatie van de tijd geleefd in disablilty en
tijd verloren door prematuur overlijden  1 DALY = 1 verloren gezond jaar
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 7
-
-
HALE (healthy life expectancy): LV in gezonde jaren, rekening houdend met de jaren
in minder dan volledige gezondheid (belang om ook niet-fatale ziekten die hier op
invloed hebben aan te pakken, ipv enkel mortaliteit)
QALY (quality adjusted life years): gebruikt in kosteneffectiviteitsanalyses. Gemeten
dr vragenlijsten met 0 = dood en 1 = een jaar in perfecte gezondheid
B) Gedrag- en omgevingsanalyse
Epidemiologie  gedragsanalyse
Bv Brandwonden bij kleuters:
Moeilijkheid bij preventie is onduidelijkheid over de oorzaak. Hier kreeg elk gezin met
brandwonden een zo gelijkend mogelijke match zonder en werden de verschillen tussen beide
onderzocht bv ovenruit die wel/niet warm wordt.
 relatief risico steeds koppelen aan hoe prevalent het risico is bv mengkranen geven een
hoog risico, maar komen amper voor.
 preventie: social engineering of individueel probleembewustzijn?
 social engineering (verbod verkoop warme ovenruiten) doen waar mogelijk, maar niet
altijd evident
 probleembewustzijn: je bereikt mensen die je niet moet bereiken
bv. Folders gelezen door hooggeschoolden
bv. Vrouwen komen voor cervixuitstrijkje als ze al vermoeden hebben van kanker
(beter dokters aansporen systematisch uitstrijkjes te nemen)
bv. Anti-rookcampagnes bereikten niet-rokers, die sociale druk gingen uitoefenen
Gedragsanalyse
Aandachtspunten:
1.scheiding van gedrags- en niet-gedragsvariabelen
 epidemiologische vs gedragsvariabelen
bv. Geslacht (niets aan te doen) vs geslachtsverschillen in gedrag
bv. Medische units (inname kCal, eiwitten, vet) vs psychologische units (eten
chocola)
 gedragsepidemiologie  gedragsecologie
2. Associatie, oorzaak, risicofactor
 experimentele methode als evidentie?: waar mogelijk
 (biologische) plausibiliteit
 Volgorde in de tijd
 Sterkte vh verband
 Dosis-effectrelatie
 Consistentie in verschillende onderzoeken
3. Functie vh gedrag:
 1 gedrag = vele functies
 1 functie = vele gedragingen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 8
Bv vele ongewenste gedragingen zijn terug te leiden tot één factor. Als lln vaak
afzwakken in het cascadesysteem vh onderwijs, stoten ze zich af tegen de
maatschappij en gaan sneller roken, drinken etc. Vertegenwoordigers vd maatschappij
helpen niet (schoolarts kan roken stimuleren), peer leaders wel
 Functionele dynamiek: functieverschuiving in de tijd; funtionele autonomie
Als gedrag een gewoonte wordt, valt de functie weg en is het ook amper te
veranderen (bv tanden poetsen, gordle dragen, ook slecht gedrag)
“problem behavior theory”
Categorieen van gedragsdeterminanten
1. sociaal-cognitieve factoren (kennis, attitudes…)
2. omgevingsfactoren die gedrag uitlokken bv voorzieningen, (sport), wetgeving, fysisch
(drankwinkel ongecontroleerd nabij)
3. omgevingsfactoren die gedrag bekrachtigen bv economische prikkels, sociale druk…
Informatiebronnen
1. gedragsmodellen (literatuur)
2. onderzoek van vertegenwoordigers uit de doelgroep
C) theoretische modellen voor preventieve gedragsverandering
1. Volgzaamheidsmodel (compliance):
“mensen doen het fout omdat ze niet beter weten”  werkt op kennisoverdracht (zal gedrag
niet echt veranderen)
- Communicaties: levendig, kleurrijk, kort, helder (flesh formula), amper
jargon/statistieken, case histories
- Communicatiebron: prestigieus, betrouwbaar (afh v ontvanger bv peer leaders)
- Ontvanger: pro (belicht enkel pro’s) of contra (pro’s en contra’s)
- Argumenten: primacy effect (veiligheidsadvies bovenaan de bijsluiter), recency effect
- Framing: winstframing voor protectief gedrag (met gordel x% meer kans op veilige
rit), verliesframing voor gedrag met onzekere uitkomst en/of ziektedetectie (zonder
gordel x% meer kans op zwaar ongeval)
- Conclusies: expliciete actievoorschriften
- Vragen van extreme/onaanvaardbare gedragsverandering: afwijzing vd boodschap
2.
Schrikinductie:
heeft effect
werkt kortdurend zonder herhaling
herhaling  habituatie
extreme schrikinductie: soms ongewenste angst (health anxiety) of afkeer vd
boodschap
- netto effecten zijn niet beter dan positieve appeals
 verkies positieve boodschappen
-
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 9
3.
SEU-model (subjective expected utility):
Mensen trachten steeds hun voordeel te maximaliseren
- SEU is de kans dat een bepaald gedrag een bepaald gevolg heft, vermenigvuldigd met
de subjectieve waarde van dit gevolg
- Subjectieve vs objectieve uitkomstschattingen: heel gebiased
 spectaculaire uitkomsten worden overschat (bv onveilig vliegtuig)
 belang van toevallige voorbeelden (availibility)
 onrealistisch optimisme: positive illusions. We rijden beter dan anderen, hebben
minder kans op kanker en meer kans om beter te worden…
 depressieven schatten de wereld correcter in. We moeten onszelf beter en
veiliger zien dan de anderen om gelukkig te zijn
- tijdsweging: onmiddellijke gevolgen hebben meer impact
- zelf-effectiviteit
- rol sociale context:
 expliciete goed- of afkeuring (sociale druk)
 impliciete sociale norm
 motivatie tot aanpassing vd norm
bv vrouwen dragen minder lelijke veiligheidsschoenen; rokers stoppen owv sociale
druk, niet vr kanker
- obstakels
- gedragsverandering als proces
4.
health belief model:
mate van ervaring gezondheidsbedreiging
 algemenen gezondheidsvoorwaarden
 ervaren kwetsbaarheid voor aandoening (ik vrij vaak onbeschermd)
 geschatte ernst vd aandoening (mensen met HIV gaan dood)
- attitude tegenover de actie:
 opvatting dat een bepaalde actie:gedrag de bedreiging kan reduceren (geen HIV
met condoom)
 opvatting dat de voordelen opwegen tegen de nadelen (condooms zijn niet
comfortabel)
-
5.
Planned behavior model (ASE model – Kok):
Attitude (goed/slecht idee) + sociale invloed (wat wordt van je verwacht)+ eigen effectiviteit
(denk je het te kunnen)  gedragsintentie
Gedragsintentie + barrières + vaardigheden  gedrag
Je kan taxeren waar de doelpopulatie zit qua variabelen: voor nog veel voorbereiding voor je
gedragsverandering kan vragen (gaat in stadia, is geen gevolg ve eenmalige beslissing)
6.
Stages of change (dynamisch):
Precontemplatie  contemplatie  voorbereiding  actie  behoud of terugval




Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 10
Verandering lukt zelden vd 1e keer
Motivational interviewing: het verschuiven vd stadia bij de patient brengen om hem te
motiveren (moet elke arts kunnen)
7.
-
precaution adoption model, Weinstein (dynamisch):
drie stadia: ik weet ervan  het kan gevaarlijk/belangrijk zijn voor sommigen  het
is gevaarlijk/belangrijk voor mij
Drie cruciale variabelen: probabiliteitsperceptie, ernstperceptie, waargenomen
efficiëntie vh alternatief
Beslissing tot gedragsverandering
Gedragnsverandering: messy desk analogie
Behoud: feedback!
a)
b)
c)
d)
III.
bv cholesterolverlagende margarine
bv brandalarm
bv dragen gehoor- en gezichtsbescherming
bv verandering levenstijl: minst gunstig, meest noodzakelijk
Keuze van strategie en interventieplanning
Interventie & implementatie:
- keuze interventiedoelen
- keuze methodieken & technieken
- ontwerp van interventie
- opstellen implementatieplannen
- opstellen evaluatieplan
A) keuze van interventiestrategie
-
Social engineering of individuele gedragsverandering?
Taxatie veranderbaarheid vh gedrag
 gevoelde ernst
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 11
-
 subjectieve probabiliteit
 ervaren temporele relatie
 subjectieve kosten-baten (inspanning, sociaal)
 met 4 vragen te weten hoe veranderlijk het gedrag is (zie tekst)
Redenen vr stabiliteit v gezondheidsgedrag
 Aangeleerd in krachtige omgeving
 Onrealistisch optimisme
 Habit-status
 Vaak verslavingscomponent
B) Interventieplanning
-
-
Aandachtspunten:
 (sub)doelen, acties, timing, budget
 Te betrekken personen en organisaties
 Rollen en taakafspraken
 Evaluatiemomenten en –methoden
 Valorisatie van projectresultaten
methode:
 werkplan opstellen
 betrekken vd doelgroep
 uittesten van programma-onderdelen
1. specifieke programmadoelen
 kies gedragsdoelen
 bepaal determinanten
 kies doelgroep(en)
2. theoretische methodieken en praktische technieken
 bedenk methodieken bij doelen vanuit theorie en literatuur
 vertaal methodieken in technieken
3. programmaontwerp
 combineer technieken in een plan
 ontwerp materialen
 test materialen uit bij een doelgroep
4. implementatieplan
 stel een werkgroep samen
 kies implementatiedoelen
 stel een implementatieplan op
5. evaluatieplan
 bepaal evaluatiemethoden
 stel vragen op voor procesevaluatie
 stel vragen op voor effectevaluatie
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 12
 stel een evalutatieplan op
Voorbeelden van methodieken per determinant:
- kennis: infooverdracht, stimulatie actieve infoverwerking
- risicoperceptie: risicoinfo, enge voorlichting, confrontatie, evaluatie eigen gedrag
- attitudes: overredende communicatie, nieuwe argumenten, zelf(her)evaluatie,
geanticipeerde spijt
- sociale invloed: sociale vergelijking, versterken assertiviteti en weerbaarheid,
mededeling, vermijden
- eigen-effecitiviteitsverwachting: modelling en demonstratie, begeleid leren en
feedback, herattributie
- heboud van gedragsverandering: implementatie intenties, goal setting en feedback,
terguvalpreventie, herattributie
- sociale normen: mobiliseren van sociale stuern, versterken van sociale netwerken,
modelling in massamedia
- barrières: community building en ompowerment, conscientization, lobbyen
C) procesevaluatie
-
evaluatie vh implementatieproces
evaluatie vd keuze van interventie
D) effectevaluatie
-
evaluatie van effecten op determinanten
evaluatie van effecten op gedrag
evaluatie van gezondheidseffecten
effect preventiepakketten in scholen (bv aids): kennis > adoptie > gebruik > bedoeld gebruik
bv lessenpakket rond roken: na twee jaar ontwerp, reageerde 15% scholen, 7.5% deed iets nl
het tonen vd video (gedragstechnieken niet gebruikt). Effect op rookgedrag was nihil. Dus:
we laten veel kansen liggen, gebruiken de knowhow niet.
ES = effect size (groot of klein effect -> niet hetzelfde als p-waarde). Bv
zwangerschapspreventie bij jongeren: enige grote ES is afstaand school – centrum waar
anticonceptie te krijgen is
IV.
-
Evaluatie en kritieken
gericht op het beïnvloeden van gedragsintenties
problematisering van gezondheidsgedrag
overschatting vh belang van allerlei gezondheidsoverwegingen
onderschatting vd rol van emoties, routines, verslaving
eindverantwoordelijkheid bij het individu
omgeving gereduceerd tot storende variabel ipv belangrijke sturende variabele
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 13
VOORBEELDEN
I.
Rookgedrag en verslaving
A) socioculturele context en genotsmiddelen + gedragsepidemiologische aspecten
-
-
-
-
we kunnen niet zonder genotsmiddelen: in alle culturen.
Wat we aanvaardbaar vinden, is socio-cultureel bepaald: verkoop van hard-drugs als
alcohol en nicotine vinden we normaal (Arabie niet), nieuwere zijn illegaal hoewel
niet schadelijker  historische en maatschappelijk bepaalde wetgeving, onlogisch
1e tabak in Europese hoven (gekauwd) tot 18-19e E. Verder gedruppeld naar chique
koffiehuizen (sigaren). Later, 19e E naar lagere regionen bevolkingspiramide: dikke
sigaren zijn te duur, dus sigaretten. Pas in ’70, als vrouwen beginnen te werken,
nemen ze rookgedrag mannen over.
1997-2004:
 Daling mannelijke rokers (licht en zwaar), lichte stijging vrouwelijke zware rokers
 Daling jongens, stijging meisjes (15-24jr)
 Er zijn op elke leeftijd meer mannelijke rokers, vooral vanaf 55
Overlijden boven 35 vr 28% (mannen) en 6% (vrouwen) dr tabak
Een half miljard vd wereldbevolking zou gedood worden dr tabak
Kinderen roken passief mee: laag geboortegewicht, wiegedood, bronchitis,
pneumonie, middenoorinfecties, astma… later evt longkanker, IHD
Enorme stijging in 3e wereld: minder gereguleerd, grote reclamecampagnes
Rookgedrag artsen weerspiegelt dan vd populatie: kennis helpt niet (enkel
pneumologen ed roken minder)
B) Waarom begint met te roken?
Dynamisch ontwikkelingsmodel
Jongeren
- Kritieke leeftijd 12-14 jaar: hier beginnen jongeren massaal te roken
 Gem 13 vr 1e volledige sigaret: 30% op 12, 80% op 14 en bijna 100% op 15
 Stijgend aantal zelfgeraporteerde dagelijkse rokers tot +30% op 17
- Us: kans om te beginnen roken stijgt exponentieel van 12 tot 20 jaar, daalt daarna stijl
en vanaf 25 jaar nog amper kans voor wie dan nog niet rookt
- Duurt zo’n twee jaar om habit smoker te worden
- BSO > TSO > ASO (meer en jonger) met binnen elk jongens > meisjes (eerder
vroeger)
- Dalende trend bij jongeren: vnl bij jongens, zodat onder 17 nu evenveel meisjes roken
als jongens
- Directe omgeving: belangrijke predictor
 Vrienden > moeder > vader
 Thuis mogen roken (vnl in BSO)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 14
Dynamisch ontwikkelingsmodel v Leventhal
1. Preparatie – beeldvorming:
 Beeldvorming: familie > peers > media  cf roken als ‘volwassen
gedrag’, ideaal v pubers
 Beschikbaarheid (vaak samen met beeldvorming)
DUS: als roken bij het beeld van ‘de volwassene’ hoort en makkelijk te
bereiken is, is startkans groot. Cf marlboro cowboy reclame: komt geen
sigaret in voor, maar promoot zelfbeeld (enorm bestudeerd)
2. Experimenteerstadium
3. Occasioneel roken
4. Regulier roken
0-1 sigaret:
> beste vriend rookt
> sensation seeking, risk seeking
1-2 sigaretten:
- sensation seeking
- snelle doorstromers: dispositionele factor nl. moedeloosheid, hopeloosheid om doelen
te bereiken
- trage doorstromers: omgevingsfactor nl. vrienden
+ 4 sigaretten: zeer hoge kans verslaafde roker te worden
Algemene predictoren substantiemisbruik:
- omgeving:
 beschikbaarheid
 weinig beloning/waardering in gezin
 peer pressuren
- dispositie:
 sensation seeking
 laag zelfwaardegevoel
 angst voor verwerping
!!! “kennis” staat in geen enkel lijstje. Vele determinanten zijn niet/moeilijk te beinvloeden
 sociale competentieontwikkeling zou beste preventie zijn (goed zelfbeeld, bestand
tegen druk)
C) waarom blijft met roken?
Een generisch verslavingsmodel
-
determinanten om te beginnen of blijven roken, kunne verschillen
zelf geraporteerde redenen: stimulatie, bezigheid, smaak/plezier,
spannings/angstregulatie, gewoonte, verslaving
fagerstrom test vr fysieke afhankelijkheid: hoeveel, wanneer (vnl ’s ochtends; meteen
na opstaan; ook als ziek; slechtst te missen ’s ochtends)
roken is enorm contextafh: elk roker kan zeggen wanneer hij sigaret moét hebben en
wanneer hij enkele uren zonder kan - belangrijk om stoppen te begrijpen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 15
-
pavloviaanse conditionering: contextafh roken
EXAMEN (generisch verslavingsmodel!): slide
- farmacologisch leren:contextafh roken
bij herhaaldelijk aanbieden ve sterke stimulus, verzint het lichaam processen om
dezeinbreuk op de homeostase te counteren: b-respons als antwoord op de a-respons.
De a-respons (gedurende stimulusaanbiedening) blijft constant, maar de b-repons toe
(langzaam opkomend met latentie na stimulusonset, langzaam verdwijnend met
latentie na stimulus offset) en de latentie ervan daalt
 netto effect (algebraische som): positieve piek bij stimulusonset, positief plateau
gevolgd dr grotere negatieve piek bij stimulus offsets. De hoogte van positieve
piek en plateau daalt bij herh blootstelling, die vd negatieve piek stijgt
bv sauna: eerst kleine schokreactie, dan goed vol te houden. Hoe erger de hitte
voelde, hoe beter je je achteraf voelt
bv duvel: bij 1e duvel kleine b-respons. Na oefening w die intenser en sneller, je
voelt dus minder vd duvel zelf. Uiteindelijk voel je je slecht als hij op is en neemt
er nog een
 b-respons is conditioneerbaar: wordt geinduceerd als het licham inbreuk op de
homeostase verwacht. Als de inbreuk niet komt, voel je het blote b-proces.
Bv als je je vast glas duvel niet drinkt, voe je je even slecht als dat duvel je goe
dlaat voelen: opl dr te drinken
Bv als je een rat geregeld in de frigo zet, maar die op een keer niet koud is, merk je
toch toegenomen lichaamstemperatuur
Bv als je nl tranquillizers neemt als gespannne, is b-respons tegengesteld aan
ontspannende effect. Je kanniet meer zonder, want als je niks neemt, komt er nog
extra spanning bij
 op alles toe te passen
-
aanleren van tolerantie: leergeschiedenis bep mee effect
ratten die in één kooi steeds morfine krijgen en in een andere niet, zullen bij
testfase enkel morfinetolerantie tonen in die ene kooi, al hebben ze bij tests in de
andere kooi evenveel morfinebeurten achter de rug. In de andere kooi vertonen de
ratten ongeveer dezelfde effecten voor analgesie, activiteit en temperatuur als
controles. Enkel wat letale dosis betreft, is die het hoogst in de vertrouwde kooi,
maar elders toch ook substantieel hoger dan voor controle
bv stel een vrouw stopt met werken terwijl haar man nog een drukke baan heeft. Ze
steekt veel tij in het koken en zet er wel eens een aperitiefje bij: associatie met aperitief en
koken groeit. Als man op onregelmatige uren thuiskomt, schenkt ze wat bij als hij later is.
Na jaren drinkt ze enorm veel. Uiteindelijk ontdekt en nr afkickcentrum gebracht, waar ze na
enkele dagen volledig afkickt. Weer thuis hervalt ze onmiddelljk.
 Contextgebonden mechanisme v verslaving maakt ze zo verschrikkelijk moelijk te
behandelen
Bv Wie alcoholverslaafd wordt dr op café te gaan, kan eig enkel afkicken op café
(klinisch niet praktisch: grote hervalkans)
Bv pavlov: bel laten horen zonder vlees  salivatie stopt
Extinctieprocedure is theoretisch het beste model, maar in de praktijk enorm
moeilijk
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 16
-
afleren van tolerantie:
ratten die gewend zijn in één kooi morfine te krijgen en daar plots geen meer krijgen,
verliezen hun tolerantie. Ratten die de ene kooi gewend zijn en geen morfine meer
krijgen in een andere kooi, zijn nog steeds tolerant als ze weer in de 1e kooi geplaatst
worden. Opnieuw presteert de 1e groept toch beter qua letale dosis dan de controles,
maar niet optimaal
D) Hoe stoppen met roken?
Best investeren in de algemene motivatie om gezond te zijn: best met fitheid erbij
(onmiddellijke bekrachtiging), beter dan angst aanjagen
-
-
Zelfhulpmateriaal
Minimaal interventie programma
Psychologische benaderingen:
 sensorische deprivatie
 averseitherapie: eerder positief, maar niet sysematisch toegepast en heeft nadelen
 cognitieve en gedragstherapeutische tecnieken
Farmacologische benaderingen
Andere methoden
Preventie/interventie
1.
2.


3.



4.
5.
6.
zelfgeinitieerd stoppen: redelijk cijfer bij puntprevalenties,
voor continue abstinentie amper 4% na 4 maand
predictoren:
Wens om te stoppen: beste predictor, niet gerelateerd aan succes
Schrik voor negatieve effecten: goede motivator, geen hulp vr behoud. Positieve
wensom gezondheid te houden/fit te blijven helpt wel
social support:
positieve invloed om motivatie om te stoppen
mag geen druk zijn (jongeren)
rokende vrienden heeft geen invloed op stopwens, wel op kans herval
self efficacy: wel invloed op stopsucces
verslaving: hoeveelheid sigaretten heeft invloed, hoe lang men
rookt niet
zorgen om gewicht: vooral bij vrouwen invloed; men verzwaart
door te stoppen maar valt niet af door te herbeginnen
Interventie in settings:
- school: een paar procent minder startens, betere programma’s zouden tot bijna 1/3
kunnen gaan
- werk: enkele stoppers meer dan zonder interventie
- gemeeschap: meer effect dan geen intervention
- arts: enkele procenten stoppers, maakt enkele procenten verschil met wel/niet
coaching/advies
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 17
Effecten van stoppogingen
- aversietherapie: rapid smoking tecnique
- nicotinevervangers (patich): 22% vs 9% placebo. Helpt initieel om drang te temperen,
niet op lange termijn (contextgebonden drang als risicofactor)
- contingency contracting: weinig effect. = afspraken maken met jezelf bv 20 euro in de
pot stoppen elke gestopte week
- stimuluscontrole: weinig effect. = niet in omstandigheden komen waarin je zou gaan
roken
- scheduled smoking reduction: veelbelovend
44% succes als mensen eerste minder roken met opgelegd schema: zonder schema
roken ze als ze aandrang voelen en bekrachtigen die
self management techniques:
- aversietherapie
- patch + cognitieve gedragstherapie: 40%
- leerprobleemoplossingsvaardigheden:
 detecteer/anticipeer/vermijd moeilijke situaties
 vaardigheden om negatieve stemmingen te veraderen
 leefstijlveranderingen en stressreductie
cognitieve en gedragstherapeutische technieken:
bv rookstopprogramma in groep: voorbereidingsfase – stopdag – hervalpreventie – follow-up
Veranderingscirkel:
1.
2.
3.
4.
5.
niet-gemotiveerde roker: wilt niet stoppen
overwegingsfase: bezorden roker (ooit stoppen, niet nu),
aarzelende (wil wel, kan ik?)
voorbereidingsfase: gemotiveerde roker (wil stoppen)
actiefase: recente stopper (ik probeer gestopt te blijven)
volhoudingsfase: ex-roker  volhouden of terug naar 1
contextafhankelijkheid
- situaties waarin je vroeger rookte, kunnen zin weer doenoplaaien
- belang van je hier herhaaldelijk aan bloot te stellen
- oefening: welke stituaties vermijd je nog steeds; plan voor geleidelijke blootstelling!
Studies
- KUL-personeel:
Na screening, met voldoende motivatie om buiten de werkuren te komen, betaalden
deelnemers voor de cursus (terugbetaald per gevolgde sessie)
 1/3 succes, sterk verschil tussen zware en lichte rokers
- CM:
Zonder screening, gratis (minder dwingend om te blijven): heel andere populatie
Minder stoppen meteen of blijven jaar clean, sterk verschil zwaar-licht
Cf roken als hard-drug: heel moeilijk kwijt te raken. Hoe vaker je probeert, hoe groter de
kans om ooit te stoppen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 18
II.
Eetgedrag en obesitas
Algemene kennis over gedragsverandering (cognitief motivationeel model): info
geven + motivatietechnieken vr volhouden
Specifieke kennis over eetgedrag: welke determinanten en hoe te veranderen
 Mensen eten geen ‘nutrienten, kCal…’, eetgedrag heeft te maken met psychologie
(dis)liking
 Wat de zijn de psychologiesche determinanten van voedselkeuze, honger en
verzadiging?
A) Eetgedrag
Voedselvoorkeur en –afkeer
-
Fysiologische & psychologische mechanismen voedselkeuze
Er zijn congenitale voorkeuren (vet, suiker), maar beperkt en kunnen worden
aan/afgeleerd (bv bitter, pikant)
Paul Rozin: psychologie heeft eetgedrag verwaarloosd, maar hij heeft enorme basis
gelegd
Liking + verwachte gevolgen consumptie  voorkeur
Belangrijkste determinanten: liking, health, convenience, price (+ weight concerns,
mood)
 Beste verkoopsstrategie: inzetten op health (1x kopen) en lekker maken (vaker
kopen)
 Functionel Foods: specifieke gezondheidsfunctie (expliciete strategie om grens
eten-medicatie te vervagen bv Actimel in medicatieachtige potjes). Er is geen
maatschappelijk debat over deze trend, de grens wordt steeds verschoven: waar
eindigt dit?
Minder schuldgevoel over wat we eten, dus meer: uiteindelijk vaak meer kCal
Hypothetisch model eetgedrag (oa vd Bergh)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 19
-
-
-
-
Liking/disliking:
(dis)liking: steeds belangrijkste determinant voeselkeuze
We zetten nu in op kennis, zodat mensen tegen hun zin gezonde dingen eten. We
kunnen echter ook het ongezonde afleren, zodat zin in gezond
Perceptie = gestalt: smaak + geur + textuur + temperatuur + context + … + interacties
 Bite frame: bep sensatie wel/niet lekker in 1 hap (bv pure chilipeper vs peper of
vlees)
 Dish frame: geen taart met friet ( kinderen gebruiken wel additieve regel van
samen dubbel lekker)
 Meal frame: eerst soep, laatst dessert
Liking is grotendeels aangeleerd:
 Herhaalde blootstelling: wat je vaak eet ga je automatisch lekkerder vinden (tenzij
het meteen heel aversief is, dan w het enkel erger)
 Associatief leren:
 Smaak-smaak leren: we leren ‘peer’ te lusten als de smaak eerst komt in potjes met
suikerwater en ‘abrikoos’ vies te vinden als het komt in potjes met slecht water.
Als later beiden met gewoon water komen, blijft oordeel bewaard.
Bv koffie leren drinken met veel suiker en melk
 Smaak-postprandiaal leren: lekkerder als onze honger beter gestild wordt (kCal)
Beste manier manier om feesteten lekker te gaan vinden (we zouden kCal moeten
verlagen)
 Smaak-context leren: omgeving (familieparadox!) en beloning/destructieve dwang
Smakelijk opdienen in aangename omgeving (cf alma vs Italiaans resto)
Aversie spruiten blijft als je gedwongen wordt je bord leeg te eten, wortels worden
delicatesse als ze gegeven w als beloning (zeker als mooi verpakt)
 Observationeel leren: uitdrukking v anderen bij eten bepaalt onze perceptie ervan.
We zijn ons niet bewust van al deze mechanismen. Cognitief is volkomen
gedissocieerd bv een geel drankje wordt niet lekkerder als we weten dat het eerst
lekker was omdat er suiker in zat
Dieet: men ervaart verplicht eten als straf, dus context waarin eten onaangenaam is =
beste manier vr aversie vr gezond eten, terwijl ‘verboden’ eten beloning wordt
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 20
-
Positief-negatief assemetrie:
 meer variabiliteit in liking dan disliking (there’s no accounting for tastes)
 Max liking < max disliking
 Makkelijker om iets disliked te maken dan liked: magical bullet oor leren van
smaakaversie is associatie met misselijkheid/braken
 “het is beter vele kansen te laten liggen, dan 1x een fout te maken”
Walging
- Dwingende reactie om dingen uit mond/maag te elimineren
 Functie = disease avoidance (darwin)
 Bescherming vd fysieke integriteit
- Recuperatie v dit mechanisme in de culturele sfeer: bescherming vd psychische
integriteit (bv jood die niet-kosher eet voelt zich niet schuldig, maar vuil)
- Triggers:
 geur/smaak (rottend, bedorven)
 Uitzicht (slijmerig)
 Culturele conventies: varkens, insecten, dieren ifv afstand tot mens (paard, hond)
- Magisch denken: associatief, onlogisch
 Once in contact, always in contact: wereldwijd geen Belgian chocolats gegeten
met dioxinecrisis
Lever glas met paperclip in, dan plastic kakkerlak. Liever thee met suiker uit potje
‘suiker’ dan ‘cyanide’
 Similarity: chocomousse als drol eet je niet
 Negatieve kCal
- Liefde is schakelaar op de walging!
Ultieme walging bij bep gedrag kan genot worden bij iemand v wie je houdt. Zelfs
onze eigen secreten vertrouwen we niet als ze ons lichaam verlaten hebben, bij
geliefde zijn we van niks vies
 Enige waarbij psychologisce factor zo’n enorme invloed heeft
Honger en verzadiging
-
-
-
-
Periferen en centrale regelmechanismen: maagvolheid, glycemie…
Redelijk traag bv stoppen met eten voor verzadiging (cf feedforward veel
interessanter, feedback in geval van nood)
Feedforward model van honger en eten: we krijgen honger op vaste maaltijdtijstippen
 Het evenwicht in energiereserves wordt verstoord door eten. Het lichaam bereidt
zich voor op deze verstoring door I-vrijzetting waardoor de glycemie daalt en we
honger krijgen
Tov vroeger eten we grotere porties. Bovendien eten we minder thuis, meer
tussendoortjes en meer vetrijke burgers, pizza’s…
 We kopen niet snel twee porties, dus bedrijven maken porties groter (vaste kosten
blijven, extra is goedkoper te produceren): bij grotere porties meer honger
Andere factoren:
 Smaak (flavor)
 Smaakvariatie
 Wat geleerd werd over effect van voedsel
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 21
-
 Gezelschap
 Grootte vd portie
 …
 Interacties tss deze en fysiologische factoren
Sham eating (ratten met losgekoppelde slokdarm): bij 1e trials eten ratten evenveel van
normale dieet als gewoonlijk (hoewel ze dus onmogelijk verzadigingssignalen kunnen
voelen), maar veel meer van een nieuw dieet. Wanneer we stoppen heeft dus te maken
met gewoonte. Bij volgende trials, als ze echt honger krijgen, stijgen beide naar
hetzelfde maximum
B) Obesitas
Epidemiologische gegevens
-
-
-
-
Ondergewicht (BMI < 18.5), overgewicht (>25), obesitas (1e graad > 30; 2e graad >
35; 3e graad/morbide > 40)
Obees: % lichaamsvet > 30% (vrouwen) of 25% (mannen)
Vlaanderen: BMI stijgt tot 55-65 jaar (26), daalt dan lichtjes. Mannen hebben een iets
hogere BMI
BMR (basal metabolic rate in kCal/m2/h): daalt sterk met de leeftijd (vnl tot 20 jaar);
hoger voor mannen
De gemiddelde BMI stijgt. Het aantal mensen met overgewicht stijgt ten nadele van
die met normaal gewicht
WHO global database on BMI: gewichtsinfo per land, jaar, geslacht
De globale overgewicht/obesitas epidemie (“globesity”) wordt snel een enorm
gezondheidsprobleem. Ze is geassocieerd met vele chronische ziektes als diabetes,
cardiovasculair, stroke, hoge BD en kanker
Niet-obese kinderen hebben weinig kans om obees te worden volwassen, obese
kinderen wel en des te meer kans als ouder kind (bv 17% als obese kleuter vs 70% op
13 jaar)
Metabool syndroom: als aan 3 kenmerken voldaan is
 Nuchtere glycemie > 110 mg/dl
 Lendenomtrek > 102cm (man) of 88cm (vrouw)
 VVZ > 150 mg/dl
 HDL < 40mg/dl man of 50mg/dl (vrouw
 BD > 130/85 mmHg
Verhoogd risico op cardiovasculaire ziekten, diabetes II (nu 5%, binnen 20 jaar 10%)
 Dit gebruiken als risicofactor: hoog gewicht is geen probleem, wel associatie met
risicofactoren
Obesitas = ziekte:
Risicofactor vr allerlei aandoeningen + niet-fatale klachten (depressie, angst, huid,
spier-gewricht, onvruchtbaarheid)
 Belang vetverdeling: appel vs peer
 Laagste mortaliteits risico bij normale bmi, dan exponentiele stijging: geen-laagmatig-hoog
Oorzaken en gevolgen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 22
-
-
-
-
Genetisch: 40-70% erfelijkheid gewicht (vnl bij gelijke omgevingsfactoren)
Omgevingsfactoren (via adoptiestudies)
Psychologische factoren (emotioneel eten: verveling, verdriet, woede)
Ziekte en medicatie
Ratten met lesies in de laterale hTh hebben een lager gewicht. Na voedseldeprivatie
keren zowel zij als normale ratten terug naar hun oorspronkelijk gewicht (lager voor
lesies): set-point
Nationale voedselconsumptiepeiling:
 Vragenlijst vr steekproef Belgen (> 15jr), peilt naar maaltijdpatronen, energieinname en inname van voedingsmiddelen en nutrienten. Verdeelt subgroepen
volgens socio-demografische variabelen en leeftijd (sterke verschillen volgens
geslacht en opleidingsgraad)
 Veel te weinig melkproducten, groenten, fruit en lichaamsbeweging (iets te
weining water en graanproducten)
 Veel te veel snacks; te veel vlees
 Voldoende aardappelen en kaas
 10% neemt voedingssumpplementen, weinigen svegetarische producten
Voedingspatroon jongeren:
Te weinig ontbijt, vnl in BSO. Meer groenten en fruit tov enkele jaren geleden.
Jongens zijn meer (pre)obees, meisjes vinden zichzelf vaker te dik; ASO jongeren zijn
het meest tevreden met hun gewicht
Obesitas bij jongeren w stilaan endemisch: we gaan richting VS uit
Meditterean diet: olijfolie ipv boter, meer fuit, groenten, vis, granen, minder alcolhol
(combineren met lichaamsbeweging)
Vermageren leidt niet lineair tot gewichtsverlies: lichaam wordt eerst energiezuininger
(daling basaal metabolisme) + minder E verbruikt bij spijsvertering als minder eten
(ook verzwaren is geen lineair gevolg van meer kCal eten)
Congnitieve regulatie van eetgedrag
-
-
-
Aantal personen dat iets aan zijn gewicht wilt doen, stijgt: body dissatisfaction
Touwtrekken tss lekker, veel, goedkoop eten vs schoonheidsideaal (enige overweging
v vermageringindustrie, niks met gezondheid te maken)
Body dissatisfaction: meeste meisjes/vrouwen willen magerder zijn, de meeste
mannen willen groter/sterker zijn
 Rol van sociale klasse, etnie/cultuur/familie, psychologische factoren (beliefs,
moeder-dochterrelatie, druk om controle te nemen over het lot)
Mannen zien zichzelf positiever dan ze zijn, vrouwen negatiever
Experimenten: proefpersonen k regen geen, 1 of 2 shakes als preload en dan ijs à
volonté. Zonder preload aten de non-restrained eaters veel meer, mét daalde de
consumptie vd non-restrained eaters afh vd preload, maar steeg die vd restraint eaters
meteen tot een maximum, onafh van preload.
Verklaring: non-dieters eten bij honger tot verzadinging, pre-load meegerekend.
Dieters eten niet tot verzadiging. Ze hebben sneller honger en zijn minder snel
verzadigd. Als de pre-load hoger is dan de grens die ze zichzelf hebben opgelegd,
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 23
-
gooien ze alle remmen los en eten tot verzadiging, die pas later optreedt dan bij de
non-dieters.
 Één model, nog veel discussie over
Een keer helemaal laten gaan (ontremming): bij iedereen af en toe, veel frequenter bij
dieters.
Veel dieten is een goede predictor voor obesitas en eetstoornissen op lange termijn
Voorspellende factoren: zelf-gerapporteerde dieetrestricties, radicaal
gewichtscontrolegedrag, depressieve symptomen, waargenomen obesitas bij ouders
 Geen voorspellende waarde van binge eating, hoge vetconsumptie of
bewegingsfrequentie
Preventie: lukt niet met enkel werken op individueel probleembewustzijn. Social engineering
is nodig: hoe ver kan met ingrijpen,…  lange, moeilijke discussie
Behandeling
-
-
-
-
Methoden:
 Cognitieve gedragstherapie
 Farmacotherapie
 Chirurgie
 Very low calory diet VLCD: 800kCal/dag + eiwitsupplementen
 Lichaamsbeweging: weinig effect op kCal-vebranding, wel op stemming,
motivatie en risicos.
Voordeel gewichtsverlies: gunstige invloed om fysieke, metabolische en
endocrinologische complicaties; kan depressie, angst, psycho-sociaal functioneren,
stemming en QOL verbeteren
Als een dieet wordt volgehouden, stabiliseert het gewicht zich uiteindelijk op een
nieuw punt (na aankomen bij high calorie diet, na afvallen bij low calorie)
Behandeling:
 Multimodale benaderingen (helpt in 1 geheel):
° verandering van voeding: niet mikken op gewichtsverlies, maar op anders leren
eten en andere dingen lekker gaan vinden. Zeker lekker en frequent eten, wel
andere dingen en daarvan gewoont maken  traag verlies, veel gezonder
° verandering beweging: moet niet per se sport zijn
° cognitieve gedragstherapie:
 realistic goal settin: men stelt zich vaak te strenge doelen op korte termijn.
Snel vermageren tot motivatie weg en dan jojo-effect
 herkennen kritische cues (externe cues, emotie- en stressregulatie,
gedachten): waar je verleiding hebt te veel te eten
 sociale steun: heel belangrlijk. Meestal moet het hele gezin betrokken
worden (kan vaak geen kwaad ^^)
 motivatie en hervalprevalentie
 Zelfhulpgroepen
Je kan eender wie gewicht laten verliezen. Gewichtsverlies behouden is virtueel
onmogelijk
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 24
-
Very low calory diet geeft eerst spectaculair gewichtsverlies, maar uiteindelijk
hetzelfde resultaat als een balanced deficit diet (BDD: 1200kCal)
Commercial weight loss in de US: heel gemotiveerde mensen, komen samen, betalen.
Toch amper effect: meer kans om van kanker te genezen dan van obesitas
Op lange termijn lijkt dieet het best te werken, evt geholpen door groepstherapie,
gedragsverandering en actieve follow-up
(slide 30: waterton model)
Stress en gezondheid
ALGEMEEN
I. Stressconcept
Homogeen/heterogeen
Postieve/negatieve stress?
II. Stressonderzoek
Responsbenadering
Stimulusbenadering
Interactionele/transactionele benadering
III.Stress en ziekte
 Zie deel prof Van Houdenhove
STRESSHANTERING

Relationeel proces: persoon-omgeving
 discriminatieprobleem (zie ways of coping)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 25
Evenwicht nodig tussen te veel geëist (te stressvolle job) en t weining (stress bij
werklozen)

Dynamisch proces: tijdsverloop
 mensen zoeken nooit hulp bij stress, enkel als alles wat ze geprobeerd hebben niet
werkt: wat we proberen helpt ons vaak dieper in de stress (bv vermijden van
stresssituaties: opluchting op korte termijn, later problemen). Gedrag wordt vaakt
gedetermineerd door kort termijngevolgden, dit geeft problemen op lange termijn
 leren circulair te denken: feed-backlussen.
Vermijdingsdrang is de klassieke spontane opl die later ellende geeft. We moeten
echter niet zoeken naar de oorzaak, wel naar het gedrag vd mensen nu.
Klassiek: A  B, lineair verband met B de stress en A de oorzaak die gezocht wordt,
maar vaak niet gevonden (dan verondersteld dat ‘onbewust’ probleem)
Bv hyperventilatie, slapen: verschillende stressbronnen komen toevallig samen en
zorgen vr hyperventilatie. Hieruit volgen klachten, die recidiveren en zelf stressbron
vworden  vicieuze cirkel, zelfs als de originele stressbronnen wegvallen. Vragen
naar de oorzaak is dus zelden nuttig of noodzakelijk (bv brandend huis: vraag je niet af
hoe het begonnen is, wel waar het brandt en waar water te vinden.) Later oorzaak
zoeken om recidieven te vermijden
Veel HA denken dat hyperventilatie komt dr foute ademgewoonten en verwijzen
patiënten door, waar ze leren hun ademhaling bewust te controleren: zo ontregelen ze
net. Mensen gaan ademhaling als een stressbron zien, ze zouden net controle over
ademhaling en lichaam moeten loslaten

Gedefineerd los vh resultaat
I. Hanteringswijzen
-
-
-
-
Proces van hantering van subjectief beslastende externe of interne eisen die de
mogelijkheden ve persoon dreigen te oversteigen
Ways of coping: acties gericht op het probleem en/of op de eigen reacties
 Problem focused coping: als het probleem oplosbaar is, doe dit dan snel en
efficient
 Emotion focussed coping: als het probleem niet op te lossen is, laat het dan los
(veel stress dr het toch te proberen bv file, rouw)
Persoonlijkheidskenmerken:
NA, pessimistisch uitleggen, optimisme, self efficacy/personal control, self esteem,
sensation seeking, hardiness, sens of coherence
Coping styles:
 Vermijdend (blunting): bv wegkijken als geinjecteerd
 Confronterend (monitoring): bv injectie moéten zien
!! houd er rekening mee: monitors stressen als je niet genoeg uitleg geeft, blunters
willen het juist niet horen
Coping strategieen volgens Folkman:
1. Confrontive coping:
Eigen wil doordrijven
2. Distancing:
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 26
Situatie zien als onbelangrijk, proberen te vergeten
3. Self controlling:
Eigen gevoelens verbergen voor anderen, ze andere zaken niet laten hinderen
4. Seeking social support:
Er over praten, advies en extra uitleg vragen
5. Accepting responsibility:
Zichzelf verantwoordelijk achten, voornemen het nooit meer te doen
6. Escape-avoidance
Wensen dat alles anders was, vlucht zoeken in drank, eten…
7. Planful problem solving:
Werken om het op te lossen
8. Positive reappraisal:
er sterker uit komen, nieuwe inspiratie vinden
II. Sociale steun (niet behandeld)
-
-
-
-
-
Info van anderen dat men gewaardeerd worden en dat men bezorgd om je is als deel
ve netwerk van communicaties en wederzijdse engagementen
Sheldon Cohen:
 Social support:
 Social network’s provision of psychological and material resources
intended to benefit an individuals ability to cope with stress: intrumental,
informational, emotional
 Matching hypothesis
 Social integration: participation in a broad range of relationships
 Behavioral component
 Cognitive component (identification with social roles)
Metingen:
 Functioneel (vaak kwalitatief): instrumenteel (praktische, materiele hukp),
informationeel (advies, inzichtgevende gesprakken), emotioneel (empathie,
betrokkenheid)
 Structureel (vaan kwantitatief): hoeveel vrienden, hoeveel sociale rollen
Instrumenten: interpersonal support evaluation list ISEL, social support questionnaire,
inventory of socially supportive behaviors
 Gematigde correlaties tss metingen (sociale intergratie, perceived availability of
social support, received social support)
 Perceived social support: beste verband met gezondheidsindicatoren
Relaties met gezondheid: minder klachten allerlei
Complicaties zwangerschap, hartinfarct, verkoudheid, medicatie, complicaties bij
chronische ziekten…
Beter algemeen welbevinden, betere prognose bij ziekte
Processen:
 Stressfysiologie: sympathische arousal, endocrien, immuun
 effect los van gedrag en leefstijl
 Stimulatie van gezond gedragg door omgeving
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 27
-
Modellen
 Directe relatie (hoofdeffect): induceert positieve psycholoigsche toestanden
 Stress buffering (interactie-effect): eliminatie/reductie v negatieve stresseffecten
 Negatieve interacties?: bron van stress
III.Preventie van stressproblemen door psycho-educatie
stressproblemen
-
-
-
-
-
Veel voorkomend verloop:
Algemeens stressgevoel  angsten  depressie  alcohol probl  relatie/werk probl




Angst- depressie en verslaving staan hier naast elkaar (volgen niet per se). Circulair:
terugkoppelmechanisme
Drie grote problemen:
 Affective disorders: 20%
 Anxiety disorder: 25%
 Substance abuse: 27%
 Andere: enorm veel zeldzamer
Totaal: bijna 50% (US, gelijkaardige iets lagere cijfers in NED) maakt min eenmaal
zo’n psychologisch probleem mee. Ook de cijfers van ‘afgelopen jaar meegemaakt’
liggen hoog
(studie wel bekritiseerd dat ze te hoge schattingen maakte: waar grens? Ziekten met de grootste ziektelast:
Coronaire hartziekten (1) > angststoornissen (2) > depressie en dysthymie
(negatieve voorgevoelens) (4) > alcoholverslaving (8) > dementie (10)
Samen 14% vd ziektelast
Enorme winst te boeken op gebied van vermeden YLD (bv 15% effectiviteit therapie
vr any mood disorder)
Persoonlijke gevolgen:
 Sterke daling QoL
 Toename risicogedrag
 Meer ongevallen: vnl dr medicatie (tranquilizers)
 Meer somatische gezondheidsproblemen allerlei
 Sterftekan x2
Voorbestemde groepen:
 Vrouwen: 2/3 behalve vr substance abuse
 Lagere sociale klasse
 Stedelijk > landelijk
 Arbeiders > professionals
 Vervelende jobs, weinig verantwooordelijkheid
 Minder sociale steun
 In Stresserende organisatie (bullying)
Weinig accuratie kennis over depressie: hoe minder, hoe meer kans op mislukking vd
behandeling.
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 28
-
vaak gedacht dat karakterzwakheid, dat AntiDepMeds altijd helpen maar verslavend
zijn en dat psychologische begeleiding effectief is.
½ gaat niet naar de arts, ½ artsten stelt foute diagnose, ½ volgt therapievoorschriften
niet. Sterke overtuiging dat alles alleen moet w opgelost op karakter.
Individuele therapie: hoge drempel, heel laat (weinig zorg 1e lijn, afwachten tot echte
problemen), niet effecient (tijdrovend, wachtlijsten), uitsluitend gericht op behandelen
(voorkomen??)
DUS: veel mensen hebben ernstige psychiatrische problemen met foute opvatting over
hanteringswijzen ervan. We wachten tot het grondig misloopt en zetten dan middelen
weinig efficiënt in
 Nood aan een lage drempel, grote groepen, vroegtijdige interventie en preventieve
aanpak: psycho-educatie, stepped care (opdeling ve aandoening in fasen en vr elke
fase een gepaste therapie voorzien)
 Impliceert grondige paradigm shift: behandelmodel  educatief model
curatie  preventie
Psycho-educatie:
-
-
-
Voordelen: toenmame v accurate kennis, meer medewerking bij de behandeling en
creert optimistischer perspectieven (helpt al op zich)
In groep: even goede outcomes als individueel, betere kosten-batenbalans,
toegankelijk voor familie/vrienden, handleiding en schriftelijk cursusmateriaal
(herlezen/huiswerkopdrachten mogelijk)
 Veel beter effect dan verwacht
Heel wat onderzoek naar gedaan, effect-studies: niet voor alles een wondermiddel, wel
duidelijke effecten op reductie stress, angst en depressie
Oa via gebruikersevaluatie (90% zou het aanbevelen) en uitvalratio
Psycho-educatief programma rond stress, angst, depressie geïnitieerd dr Jim White
(opl voor ellenlange wachtlijsten, waarbij veel tijd verloren ging aan het individueel
informeren van elke patient over steeds dezelfde dingen). Nu aangepast in Vlaanderen
door ISW-Limits en KUL.
Bv sessies stressbeheersing:
6 avondlessen van 2 uur in grote groepen (20-50, grootte groep heeft geen impact, ook
menging v sociale klassen niet). Context van lesgever-studenten (geen arts-patienten). Op
cognitief-gedragstherapeutische basis, gebaseerd op het aanleren van vaardigheden. Cf
vergroting kennis helpt niet, dus vnl gedragsoef (verplicht huiswerk)
Mutualiteiten springen hier op in: na de sessies, 2x minder consultaties het volgende jaar
1. Info over stress
2. Lichaam beheersen: relaxatie, bewegingtherapie, ademhalingsoef
3. Gedachten beheersen: cognitieve technieken, bewust worden v gedachten, gedachten
uitdagen
4. Acties beheersen: probleemoplossend gedrag, exposure, veiligheidsgedrag,
assertiviteit
5. Beheersen angst, paniek, slaapproblemen: herkennen en aanpakken v paniekaanvallen,
gezond leren slapen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 29
6. Depressieve gevoelens beheersen: herkennen en aanpakken v die gevoelens (vanuit
eerder geleerde vaardigheden
Takenboek + CD met relaxatie- en ademhalingsoef
Stressbestendigheid:
- Probleemoplossing
 Stellen van realistisch haalbare doelstellingen
 Planmatig, doelgericht en consistent gedrag
 Kunnen uitbannen van eirrelevante signalen
 Goede emotieregulatie, waardoor weinig interferentie met taakuitvoering
- Hanteringsvaardigheden:
 Voorkeur vr probleemgerichte aanpak
 Flexibel en gevarieerd palet van aanpakmogelijkheden (bv tempopverhoging,
doelen herschikken, methoden veranderen)
 Goede matching van aanpakstijl en probleemsituatie
- Cognitieve vaardigheden:
 Problemen zien als uitdagingen
 Kunnen falen zonder schuld
 Regulatie emotionele en lichamelijke reacties
- Sociale steun:
 Hulp kunne vragen
 Problemen kunnen bespreken
 Ondersteunene sociaal netwerk
- Ontspanning en fysieke fitheid:
 Flexibiliteit in overschakelen van inspanning naar rust, kunnen loslaten!
 Actieve ontspanningsmogelijkheden
 Gezonden gedragsgewoonten
 Groepsprogramma: metingen v stress en coping met feedback over persoonlijke
risicofactoren. 6 sessies in kleinere groepjes met werkboek, persoonlijke
opdrachten, training in stressherkenning en probleemoplossingstrategieen en
stresshantering
Studies wijzen uit dat zulke interventies op de werkplaats leiden tot verbeterde
angst- en stressscores bij werknemers, verbetering van stresshantering, minder
ziekte en minder doktersbezoeken.
Onderzoek KUL toont dat vrijwel iedereen het volledige aantal sessies volgde en
zich melde voor follow-up. Een groep deelnemers had ernstige klachten die
scoorden in klinische zones (hoewel ze nooit hulpverlening hadden gezocht; men
verwachte eigenlijk enkel scores in subklinische zones). Bij afronding waren er
significante veranderingen in stress, angst, depresseie, copingstrategieen,
stressgerelateerde probleemoplossing en scoorden deelnemers in normale zones.
Deze verbeteringen waren niet te zien in de controlegroep op wachtlijsten.
De wijzigingen zetten zich voort na afsluiting vh programma (follow-up na 4
maanden en 2 jaar), terwijl bij veel programma’s de winst afkalft. Er was een
hoge tevredenheid bij de deelnemers
 efficiënt programma (preliminaire gegevens, maar genoeg evidentie voor)
 nog uit te vinden waarom het precies werkt, bij wie wel en niet
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 30
-
Internet:
Alternatief voor lessen in veel aandoeningen. Volgens studies in het buitenland zou
dit effecient zijn. Wel back-up en follow-up nodig of grote drop out rate.
Toekomst: we wachten niet meer tot major disorder, maar grijpen snel in en educeren. Cure
aanpak zoals nu zou pas de laatste stap mogen zijn in een stepped care programma.
De patient en zijn ziekte
Subjectieve gezondheid: subjectieve gezondheidsklachten in de geneeskunde
exemplarisch
A) Interoceptie en lichamelijke symptomen
Ziektemodel (disease model):
- Klassiek gezichtspunt: lineaire relatie tussen fysiologische dysfunctie perifeer in het
lichaam en subjectieve klacht. We vertalen deze klacht weer naar de dysfunctie,
behandelen die en de klacht verdwijnt
 Niet volledig juist of fout
- Gezondheid = le silence des organes? Zowat alle zelfverklaard ‘gezonde’ mensen,
hebben wel ergens last van (allergie, spieren, buikpijn… )
Negatieve affectie
 Introspectief
 Steeds onheil verwachtend
 Neiging om negatieve stemmingen te ervaren
 Neiging tot piekeren over mislukkingen en negatieve aspecten van zichzelf, de
toekomst en de omgeving
 Negatief zelfbeeld
(metingen: STAI-NEM-PANAS; toestand/trek)
- Bij pathologie is er nl een correlatie 0.4-0.6 tussen fysieke en gerapporteerde klachten.
Zelfde correlatie bestaat tussen gerapporteerde klachten en gevoel.
(noot: correlatie .4-.6 geldt algemeen, maar niet altijd bv bij chronische klachten daalt
de correlatie)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 31
Klacht- vs ziektemodel:
- Subjectieve symptomen zijn verantwoordelijk vr + ½ vd medische contacten
- Bij min 1/3 ontbreekt een verklaring in termen ve duidelijk omschreven somatische
ziekte
 Zo’n 40% vd cardiale functiemetingen zijn ‘negatief’
 Astma: ¼ overpercievers en ¼ underperceivers (zwakke relatie tss
pleumologische functiemetingen en klachten)
 Belangrijk: therapietrouwheid niet afh van doktersadvies, wel van eigen gevoel.
Sommigen nemen dus te weinig medicatie, anderen te veel
- MUS: medically unexplained symptoms (atypisch, funtioneel, idiopathisch,
somatoform… )
 Brengt ons weer terug tot Descartes
 1/5 vd 1e lijnsconsultaties; 25-35% vd nieuwe verwijzingen nr een outpatient
clinic. In clinical out-patients is tot de helft of meer vd klachten onverklaard
 Elke discipline heeft er zn eigen naam voor
Bv atypical chest pain (cardio), fibromyalgie (rheumato), Irritable Bowel
Syndrome (gastro-entero), hoofdpijn/cvs (neuro), chronische pelvische pijn
(gynaeco), multiple chemical sensivity, sick builidng syndrome, electrosensitivity
 Prevalentie MUS varieert tss specialiteiten, oa enorm hoog en gastro-entero en
neuro
 Voorbestemde patienten:
 Vrouwen (women get sick, men die)
 Hoge NA: comorbiditeit angst & depressie
 Leven zonder veel stimulatie, weinig afleiding (saaie job, huisvrouw)
 Familieleden met chronische ziekten in kindertijd
 Traumatische ervaringen in kindertijd (bv seksueel misbruik)
 Eerdere ervaring met pijn en symptomen
 Health anxieties, health worries ea congnitieve en affectieve karakteristieken
Bv werken is gunstig voor hoog opgeleide vrouwen (afleiding), niet voor laag
opgeleide alleenstaande moeders (kunnen geen huishoudhulp betalen, extra stress)
Lumper view:
- Met NA stijgen ook de symptomen (piramide): normale populatie  eerstel lijn
primary care  functionele syndromen
- Hoe hoger in de piramide, hoe hoger de psychiatrische co-morbiditeit
- NA wordt niet veroorzaakt door de ziekt, want zwaar zieken hebben vaak positieve
affectiviteit
- Argumenten:
 Geen duidelijke link van symptomen met een welgedefinieerd pathogeen
mechanisme
 Sterke symptoomoverlap tss syndromen ( diagnose hangt meer af v specialiteit
arts)
 Tonen non-symptom karakteristieken:
 Vnl vrouwen
 Sterke correlatie met NA
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 32
-
 Hogere psychiatrische comorbiditeit (meer dan vr enige andere ziekte met
vergelijkbare impact en lijden)
 Antwoorden op dezelfde therapieen bv CBT
Lumpers (min verschillen) vs splitters (toch verschillen)
Moet niet of-of zijn: MUS kunnen samengaan met een specifieke ziekte: organische
ziekten zijn zelfs vaak een risicofacotr voor MUS
Bv even grote correlatie met longfunctie vr astma en NA, nog grotere tss astma en NA
Gevolgen disease model
- Overconsumptie GZZ: tijd en geld
- Gefrustreerde artsen: heart sink patients (top attenders beantworden niet aan
ziektemodel)
- Ongenoegen, health anxiety bij patienten (ongerustheid want je hebt klachten, maar
men kan de oorzaak niet vinden: artsten zouden getraind moeten w in goed nieuws
gesprekken)
 Frequent attenders, medical shoppers…
 Somatisatieprocessen: hypervigilant w vr al wat in je lichaam gebeurt uit
ongerustheid, elk gevoel negatiev interpreteren
- Opl in diagnostiek: zorgvuldige beschrijving van breed klachtenbeeld
 Clinimetrics (Feinstein)
 Standaard gebruik v multidimensionele symptoomschalen (symptomen,
emotionele toestanden, functional impairment, QoL)
 Aanleveren positieve indicatoren voor (kwantificatie van) de invloed van
psychologische processen
 Structurele inbedding psycholoog in 1e contacten?
- Opl behandeling: ziekten hebben zelden 1 oorzaak, maar “web of causation”
 Alle aantoonbare brijdragen aan een vermindering vd klachten/+verbetering vd
QoL welkom
 Symptoomperceptieprocessen
 Aanpak llachtenbestendigend gedrag
 Emotie- en stresshantering
 Zelfzorgvaardigheden
 Mobilizeren van sociale steun
 Maar: weeg deze interventies op dezelfde weegschaal!
 Protocolliseren
 Evidence-based, geldt ook vr psychologie!
-
-
Wat loopt er fout bij MUS? Pogingen tot explanatie via immuunsysteem (cytokines),
NT (serotonine), HPA-as (cortisol, meer autonome activiteit: CAVE met causale
verbanden)
 Vr alle zijn wel aanwijzingen te vinden, maar geen is overtuigend (btw, waarom
zou er uberhaupt iets mis zijn met het lichaam?)
 Bevindingen zijn inconsistent, niet specifiek en leveren geen bewijs vr causale
verbanden
Elke subjectieve klacht zit tussen de oren, verband tss klacht en psychologische
processen soms hoger dan met dysfunctie
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 33
-
Bv hoofdpijn krijgen dr uren voor de computer te zitten. De dokter vindt niks na
uitgebreid onderzoek, dus heatlh anxiety.
 Vaak zijn mensen niet echt ziek, maar hebben functionele stoornisen: het
orgaansysteem (hard-ware) functioneert normaal, maar krijgt foute soft-ware
intstructies. Bij onderzoek vd hardware vind je niks
Psychologie v lichamelijke symptomen
- Symptomen zijn inherent plastisch:
 Aandachtsprocessen: intern vs externe gerichte attentie
 Cue competition hypothesis: symtoms = f(interen stimuli/ externe stimuli)
 Cognitieve (interpretatie)processen: beliefs, schema’s
 Geheugenprocessen
Nieuw ziektemodel:
Fysiologische dysfunctie  psychologische processen  subjectieve klacht
 Fysiologisch: niet altijd ziekte, soms functionele stoornissen
 Psychologische: perceptie (interoceptie), aandacht, interpretatie, anticipatie
–leren
 NA: beivloedt fysiologie en psychologie
- Experiment emotional imaginery: denken aan fear script (bv vast in de lift) jaagt de
eind-expiratoire ratio omhoog. Logisch dus dat Co2 gestoord is bij echte stress, ook al
is er niks t evinden bij pneumologische tests: er is geen goede diagnostische test vr
hyperventilatie, da’s afh van wat mensen op dat moment denken (bv sommigen zijn
gerust bij dokter en hyperventileren niet, anderen voelen zich er juist angstig)
- Experiment: symptoominductie via CO2 inhalatie (geurloos, smaakloos:
proefpersonen w onbewust gemanipuleerd)
 Sneller ademen, benauwdheid, druk op de borst, verstikkingsgevoel,
hartkloppingen, zweten, warmteopwellingen, kriop in de keel, hoofdpijn, spanning,
angst
 Beivloed door mate NA en allerlei manipulaties v CO2-gehalte.
 Meting: subjectieve symptomen + fysiologisch (frequentie, ventilatie, FetCo2, HR)
Bij afleiding vd aandacht (RT: reaction time, wel/niet moeten reageren op stimulus),
krijgen mensen met hoge NA meer klachten en lage NA minder, de lichamelijke
responsen zijn niet NA gebonden. Zonder afleiding is er geen NA-effect.
Interpretatie: niet de ervaring vd sensaties zelf (intensiteit, valentie) speelt een rol, wel
de betekenis die er aan verleent wordt (houd ik dit nog vol, zou ik geen erge ziekte
hebben als ik dit dagelijks voel)
B) Nocebo & placebo:
-
Experiment nocebo:
Geur aan CO2 geven als er symptomen worden uitgelokt, andere geur als er geen
klachten volgen. Test ventilatie, HR, FetCO2, subjectieve symptomen
Testfase: CO2 weglaten, geur houden  CO2-klachten bij slechte geur. Men leert
ook ademhalen alsof er nog CO2 in de lucht zit.
Het effect is het sterkt vr respiratoire klachten. Dit werkt ook met gedachten als cues
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 34
DUS: makkelijk om MUS te creeren in labo
!! selectief leereffect: werkt enkel bij een slechte geur of negatieve gedachten !!
-
Ook lichthoofdigheid is makkelijk te bereiken via geuren. Dit kan verklaren waarom
zowel avoidance als exposure tot chemicalieen effectief zijn in het verminderen vd
symptomen van idiopatic environmental illness
-
Interoceptieve accuraatheid (prof):
Als hoge NA personen interoceptie hypervigilant zijn, zijn ze dan ook betere
waarnemers?
We testen de correlatie tussen gemanipuleerde CO2-levels en gerapporteerde klachten.
In een postitief kader (luchtmengsels die een gevoel van prettige opgewondenheid
geven zoals bij verliefdheid of uitkijken naar iets leuks) heeft NA geen invloed op de
klachten. In een negatief kader (gevoel van gespannen opgewondenheid, bv wanneer
er iets akeligs gaat gebeuren  ziekenhuiscontext?), stijgt de accuraatheid bij lage
NA, maar daalt ze bij hoge NA (rapporteren massa’s sympotmen die niks te maken
hebben met het lichaam)
Wat is de specifieke prikkel om die kalchten uit te lokken?
 Bij Mensen met NA in een negatieve situatie, zeggen de klachten iets over emoties
en niet het lichaam. Sleutelen aan het lichaam helpt dus niet, je moet het
psychologisch behandelen
-
Sham radiation:
Zelfde hersenactiviteit als bij pijn (personen voelen dus echt iets, wat geen verband
houdt met de periferie vh lichaam) = somatoviscerale illusies (cf visuele illusies)
Centrale representatie:
o Specifieke breinregios dienen als interface tussen emotionele en visceral
processing
o 1e order mapping structuren:
 Primaire interopceptieve beelden van de lichaamsstatus
 Sensatie (the feeling self)
 Insulaire Cx en somatosensorische Cx-es
o 2e order mapping structuren
 Rereprensentatie van de lichaamsconditie
 Integratie van interoceptive en exteroceptieve info
 Affectiev motivatie (de behavioral agent)
 ACC (anterio cingulate Cx) en delen vd prefrontale Cx
Neurobiologische suggeties: projectiezones in de hersenen zijn gelijkaardig vr
interoceptive accuraatheid en subjectieve negatieve emotionele ervaing (rechter
anterieure insulat etc). Zijn negatieve affectieve emotionele cues misverstaann dr de
hersenen (subjectief ervaren) als somatische symptomen??
D) Geheugen voor symptomen
0
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 35
Medische
psychologie
Prof. Dr. B. Van Houdenhoven
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 36



Preventief
Experimenteel
Psychologisch
Gezonheidspsychologie vs medische psychologie:
therapeutisch
klinische
psychopathologisch/neurobiologisch
I: Biopsychosociaal model, pyschosomatiek
Basisprincipes
-
-
Elke ziekte is een samenspel van biologische, psychologische & social factoren.
Etiologie is multifacorieel, multidimensioneel en circulair
 Multidemensioneel: voorbeschikkenende, uitlokkkenden en onderhoudende
factoren, allen mogelijk bio/psycho/soc.
Bv uitlokking CVS door (zelfgerapporteerde) virale infectie of slaapstoornissen,
voorbeschikking door slechte cortisolreceptoren of early life stress. Onderhoud
kan door in bed blijven liggen en alles laten begaan, herstel door actieve coping
 Circulair: bv moe  minder actief  fysieke deconditionering & slaapstoornissen
 moe
Het multi-dimensionele systemisch-circulaire etiologieconcept laat toe het dualistische
onderscheid psychogeen – organisch te overschrijden
Klachtenanalyse:
 Biologische (somatische) dimensie)
 Sociale (systemische) dimensie
 Pyschologische dimensie:
 Congitief (gedachten, verwachtingen, attributies, controlegevoel)
 Emotioneel (angst, neerslachtigheid, kwaadheid, schuldgevoel)
 Gedrag (verbaal en non-verbaal ziek zijn uiten)
Klinische psychosomatiek
-
-
-
Psychosomatiek:
 Klassiek: psychogenese van lichamelijke ziekten
 Enge dualistische visie, verlaten na 1950
 Modern: holistische ziektebenadering
Psychosomatisch betekent dat biologische en psychologische aspecten niet te scheiden
zijn. Psychosomatiek bestudeert de relatie tussen beide in ziekte en gezondheid, een
dusdanig georienteerde patientenzorg kan oa via liaison-psychiatrie en
gezondheidspsychologie/behavioral medicine
Pyschosomatische klachten:
Onverklaarde/onbegrepen/niet-organische/stressgebonden/funcitionele/subjectieve
klchten, somatisatie, MUS, functional somatic disorders, subjective health
complaints…
 Enge zin: meestal subjectief (pijn, vermoeidheid)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 37

-
-
Ruime zin: evt gebaseerd op functiestoornissen (bv emotionele diarree) of
structurele letsels (bv psoriasis)
DSM-IV definitie ve somatoformae stoornis: lichamelijke klacht zonder lichamelijke
verklaring die eigenlijk berust op een psychische stoornis
 Kritiek: ‘categorie’ van somatoforme stoornissen. D.i. dualistische, bestaat uit
kunstmatige overlappende categorieen, houdt geen rekenig met neurobiologische
vooruitgang, niet relevant voor de 1e lijn, weinig nuttig voor research, hoe CVS te
classificeren?
Bv nagebootste stoornis (intern doel) vs simuleren (extern doel)
 Echter: etiologie is multidimensioneel ipv monocausaal, net zoals de behandeling
(symptoomcontrole, correctie pathofysiologie, omgevingsbeinvloedig. Er is dus
een nieuwe classificatie nodig, met aandacht voor perceptueel-cognitieve en
gedragsfactoren (ernst vd invalidering, illness worry, klachtenattributie, gebruik
medische voorzieningen)
Toekomstige DSM-V moet rekening houden met bovenstaande. Voorstellen:
 Onderscheid tss monosymptomatisch, polysymptomatische en hypochondrische
subtypes
 Somatisatiestoornis uitbreiden als ‘physical system disorder’ op as III, waarin ook
CVS/FM, IBS etc onder te brengen zijn
 Biopsychosociale ‘omturning’ van somatoforme stoornissen
 As I: medisch symptoom/syndroom (bv chronische pijn)
 As II: biologische factoren (bv neurnale desensitizatie)
 As III: psychologische factoren (bv depressie)
 As IV: sociale factoren (bv rouwproces)
Somatiserende patienten
-
-
-
Somatiseren is een proces dat verondersteld wordt te leiden tot psychosomaische
klachten/syndromen
= tendens tot ervaren en communiceren van psychisch onwelzijn onder de vorm van
lichamelijke klachten, waarvoor medische hulp wordt gezocht.
Bij de meeste van deze klachten is er een rol voor perceptueel-cognitieve
mechanismen (aandachtsfixatie, catastroferen), psychofysiologische
stressmechanismen (spierspanning, autonome arousal) en een (ondetecteerbare)
neurologische basis (HPA-as ontregeling, lichte immuunreactie)
Algemene principes ve gesprek: neem klachten steeds ernstig, psychologiseer niet te
sneel, respecteer de eigen ziektetheorie vd patient en blijf low profile (deskunding
maar niks opdringen. Reik alternatieve biopsychosociale gezichtspunten aan en praat
erover zodat de patient zichzelf gaat overtuigen vd meerwaarde ervan. Spoor
psychiatrische stoornissen op (vnl angst & depressie), identificeer uitlokkende
stressfactoren en factoren die de klacht in stand houden, zoek realistische
therapeutische aanknopingspunten.
1. Akute, transiente somatiserende patienten
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 38
-
-
-
Oorzaak:
 Negatieve levensgebeurtenis (stress): meest frequent.
 Angstoornis (bv paniekaanval)
 Onderliggende depressie
 Via spierspanning, hyperventilatie, autonome hyperarousal, slaapstoornissen…
Zeer frequent bij HA
Gesprek:
Uitdaging om zonder indruk te wekken van meteen te psychologiseren, toch de
context te weten te komen (bv rugpijn bij nieuwe baas)
Stel vast dat naast de lichamelijke klacht er ook een psychisch probleem is (geen idee
over verband). De lichamelijke klacht heeft psychologische gevolgen die ook invloed
hebben op de klacht (circulaire interactie). We kunnen de behandeling focussen op de
psychologische gevolgen. Gebeurt dus in drie stappen, acceptatie dat pijn kan zorgen
voor negatieve gevoelens, vormt ideale opstap voor aanbregen van circulaire interactie
 Pyschologische re-attributie: speficieke aandacht voor dit verband lichamelijkpsychologisch. Dit inzicht kan vnl nuttig zijn vr akuut somatiserende patienten en
verloopt in drie fasen
 Ingaan op de klachten
 Somatisch onderzoek  geruststelling
 Verband met psychosociale factoren aanreiken, maar niet opdringen,
omgaan met weerstand.: niet “we hebben niets gevonden, het zal we tussen
de oren zitten”
Goed aan stressconcept: kan o.w.v. biopsychologische aspecten ook gebruikt worden
in de praktijk.
Therapie:
Als de patient het biospychosiociaal perspectief accepteert, geef dan counselling rond
uitlokkende levensgebeurtenissen, behandel angst/depressie/slaapstoornissen
(medicamenteus, relaxatie-/ ademhalingsoef, meditatie… ). Ook meer systematische
psychotherapie is mogelijk bv cognitieve gedragstherapie, relatietherapie,
oplossingsgerichte gesprekken…
Motivational interviewing: eerst ontworpen voor alcoholisten, zo praten met patienten
dat ze zelf hun vroegere attitude gaan vergelijken met het voorgestelde alternatiev,
zodat ze zelf tot de conclusie komen dat verandering gewenst is. Cf mensen worden
best overtuigd door hun eigen argumenten
2. Chronische somatiserende patienten
-
Oorzaak:
 Somatoforme stoornissen:
 Somatisatiestoornis: multipele, sinds vroeg volwassenheids persisterende
lichamelijke klachten
 Hypochondrie (gezondheidsangste): hardnekkige vrees voor/preoccupatie
met/overtuiging van ernstige ziekte ondanks medische geruststelling
 Conversiestoornis
 BDD: mensen die geloven dat iedereen en lelijk vindt (bv gedragstherapie
met spiegeloefening: directe associatie met lelijkheid doorbreken)
 Fuctionele somatische syndromen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 39
-
-
-
 CVS/FM
 IBS, TMJD, MCS…
Clusters van medisch onverklaarde symptomen, wss gebaseerd op gestoorden
lichamelijke orgaanfuncties/regelsystemen. Meestal stressgebonden, chronisch
evoluerend en met veel overlap tss aandoeningen (cf lumpers-splitters)
Grootste probleem vr GZ wegens medische overconsumptie, passieve coping,
hardnekkige somatische ziektetheorie, geringe bereidheid tot verandering en
zelfwerkzaamheid, regressief ziektegedrag, vermoeden van ziektewinst, psychiatrische
comorbiditeit, somspersoonlijkheidsstoornissen, tegenoverdracht…
BELANGRIJK: patien een ziektetheorie aanreiken die optimaal omgaan met klachten
en beperkingen mogelijk maakt
Therapie:
 introduceer een chronisch behandelingsperspectief (langetermijn management),
noodzaak tot zelfwerkzaamheid en realistische doelstellingen (symptoomcontrole,
normaal functioneren, fysieke conditie op peil houden, LoQ vrijwaren/verbeteren)
 voorkom dokter-shopping en iatrogenie
 houd tegenoverdracht onder controle (= gevoelens die therapeut kan hebben jegens
patient “de zaag is er weer”, zijn niet te vermijnden, maar moeten wel onder
controle gehouden worden en mogen niet interfereren met hulpverlening)
motivatie tot gedragsverandering:
 bouw een goede relatie op:
luister reflectief, druk empathie uit en aanvaard de persoon zoals hij is maar reik
alternatieven aan
 versterk de zelf-motiverende uitspraken vd patient
filter ‘er is een probleem’, ‘nood aan verandering’
 veroorzaak discrepantie:
kloof tss huidig gedrag en bredere doelen/waarden vd patient. Korte- en
langetermijn benefits van oud en nieuw gedrag
 hanteer weerstan:
weerstand is normaal, argumenteer niet maar laat de patient zelf tot overtuiging
komen dat verandering het beste is. Mensen worden het best overtuigd door hun
eigen argumenten
 ondersteun het zelfvertrouwen vd patient:
zonder hoop over verbetering, beginnen mensen er niet aan, er is meer kans op
slagen als patient en/of dokter daar in geloven
Psychosomatische research
Therapeutische studies
-
bv CGT bij CVS
antidepressiva bij chronische pijn, BDD (veel te maken met serotonine)
Somatopsychische studies
-
coping-studies
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 40
-
psychiatrische comorbiditeit
etiologische studies
1. uitlokkende factoren: bv life events
ziekten komen voor geclusterd rond negatieve levensgebeurtenissen, maar deze
verschillen qua pathogeen impact.
MAAR: retrospectieve bias, persoonlijke beleving en coping zijn cruciale variabelen
(voorbeschiktheid), sociale steun is een buffer, daily hassles kunnen even pathogeen
zijn
2. predisponerende factoren: bv type A persoonlijkheid
 type A: overdreven ambitieus, competitief & rivaliseren, veeleisend voor zichzelf,
workaholic, cte tijdsbewustzijn, hostiliteit
 kritiek: confouding factors
 recent nadruk op ‘joyless striver’ (hostiliteit, neiging tot angst & depressie,
uiteindelijk vitale uitputting) en ‘Type D’ (negatieve affectiviteit met introversie)
 medierende mechanismen:
 onrechtstreeks: negatieve beinvloeiding van somatische risicofacteren
(voeding, roken, beweging)
 rechtstreeks: stresshormonala beinvloeding van lipidenhuishouding en
plaatsjesaggregatie
3. onderhoudende factoren: bv sociale steun
 huwelijk: mannen leven langer, vrouwen met verloren zoon minder ziek, langer
leven bij kanker, meer risica re-infarct vr man alleen
 slecht ouderlijk milieu: meer psychische en lichamelijke ziekte
Studies over pathogenese
1. psycho-neuro-endocrinologie
2. psycho-neuro-immunologie:
bestudeert de invloed van stress en (over)belasting op het immuunsysteem en hoe
hierdoor ziekten kunnen onstaan of worden bevorderd, plus de invloed vh
(geactiveerd) immuunsysteem op hersenen en gedrag
 immuunsysteem verdedigt ons tegen bedreigingn die niet dr zintuigen w
waargenomen
 tweerichtingscommuncatie tss immuunsysteem, hormoonsysteem en zenuwstelsel
 stress op immuunsysteem: via rechtstreekse neuronale weg (sympathische as) en
onrechtstreekse neuro-hormonale weg (HPA-as)
 akute stress, niet te intens en gepaard met controlegevoel stimuleert het
immuunsysteem: andrenaline stimuleert NK-cellen en cortisel de
lymfocieten trafficking
 chronische stress schaadt het immuunsysteem: teveel aan cortisol
onderdrukt het (vnl cellulaire immuniteit) en tekort aan cortisol na verloop
van tijd zorgt voor abnormale activering
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 41
II: Stress, levensstijl en welvaartsziekten
Inleiding
-
welvaart is niet gelijk aan welzijn (cf inkomen in VS is sterk gestegen, percentage
gelukkigen niet)
 stress neemt toe
 het sociale/familiale weefsel ontrafelt
 Welvaart verleidt tot een ongezonde levenstijl
 Leiden met andere factoren (genen, omgeving, voeding… ) tot welvaartsziekten
-
stress:
hoge werk- en prestatiedruk, multi-tasing, multiple role-stress (vnl vrouwen), jacht op
status (sociale vergelijking), inkomensongelijkheid, werkloosheid, werkonzekerheid,
downsizing van bedrijven, verkeerstdrukte, communicatiesnelweg…
 positieve stress: kortdurend, met controlegevoel
 negatieve stress: meestal langdurig (chronisch), met onzekerheid,
onvoorspelbaarheid en gebrek aan controgevoel
 typisch vr onze maatschappij dat we steeds minder vat hebben op de dingen
rondom ons
-
het sociale/familiale weefsel ontrafelt:
dit zijn belanglijke stress-buffers. Mss zijn we wel gevoelig vr de negatieve aspecten
van stress omdat we ons minder gesteund voelen.
 Minder sociale omringing: ‘ieder voor zich’-mentaliteit,
onveiligheidsgevoel, verzuring (klaagcultuur), verruwing van
omgangsvormen, ontkerkelijking etc. Minder familiale omringing
 Minder familiale omringing: instituur ‘huwelijk’ wankelt, minder
geboorten binnen huwelijk, seriele monogamie, meer (v)echtscheidingen,
eenoudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen, minder participatie van
grootouders…
 Niet enkel volwassenen, ook kinderen betalen prijs vr de welvaart
-
Welvaart verleidt tot een ongezonde levenstijl:
Vaak vicieuze cirkel met stress
 Weinig beweging, ongezond eten, roken, alcohol, drugs, slaaptekort,
hostiliteit, workalcoholisme, chronische gejaagdheid…
DUS: welvaart maakt niet altijd gelukkig, ze kan ons zelfs ziek maken
Al leven we langer door de welvaart, welvaartsziekten kunnen ons vroegtijdig
invalideren en LoQ ontnemen.
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 42
-
Welvaartsziekten/beschavingsziekten: lichamelijke, pyschische of gemengd
lichamelijk-psychische aandoeningen die overwegend voorkomen in maatschappijen
met een hoog welvaartspeil.
 Vnl somatisch: cardiovasculair (hypertensie, CVA, hartinfarct), metabool
(obesitas, type II diabetes, osteoporose), immuunaandoeningen (allergie, astma,
type I diabetes, kanker)
 Vnl pyschisch: depressie/angststoornis/suicide, alheimer (?), ADHD (?)
 Gemengd: burnout, functionele somatische syndromen (cvs, fm, chronische lage
rugpijn, post-wiplashsyndroom, ibs…)
Stresssysteem
-
-
-
-
-
Homeostase = het constant houden van fysiologische parameters binnen nauwe
grenzen, ondansks wisselende omstandigheden bv pH, temperatuur
Allostase = adaptieve aspect van homeostase, een dynamisch regulerend proces van
homeostase, met actieve adaptatie bij blootstelling aan stressors. Het constant blijven
is wisselende onstandigheiden, in een grote range aan activiteit ifv de tijd van de dag,
interne/externe vereisten etc bv BD, hartritme, neuronactiviteit, metabolisme,
gewicht…
Allostatic load = gevolg van regulatorisch heen en weer getrek van lichaam en brein,
wat leidt tot slechte gezondheid. Niet enkel de gevolgen van stressvollle
gebeurtenissen spelen een rol, maar ook tumulteuze levensstijl. Gestimuleerd door
overactiviteit of onderactiviteit van fysiologische systemen nodig voor continue
adaptie en door ouder worden.
Stresssysteem is een tweesnijdend zwaard. Het helpt ons in evenwicht te blijven
ondanks wisselende omstandigheden (allostasis), zodat we elke vorm van druk en
belasting goed kunnen incasseren, verwerken en achteraf normaal herstellen. Het
wordt door de hersenen bestuurd via onderlingen interactie van NT, neuropeptiden,,
immuuncellen, cytokines…
(schema slide/hb)
Hersenstructuren:
 Amygdala: alarmbel, brengt de stressrespons op gang
 Hippocampus: via cortisol afsluiten vd stressrespons, geheugen (vnl context van
stresserende voorvallen)
 Prefrontale Cx: houdt de stressrespons in toom (kan bv zeggen dat luide knal niet
ernstig is)
 Down-top controle is veel sterker dan top-down, d.i. evolutionair gunstiger bv.
Podiumvrees is niet weg te argumenteren
Hormonen:
 (nor)adrenaline: sympathisch systeem, fight-flight-respons (onmiddellijke reactie)
 Cortisol: HPA-as, coping (volhouden stressrespons)
Fasen:
1. Alarmfase: amygdala/hippocampus  locus coeruleus (symphaticus) - (nor)adr
 vechten/vluchten
2. Coping fase: amygdala/hippocampus  hTh/hypofyse/bijnierschors (HPA-as) 
cortisol  brandstof op peil houden
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 43
-
-
3. Herstelfase: feedback (stopmechanisme) van cortisol naar HPA-as en
amygdala/hippocampus
(cortisol heeft vele effecten, maakt oa ook amygdala gevoeliger: feed-forward, cf
alles wordt versterkt bij depressie)
Evidence dat de HPA-as en het sympatisch stysteem onafhankelijk gereguleerd
worden in alledaagse situaties, maar synchroon bij stress
Bij kortdurende druk worden we ondersteund om in evenwicht te blijven: BD stijgt,
hartritme versnelt, glycemie sijg, alle niet noodzakelijke functies (bv immuunsysteem)
worden onderdrukt.
Bij langdurige, chronische stress ervaren we die als negatief en keert het stresssysteem
zich tegen ons, zodat we ziek kunnen worden, vnl bij gebrek aan familiale/sociale
steun en een slechte levensstijl
 Ons stresssysteem is gebouwd voor de aktute bedreigingen ten tijde van onze
voorouders. Tegenwoordig kampen we echte met chronische bedreigingen,
waaraan het systeem niet aangepast lijkt (bv files): Bescherming  beschadiging
Bv zalmen: krijgen kracht van cortisol om tegen stroom tot broedplaatsen te geraken,
maar daar is immuunsysteem zo verwoest dat ze sterven aan infecties
Signalen vd PFC zijn zwak, stress blijft dwingend
Controlegevoel: hardwerkende managers hebben vaak geen stress, hun werknemers
wel omdat ze niet zelf kunnen bepale wat ze doen
Cortisol
-
-
Te veel en te weinig zijn beiden slecht
Meeste primaire insomnia dr te actief stresssysteem: amygdala  alertheid
Hb: parameters vr voorspelling van allostatic load (bv bloedstolling: sneller bij stress
dr symphaticus, cf hartinfarcten)
Primatenonderzoek: bij langdurig te hoog cortisol krimpt de hippocampus, dendrieten
zijn korten en minder vertakt
Amygdale groeit oiv gestegen cortisol
Te veel: depressies
 Blijvende neerslachtigheid, tegen alles op zien, alles kost moeite, angstslaap- eetluststoornissen, verlies van interesses, niet meer kunnen
genieten…
= ‘ik wil niets’
Te weinig: CVS/FM
 Verlies van mentale en fysieke veerkracht, snel aan zijn grens zitten,
moeilijk herstel na inspanningen, verspreide pijn en pijnovergevoeligheid,
tekens van ontregeld immuunsysteem (grieperig gevoel)
= ‘ik wil wel, maar mijn lichaam niet’
Depressie
- Onstaat meestal door langdurige stress met verlies van controle (hulpeloosheid),
waarbij men zich niet gesteund voelt. Gevolg: langdurige verhoging van cortisol.
Hierdoor raken stemmingsregulatiemechanismen in de hersenen (serotonine,
noradrenaline, dopamine) uit balans.
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 44
-
 Chronisch verhoogd cortisol leidt dus via de HPA-as tot beschadiging vh
‘stopsysteem’ hippocampus en ontregelt rechtstreeks stemmingsNT
Ook genetische factoren: bep variant in systemen die serotonine regelen hebben veel
meer kans om bij chronische stress depressief te worden
Vaak vicieuze cirkels tussen stress, chronische onbehandelde depressie, slechte
levensstijl en lichamelijke aandoeningen (infecties, obesitas, hartinfarct, diabetes II,
vroegtijdige geheugenstoornissen cf alzheimer begint normaal thv de hippocampus,
chronische stress kan dit induceren)
 Chronische stress en depressie vormen dus vaak een soort draaischijf die via
cortisol en slechte levensstijl het risico op welvaartsziekten doet toenemen
 Obesitas: hoge cortisol zorgt mee voor abdominaal vet en versterkt de effecten van
ongezonde voeding (mobiliseert suikers)
 Acute hartziekte: zie slide
Stress op het werk verhoogd risico op hartinfarct en coronair lijden
 Diabetes II: stress/depressie/obesitas/levensstijl  adrenaline & cortisol stijgen 
insulineresistentie  glycemie stijgt, meer insuline, opstapeling intra-abdominaal
vet, verhoogd risico diabetes, hypertensie, infarct, cva…
cf adhv hostiliteit en urine noradrenaline kan men insulineresistentie voorspellen
 Osteoporose: bij chronisch depressieve post-menopauzale vrouwen, inhibeert
cortisol alle anabolisme (cf ook immuunsysteem)
CVS/FM
- veel onzekerheid over oorzaak, kan langs vele wegen maar vnl via opstapeling van
fysieke en/of emotionele overbelasting, evt gepaard met depressie en ‘infectieuze
trigger’
- het stresssysteem lijkt gecrasht te zijn na periode van overdrive, zodat cortisoltekort
 hypothese: chronische stress/ depressie lijden tot uitputting van cortisol en slaan
om in uitputtingssyndromen
Slechte start maakt meer ziek
-
-
-
-
individuele verschillen: genen + vroege ervaringen
de 1e bron van familiale/sociale steun is het ouderlijk gezin. De kwaliteit van dit
milieu bepaalt (programmeert) in samenspel met genetische factoren de veerkracht en
prikkelbaarheid (setpoint) vh zich ontwikkelende stresssysteem vh kind.
Onderzoek: ratjes die veel gelikt worden, wordt later moediger (proberen langer op
een drijvend plankje te kruipen) en slimmer (vinden beter de weg in een doolhof) en
gaan minder vroeg dood. Gelikt worden stimuleert de genetische expressie van
cortisolreceptoren (methlylgroepen op het gen worden verwijderd) op de hippocampus
die zorgen voor stoppen vd stressrespons.
Epigetische veranderingen kunnen doorgegeven worden over generaties:
omgevingsfactoren kunnen expressie van genen veranderen en doorgeven
Fysieke/emotionele verwaarlozing, geweld, seksueel misbruik, geven meer risico op
angststoornissen (bv PTST), depressie, cognitieve stoornissen door
hippocampusatrofie en stress-gerelateerde somatische ziekten
Zowel postnatale als prenatale problemen (bv stress, angst of depressie) van de
moeder kunnen blijvende sporen nalaten op het ontwikkelende stresssysteem ve kind.
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 45
-
Cf lineair verband tss materneel en foetaal cortisol: crosst mss placenta. Bv hoe
stressvoller de bevalling, hoe meer cortisol bij de baby
Een slechte start in het leven is mss wel de voornaamste oorzaak ve vroegtijdige dood
Negatieve kinderervaringen/problematische hechting leiden tot verhoogde
prikkelbaarheid/kwetsbaarheid vh stresssysteem via vele (interagerende) wegen
 Cognitief: minder optimisme en controlegevoel, piekeren, catastroferen
 Emotionele factoren: angst, depressie, suicidaliteit, PTS
 Sociaal: slechtere relaties, minder sociale steun, revictimisatie
 Gedragsfactoren: roken, alcohol, drugs, pijnstillers, eetstoornissen, obesitas,
slaapproblemen, doctor shopping, risicogedrag
Paradox van de welvaart
-
-
Veel welvaartsziekten komen eigenlijk frequenter voor in de laagste sociale klassen:
hoe armen en minder opgeleid, hoe meer risico op lichamelijke en psychiatrische
ziekten
 Gebrekkige gezondheidsinformatie (lager IQ, lager ontwikkeling)
 Minder financiele mogelijkheden (slechtere voeding, behuizing)
 Fysiek meer belastend en risicovol werk, minder controlegevoel
 Wanneer met voelt dat men aan de onderste trede vd ladder blijft hangen (bv lange
werkloosheid), is men de grootste kandidaat voor welvaartstziekten
Zich langdurig eenzaam voelen (geen emotionele en instrumentele ondersteuning)
geeft meer gezondheidsrisico’s
Wat kunnen we zelf bijdragen om gezond te blijven
-
-
-
-
Genen zijn niet te wijzigen, we kunnen er wel voor zorgen dat het stresssysteem in
orde blijft om te voorkomen dat we al jong beperkt worden door stress- en
levenstijlgerelateerde psychische/lichamelijke ziekten
Basis van prevente:
1. Gezonde levensstijl nastreven
2. Stressbuffers: familiaal en sociaal leven verzorgen!!!!!!!
(allerbelangrijkste. Er zijn vier soorten sociale steun)
3. Stressniveau laag houden
Beweging:
Goed voor hersenen en immuunsysteem.
Ratten onder stress die verplicht bewegen, tonen goede effecten op
hersenontwikkeling en activiteit vh immuunsysteem. Ook bij de mens kan dit
hersenachteruitgang vertragen (minder kans op dementie etc) door stimulatie vd
productie van neurotrofe stoffen
Werkgerelateerde RSI (repetetive strain injury van gewrichten bij repetitieve
bewegingen) geeft meer last bij stress
Gezond eten:
Stress en vet versterken elkaar: Gestresste ratten met een vetrijk dieet hadden hogere
cortisol, verstoord herstl vd HPA-as na stress en insulineresitentie
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 46
-
-
-
-
-
-
 Vermijd overgewicht, eet gevarieerd, vermijd verzadigd vet, kritisch zijn over
voedingshypes/vitaminesupplementen/kruidenmengsels/ontgiftingskuren etc
1/5 ouders zou zich niks aantrekken van gezonde voeding, hoewel de meeste wel min
of meer weten wat die inhoudt
Rook niet:
Nicotine geeft kans op longkanker en stimuleert het symphatisch systeem en de HPAas, zodat hoge cortisol en meer lange termijnrisico op hart- en vaatziekten en andere
kankers
Roken is weer in opmars, vnl bij jonge vrouwen
matig alcoholgebruik:
1-2 glazen per dag beschermt tegen hartziekte en mss Alzheimer, maar verslaving
geeft dysfunctie vd HPA-as (eerst overactiviteit met hoog cortisol als reactie tegen de
stressor, dan onderactiviteit door uitputting, zodat dezelfde fenomenen als CVS)
slaap voldoende:
ratten met slaaptekort hebben hogere cortisol, zodat hersel van zenuwcellen thv de
hippocampus geremd wordt
verzorg relatie- en gezinsleven:
eenzaamheid is een bron van chronische stress. getrouwden (vnl mannen) leven
langer; steun is een talisman tegen depressie en stressgerelateerde cardiovasculaire,
metabole en immuunaandoeningen. Eenzaamheid is een risicofactor voor Alzheimer
(hogere cortisol: hersenbeschadiging).
We hebben minder stress als we ons gesteund voelen: aapjes met veel vriendjes
hebben lagere cortisol, sprekers hebben minder hartkloppingen met een steunenede
figuur in het publiek. Het omgekeerde werkt ook: bij koppels die op een vijandige
manier met conflicten omgingen, genazen kunstmatige wondjes half zo traag
Pas getrouwde koppels die op een vijandige manier met conflicten omgaan, genezen
trager van kunstmatig toegebrachte wondjes (met zuignap)
stressniveau laag houden:
“positieve psychologie”: nieuwe stroming binnen de psychologie. Telichmann (bracht
depressie in verband met aangeleerde hulpeloosheid, nl gaf ratjes die niet meer konden
ontsnappen onverwacht schokken) deed dit op einde van zijn carriere, nl niet puur
depressie bestuderen maar ook hoe we ons goed voelen. In de hand gewerkt door
neurologie: negatieve gevoelens ontstaan om andere plaatsen in de hersenen dan
positieve
 basale tevredenheid, relativeer, optimisme, vriendelijk, eerlijk, open, realistische
doelen, leeft in het heden, geniet vh gewone, veranderinge = uitdagingen, werk
hard maar houd controle, investeer in relaties, vergeven, engagement, zorg voor je
lichaam en let op signalen, niet sociaal vergelijken, stop met piekeren (toekomst)
en tobben (verleden)
 wees dankbaar voor uw zegeningen!
Verander wat je kan veranderen, accepteer het overige en maak het verschil tussen
beide. Mensen moeten meer beseffen dat ze verantwoordelijk zijn voor hun goed in
hun vel zitten.
Correlatie aangetoond tss levensduur en optimistische woorden in vroeg levensverhaal
van intredende nonnen, ook gevonden bij optimistische bejaarden (vnl cardiovasculair)
zoek tijdig professionele hulp:
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 47
-
-
chronische stress en onbehandelde depressie zorgen voor veel emotionele ellende,
maar ook reële gezondheidsrisico’s door hoge stresshormoonspiegels, wat kan
vermeden worden met goed behandeling
 medicamenteus: anxiolytische/antidepressieve medicatie (benzodiazepines,
SSRIs/SNRIs)
 anxiolytica: werken meteen, weinig bijwerkingen, minder effect of
verslaving op lange termijn
 antidepressiva: niet verslavend, werken op cortisol. Ook veel gebruikt als
antistressiva (veel discussie over)
 lichaamsgericht: relaxatie- of ademhalingstherapie, mindfulness meditatie,
slaaptraining, beweging
 psychotherapie: psycho-educatie (bv hoe best omgaan met een chronische
aandoening), cognitieve gedragstherapie, stress- en activiteitenmanagement,
counseling, inzichtgevende gesprekken, relatietherapie…
besluit:
er komen steeds meer aanwijzingen dat zowel medicatie als levenstijlverandering en
pyschotherapie kunnen helpen om het ontregelen vh stresssysteem te herstellen,
mogelijk via stimuleren van stoffen (bv BDNF) die zenuwcellen helpen opnieuw te
groeien.
Cf ratten zonder beweging krijgen verschrompelde hippocampus, deze herstelt
geleidelijk in enriched environment. BDNF wordt gestimuleerd door beweging, bij
knock-out bij ratten werken anti-depressiva niet.
Elizabeth Blackburn: nobelprijs geneeskunde voor telomeeronderzoek, nl dat ze
sneller zouden verkorten bij stress (nu onderzoek of meditatie invloed kan hebben)
evidence dat geregelde meditatie neuroprotectieve effecten kan hebben en cognitieve
achteruitgang bij het verouderen kan verminderen
video: taxichauffeur met symphatische overdrive
optimisme over pil die CRH-aanmaak inhibeert. Magical bullet zullen we echter niet vinden,
we moeten in ons eigen leven kijken wat de oorzaak is.
Belang vh zien van potentiele stressoren/obstakels als uitdagingen, belang van delegeren
Onthouden
-
stress is inherent verbonden met leven en overleven
het stress-concept maakt een scherpe scheiding tussen lichaam en geest overbodig
ons stresssysteem helpt ons psychisch en lichamelijk in evenwicht te blijven, ondanks
cte veranderende omstandigheden
zowel wanneer het stresssysteem te actief is, als wanneer het weinig actief is, kan het
zich tegen ons keren en de gezondheid ondermijnen
chronische stress en een ongezonde levensstijl vormen vaak een vicieuze cirkel
de ontwikkeling van ons stresssysteem wordt – al van in de moederschoot – gestuurd
door een samenspel van genen en ervaringen
onze moderne Westerse maatschappij brengt veel welvaart met zich mee, maar ook
veel stress, gebrek aan sociale/familiale steun en ongezonde leefgewoontes
niet alleen psychische en functioneel-somatische, maar ook organische ziekten kunnen
(mede) het gevolg zijn van stress en een ongezonde levensstijl
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 48
-
door toenemende vergrijzing zullen stress- en levensstijlgebonden ziekten in de
toekomst een steeds groter probleem vormen
we kunnen zelf bijdrage (en ons zonodig laten helpen) tot het optimaal functioneren
van ons stresssysteem en zo onze kansen vergroten op een gezonde oude dag
III: chronische pijn- en
uitputtingssyndromen
Pijn: een biospychosociaal probleem
Inleiding
Spel Naomi Eisenberger: sommige proefpersonen voelden zich op een bepaald moment
buitengesloten. Op hersenscans meteen erna werd activiteit gemeten in bepaalde structuren
van mensen met social exclusion die nl enkel actief zijn bij fysieke pijn voor de emotionele
kant vd pijnervaring.
Cf ook ervaring ve rouwproces als fysieke pijn (klem op de borst)
 er is dus een overlap in de cerebrale verwerking van fysiek pijngevoel en negatieve
emoties
-
-
-
pijn is een biopsychosociaal probleem:
 theoretisch: pijn heeft vele aspecten en kan maar goed worden begrepen (en
behandeld) in een biopyschosociaal perspectief. De link tussen pijn, emoties,
cognities en gedrag opent een venster op de relatie tussen lichaam en geest
 klinisch:
 pijn is een ubiquitaire klacht, in alle medische settings (somtische en
geestelijke GZZ)
 pijn (vnl chronisch) vormt vaak een vicieuze cirkle met angst, depressie,
moeheid en slaapstoornissen
 de meeste chronische pijnpatienten nemen naast analgetica ook
psychofarmaca etc
 de meest chronische pijnpatienten moeten leren omgaan met (een zekere
mate van) pijn
pijn (IASP definitie) = een onaangename zintuiglijke en emotionele ervaring die
gepaard gaat met actuele of potentiele weefselbeschadiging (nociceptie) of beschreven
wordt in termen van weefselbeschadiging
let op:
 pijn is per definitie subjectief
 pijn is voor de patient altijd reëel: ingebeelde pijn bestaat niet
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 49

-
-
-
niet altijd een evenredigheid tussen pijn en organische afwijkingen of functionele
beperkingen
‘psychogene pijn’ is een verouderde term die geen rekening houdt met het
multidimensionele karakter van pijn en het risico inhoudt van een antagonistische
relatie met de hulpverlener
Mensen denke vaak dat pijn makkelijk weg te nemen, maar dit is niet zo, zeker bij
chronische pijn. Hiervoor zijn vele redenen, één ervan is dat de meeste middelen
zware bijwerkingen hebben
Voelen van pijn heeft geen lineair verband met een perifere pijnprikkel die naar de
hersenen geleid wordt. Bv sommige extreme ervaringen zijn pijnloos (cf Maleisie),
sommige mensen zijn zo gevoelig dat ze al pijn hebben voor er een echt letsel is
(potentiele beschadiging, bv ‘auw’ roepen nog voor tandarts de boor heeft aangezet)
pijnspiraal:
nociceptie/neuropathie  pijnperceptie  pijn lijden  pijngedrag
Dit zijn geen verschillende fasen van pijn, wel de verschillende dimensies er van!
 Nociceptie: niet hetzelfde als pijn en ook niet hetzelfde als fysiologische pijn, gaat niet
per se gepaard met pijnperceptie. fysiologische bron (deze is noodzakelijk, maar niet
voldoende vr pijn)
Neuropathie: opgewekt in het zenuwstelsel (zelf geen letsel)
 Perceptie: vanaf hier is alles psychologisch. Wordt intenser door aandachtsfocussing
en minder bij afleiding. Behalve aandacht ook invloed van cognitieve processen in het
algemeen (bv interpretatie, ongerustheid… )
 Pijnlijden: subtiel verschil met perceptie. Bv pt met progressieve rugpijn die
uiteindelijk arsten de schuld gaat geven  negatieve gevoelens verergeren het lijden
(kwaadheid, machteloosheid, zinloosheid, opstandigheid…).
Heeft veel te maken met betekenis vd pijn: bevalling, medische fout, maleisie… Pijn
kan zonder lijden
 Pijngedrag: enige niet-subjectieve dimensie. Kan sterk verschillen, veel hulp richt
zich hier op.
 Er is geen één op één relatie tss de verschillende dimensies. Bv veel lijden en
pijngedrag kan zonder nociceptie en vice versa.
Poorttheorie
- ‘pijnpoort’ is een handige metafoor om biopsychosociale beinvloeding van pijn uit te
leggen aan patienten
- Pijnervaring wordt gemoduleerd in een ‘poortsysteem’ en het CZS
- Pijnpoort wordt beinvloed door stress, cognities, emoties…
- Openen poort:
 Chronische stress
 Negatieve cognities (gedachten, overtuigingen, verwachtingen)
 Negatieve emoties (angst, depressie, boosheid, hulpeloosheid, machteloosheid,
schuldgevoel)
 Slechte fysieke conditie
- Sluiten poort:
 Tastprikkels (cf wrijven rond wonden)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 50





Acute, hevige stress: endorfines
Positieve cognities (controlegevoel, positieve verwachtingen, hoop)
Positieve emoties (onspanning, begrip, steun)
Goed fysiek conditie
Dus fysiek aspect (wrijven) en psychologische factoren
Akute pijn
-
-
-
Nuttig waarschuwingssignaal
Vaak nodig: bv na operatie (geen wonde te zien) zodat inactiviteit en wonden kunnen
herstellen
Versterkt door:
 Aandachtsfixatie
 Angst, spanning, boosheid
 Hyperventilatie
 Onzekerheid, gebrek aan informatie, onvoorspelbaarheid, geen controlegevoel
 Betekenis en contextfactoren: bv patienten met mooi uitzicht op hun kamer,
vroeger minder pijnstillers dan die zonder raam (ook iets te maken met afleiding)
Draaglijker door:
 Aandachtsafleiding (enkel bij lichte pijn)
 Adequate info (proceduraal ‘we gaan die buis zo inbrengen’ & sensorieel ‘u krijgt
mss braakneigingen)
 Voorspelbaarheid, controlegevoel
 Betekenis en context
 Relaxatie, buikademhaling
 Placebo?
Het Carthesiaans paradigma (prikkeling  hersenen) is niet toereikend. Verklaart bv
niet de ongevoeligheid van atleten of eender wie bij akute, erge stress (dr sympathicus,
HPA-as: overlevingswaarde): !!!!
1. Psychologisch: aandachtsafleiding
2. Endorfines
Chronische pijn
-
-
Twee definities:
 Research: Pijn gedurende min 6 maanden
 Klinisch: pijn die blijft voortduren zonder nociceptie of nadat
weefselschade is hersteld
Bv chronische rugpijn, buikpijn, hoofdpijn, fm…
Als akute pijn niet meer nodig is
Kenmerken:
 Vaak onduidelijke etiologie
 ‘ziekte op zich’
 Existentiele ervaring (niet ‘ik heb pijn’, wel ‘ik ben pijnlijder’)
 Sterk bepaald door psychosociale en gedragsfactoren
 Vaak met psychiatrische comorbiditeit
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 51

-
-
Vaak met ernstige functionele beperkingen. Sommigen kunnen echter veel pijn
rapporteren, maar toch goed functioneren (fysiek, maar ook in rol als ouder,
professional… )
Akute pijn kan chronisch worden:
Voortdurende nociceptie en persisterende akute pijn, leiden samen met psychosociale
en iatrogene factoren tot sensitizering van het centrale pijnverwerkende systeem!
Het is dus vitaal om aktue pijn zo goed mogelijk te behandelen. Ook chronische stress
werkt sensitizerend op pijnmechanismen (cf fibromyalgie: drukprikkels overal doen
pijn).
Bv 10-15% vd wiplashpatienten ontwikkeld chronische pijn overal, vaak in context
met andere stress (bv niet geloofd door verzekering, scheiding… )
Veel behandelingen richten zich eerde op disability dan op een daling vd pijnklachten
(cf massa’s pijnstillers die disability verminderen)
Psychosociale factoren die het chronificeren van pijn bevorderen:
Examen: wat kan pijn versterken?
 Perceptueel-cognitief:
Aandachtsfixatie, foute overtuigingen, catastroferen
 Affectief
 Angst!!!: verlaagde pijndrempel en pijntolerantie, verhoogt arousal en
spierspanning, leidt tot hyperventilatie, slaapstoornissen en foute
overtuigingen
Pijndrempel: moment van overgang niet-pijnprikkel – pijnprikkel bv bij
elektroshocks. Pijntolerantie: bovengrens van wat verdragen wordt.
Vrouwen zijn gemiddeld pijngevoeliger (belang context: mannen hebben
hogere pijntolerantie bij vrouwelijke proefleidster)
 Depressie: resulteert uit ‘verlies’, leidt tot meer pijn, functionele
beperkingen en slaapstoornissen, verlaagt zelfwerkzaamheid en
therapietrouw. Wie niet goed met pijn om kan gaan (negatieve
affectiviteit), lijdt meer.
 Psychosociale stress:
 Psychofysiologische mechanismen: spierspanning, hyperventilatie,
slaapstoornissen…
 Sensitizatie van centrale pijnmechanismen: neuro-hormonale weg
(stresshormonen noradrenaline, CRH, cortisol) en neuro-immunologische
weg (immuun-activatie via cytokines ea ontstekingsmediatoren)
 NT-ontregelingen (noradrenaline, serotonine) in het poortsysteem:
gebrekkige pijn-inhibitorische invloeden
 Activiteitsvermijding:
Kinesiofobie leidt tot een neerwaartse spiraal van fysieke decontidionering. Sociale
terugtrekking verhoogt het risico op depressie en meer funtionele beperkingen
 Negatieve ervaringen in de kindertijd:
Negatieve affectiviteit, familiaal pijnmodel (moemoe had ook steeds hoofdpijn),
minder goede coping, neiging tot passiviteit en regressei, kwetsbaarder
stresssysteem(?)
 Ziektewinst:
Pijngedrag kan ook zonder nociceptie in stand gehouden worden examen
 Positieve bekrachtiging: verwend worden
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 52

Negatieve bekrachtiging: pijngedrag als soort oplossing voor moeilijke
situaties. Bv opluchting dat even weg van werkproblemen
 Indirecte bekrachtiging: omgeving moedigt gezond gedrag niet aan. Bv
oefening is goed bij rugpijn, maar familie laat je de vuilbakken niet
buitenzetten. Er zijn familiale programma’s hier tegen
 Medisch-sociale problemen:
Als je moet bewijzen dat je ziek bent of pijn hebt, kun je niet beter worden
 Neem pijnklachten steeds aan. Mensen zijn meer geneigd om advies te volgen als
ze zich begrepen voelen.
 Iatrogene factoren:
Veel chronische pijnproblemen zouden vermeden kunnen worden als artsten
zorgvuldiger zouden omspringen met ingrepen (bv failed back surgery)
-
-
-
-
-
Depressieve comorbiditeit bij chronische pijn
Chronische pijn en depressie komen vaak samen voor en staan in circulair verband
 30-60% vd patienten in MPC heeft klinisch relevante symptomen van angst en
depressie; depressies is meer prevalent bij chronische-pijnpatienten dan bij andere
patiënten
MPC = multidisciplinaire pijncentra (LAK: Leuvense algologische kliniek). Men
komt hier niet om oorzaak vd pijn te vinden, wel om deze (1) zo goed mogelijk
onder controle te brengen en (2) disability te herstellen. Beiden tegengewerkt
door depressie
 Angstige en depressieve patienten rapporteren vaak pijn; patienten met ‘lifetime
depressie’ hebben 2x meer kans om later chronische pijn te ontwikkelen
Comorbiede depressie (met geassocieerde angst, spanning, rusteloosheid, piekeren,
slaapstoornissen & vermoeidheid) veroorzaakt dubbel lijden, vermindert
therapietrouw, zelfwerkzaamheid, active coping en kans op succesvol
pijnmanagement.
Neurobiologisch onderzoek:
PET en MRI: aspecten van pijnervaring
 Sensorisch: S1, S2
 Affectief: ACC, anterieur insula, amygdala  belangrijke schakel tss emotie en
fysiek
 Cognitief: ACC, anterieur insula (vnl visceraal), PFC
Pijn is een krachtige fysieke en emotionele stressor
Stressvolle ervaringen kunnen reeds van in de vroeg kinderjaren neurobiologisch
worden verankerend (pijngeheugen)
Sporen van vroegere pijnervaringen kunnen getriggerd worden door actuele – fysieke
en emotionele – prikkels, evt met tussenkomst van leer- en conditioneringsprocessen
Nieuwe perspectieven voor het immuunsysteem als target voor nieuwe analgetica: Het
immuunsysteem (cytokines) is veel meer betrokken bij patholoigsche pijn dan vroeger
gedacht. Stress kan leiden tot pathologische pijn via abnormale inflammatie
De rol van genetische factoren in de individuele gevoeligheid voor pijn
Er bestaan neurobiologische connecties tussen fysieke en emotionele pijn
Placebo analgesie wordt deel gemedieerd door endogene opioidsysttem. De activiteit
in de insula, thalamus en limbische structuren daalt, terwijl de activiteit vd PFC stijgt.
Omgekeerd worden bij verwachting van pijn de insula en cingulate extra actief
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 53
-
Bij observatie van pijn bij de medemens worden onze eigen affectieve
pijnverwerkende systemen (ACC) actief (cf couvadesyndroom: bij sommige stammen
doen mannen de barenspijn van hun vrouw na en zeggen die zelf te voelen). Bv
moeders voelen pijn van hun kinderen
Akute en chronische pijn moeten anders worden bekeken en behandeld
Akute pijn  doen verdwijnen
Chronische  onder controle brengen, pt helpen er zo goed mogelijk mee om te gaan
Notities:
- Heftigere reactie op spuit als net een sneetje gemaakt werd zonder verdoving
- Glia: worden 1 vd targets voor nieuwe analgetica die compleet anders werken dan de
huidige (huidige hebben massa’s bijwerkingen)
Behandeling van lichamelijk onverklaarde akute pijn
Bv patient met problemen op het werk piekert veel, begint slecht te slapen, staat op met een
vermoeid gevoel en hoofdpijn. Begint zich hierover ongerust te maken, consulteert de HA,
maar deze vindt niets
-
Neem de pijn ernstig
Verbreedt het perspectief vd patient in biopsychosociale zin: re-attributie
Behandel onderliggende angst/depressie: slaapproblemen…
Moedig aan tot zelfwerkzaamheid bij symptoomcontrole (relaxatie ed)
Moedig aan tot werken aan onderliggende psychosociale problemen
Behandeling van chronische pijn
-
-
-
Als geen causale behandeling meer mogelijk is, switch dan vh akuut
behandelingsmodel naar chronisch behandelingsmodel.
 Optimale pijncontrole + zelfwerkzaamheid/zelfzorg
Therapeutische strategieen:
 Medisch: anagetica, ticyclische antidepressiva, infiltraties, zenuwstimulatie,
pijnpomp..;
Revalidatie: relaxatietraining, fysieke reconditionering, cognitieve gedragstherapie
(om er meer rationeel mee op te gaan, niet te dramatiseren), familiale & sociale
ondersteuning (oa tegen indirecte bekrachtiging)
Video: mindfulness
Oosterse meditatietecnniek. Proberen je seconde tot seconden bewust te zijn van wat je op dit
moment meemaakt, belang vh hier en nu. Ook bij chronisch pijn niet denken “is dit vol te
houden? Wat binnen 20 jaar? Ik had sneller naar de dr moeten gaan.” Zoveel mogelijk
positieve uit het nu halen, niet krampachtig doen. Ook bv bij mensen die niet uit hun
depressie komen: er is evidentie dat kans op een volgende depressie daalt.
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 54
CVS en FM
-
-
-
-
-
-
-
Meerdere operationele definities: london, holmes, oxford, CDC, canadese, acr…
criteria
CDC criteria voor CVS: abnormale vermoeidheid langer dan zes maanden die niet
organisch of psychiatrisch verklaard kan worden, met minsen vier bijkomende
klachten
 Verspreide spier- of gewrichtspijnen
 Hoofdpijn
 Keelpijn/klierzwellingen
 Concentratie- en geheugenstoornissen
 Niet-uitrustende slaap
 Vertraagd herstel na inspanning
ACR criteria voor FM: verpreide spier- of gewrichtspijen en verhoogde
pijngevoeligheid bij druk die niet organisch verklaard kunnen worden en vaak gepaard
gaan met vermoeidheid en andere functionele klachten
 Minsten 11 postitieve ‘tender points’ (wordt binnenkort van afgestapt)
Grote overlap tss CVS en FM:
 Splitters: beschouwen als twee aparte syndromen
 Lumpers: cvs en fm zijn grotendeels overlappende syndromen en maken deel uit
vd bredere categorie ‘functionele somatische syndromen’
Het kernprobleem bij beide is wss fysieke en mentale inspannings- en
stressintolerantie, gepaard met abnormale stressgevoeligheid
Chronische uitputting (vermoeidheid & sneller vermoeidheid) plus pjingevoeligheid.
D.i. een belangrlijk onderbelicht probleem, oa omdat verspreid over alle specialtisaties
Continuum van stressgerelateerde uitputtingssyndromen? (slide):
Spanning  overspanning  burnout, angst/depressie
 (via somatische trigger) cvs/fm
Ernstig probleem:
Cvs volgens recent onderzoek 2.5% (nl 0.1-0.4% geschat) en fm 2-5%, Belgie zou
20000 cvs-patienten tellen. Komt vooral voor bij jongvolwassenen (25-45 jaar), maar
ook bij adolescenten, zij het zeldzaam in de puberteit. Er zijn geen duidelijke
beroeps/sociale klasse verschillen
80% vd patienten van cvs/fm ea funtionele somatische syndromen zijn vrouwen:
“women get sick, men die”. Wss hormonaal en sociaal bepaald (vrouwelijke
geslachtshormonen hebben meer invloed op het stresssysteem). Ook overwicht van
mensen in de zorgsector.
Het gaat niet om mensen die altijd zeuren, vaak waren ze vroeger net heel actief
(typisch verlaagde belastbaarheid)
CVS = ME (myalgische encepalomyelitis: foute naam, er is wel evidentie dat er
onstekingen in CZ zijn, maar nooit bewezen)
FM: 2e frequentste diagnose in reumatologie
Diagnose van CVS is nuttig, maar wordt soms misbruikt als ‘er is niks aan te doen’
CVS = verlies van belastbaarheid: wel willen, maar lichaam wilt niet mee
Depressie = verlies van betrokkenheid, niet meer kunnen genieten: niets willen
Oorzaak:
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 55
-
-
-
-
-
-
-
Vragen: waardoor krijgt men cvs/fm en blijft het zo lang duren? Wat zijn de
ziektemechanismen
Begint met een spanning die de draagkracht overschrijdt, maar men voelt zich niet
ziek. Op een bepaald moment wordt het te veel, tot overspannen (enige verschil met
gespannen is dat men zich nu ziek voelt). Meesten raken er weer uit.
Bij toenemende belasting stijgt cortisol in feedforward en gaat NT’s ontregelen
(serotonine etc): individuele gevoeligheid
Als het vnl met het werk te maken heeft, kan overspanning resulteren in burn-out
(willen niets meer horen over hun werk <-> CVS: hebben er wel zin in), waarbij het
thuis wel redelijk goed gaat (niet pervasief dus). Via somatische trigger, meestal
infectie, soms letsel, kan CVS/FM komen.  deze dingen niet in hokjes stoppen
XMRV: retrovirus, in VS ontdekt bij prostaatkanker en in het bloed van CVSpatienten. Even gedacht dat dit de oorzaak was, maar bleek niet herhaald te worden
door andere groepen.
Etiologie: voorbeschikkende, uitlokkende en onderhoudende factoren
 Volgens ziekteverhalen: men kan lang verschillende wegen ins cvs/fm
terechtkomen, mar meestal door accumulatie van fysieke en psychosociale
stressoren, op basis van een reeds vroeger bestaande kwetsbaarheid
Uitlokkende factoren:
Virale infecteis, fysieke traumata, operatieve ingrepen, slaapstoornissen,
zwangerschap… en/of negatieve levensgebeurtenissen, chronische psychosociale
stress en (soms) akute psychische traumata
Bv directeur bankfiliaal met klachten begonnen na akute gastro-enteritis, waarbij
voorafgaande gijzelig tijdens bankoverval met posttraumatisceh stressklachten en een
zeer hoge werkdruk
Kwetsbaarheid (voorbeschikking):
 Genetisch:
Recent werden bij cvs-patienten afwijkingen gevonden in enkele genen die
betrokken zijn bij de stressrespons, o.m. de cortisolreceptor die dient voor het
stopmechanisme.
 Negatieve affectiviteit, introversie, voorafgaande depressie
 Overactieve levensstijl: ‘roofbouw plegen’, overdreven perfectionisme, altijd
(moeten) zorgen voor anderen, geen ‘nee’ kunnen zeggen…
 Slechte start in het leven: verwaarlozing, geweld, misbruik, 3-8x meer risico
Bv jonge ongehuwde kinderverzorgster die als kind al sneller moe was dan anderen
maar ertegen bleef vechten (oa fanatiek sporten), had vroeger meerdere depressies,
klachten na pesterijen vh diensthoofd, geschiedenis van fysiek en seksueel misbruik als
kind
Onderhoudende factoren:
Fysieke deconditionering, bijkomende angst/depressie, slaapstoornissen, onvruchtbare
attributies, periodische overactiviteit, gebrek aan sociale steun, iatrogene factoren,
chronische infecties (?)
 Veel patienten gaan niet goed om met hun klachten en beperkingen en
onderhouden zo het probleem
 Onderhoudende/herstelbelemmerende factoren vormen actueel de belangrijkste
aanknopingspunten voor behandeling
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 56
Periodische overactiviteit: véél patienten kunnen op een ochtend opstaan en plots het
gevoel hebben van ‘ik ben genezen’. Ze storten zich weer in het werk, overschrijden
al snel hun grenzen en CVS komt erger terug. Als ze zo omgaan met activiteit, dan is
er minder kans om te herstellen. Het is best om onder je grens te blijven.
Pathogenese
-
-
-
-
-
-
Wss gebaseerd op subtiele dysregulaties vh stresssysteem geassocieerd aan andere
neurobiologische verstoringen
 HPA-as hypofunctie, lichte immuun-activatie, disbalans in hersenNTs,
overactivatie symphatisch systeem, sensitisatie van centrale pijnverwerkende
systemen
Cf HPA-as hypofunctie: nl piekt cortisol 30min na ontwaken, bij cvs amper. Daling
cortisol en verminderde reactie er op zorgt dat het coping systeem het laat afweten.
Patienten kunnen dus wel beginnen, maar niet volhouden.
Lichte immuunactivatie: cf niet alle cvs’ers hebben PTSD, maar het zit in dezelfde
richting, n het stresssysteem wordt te zwaar belast, upregulatie immuungenen,
verhoogde vatbaarheid voor infecties
Door deze ontregeling onstaat relatieve intolerantie voor elke vorm van belasting,
mogelijke gefaciliteerd door neurobiologisch gemedieerde perceptiestoornissen
waardoor vermoeidheid, maar ook andere sensorische prikkels (lawaai, schel licht)
worden versterkt in de context ve pathologische ‘sickness respons’
Sickness respons (examen): fysiologisch, perceptueel-cognitieve en
gedragsveranderingen als gevolg vna immuunactivatie
 Griepachtig malaisegevoel, overal pijn, algehele overprikkelbaarheid,
concentratiezwakte, keelpijn/klierzwelling, soms lichte koorts, neiging tot sociaal
terugtrekken: komt op als ze de grens van hun kunnen bereiken, vertonen dus
dezelfde respons op belasting als wij op infectie
 Hypthese: lange cortisol overdrive (bv slecht huwelijk) zorgt voor aanpassingen.
Als stress wegvalt (bv na scheiding), vallen deze aanpassingen niet meteen weg.
 Gestimuleerd door inflammatoire cytokines ve actief immuunsysteem, die door de
BBB gaan en de glia beinvloeden, die ook pro-inflammatoire cytokines maken:
signaal aan het lichaam van ‘ziekte, infectie!’. Evolutionair voordelig, we stoppen
met werken en actief zijn en trekken ons helemaal terug (moe, overgevoelig aan
lawaai, fotofobie… ).
 Als cvs’ers toch doorgaan met inspanning bij ziektegevoel, dan nadien zware
malaise.
Abnormale pijngevoeligheid (hyperalgesie, mechanisch allodynie) berust op neuronale
sensitisatie door cytokines en verstoring van centrale pijninhiberende systemen. Ze is
aangetoond door beeldvormingsonderzoek
Hypothese: bij cvs/fm patienten wordt de sickness respons getriggerd bij elke vorm
van (fysieke of mentale) belasting die een bepaalde grens overschrijdt, mogelijk als
gevolg van tekortschieten van controle vd Hpa-as op het immuunsysteem (door hyporeactiviteit vd HPA-as)
 Hypothetische pathofysiologische basis:
(na langdurige hyperfunctie?) hypofunctie vd HPA-as met laag cortisol. Hierdoor
onstaat inspanningsintolerantie en immuunactivatie, die via pro-inflamatoire
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 57
-
-
-
-
cytokines zorgt voor centrale sensitisatie voor pijn en eveneens
inspanninsintolerantie
Bij cvs/fm lijkt het stresssysteem dus door te lange of intense belasting bij kwetsbaren
personen uit balans te zijn geraakt, waardoor het zijn normale veerkracht heeft
verloren en niet meer in staat is zijn normale regelende functies te vervullen (ook na
wegvallen vd voorafgaande chronische belasting) en het lichaam abnormaal reageert
op elke vorm van belasting (fysiek, mentaal… ) die een zekere grens overschrijdt.
Typisch ook ná emotionele druk (scheiding en nieuwe man na slecht huwelijk; na
herhaalde depressies… ): chronische stress is weggevallen, net nu het emotioneel beter
gaat wil het lichaam niet meer.
Persistence: voorbestemmende karaktertrek. Drive om door te gaan, niks te laten
liggen wat niet helemaal af is…
Nieuwe integratieve ‘brugwetenschappen’ (PNE, PNI) zullen in de toekomst
begrijpelijk kunnen maken hoe ingrijpend de invloed kan zijn van ‘ons verhaal’ op ons
lichaam
Nog veel vragen, bv causaal verband van cortisol.
Behandeling van CVS/FM
-
-
-
Maak duidelijk dat snelle, curatieve therapie geen haalbare kaart is en beklemtoon
zeker de persoonlijke bijdrage vd patient in de behandeling. De symptomen, QoL en
functioneren vd patient kunnen aanzienlijk verbeteren en patienten hebben bovendien
kans dat er progressief herstel optreedt, op voorwaarde dat ze goed met hun ziekte
omgaan. (belang van zelfwerkzaamheid)
Behandeling in de praktijk: “uw klachten beantwoorden aan de diagnose van cvs/fm.
De oorzaken hiervan zijn nog onduidelijk… wij gaan uit vd volgende
werkhypothese… de klachten berusten vermoedelijk op een subtiele ontregeling vh
stresssysteem. Een rechtstreekse korte-termijn genezing (bv via medicatie) is actueel
niet beschikbaar, maar de evolutie van uw probleem wordt sterk bepaald door de wijze
waarop u als patient met uw klachten en beperkingen omgaat. Als u goed met uw
beperkingen omgaat, hebt u de meeste kans dat er een herstelproces op gang komt,
waarbij uw vermogen om inspanningen normaal te verwerken weer toeneemt en uw
pijnklachten afnemen. Intussen kunnen we u ook helpen uw pijn en andere klachten
(slaapproblemen, stemmingsdaling… ) beter onder controle te brengen en zo uw
levenskwaliteit en functioneren te optimaliseren.
Goed mee omgaan, betekent:
 Ziekte accepteren
 Activiteit zorgvuldig doseren
 Belastbaarheid geleidelijk verhogen door voorzichtig opgebouwde oefeningen
 Levenstijl en levensdoelen op lange termijn aanpassen, om zo een nieuw
evenwicht te zoeken (restitutio ad integrim is vaak niet wenselijk, eerder jachtige
levensstijl opgeven)
 Zolang je onder je eigen (verlaagde) belastbaarheidsgrens blijft, treedt er geen
post-exertional malaise op (haalt grens omlaag) en kan met activity pacing/graded
exercise die grens langzaam stijgen. Progressieve opbouw wordt best begeleid
door een kinesist/kinesitherapeut. Men moet leren aanvoelen wat men kan, vaak
bijsturen, geen te belastende kineoefeningen doen. Er zijn vaak praktische
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 58
-
-
-
-
-
-
probleem met het rustig aan doen, bv moeder van kleine kinderen. Ook als grens
op moment van activiteit zelf niet gevoeld wordt, kan je ze afleiden uit de reactie
achteraf.
Zaagtandactiviteit = piek-dalactiviteit, leidt tot een neerwaarste spiraal
Wat cvs/fm beter onder controle kan brengen:
 Regelmatige stretching
 Relaxatieoefeningen
 Ademhalingsoefeningen
 Tai chi
 …
Cf Trier challenge test: persoon moet een voordrachtje geven voor drie nors kijkende
mensen in labojas, die zullen evalueren. Dit blijkt heel stressvol. Bij patienten
reageerde hpa-as normaal na enkele sessies cognitieve gedragstherapie
Eventuele medicatie:
 Paracetamol (tot 3x 1g per dag)
 Tricyclische antidepressiva (Redomex 10-75mg ’s avonds)
 Cymbalta, Efexor, Milnacipran (niet in Belgie)
 Lyrica
 Myolastan (kortdurend)
 Onstekingsremmers
 Contramal, zaldiar
 Morfinederivaten (uitzonderlijk)
 Bij bijkomende depressie antidepressiva, bij inslaapstoornis zolpidem, bij
doorslaapstoornis trazolan of remergon. Bij analgetica moeten voor- en nadelen
goed worden afgewogen (veel bijwerkingen, geeft beperkingen)
Over het nut van CGT en GET bestaat nog veel discussie
Leuvense visie: het doel vd therapie bij cvs/fm is streven naar een nieuw evenwicht
tussen draagkracht en belasting. CGT en GET kunnen daarbij helpen, op voorwaarde
dat ze op niet-dogmatische, flexibele, gepersonaliseerde wijze worden toegepast (op
maat vd patient: tailor made/customized therapy, hot topic nu). Veel cvs/fm patienten
blijven kwetsbaar voor overbelasting en moeten zich ook op lange termijn aanpassen
aan fysieke en mentale beperkingen.
Cf tailor made therapy (artikel prof): er zijn sterke verschillen in onderhoudende
factoeren, bv te inactief zijn, depressie, familiale problemen, onverwerkte trauma’s…
“what works for whom” <-> “one size for all”: bv niet enkel congnitieve
gedragstherapie voor iedereen
Geen evidentie voor altenatieve therapie bv voedingsupplementen, fludrocortisone,
rilatine, antibiotica, verwijderen amalgaanvullingen, omega 3 VZ…
Één ding is zeker: cvs/fm patienten die hun ziekte en beperkingen accepteren en er
optimaal mee leren omgaan hebben demeeste kans op een positieve evolutie, die
mogleijk ook een neurobiologisch herstel inhoudn. (nog geen harde bewijzen dat
stresssysteem kan worden hersteld)
Bij veel patienten wordt de aanpassing op korte- en lange termijn bevorderd als ze ook
zicht hebben op de verbanden tussen hun ziek-worden en hun levengeschiedenis.
Prognose: niet meer dan 10% vd patienten (behandeld en onbehandeld) keert volledig
terug naar het vroegere activiteitsniveau. Meer dan de helft rapporteert beterschap op
langere termijn (≠ weer aan het werk) en de prognose is beter bij kinderen en
jongeren.
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 59
-
Boek prof: herwin je veerkracht
5 cvs-referentiecentra in Belgie, ingesteld door Riziv na betoging van patienten in
Oostende. Dienen voor diagnose en evidence based behandeling.
Volgens evaluaties weining hoopgevend, wnat weinigen gaan weer aan het werk
(maakt geen deel uit vh nieuwe evenwicht)
Burnout: een wergerelateerd uitputtingsprobleem
-
-
-
-
-
Symptomen:
 Emotionele leegte, mentale & fysieke uitputting
 Afnemende motivatie, cynische attitude, depersonalisatie, negativisme
Cf vaak gehoord: “ik heb op die school het beste van mezelf gegeven, maar het
lukt gewoon niet/ik werd niet erkend. Er zullen er nog veel daar het deksel op de
neus krijgen! Ik kan niet meer in de straat van die school komen
 Verminderd gevoel van bekwaamheid, mislukkingsgevoel
Specifiek gebonden aan werkproblematiek
Vaak bij leraars, verplegers (zeker op oncologische afdelingen), bejaardenhelpers,
artsen, horeca… vnl zorgsector
Prevalentie (volgens NE): stijging bij HA naar 14%, met 1/5 AIO’s die aan burnoutcriteria voldoen, vnl eerstejaars. Relatie met hoge werkdruk, gebrek aan autonomie,
weinig emotionele steun van supervisor
Bevorderende factoren:
 Werkonzekerheid
 Werk over/onderbelasting
 Geen controlegevoel
 Geen waardering: recent benadrukt, we kunnen ons veel meer en langer inzetten
alsmen het waardeert
 Geen commitment
 Perfectionisme
 Werk-thuis-onevenwicht
 Bij medici (enquete artsenkrant): meer risico als alleenstaand zonder kinderen en
solopraktijk > groepspraktijk > duopraktijk. Minder risico bij ouder en gescheiden
en >5u/week hobby
Etiologigsche modellen:
 Draagkracht-belasting model
 Reciprociteitsmodel: effort-reward-imbalance (Siegrist)
 Extrinsieke beloning: complimenten, voldoende loon…
 Intrinsieke beloning (belangrijk): voldoening in het werk, het is zinvol (ik
draag bij)
 Werkstressoren-energiebronnen-burnout model: web-model (slide)
 Demand-control-(support) model (Karasek) (slide)
Pathogenese:
Is het neurobiologisch substraat vergelijkbaar met andere uitputtingssyndromen?
Mss/wss wel, maar de overbelasting is hier specifiek werkgerelateerd. Zowel HPA-as
underdraag (bv laag ochtendcortisol in speeksel) als overdrive (hoog ochtendcortisol)
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 60
-
-
-
-
-
werden vastgesteld (studies geven contradictorische resultaten). Mss gevolg van
overlap met angst/depressie/CVS
Burn-out vs depressie:
Diagnose ‘burn-out’ kan stigma van depressie (zwak karakter) vermijden. Ze hebben
vaak overlappende symptomen, maar depressie is meer pervasief (burn-out meer
(werk)situatiegebonden, andhedonie staat op de voorgrond bij depressie, er zijn daar
meer stemmingsproblemen (affectief), terwijl burn-out een meer motivationeel
probleem is.
Burnout vs cvs:
Burnout is geen medische diagnose (!), maar een operationeel concept uit de
arbeidspsycho(patho)logie. Burnout is veel meer gekenmerkt door een negatieve
werkattitude (niet meer willen), cvs door ‘ik wil wel, maar mijn lichaam wil niet mee’.
Toch is er overlappende symptomatologie en zijn er deels gelijklopende
therapeutische strategieen en uitlokkende/onderhoudende factoren (rol van
precipiterende overbelasting, van fysieke deconditionereing, negatieve
gedachtenspiraal, slaapstoornissen, bijkomende depressie… )
Continuum van uitputtingssyndromen? (slide)
Spanning (niet-ziek)  overspanning (ziek)
 depressie/angst (stemming, affectief)
 burnout (mentaal/motivationeel)  via somatische
trigger  cvs/fm (fysiek, mentaal
Zijn cvs/fm, burnout, uitputtingsdepressie, neurastenie, overtrainging..; vnl een
kwestie van attributie? Cf onderzoek waaromen 50-60% van burnout patienten
beantwoorden aan cvs criteria: cvs, maar ’t is van ’t werk, dus zal wel burnout zijn
 Burnout concept geeft aanknopingspunten voor specifieke preventie en
therapeutische interventies, vnl op vlak van interactie persoon-werkorganisatie
Behandeling:
 Curatief:
 Symptoomgericht: slaapmiddelen, antidepressiva,
relaxatie/meditatie/ademhalingstraing, gedoseerde rust/activieitsopbouw
 Persoons/werkgericht: psychotherapie, counseling, assertiviteitstraining,
herorientereing van doorstellingen, levens- en werkstijlprioriteiten
 Preventie:
 Persoonsgericht: erken en respecteer je grenzen, wed op verschillende
paarden, let op signalen van je lichaam, praat met je collegas, relativeer en
gebruik humor, zoek evenwicht tussen activiteit en passiviteit, houd je
conditie op peil, oppassen met perfectionisme, pas anti-stress technieken
toe, zorg voor een goede nachtrust, denk postitief, leer omgaan met
machteloosheid
 Werkgericht:
° risicofactoren tegengaan: overbelasting, gebrek aan
controlgevoel/regelruimte, onvoldoende beloning, onrechtvaardigheid,
geen saamhorigheid tss collega’s (contact met collega’s is heel belangrijk,
cf groepspraktijken artsen), waardenconflicht, teveel verantwoordleijheid,
te snel opeenvolgende veranderingen
° beschermende factoren bevorderen: gevoel van zinvol werk, voldoende
autonomie, voldoende steun en waardering (chef, collega’s, klanten,
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 61
patienten… ), opleiding/training (wetenschappelijke belangstelling
hernieuwt je enthousiasme, gaat tegen routine in)
° “ de postmoderne mens is voor het ongeluk geboren. Geboren om te
falen, want de lat kan nooit hoog genoeg gelegd worden. Alles willen
controleren, zich over alles ongerust maken, in één leven tien levens willen
proppen…
Deel 4: arts-patient-relatie en
communicatievaardigheden
Communicatievaardigheden: een must!
-
-
-
Waarom?
 Arts is altijd met patient in interactie
 Goed communicatie vormt de basis ve vetrouwensrelatie, adequate diagnostiek,
optimale therapietrouw en placebo-effect (≠ placebomedicatie)
 Arts heeft een belangrijke luisterfunctie voor ‘onoplosbare’ problemen (functie
grotendeels overgenomen van priesters)
 Slechte communcatie kan wetenschappelijke kennis en technische vaardigheden
volledig waardeloos maken. Goed omgaan met emoties die kunnen bovenkomen
kan enkel in een arts-pt-relatie met vertrouwen & begrip.
Basisprincipes:
 Het is onmogelijk om niet te communiceren
 Inhouds- en betrekkingsniveau spelen beide mee: betrekkingsniveau = dat waarin
de boodschap verpakt is en dat aanwijzingen geeft hoe ze op te vatten
(megabelangrijk, geeft kleur)
 Verbale signalen worden gemoduleerd door nonverbale en paraverbale (snuiven,
zuchten, kuchen)
 De ruimte en globale sfeer dienen actieve communicatie te stimuleren (bv steeds
gaan zitten als het even duurt)
Pijlers ve goed communicatie:
 Kunnen luisteren
 Empathie kunnen voelen en tonen
 Adequaat vragen kunnen stellen
 Adequaat kunnen informeren
 Adequaat kunnen omgaan met emoties
 Advies kunnen geven
 Iedereen kan communicatievaardigheden leren door te observeren en te oefenen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 62
Informeren:
- Mensen hebben behoefte aan info, ze geeft controle en maakt het beter iets te plaatsen
of verdragen. Bv vrijwel gevochten onder vastzittende passagiers bij aswolk omdat
niemand iets vertelde
- Geen nieuws is een uitnodiging tot angst
- Info dient aangepast aan intellectueel en sociaal-cultureel niveau, persoonlijkheid (bv
locus of control, info-seeker vs info-avoider), actuele gemoedstoestand (bv depressief:
geen betrokkenheid, dus nemen slecht info op).
- Info wordt vaak slecht onthouden omdat patient te angstig is of omdat te veel gegeven
wordt op het einde vh constult.
- Oppassen met gebruiken van medisch jargen.
- Vuistregels:
 schep een klimaat van veiligheid
 doseer en structureer info: beter opgenomen in kleine brokken, niet te lang
doorpraten zonder pauzes
 pas uw golflengte aan
 wees zo specifiek mogelijk
 belangrijkste info komt eerst
 check of info goed overgekomen is
- voor een heelkundige ingreep is info goed als ze leidt tot matige, beheersbare angst.
Ze maak mentale voorbereiding/psychologische immunisatie mogelijk. Geef zowel
procedurale als sensorische info, geen details bij patienten met een externe locus of
control; brochure maakt een gesprek niet overbodig.
Uit onderzoek blijkt dat preoperatief goed geinformeerde patienten beter herstellen,
minder analgetica vragen en sneller het ziekenhuis verlaten.
- Veel patienten googelen info: niet per se correct, maar vermindert angst, geeft controle
(cf vertigo als verouderingsverschijnsel)
Empathie (examen):
- = vermogen op zich te verplaatsen in de gedachten en gevoelswereld vd patient
- Cruciaal vr dokters. Cf vrouw die depressief was door overlijden kanarie: bleek enige
te zijn met wie ze nog emotionele band had na overlijden man
- Verschilt van sympathie: eigen standpunt wordt niet verlaten
- Men moet niet alleen empathie voelen, maar ze ook tonen: toewending,
gelaatsuitdrukking, knikken (heel belangrijk: ik begrijp je)…
- Ook nodig bij gewone anamnese
- Fundamenteel in de hulpverlening, omdat patieten zich open stellen en persoonlijke
problemen ter spraken brengen als ze zich begrepen voelen. Wanneer patienten
gepreoccupeerd raken door bekommernissen die ze niet kunnen uitspreken, luisteren
ze niet meer naar de arts. Hoe meer patienten zich begrepen voelen, hoe beter hun
therapietrouw is.
- Onderzoek De Waal: ook hogere diersoorten zijn emphatisch, d.i. wss evolutionair
geprogrammeerd. 2 evolutionaire tendensen houden elkaar dus in evenwicht:
zelfbehoud door stressrespons en altruistische empathie
- Spiegelneuronen vormen de basis vd empathie
Cf burnout bij artsen: we pikken emoties op van onze patienten. Psychiaters hebben
hoogste incidentie van zelfmoord, scheiding, drugmisbruik van alle artsen.
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 63
-
Empathie helpt tegen verkoudheid
Compliance:
- 30-50% vd patienten volgt artsenadvies niet of onvolledig op
- Slechte compliance verwijst meestal naar gebrekkige info of slechte arts-patienrelatie
- Compliance is beter als de patient actief betrokken wordt in het advies
- Veel patienten hebben een afwijkende ziekte- en genezingstheorie, die de arts
bespreekbaar moet zien te maken
- Vuistregels om compliance te bevorderen:
 Maak voldoende tijd voor advies, wees vriendelijk en betrokken
 Wacht met advies geven tot de patiente voldoende receptief is
 Maak het advies zo gebruiksvriendelijk als mogelijk
 Gebruik klare, directe spreekstijl en structureer
 Leg nadruk op positieve aspecten
 Laat de patient actief participeren in beslissingen
 Laat patient kort samenvatten
 Bij non-comliance: informeer (niet veroordelend) naar de redenen en probeer bij te
sturen
- No-strategies: wat als patienten therapie vragen die je niet wilt geven?
Bij antidepressiva zeggen artsen meestal ronduit nee of doen meer onderzoek.
Exploratie context verzoek, verwijs naar psychologische hulpverlener, andere
diagnose.
Afwijzen moet ook vanuit het advies vd patient gebeuren, anders consult
dissatisfaction.
- Surfers: 73% vd surfende Belgen, zoekt medische info, 1 vd meest opgezochte types
info op het net. ½ vd surfers kijkt doktersdiagnose na op het net, met een iets meer
uitgesproken tendens >55jaar. 1/10 vraagt arts naar medicatie die ze op het internet
tegenkwamen
 Naieve patient vs alwetende huisarts model bestaat niet meer
Medisch interview
-
Vrouwelijke artsen zijn meer probleem-/persoonsgericht, mannelijke meer
oplossingsgericht. Bv vrouwen luisteren beter, geven meer info en stellen meer
vragen. Sommige patienten prefereren dan ook dokteressen
-
Types van medisch interview:
 Anamnese gesprek
 Informatief/advies gesprek
 Slecht nieuws gesprek
 Conflict oplossend gesprek
 Non-direct gesprek (counseling)
-
Basisprincipes:
 Begin altijd met open vragen na korte introductie
 Later kunnen deze worden afgewisseld door gesloten vragen
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 64





Moedig communicatie aan via betrokken attitude, flexibel oogcontact, knikken…
Confronteer eventueel, maar nooit kritisch of agressief
Geef realistische geruststelling
Verminder zonodig angst- en schuldgevoelens
Versterk zelfwaardegevoel vd patient
-
Basisgespreksvaardigheden:
 Aandachtschenkend gedrag:
 Non-verbaal: ontspannen lichaamshouding, gevarieerd oogcontact
 Verbaal: ingaan op wat de patient zegt
 Aanmoedigingen:
Bevorderen voortgang vh gesprek en kunnen selectief bekrachtigen. Niet te veel!
 Stellen van vragen:
 Gesloten: identificatie, keuze, ja/nee. Patient blijft passief, heeft
kruisverhoorgevoel, oppassen met ja-zeggers. Levert wel nauwkeurige
info, men behoudt leiding en patient blijft bij het onderwerp
 Open vragen: geven patient vrijd ruimte, bevorderen activiteit,
verduidelijking, verdieping, gevoelsexpressie. Kunnen echter leiden tot
uitweiden, afdwalen, zich weinig gesteund voelen.
Stel altijd voldoende open vragen in het begin vh gesprek!
-
Luistervaardigheden: reflecteren/spiegelen (examen)
 Gevoelsinhoud: stimuleert gevoelsexpressie. Kies het juiste moment. Ook nonverbale elementen spelen mee
 Cognitieve inhoud: geen aandat men het begrijpt, controleert juistheid vh begrijpen
en structureert verwarde uitspraken
 Samenvattend reflecteren: structureert, verduidelijkt grote lijnen, ter afronding
 Elke arts moet in staat zijn tot actief luisteren.
Heel belangrijk is het spiegelen/parafraseren: in eigen woorden terugspelen naar de
patient wat die net heeft verteld, vnl de emotionele lading ervan, liefst gebald en
mag in scherpere bewoordingen. Dit geeft aan dat men de patient goed volgt, hem
probeert te begrijpen en met hem meeleeft. Het werk altijd stimulerend op de
communicatie en heeft vaak een structurerend efft. Men helpt de patient zelf een
oplossing te vinden voor complexe emotionele problemen.
Spiegelen wordt meestal niet gedaan bij gewoon contact, is niet evident, maar heel
belangrijk. Deze techniek van ‘opnemen’ staat tegenover de aangeleerde drang om
‘actief in te grijpen’
-
Steunen en structureren:
Aandacht en belangstelling tonen, concrete uitleg en advies geven, gevoelens laten
uiten, helpen relativeren, hoop op verandering aanwakkeren, gezond gedrag en
probleemoplossend vermogen aanmoedigen
 Nooit dwingen of belerend!
-
Hoe omgaan met stilte:
Respecteer stilte, toon betrokkenheid en flexibel oogcontact, bedenk van de patient
heeft doen stilvallen. Indien te lang: geef de patient een opstapje naar verder praten
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 65
-
Omgaan met wenen:
Respecteer deze gevoelsuiting en laat non-verbaal betrokkenheid en empathie blijken
(toewending, oogcontact, zakdoekje). Begin niet zomaar over iets anders. Indien te
lang: breng gesprek weer op gang via een empathische reflexie.
Spiegelneuronen maken elke negatieve gevoelsuiting onaangenaam
-
Non-verbale communicatie:
 70% vd menselijke communicatie verloopt non-verbaal (vnl gevoelsaspecten).
 Functie: woorden vervangen, aanvullen of verduidelijken, controle op de
boodschap, gesprek regelen, feedback geven
 Uiterlijk en voorkomen geeft indruk over sociale klasse, waardegebieden en
attitudes. Fysieke attractiviteit leidt vaak tot vooroordelen
 Lichaamshouding weerspiegelt spanning/ontspanning (angst, zelfvertrouwen,
afhankelijkheid, status), genegendheid/afkeer (toe- of afwending, in- of
uitsluitende houding) en dominantie/onderdanigheid (rechte of gebogen houding,
blikrichting)
 Beweging: illustreert, vervangt en beklemtoont woorden, kan functioneel of
storend zijn, geeft info over emoties en is soms inconsistent met de verbale
boodschap
 Gelaatsexpressie: toont 5 universele vormen van gevoelsexpressie, hetzelfde over
alle culturen  angst, verwondering, boosheid, afkeer, verdriet
Ogen en mond zijn cruciaal voor affectieve interactie
Met faciale uitdrukkingen probeert men vaak gevoelens te verbergen
 Oogcontact: communiceert aandacht, regulleert verbalen interactie, geeft feedback,
kwantiteit correleert met affectieve betrokkenhied, voel aan wanneer je beter kan
wegkijken
 Stemtaal: verraadt emoties en bedoelingen, veranderingen suggereren dat er iets
gebeurt op het vlak van communicatie.
 geluidssterkte, toonhoogt, uitspraak (on)duidelijkheid, spreeksnelheid, ritme,
bijgeluiden (zuchten, eh, keelgeluiden), klemtonen
 Ruimtelijk gedrag: intiem (0-45cm), persoonlijk (45-120cm), sociaal (120-360cm),
publiek (>360cm)
Binnendringen in intieme/persoonlijke ruimte steeds aankondingen, houd rekening
met territoriumgedrag (meereizende eigen ruimte) en respecteer ze (bed: wordt
vaak eigen eiland bij lang ziekenhuisverbijf, kan je op gaan zitten als er geen stoel
is, maar vraag het eerst)
CAVE: lichaamstaal is heel belangrijk in communicatie, maar mag nooit als geisoleerd
geinterpreteerd worden. Beschouw ze altijd binnen de gehele communicatieve context.
Mededelen van slecht nieuws, oa infauste prognose
-
Slecht nieuwsgesprek is voor elke hulpverlener een zware opdracht. Vaak zijn
meerdere gesprekken nodig. Mag alleszins nooit telefonisch afgehaspeld worden.
Veel hulpverleners stellen vermijdingsdrang: uitstellen, patient het zelf laten
ontdekken, justificatie, pil vergulden, over zichzelf praten
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 66
-
-
-
-
-
-
-
-
Steeds in 3 fasen aanbrengen (examen):
1) tactvol mededelen: korte inleiding, maar zonder omwegen
2) reductie van emoties, frustratiegevoel: patient zal emotioneel reageren, bv
ontkenning, kwaadheid, stereo-tiep regressief gedrag. Hij is nu niet ontvankelijk voor
informatie. Ondersteun het ventileren van emoties non-directief en emphatischbetrokken. (emotie zal stilaan wegebben, ga niet goedkoop relativeren)
3) hoe nu verder: reik adviezen aan zonder op te dringen. Actief luisteren, reflectieve
interventies
Slecht nieuws bij kanker: medeling vd diagnose is in de regel noodzakelijk voor
cooperatie vd patient. Mededelen ve infauste prognose (= waarheidsmededeling:
examen) moet zorgvuldig afgewogen en voorbereid worden.
Slecht nieuws kan de basis worden ve hoopvolle evolutie, het is iets heel anders dan
infaust nieuws
“volgens mij vinden veel meer mensen vrede in het erkennen van de realiteit dan in
zelfbedrog” (prof Kuiper over eigen depressie, vlak voor emeritaat, schreef er boek
over)
Argumenten vóór het mededelen ve infauste prognose: vetrouwensrelatie met de arts
wordt gevrijwaard, emotionele isolatie wordt voorkomen, mogelijkheid tot ‘afronden’
wordt bevorderd en affectieve ondersteuning door de familie wordt bevorderd.
Vroeger (20-30 jaar geleden)werd verzwijgen gepromoot. Nu kan dit ook als er
serieuze argumenten zijn (bv iemand met weinig emotionele draagkracht, herhaalde
depressies)
Voorwaarden voor mededelen ve infauste prognose: motieven dienen patient-gericht
te zijn (nl optimaal voorbereiden op waardig en zo comfortabel mogelijk levenseinde)
en de arts moet de mogelijkheid hebben en bereid zijn om de patient en zijn familie tot
op het einde bij te staan.
Wanneer infauste prognse mededelen?
Luisteren naar signalen (is hij er aan toe om te weten?), voorzichtig toetsen wat dit
voor de patient betekent en zicht verwerven op coping vd patient en familie
 Ook als ze niet expliciet zijn ingelicht, hebben patienten vaak vermoedens
(omgeving begint zich anders te gedragen)
Hoe infauste prognose mededelen:
Meestal doseren (titreren) vh exactheidsgehalte. Bv de tumor wordt moelijk onder
controle te houden  de laatste chemo heeft niet geholpen  u bent nu erg achteruit
aan het gaan  …
Enkel uitzonderlijk meteen in zijn geheel mededelen (bv bij wie (financieel) nog veel
moet regelen). Steeds nuanceren met positieve, hoopgevende elementen (we gaan u
goed opvangen), geen onnodige voorspellingen doen (geen termijn op plakken) en
ruimte laten voor individuele interpretatie (pt moet zich evt aan de waarheid kunnen
onttrekken, als hij ze niet aankan)
Adviezen aan de famie:
Ban het onderwerp ‘kanker’ niet uit de gesprekken. Wees betrokken, maar niet
overbezorgd, geef geen valse geruststelling. Kanker is niet besmettelijk. Leef zo
normaal mogelijk door, streef in deze moelijke periode emotionele openheid en
verbondenheid na.
Als familie zich tegen de waarheidsmededeling verzet, ga dan niet meteen in conflict
maar luister aandachtig naar hun argumenten. Bied ook hen hulp en steun aan,
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 67
-
-
-
-
-
beklemtoon de voordelen en positieve mogelijkheden voor alle betrokkenen. Vaak
blijkt dat familieleden eigenlijk bang zijn voor hun eigen gebrekkige draagkracht.
Geen valse hoop geven, wel hoop op steun, pijnstilling, emotionele omringing,
controle
Kanker beinvloed ook gezondheid vd partner: spier- en hartklachten komen vaker
voor, net als problemen met mentale gezondheid
Infauste prognose bij kinderen:
Steeds mededelen aan beide ouders tegelijk. Principes van slecht nieuws hanteren:
tactvol, maar duidelijk en direcht. Emotionele reacties emphatisch ondersteunen, pas
daarna positieve toekomstgerichte elementen aanbrengen. Snel een tweede gesprek
voorzien.
Zorg ervoor dat binnen het oncologisch team alle teamleden op de hoogte zijn van wat
er precies gezegd is (bv via nota’s in dossier). Mededelingen moeten onderling
consistent zijn, hiertoe is goede communicatie binnen het team nodig.
Experiment groepstherapie bij borstkankerpatientes: hadden in 1e studie verdubbeling
van LV, maar nooit gereproduceerd
“de waarheid is 1 vd meest krachtige therapeutische middelen waarover we
beschikken, maar we moeten nog de klinisch farmacologie ervan ontwikkelen, en de
optimale timing en dosering ervan leren kennen. En we moeten nog veel leren over
het metabolisme van hoop en ontkenning dat daarmee direct verband houdt.”
“wanneer u aan mededeling vd waarheid denkt, denk dan vooral aan aanwezigheid en
nabijheid. In waarheid aanwezig zijn, omvat veel meer dan de waarheid zeggen. Het
heeft te maken met kunnen stilstaan bij mensen, niet lange tijd, maar intens en
betrokken, waarbij innerlijke bezorgdhied zichtbaar en bespreekbaar wordt. Veel
vragen naar waarheid, zijn in feite vragen naar menselijke aandacht”
“zelfs wanneer de prognose ongunstig is, mag je niet vergeten dat de hoop nooit te
lang voor het overlijden vd patient mag sterven”
Placebo-effect
Placebo-effect = elk niet-specifiek effect (opzettelijk of niet) van een behandelingsinterventie
Clinical conditions:
- Basic clinical condition: “healing environment”. Hangt af vd verwachting van
effectieve hulp en vertrouwen in de compententie vd geneesheer; wordt gefaciliteerd
door emphatie en goed communicatievaardigheden vd arts.
- Additional clinical conditions: verschillende externe aspecten die doen geloven in
efficiente hulp.
 Injectie > orale medicatie
 Vorm en kleur van pillen (bv grote pil helpt; groene laat goed slapen)
 Witte jas
- Gevoeligheid voor placebo’s: scherpe interindividuele verschillen, gelinkt aan verschil
en angst, somatische preoccupatie en gevoeligheid voor suggestiviteit. Varieert ook
sterk met contextfactoren
- Personen met hogere verwachting van analgetica vragen lagere doses ervan
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 68
Werkingsmechanismen
- Cognitief-behaviorale mechanismen: postitieve verwachtingen
 Leiden tot minder onzekerheid/onvoorspelbaarheid: meer
zelfwerkzaamheid
 Goede invloed op ambigue somatische percepties (minder ongerust)
 Versterken health-promoting behaviors (bv actiever na injectie: je wordt
eigenlijk beter door activiteit, niet door de injectie)
- Leermechanismen:
 Klassieke conditionering (pavlov): morfine/placebo
 Operante conditionering (leren door gevolgen): valse biofeedback (minder
last van spanninshoofdpijn als EEG fout ontspanning toont)
 Altijd interferentie van cognitieve mechanismen?
- Fysiologische mechanismen:
 Positieve verwachting kan een invloed hebben op angst, slaap en
stressfysiologie (spierspanning, ademhalingsritme, symphatische tonus,
hormonale en immunologische parameterss)
 Placebo analgesie kan tenminst gedeeltlijk gemedieerd zijn door endogene
opioidsystemen.
- Pijngerelateerde activiteit vh RM word gereduceerd door placebo’s: psychologische
mechanismen kunnen dus inwerken op de vroegste stadia van pijn processing in het
CZ
- Conditionerende en verwachtingsmechanismen spelen een gezamenlijke en vaak
complementaire rol in placeboeffecten. Sommige placebo-effecten zijn geheel of
gedeeltelijk te blokken door naloxone (opioid antagonist)
- Vertrouwen van arts in effectiviteit ve behandeling wordt (onbewust) geprojecteerd op
de patient en functioneert als placebo
Nocebo
- Spiegelbeeld van placebo: het induceren van negatieve effecten op basis van negatieve
verwachtingen (toenamen of verslechtering van symptomen, blokkeren van
verbetering, inductie van bijwerkingen)
Bv white coat hypertension: BD stijgt tijdens meting uit angst voor slecht resulaat
Bv bijwerkingen krijgen door lezen van bijsluiter op medicatie
Klinische richtlijnen
- Geef diagnose en prognose waar mogelijk
- Geef info in een atmosfeer van realistisch optimisme
- Oppassen voor het nocebo-effect bij vermelden van nevenwerkingen
- Laat de patient kiezen tussen behandelingsopties, maar adviseer hem als expert: d.i.
geen overdreven paternalisme, maar patient wordt absoluut niet gerustgesteld met “u
kan dat eens proberen, maar ik weet niet of het werkt; tja, u kunt dit nemen, of anders
dat misschien, of we kunnen ook gewoon niks doen)
- Meeste auteurs adviseren niét om placebo’s voor te schrijven: risico voor aantasting
vd arts-patientrelatie op lange termijn
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 69
Conclusies
- Elke type van effectieve behandeling omvat specifieke en non-specifieke effecten.
Het algehele effect van medicatie is en combinatie van de farmacologische actie ervan
en de psychologische context waarin ze gegeven wordt
- Antwoord op een placebo zegt niks over de oorzaak vd symptomen, hooguit dat die
patient goed beantwoord op placebo’s. Wijdverbreid misverstand dat patienten die
geholpen zijn met een placebo, komedianten zijn.
- Cf studie: mensen die weten dat ze opioiden/NSAIDs krijgen, ondervinden veel meer
analgetisch effect dan mensen die niet weten dat ze ze gekregen hebben
 Aanpassen analgetisch regime aan mate van positieve verwachtingen
- “het nocebo-effect demonstreert duidelijk het potentieel schadelijke effect van een
slechte arts-patient interactie, waar negatieve woorden en attitudes vd arts, door de
context te veranderen, negatieve verwachtingen kunnne induceren bij de patient en zo
pijn verhogen”
- “Bij de ziekte van Alzheimer, resulteert het verlies van verwachtingsgerelateerde
mechanismen in verminderde effectiviteit van analgetica. Hiermee moet rekening
gehouden worden wanneer met een analgetisch regime opstelt voor patienten met
congitieve defecten”.
- Placebo-effect zou meer gewaardeerd en gebruikt moeten worden in de klassieke
geneeskunde als krachtig additioneel therapeutisch tool.
(cf ook prof Renard, gynaecoloog, pleitte ook voor opwaardering placebo-effect)
- Er zou meer aandacht besteed moeten worden aan de therapeutische relatie en goede
communicatievaardigheden
Placebo’s en alternatieve geneeskunde
- Geen enkele alternatieve geneeswijze heeft tot nog toe de toets van strikt opgezet,
hoog-kwalitatief placebo-gecontroleerd onderzoek succesvol doorstaan
- Theorie van oneindige verdunningen (hoe verdunder hoe beter, alsof je van een
druppel medicatie in de Noordzee effect verwacht in New York): basis vd
homeopathie. Leek eerst bewezen door Benveniste, maar later onhoudbaar: vrijwel
wetenschappelijke fraude.
- Alternatieve genezers besteden meer tijd aan hun patient en hebben meestal goed
contactvaardigheden en een charismatische uitstraling. Ze hanteren een holistische
ziekte-en genezingstherapie met een hoge mate van plausibiliteit (face validiteit). Ze
geloven enthousiast in hun theoretische concepten en de helende kracht van hun
technieken en weten dit goed over te brengen.
- Alternatieve geneeskunde is conform met het placebo-effect, meest effectief bij
subjectieve stressgerelateerde krachten
- Ondanks evidenc-based geneeskunde dwalen duizenden patienten rond langs riskante
paden van alternatieve geneeskunde. Is de klassieke geneeskunde zo gebiologeerd
door haar technische verwezenlijkingen dat ze het subjectieve in de patientenzorg
verwaarloost?
- Klassieke artsen zouden moeten beseffen dat het adequaat hanteren vd artspatientrelatie en goede communicatievaardigheden een onschatbare meerwaarde
toevoegen aan hun technisch-wetenschappelijke kennis en kunde
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 70
Reacties op ziekte en behandeling
Algemene beschouwingen
-
-
-
-
Patienten hebben cognitieve, emotionele en gedragsreacties op interne en externe info
ivm ziekte en ziekenhuisopname
Er zijn normale en pathologische reacties, het onderscheid is soms moeilijk. Bv als ipv
3 weken wel 3 maanden thuis met rugpijn
Psychosociale of psychopathologische reacties kunnen verloop en prognose van de
ziekte aanzienlijk beinvloeden! (vaak niet voldoende beseft)
Effect van comorbiede psychopathologie op de somatisch zieke patient (examen):
 Verminderde LoQ
 Toegenomen invalidering
 Verstoring vd cognitieve functies
 Inadequaat consultatiegedrag
 Gebrekkige therapietrouw
 Negatieve invloed op de familie
 Slechtere evolutie vd ziekte
Basischema:
Veel voorkomende ziektebetekenissen (mengvormen bestaan, vaak overheerst 1
aspect):
 Uitdaging: ik moet er tegen vechten (bv verandering levensstijl)
 goede adaptatie en compliance
 Bedreiging:
 risica op angst en vermijdingsgedrag
 Verlies
 risico op depressie, slechte compliance
 Straf
 verdiend: slechte compliance
 onverdiend: opstandigheid, kan negatief interfereren met arts-patientrelaties (bv
longkanker zonder ooit gerookt te hebben)
 Winst: cf bekrachtigingsfactoren. Delicaat om aan te snijden bij patienten (“ge
denkt toch niet dat ik voor mijn plezier ziek ben, zeker!”)
 risico op onverschilligheid, slechte compliance
Welke factoren bepalen ziektebetekenis:
 Perceptueel-cognitieve stijl
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 71
-
-
 Persoonlijkheidsdynamiek
 Vroegere ervaringen
 Emotionele toestand
 Sociale steun
 Aard en lokalisatie vd stoornis
 Socioculturelen e economische factoren
Ziektewinst:
 Primair: klachten of ziek-zijn betekenen (onbewuste) pseudo-oplossing voor
intrapsychisch conflict, zoals bij een conversiestoornis
Bv juffr. Elizabeth (Freud): wilde trouwen, maar moest als jongste dochter thuis
blijven om voor haar zieke vader te zorgen. Loste conflict tss verlangen en
geweten (uber-ich) op door ziek te worden, zodat ze wel thuis moest blijven. Cf
ook kreeg pijn in hetzelfde been als waar haar vader steeds zijn zieke been op liet
steunen voor verzorging. Komt nu veel minder voor, zelden een keer bij jonge
vrouwen met onverklaarde verlammingen of gevoelsstoornissen
 Secundaire ziektewinst: klachten op ziek-zijn hebben (min of meer bewuste)
positieve gevolgen voor de patient.
Emotionele responsen op ziekte:
Angst, neerslachtigheid, schaamte, schuldgevoel, opstandigheid, kwaadheid…
Kunnen normaal in het kader ve verwerkingsproces, maar pathologische worden als te
intens, te langdurig en leidend tot onaangepast gedrag
Coping
- Cognitieve en gedragsstrategieen, als reactie op de belasting vh ziek zijn
- Cognitief:
 Minimaliseren: ontkenne, rationaliseren, aandacht afleiden
 Focussen: info zoeken, hypochondrische preoccupatie
- Gedragsgericht:
 Aanpakken: goede compliance, levensstijlaanpassing, relaxatie, voeding,
beweging…
 Capituleren: stoicijns aanvaarden en passief blijven
 Vermijden: diagnose of behandeling blijven uitstellen
- Types van coping:
Info zoeken, praten met anderen, affect omkeren, ziekte ontkennen, confrontatie,
probleem herdefinieren, passief blijven, acting-out, alternatieven zoeken,
spanningsreductie, projectie, goed compliance, zelfmedelijden
- Coping is effectief, als:
 Fysiek en pyschosociaal evenwicht wordt gevrijwaard
 Spanning en pijnlijke emoties niet te hoog oplopen
 Autonomie en vrijheid worden bewaard
 Maximaal controlegevoel optreedt
 Aanpassing wordt bevorderd
 Zelfwaardegevoel wordt behouden
 Hoop wordt gestimuleerd
 Relaties met anderen optimaal blijven
- Goede coping leidt tot realistisch optimisme, pragmatische, rationele en flexibele
houding, creatieve oplossingsgerichtheid, emotioneel evenwicht
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 72
-
Slechte coping leidt tot pessimisme, hopeloosheid, passiviteit, starre meningen,
irrationele en impulsieve beslissingen
Als coping faalt, is er
 frustratie, demoralisering, depressie, hulpeloosheid, hopeloosheid
 angst, agitatie, opstandigheid, verbittering
 gevoel van waardeloosheid, isolatie, zelfverwijten
 gesloten tijdsperspectief (= niet meer toekomstgericht denken, vs open. Belangrijk
om op te merken: gaat vaak suicidaliteit vooraf)
Besluit:
- ziek-zijn treft een persoon die aan de ziekte betekenis geeft, bepaalde verwachtingen
heeft, er emotioneel op reageert en er op een bepaalde manier mee omgaat
- goede patientenzorg vereist dat men hiermee rekening houdt om niet alleen
psychopathologische complicaties te voorkomen, maar ook om de behandeling
optimale kansen te geven.
Psychosociale/psychopathologische reacties op chronische ziekte
-
-
-
-
-
-
-
factoren die de reactie op chronische ziekte bepalen:
 tijdstip van begin (jeugd, volwassen)
 onstaanswijze (plots, geleidelijk)
 progressie of niet
 reversibiliteit/compensatie (bv prothese) mogelijk of niet
elke chronisch zieke komt aanvankelijk in een impasse (zelfbeeld en toekomstbeeld
wankelen, nog geen positieve ervaring in de plaats). De confrontatie met een
chronishce ziekte leidt tot een verwerkingsproces, met verschillende fasen (niet lineair
maar dynamisch): ontkenning, opstandigheid, neerslachtigheid, aanvaarding
als iemand te horen krijgt dat hij chronisch ziek is, nooit meer beter zal worden, is dat
een zware klap. Als werking goed loopt, komen er echter ook positieve dingen in de
plaats en komt de patient weer in evenwicht (in het begin nog niet dus problematische
reacties)
copingtaken van chronisch zieken:
zich zo normaal mogelijk blijven voelen, rouwen om verlies van mogelijkheden,
levensstijl aanpassen, levenslange zelfzorg toepassen, positief zelfbeeld behouden,
zich aanpassen aan rolveranderingen, zich aanpassen aan veranderde sociale relaties,
omgaan met lichamelijk ongemak, goed compliance met therapie, omgaan met sociaal
stigma, controlgevoel behouden, optimisme en hoop bewaren
familiale aspecten: chronisch ziek zijn is een systemisch-familiaal gebeuren. Ook
partners worden met het verwerkingsproces geconfronteerd, zij hebben het vaak
moeilijk met het doseren van bezorgdheid. Ook kinderen van chronisch zieke ouders
verdienen speciale aandacht. Ziekte overtuigingen kunnen sterk familiaal, zelfs
transgenerationeel bepaald zijn.
Compliance problemen van chronisch zieken:
Verbeteren bij adequate en gedetailleerde info, ook als de patient actief wordt
betrokken en geregeld feedback krijgt. Soms moeten onderliggende motieven van
slechte compliance worden geexploreerd.
Arts-patientrelatie bij chronisch zieken:
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 73
-
-
-
Besef dat je de chronisch zieke confronteert met de grenzen vh medisch kunnen. Ga
adequaat om met gevoelens van machteloosheid, neem een hoopvolle maar
realistische houding aan. Sta emphatisch open voor de beleving vd patient, wees noch
te bezorgd, noch te afstandelijk (maximale betrokkenheid met behoud van distantie)
Behandelingsaspecten:
 Ondersteunende en structurerende begeleiding
 Alle klachten ernstig nemen
 Invoelend luisteren
 Concrete, gedragsgerichte adviezen geven
 Gedragstherapeutische methoden:
 Relaxatie/ademhalingsoefeningen
 Cognitieve technieken
 Mindfulness meditation: cf rozijn volledig proeven (rozijnen in
ontbijtdonuts, velen zijn zich er niet eens van bewust)
 Psychofarmaca
 Antidepressiva bij indicatie
 Cave misbruik van anxiolytica en analgetica
Bv diabetes: risico op depressie, seksuele problemen, stoornissen in
identiteitsontwikkeling. Bij type 1 diabetes is het belangrijk de ziekte bespreekbaar te
maken binnen het gezin. Uit onderzoek blijkt dat complicaties toenemen bij hoog
angstniveau, onzekerheid en rigiditeit, laag controlegevoel en slachtofferrol
Bv RA: verwerkingsproces speelt zich vooral af rond het tekortschieten vh lichaam in
zijn greep op de wereld, het verlies van zelfstandigheid en onvoorspelbare pijn.
Aanvaarding wordt bevorderd door verschuiving van vergelijkende waarden (wat
anderen kunnen) naar absolute waarden (vriendschap, authenticiteit,
doorzettingsvermogen)
Relaxatie:
- Techniek van Jacobson: span 10s een bepaalde spiergroep, bv de rechterhand. Voel
met je inwendige blik de spieren spannen. Ontspan daarna volledig (laat je hand
100kg wegen). Werk verder maar andere spiergroepen tot de patient helemaal
ontspannen is. Er wordt sterke nadruk gelegd op het contrast tss spanningontspanning, d.i. vnl goed voor patienten met chronische spierspanning die aangeven
deze niet te voelen.
- Techniek van Schultz: fase van opspannen wordt overgeslagen, volledige concentratie
op een bepaald lichaamsdeel (bv rechterhand). Ontspan dit volledig. Probeer in een
latere fase dit warm te laten worden (vasorelaxatie: sympatisch  parasymphatisch
overwicht).
Buikademhaling:
Bv vrouw die zich slecht begon te voelen aan te kassa, belde de 100, bleek ‘banale
hyperventilatie’. Was al opgejaagd van haar werk gekomen, weinig tijd, warme winkel,
begon onbewust te hyperventileren (borstkas op en neer, gebruik hulpademhalingsspieren)
Verstoring bloedgaswaarden: CO2 daalt en O2 stijgt, dit voel je als discomfort, cognitiefperceptuele interpretatie catastrofeert vaak (voelt alsof je een aanval gaat krijgen). Evt
volgende keer al meteen catastroferen.
 Tegengaan (!): ademhaling naar onder verplaatsen, naar de buik (middenrif). Leg
je hand thv de navel en laat de buik ertegen opbollen. Uitademhaling moet tot 4x
zo lang duren als inademing of er wordt te veel CO2 geelimineerd:
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 74
Laag + traag ademen = preventie hyperventilatie
 Als patient al aan het hyperventileren is: CO2 normaliseren door uit te ademen in
plastic zak of kommetje vd handen.
Psychosociale/psychopathologische reacties op maligne ziekte
-
-
-
-
-
-
-
-
Kanker ≠ snel sterven: kanker wordt steeds meer een chronische ziekte. Hieruit volgt
het belang van behoud van fysieke en psychosociale QoL. Deze is afhanelijk van
coping, familiale stuen en voorkomen van psychopathologische complicaties
Veel voorkomende copingstrategieen bij kanker: ontkennen, vermijden, vechten,
stoicijns aanvaarden
 Dit zijn fluctuerende houdingen en gedragswijzen, die min of meer adaptief
kunnen zijn naargelang de ziekteevolutie en sitatie
Andere indelingen:
 Actieve gedragscoping: wat met doet om problemen op te lossen en zich beter te
voelen op korte én lange termijn.  info zoeken, oefeningen doen, dieet volgen,
sociale activiteiten, gevoelens uiten
 Actieve en congitieve coping: wat men denkt om problemen op te lossen en zich
beter te voelen op korte én lange termijn  nadenken over echt belangrijke
dingen, afleiding zoeken, mediteren, gedachten over ziekte beperken, vertrouwen
hebben in de geneeskunde
 Vermijdende coping: wat met doet en denkt om zich op korte termijn beter te
voelen, maar zonder dat prolbemen worden opgelost of dat men zich op langere
termijn beter voelt  gevoelens verbergen, overdreven slapen, veel eten, roken,
piekeren, dagdromen, cynisch worden, mensen vermijden
Copingsstrategieen optimaal voor QoL en prognose zijn actieve gedrags/cognitieve
coping, evt gepaard met partiele ontkenning (bv ernst vd ziekte): dit leidt tot behoud
van controlegevoel. Coping dient flexibel te zijn, maw aangepast aan de ziektefase.
Psychosociale evalutatie bij kankerpatienten:
 wat weet de patient over zijn ziekte? Wat betekent ze voor hem?
 Welke infobehoeft heeft pt? (cf locus of control)
 Wat is de psychische draagkracht vd pt? Copingstijl? Sociale steun?
Psychiatrische voorgeschiedenis?
Psychiatrische comorbiditeit bij kankerptn: substantieel aantal heeft een
diagnosticeerbare psychiatrische aandoening. 60-70% angstige of depressieve
aanpassingsstoornis, 10-15% een majeure depressie of angststoornis
Specieke verwerkingsproblemen bij kankertherapie:
 Borstamputatie: zelfwaardegevoel
 Gynaecologische operatie: seksuele identiteit
 Stoma-operatie: fysieke onzekerheid
 Radiotherapie: angst
 Chemotherapie: bijwerkingen
 Lidmaatamputatie: rouwproces
Levenskwaliteit van kanker patient wordt bevorderd door
 Adequate medische therapie (o.m. pijnbestrijding)
 Adequate patientgerichte info
 Aanmoediging tot actieve coping
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 75
-
 Hulp bij familiale en sociale problemen
 Behandelen van psychiatrische comorbiditeit
Medisch-psychologische/psychiatrische interventies: empathische ondersteuning is
taak vd arts!!! Verder ook relaxatie/gedragstherapie (bv bij anticipatorische nausea),
psychofarmacotherapie (anxiolytica, antidepressiva), groeptherapie, psychologische
ondersteuning vh oncologisch team, alternatieve therapieen
Psychosociale/psychopathologische reacties op terminale ziekte
-
-
-
-
-
Psychologische fasen vh stervensproces:
 Onwetendheid/onzekerheid/ontkenning
 Protest, opstandigheid
 Marchandereen
 Reactieve depressie
 Aanvaarding
 Dit zijn complexe, fluctuerende verwerkingspatronen. Er zijn verschillende
reacties tegelijk mogelijk, niet iedereen ontkent, geëigend sterven ipv
aanvaarding?
Basisprincipes van stervensbegeleiding:
 Zorg voor maximaal fysiek en emotioneel comfort (adequate pijnstilling en zo
nodig psychofarmaca. Noot: anders dan anxiolytica geven antidepressiva geen
gewenning, ze moeten wel geleidelijk afgebouwd worden of
stopzettingsverschijnseln)
 Bevorder optimale affectieve omringen door de familie
 Laat stervende zichzelf zijn, zich emotioneel uiten (ook regressief)
 Weest niet gehaast, praat niet te veel
 Stervende moet slechts vernemen wat hij kan verdragen
 Laat altijd ruimte voor realistische hoop
 Help afronden en afscheid nemen
Familiale aspecten: de familie moet eveneens een verwerkingsproces doormaken,
soms zijn er problemen wanneer niet op dezelfde golflengte. Familie moet de
autonomie vd stervende respecteren. Emotioneel steunen hoort ook tot de taak vd arts.
Terminaal zieke kinderen: heb aandacht voor specifieke angsten van kinderen, toon
begrip voor opstandigheid van adolescenten. Spreek met het kind over het naderende
einde als het er aan toe is. Besef dat ouders een anticiperende rouw doormaken, met
schuldgevoelens, verbittering en soms depressie en dat de situatie erg belastend is voor
de huwelijksrelatie en andere kinderen. Laat ouders participeren in terminale zorg (evt
fusionele relatie).
Bij perinatale dood: laat afscheid nemen, help ouders bij het bewaren van
herinneringen, vergeet grootouders en andere kinderen niet
Problemen vd arts: frustratie van almachtsgevoelens, angst voor verlies van
emotionele distantie, existentiele confrontatie. Hierdoor vertonen veel artsen
weerstand om terminaal zieken te begeleiden.
Pyschosociale/psychopathologische reacties op beandeling en hospitalisatie
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 76
-
-
-
-
Ziekenhuisomgeving is frequent geassocieerd met inbreuk op privacy (persoonlijke
ruimte), verlies van onafhankelijkheid en vrijheid en verminderd en verengd sociaal
contact. Dit leidt frequent tot angst, prikkelbaarheid, neerslachtigheid,
interesseverlies, hypochondrische preoccupatie. Een goed arts-patientcommunicatie
biedt hiervoor de beste ‘compensatie’ want leidt tot afname van angst, onzekerheid en
andere negatieve gevoelens vd patient. Aangepaste pre-operatieve info leidt tot
matige (beheersbare) angst, hierdoor wordt de patient ‘geimmuniseerd tegen het nieuw
en plotse karakter vd operatie: compliance stijgt, minder pijnstillers gevraagd, beter
postoperatief verloop, vlugger ontslagen
Intensieve en steriele units: hoog risico op verwardheid (delirium) wegens sensorische
deprivatie, sensorische hyperstimulatie, hoog angstniveau, zelfpreoccupatie,
slaapdeprivatie, langdurige immobilisatie, personeel ‘onder stress’
Nierdialyse: vaak psychosociale reacties in fasen: angst, regressie, honeymoon,
compliance probleem
Harttransplantatie: voor de transplantatie zijn kandidaten vaak angstig/depressief en
hebben ambivalente gevoelens tov de ingreep; een tegenindicatie is een antisociale
persoonlijkheid. Na de transplantatie is 10% akuut verward, sommigen hebben
langerdurende problemen met acceptatie van blijvende kwetsbaarheid, relationele
aanpassing, fantasieen over donor…
Psychologische interventies in het ziekenhuis:
 Emphatie: luisterend oor
 Non-directieve attitude indien nuttig
 Realistische geruststelling
 Verhogen van controlegevoel door sensorische/procedurale inf (aangepas aan
locus of control/beheersingsorientatie), vaardigheidstraing (relaxatie,
buikademhaling), modelling (vnl bij kinderen) en congnitief-gedragstherapeutische
interventies
 Opname in het ziekenhuis is een biopsychosociaal gebeuren, het verwaarlozen van
psychosociale/psychopathologische aspecten kan ernstige negatieve gevolgen
hebben op de patientenzorg
Het rouwproces
-
-
Freud heeft als 1e veel geschreven over loslaten en rouw
Normale rouw:
Bij affectief verlies is er altijd een ‘psychische arbeid’ nodig om de bindingen met het
object los te laten. Verwerking wordt gekenmerkt door ontkenning, verdriet,
wanhoop, hulpeloosheid, kwaadheid, opstandigheid… Na tijdelijke ‘terugtrekking’ uit
de realiteit (rouw kost te veel energie om nog te investeren in de buitenwereld), komt
men tot aanvaarding. Herbeleving wordt nu herinnering
Pathologische rouw:
 In enge zin: rouw leidt tot psychiatrische ziekte (bv depressie) of somatische
aandoening (bv chronische pijn)
 In brede zin: blijvende ontkenning, blokkering van rouwgevoelens,
disproportionele kwaadheid/zelfverwijten, blijvende regressie,
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 77
-
-
identificatiesymptomen (bv pijn krijgen op dezelfde plaats als waar overledene
steeds pijn had)
Rouwbegeleiding: rouwen is geen ziekte! Help het verlies te aanvaarden, gevoelens
uit te drukken, leven zonder de overledene, nieuwe relaties aan te gaan. Respecteer de
verwerkingstijd (cf vroeger mochten we nog zwarte kleren dragen: signaal dat men
gerespecteerd en evt met rust gelaten moest worden). Blijf langdurig ondersteunen en
verwijs zonodig, bij pathologische rouw.
Rouw vs depressie:
Rouw is geassocieerd met psychische activiteit, gericht op verliesverwerking.
Depressie is geassocieerd met (meestal stressgerelateerde) stemmingsontregeling (kan
onder meer als gevolg van chronische stress).
Geef enkel kalmeer- en slaapmiddelen voor korte tijd of bij acute toestanden en enkel
antidepressivva als rouw uitmondt in een depressief syndroom (rouwdepressie:
rouwarbeid valt stil, veralgemeend energetisch en hedonisch defect).
Psychologie 3e bac,
Annelies Verbiest
Pagina 78
Download