Lesvoorbereiding Onderbouw (groep 1/2/3) Zakelijke gegevens naam student: Mark Wevers stageschool: CBS, de Triangel Laag te Aalten. Iselinge klas: VR2B mentor/mentrix: Wilma Zwitser datum: 11-12-14 aantal leerlingen: 29 tijd: 20 min. (10.45u-11.05u) groep: 1/2 beer Inhoudelijke gegevens: N.B. bij een speelwerkles (groep ½) of circuitles (groep 3) worden alle inhoudelijke gegevens tot en met de lesdoelen per activiteit ingevuld. Noteer bij de speelwerkles ook welke activiteit extra aandacht of begeleiding van de leerkracht krijgt. ontwikkelingsgebied: leerlijn: tussendoel: activiteit: rol van de leerkracht: organisatievorm: materiaalgebruik: werkwijze loopronde: Rekenen Hoeveelheden Sorteren Wiskundige termen Kinderen kunnen aantallen objecten tot tien ordenen, vergelijken, schatten en tellen. Ze zijn in staat bij eenvoudig erbij- en eraf situaties, in o.a. bedekspelletjes voor een passende strategie te kiezen. De kinderen gaan ordenen en sorteren. De kinderen krijgen kaartjes waarbij ze kunnen sorteren op verschillende manieren. Verder kunnen de kinderen ook de ordenen van klein naar groot of andersom. De kinderen spelen als afsluiting een kort spel waarbij het geheugen een rol speelt. De kinderen moeten opnoemen welke kleur kaars weg is. Dit kan ook met groottes. Leidend Grote Kring Waxine kaars, dikke kaars, lange kaars, middelmatig lange kaars, korte kaars, verschillende kleuren kaarsen (4), Kaarten met kaarsjes, 2 grote kaarten met kaarsen, doek, Cijfers tot en met tien. begin: De leerkracht zit in de kring. midden: De leerkracht loopt rond bij het spel. eind: De leerkracht zit in de kring Componenten van de les (of deelactiviteit) beginsituatie van de leerlingen op verschillende niveaus: Groep 1: - De kinderen hebben al eerder een les over sorteren gehad. - De kinderen zijn gewend om bij dit soort activiteiten in de kring te zitten. - Sommige kinderen hebben nog problemen met tellen. - Sommige kinderen kunnen al erg goed sorteren en tellen. - De kinderen hebben al wel eens klassikaal tot 30 geteld - Een groot aantal kinderen kan al tot tien tellen. - Sommige kinderen hebben moeite met synchroon tellen. - De kinderen hebben nog niet eerder op deze manier gesorteerd. Groep 2: - De kinderen hebben al eerder een les over sorteren gehad. - De kinderen zijn gewend om bij dit soort activiteiten in de kring te zitten. - Sommige kinderen kunnen al erg goed sorteren en tellen. Voor hen is een verdieping met cijfers verbinden toegevoegd. - De kinderen kunnen klassikaal tot grote getalen tellen. - De kinderen kunnen zelf tot twintig tellen. - Enkele kinderen hebben nog moeite met synchroon tellen. - De kinderen hebben nog niet eerder op deze manier gesorteerd. - De kinderen hebben al vaker een geheugenspel gespeeld. Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties): [Pedagogisch competent] D56. “Leerlingen in situaties brengen, waarbij ze uitgedaagd worden om zelf initiatief te nemen.” Ik probeer tijdens het spel de kinderen uit te dagen door ze zelf te laten zoeken. Zo moeten ze zelf het initiatief nemen om tot de goede oplossing te komen. D58. “Ontwerpen en uitvoeren van thematische en/of methodische activiteiten die jonge leerlingen aanzetten tot actief leren.” Ik probeer door middel van de kaarsen het kerstthema meer naar voren te halen. Ik heb de hele activiteit voorzien van kaarsen die bij advent / kerst horen. Lesdoelen op verschillende niveaus (gebaseerd op het tussendoel): proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen: Niveau1: Productdoelen Kennisdoelen Vaardigheidsdoelen Aan het einde van de les hebben de kinderen gesorteerd en geordend met hoeveelheden tot en met 6. Procesdoelen Tijdens de les oefenen de kinderen met meer en minder. Aan het einde van de les hebben de kinderen geoefend met het visueel geheugen. Vormingsdoelen Niveau 2: Kennisdoelen Vaardigheidsdoelen Vormingsdoelen Productdoelen Aan het einde van de les kunnen de kinderen vertellen wanneer er meer bij is gekomen of wanneer er minder bij is gekomen. Aan het einde van de les hebben de kinderen gesorteerd en geordend met hoeveelheden tot en met 6. Procesdoelen Aan het einde van de les hebben de kinderen geoefend met het visueel geheugen. lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?) leerstof inleiding ‘3 ‘2 kern ‘2 ‘8 leerling interventies van de leerkracht organisatie en hulpmiddelen leefwereld X De kinderen luisteren naar de leerkracht en kijken naar wat hij allemaal doet en laat zien. X De kinderen geven antwoord op de vraag van de leerkracht. Ze bedenken wat ze met de kaartjes kunnen doen. X De kinderen luisteren naar de uitleg van de leerkracht. X De kinderen spelen de ‘mix en koppel’. De kinderen controleren of ze het zelf goed hebben gedaan. Sommige kinderen wijzen het cijfer dat De leerkracht steekt een waxine kaars aan. Hij vertelt de kinderen over dat mensen met kerst vaak een kaarsje aansteken. Vervolgens blaast hij de kaars uit en laat hij verschillende soorten kaarsen zien. Hij vertelt dat niet alle kaarsen hetzelfde zijn. De leerkracht zegt vervolgens dat hij ook kaarsen op kaartjes heeft staan. Hij laat de twee grote kaarten zien en zegt vervolgens dat hij ook een heleboel kleine kaartjes heeft. Hij vraagt de kinderen wat ze hier mee kunnen doen. De leerkracht vertelt de kinderen dat ze allemaal een kaartje krijgen. Ze moeten hem nog wel even voor zichzelf houden, want anders kunnen we het spel niet spelen. De leerkracht zegt dat ze straks gaan rondlopen en dan aan elkaar het kaartje mogen laten zien. Wanneer ze (bijvoorbeeld) een even lange hebben gevonden moeten ze bij elkaar blijven staan. De leerkracht geeft aan dat ze het spel mogen beginnen, hij let op de regels die ze hebben afgesproken en of de kinderen stil Organisatie: De kinderen zitten in de grote kring. In het midden staat een ronde tafel met daar op een waxine kaars. De leerkracht heeft een tas naast zich staan met verschillende soorten kaarsen. Hulpmiddelen: Waxine kaars Aansteker Tas met verschillende kaarsen (lang, kort, dik, dun) Kaartjes met kaarsen Kaarten met kaarsen (2) Organisatie: Bij de uitleg zitten de kinderen op hun plek in de kring. Wanneer het spel start gaan de kinderen rondlopen in de kring. De leerkracht speelt ook mee met het spel, maar blijft op dezelfde plek staan om te kunnen observeren. Hulpmiddelen: Kaartjes met kaarsen Kaarten met kaarsen (2) Cijfer kaartjes. er bij hoort aan. afsluiting ‘1 ‘3 ‘1 Ik Ik Ik Ik X De kinderen leggen hun kaartje op de tafel in het midden en gaan weer op hun eigen plek in de kring zitten. X De kinderen doen hun ogen dicht en wanneer zij de ogen op doen denken zij na over wat er veranderd is op de tafel. X De kinderen luisteren naar de leerkracht en maken zich klaar voor de volgende activiteit. genoeg zijn tijdens het spel. Hij controleert elke keer of de opdracht gehaald is. De leerkracht laat de kinderen af en toe tellen of zelf controleren. Bij het tellen laat hij bij sommige kinderen cijfers aanwijzen. De leerkracht laat de kinderen hun kaartjes op de tafel leggen en laat de kinderen weer zitten. De leerkracht speelt een kort eindspel met de kinderen. Hij legt een aantal kaarsen op de tafel. De leerkracht laat de kinderen hun ogen dicht doen en veranderd vervolgens iets op de tafel. De leerkracht laat de kinderen weer kijken en vraagt wat er anders is en geeft iemand een beurt. De leerkracht stelt verschillende vragen zoals, welke is weg? Wat is er veranderd? Hoeveel liggen er nog? De leerkracht doet dit ongeveer drie keer. De leerkracht haalt de spullen van de tafel en vertelt de kinderen wat ze vervolgens gaan doen. Organisatie: De kinderen zitten weer op hun plek in de kring de leerkracht pakt de kaartjes van de tafel en legt de andere kaarsen op de tafel. Hulpmiddelen: Verschillende kaarsen (lang, kort, dik, dun, verschillende kleuren). Kaarten kaarsen. Doek. Kaartjes met kaarsen Tip: Tijdens het eindspel kunnen de kinderen de kaarsen ook nog op grote leggen, op kleur sorteren of op grote sorteren. Hoe evalueer je met de leerlingen (per activiteit) de resultaten? Beschrijf ook of dit individueel, per tafelgroep of klassikaal wordt gedaan kijk hoe de kinderen het doen tijdens het spel met het ordenen en sorteren. Ik laat de kinderen zelf controleren en kijk nogmaals samen met hun of dit klopt. speel aan het eind een spel waarbij hoeveelheden aan bod komen, ik kijk of de kinderen verschillen tussen meer en minder weten. speel aan het eind een spel waarbij het visueel geheugen van belang is. Ik geef flitsbeurten zodat de kinderen allemaal moeten nadenken. bespreek de les met mijn mentor/ medestudent/ interne opleider.