EMBRYOLOGIE HOOFDSTUK 1: GAMETOGENESE

advertisement
EMBRYOLOGIE
HOOFDSTUK 1: GAMETOGENESE = ONWIKKELING GESLACHTSCELLEN
1. Inleiding – terminologie
 Nieuw organisme dat ontstaat bij de bevruchting = zygoot  begin van de
ontwikkeling van een nieuwe mens
 Zygoot ontstaat door spermatozoön(zaadcel) van de vader en oöcyt(eicel)
van de moeder = gameten (geslachtscellen)
o Verschillen van gewone lichaamscellen
o 2 belangrijke veranderingen ondergaan:
1) Het aantal chromosomen
- normale lichaamscel = 46 chromosomen, aantal
chromosomen wordt verminderd tot 23 = meiose
(reductiedeling)
2) Het cytoplasma = de vorm
- vorm moet geschikter gemaakt worden voor bevruchting
o spermatozoön moet beweeglijke cel worden, minder
cytoplasma en kop, hals en staart wordt gevormd
o oözyt moet groter worden, méér cytoplasma
 2 veranderingen = GAMETOGENESE (vorming van geslachtscellen)
- oögenese = vorming eicellen
- spermatogenese = vorming zaadcellen
VERGELIJKING MITOSE – MEIOSE
Mitose = gewone celdeling
Meeste lichaamscellen:
Doel: groei, vervanging versleten cellen,
herstel
Meiose = reductiedeling
Kiemcellen in gonaden
(geslachtsklieren):
Doel: productie gameten (eicellen en
zaden)
Vorming 2 dochtercellen:
2 diploïde cellen: dubbele reeks
chromosomen
Vorming van 4 dochtercellen
haploïde cellen: enkele reeks
chromosomen
Dochtercellen zijn genetisch identiek
aan moedercel
Dochtercellen zijn genetisch
verschillend van moedercel en van
elkaar!
2. en 3. Gedrag van de chromosomen tijdens de mitose en meiose
4. Morfologische veranderingen in de gametogenese
 Mannelijke en vrouwelijke kiemcellen stammen af van primordiale kiemcellen of
oerkiemcellen deze kunnen bij een menselijk embryo voor het eerst
waargenomen worden in de 3e week van de ontwikkeling in de wand van de
dooierzak.
 In primitieve geslachtsklieren worden ze gezien vanaf eind 4 e of begin 5e week
4.1 De oögenese = eicelvorming
1) Prenatale rijping
o Oerkiemcellen beginnen zicht te ontwikkelen tot oögoniën
 Deze ondergaan mitotische delingen  ontstaan groepjes
oögoniën omgeven door een laagje platte epitheelcellen
Na 3 à 4 maanden:
o Meeste oögoniën delen verder
o Andere worden grotere primaire oöcyten = deze dupliceren na hun
ontstaan hun DNA en zetten de profase van de 1 e meiotische deling in
(profase = paarvorming of chiasma, of recombinatie)
Na 5 maanden:
o Totaal aantal kiemcellen (oögoniën + prim. oöcyten) = 7 miljoen
o Celdegeneratie = kiemcellen worden atretisch (verschrompelen en gaan
dood)
Na 7 maanden:
o Primaire oöcyten blijven over = in primordiale follikel
 = 1 primaire oöcyt omgeven met epitheelcellen
o Enkele oögonia blijven over onder oppervlakte-epitheel
2) Postnatale rijping
o Geboorte:
 Kiemcellen zijn primaire oöcyten die de profase door lopen hebben
 Ze gaan niet onmiddellijk naar de metafase maar naar de
dictyotene fase !! = een soort rustfase tussen pro- en metafase
ze is herkenbaar aan het kantachtige aspect van chromatine en ze
blijft aanhouden tot vlak voor de ovulatie.
 De eerste meiotische deling wordt niet voltooid voor de puberteit
 Er zijn geen oögonia meer
 Atresie van follikels gaat verder
o Vanaf puberteit:
 Iedere cyclus beginnen er primoriale follikels te rijpen
 1 primordiale follikel zal doorrijpen tot het stadium van de Graafse
follikel die 1 rijpe eicel bevat klaar om te ovuleren en bevrucht te
worden.
Primordiale follikel:
1) primaire oöcyt in dictyotene fase
2) platte epitheelcellen
Primaire follikel:
1) primaire oöcyt wordt groter
2) zona pellucida = beschermlaag van mucopoly-sacchariden
3) follikelcellen
Secundaire follikel:
1) primaire oöcyt
2) zona pellucida
3) follikelcellen  prolifereren (meerdere cellagen)
4) bindweefselcellen
Tertiaire follikel:
1) primaire oöcyt
2) zona pellucida
3) follikelcellen
4) antrum = follikelholte
5) theca interna = veel cellen, bloedvaten, oestrogeenproductie
6) theca externa = vezelig kapsel
Graafse follikel:
1) primaire oöcyt  metafase
2) zona pellucida
3) cumulus oöphorus = follikelcellenlaag die primaire oöcyt omgeeft
Stigma nét voor ovulatie
1) secundaire oöcyt  ene dochtercel krijgt al het cytoplasma
2) zona pellucida
3) follikelcellen
4) antrum
5) theca interna
6) theca externa
7) stigma
8) oppervlak ovarium
9) poollichaampje
Op moment van ovulatie begint
secundaire oöcyt met de 2e
meiotische deling
- Deling wordt voltooit als er
bevruchting plaats vind
-
Resultaat = 1 rijpe eicel
(bevrucht) en nog een
poollichaampje
4.2 De spermatogenese = zaadcelvorming
1) Rijping tot aan de pubertijd
o Geboorte:
 In testis  primitieve kiemstrengen
 Deze bevatten grote bleke oerkiemcellen met steuncellen
 Kiemstrengen zijn nog niet hol
2) Rijping vanaf de pubertijd
o Reductiedeling:
 Oerkiemcellen  spermatogoniën
 Primitieve kiemstrengen  échte zaadbuisjes
 Spermatogoniën  primitieve spermatocyten
- Beginnen aan DNA duplicatie ter voorbereiding van meiose
- Profase neemt 16 dagen in beslag, rest gaat snel
e
 1 meiotische deling: 2 secundaire spermatocyten met elk 23
chromosomen
- Deze doorlopen 2e meiotische deling = 4 spermatiden
o Spermiogenese:
 4 spermatiden ondergaan 4 ingrijpende veranderingen
1) vorming acrosoom = kernkapje
2) condensatie van de nucleus
3) vorming van de kop, hals, middenstuk en staart
4) verlies cytoplasma
Reductiedeling + Spermiogenese = spermatogenese (61 dagen)
4.3 Abnormale geslachtscellen
1) Vrouwelijke gameten
o ovariële follikel 2 à 3 primaire oöcyten = aanleiding tot meerlingen
o primaire oöcyt 2 à 3 kernen = degenereren
2) Mannelijke gameten
o sommige abnormaal groot of klein
o vergroeiingen vb 2 koppen, 1 staart
o 1 spermatozoön: 2 staarten of geen staart
HOOFDSTUK 2: OVULATIE  IMPLANTING
1e WEEK VAN ONTWIKKELING
1. Ovariële cyclus = menstruele cyclus
 Wisselwerking tussen verschillende structuren:
1) Hoger gelegen delen beïnvloeden lager gelegen delen = +
2) Directe of indirecte terugkoppeling =  lager gelegen delen beïnvloeden hoger gelegen delen
Begin cyclus:
 Eerste dag van de cyclus = eerste dag menstruatie
 Oestrogenen en progesteronen = laag  geen negatieve terugkoppeling op
hypothalamus waardoor deze Gn-rf maakt dat de hypofyse stimuleert om
gonadotrofines te maken: FSH & LH
 Onder invloed van FSH beginnen 5 à 12 primordiale follikels te groeien, slechts
1 ervan zal volledig uitrijpen tot Graafse follikel, de anderen worden atretisch
Follikelfase = tijdens rijping follikel
 Veel follikel- en thecacellen produceren oestrogenen
 12e à 13e dag = oestrogenenpiek  stimuleert hypofyse zodat er een LH-piek
komt kort voor de ovulatie.
De ovulatie: (zie tekening)
 Primaire oöcyt beëindigd 1e meiotische deling  secundaire oöcyt +
poollichaampje
 Oppervlak verzwakt
 Follikelvocht sijpelt door
 Follikel barst open
 Secundaire oöcyt komt vrij samen met krans granulosacellen van de corona
radiata = stralenkrans
Luteale fase
 Achtergebleven follikelcellen worden onder invloed van LH omgezet in
luteïnecellen  maken geel pigment en vormen samen corpus luteum (geen
lichaam)
 Corpus luteum produceert progesteron en gaat samen met oestrogenen de
uterus voorbereiden op de inplanting van het embryo.
Evolutie corpus luteum:
A. Géén bevruchting (gewone menstruele cyclus)
 Degeneratie van het corpus luteum na 9 dagen  corpus albicans wordt
gevormd
 Door degeneratie daalt LH en FSH als gevolg van negatieve feedback
 Negatieve feedback geeft onderdrukking van hypothalamus en hypofyse
 Door degeneratie dalen ook oestrogeen en progesteron spiegels waardoor
bloeding optreedt thv het baarmoederslijmvlies
B. Wél bevruchting
 Door bevruchting ontstaat zygoot waaruit later een embryo groeit
 De trofoblast van het embryo produceert HCG (werking zoals LH) hierdoor blijft
het corpus luteum groeien en progesteron produceren = corpus luteum
graviditaris
 Progesteronproductie blijft doorlopen tot 4e zwangerschapsmaand (houd
zwangerschap in stand)
Transport bevruchte eicel
 Eicel komt met granulosacellen na ovulatie in eileider terecht.
 In de eileider zullen granulosacellen geleidelijk loskomen van de oöcyt
 Door contractie van de eileiderwand wordt de eicel getransporteerd naar de
baarmoederholte (duurt 3à4dagen)
2. De bevruchting
 Mannelijke en vrouwelijke gameten versmelten om zo een zygoot te vormen. dit
gebeurd in de ampulla van de eileider (breedste gedeelte)
 De spermatozoön kan 24h in leven blijven in de vrouwelijke genitale tractus
 De niet bevruchte oöcyt zal 12 à 24h na ovulatie degenereren
2 voorbereidende processen van spermatozoa:
1) De capacitatie (+- 7uur)
= het verwijderen van een huidje, vliesje dat het celmembraan in de acrosomiale
regio van de spermatozoa bedekt
= bestaat uit glycoproteïnen en zaadvloeistof plasmaproteïnen
2) Acrosoom-reactie
= in directe omgeving van de oöcyt
= acrosomale bestanddelen komen vrij uit openingen in het acrosoom van de
spermatozoa
= bestanddelen zijn nodig voor de penetratie van corona radiata en zona pellucida
Eigenlijke bevruchting
Fase 1: Penetratie van corona radiata
 Bij de ejaculatie komen er 200 – 300 miljoen spermatozoa in de genitale tracus
van de vrouw. Slechts 300 à 500 bereiken de ampulla van de eileider
 1 zaadecel is nodig voor bevruchting
 De anderen helpen met doordringen van corona radiata (door beweeglijkheid en
enzymen van buitenste acrosomale membraan)
Fase 2: Penetratie van zona pellucida
 Het binnenste acrosomiale membraan lost op door enzymen
 De kop-regio van de spermatozoa ligt nu bloot = géén bekleding meer door
celmembraan
 Als 1 spermatozoa in contact komt met het oppervlak van de oöcyt wordt de
zona pellucida ondoordringbaar voor andere spermatozoa (zona-reactie)
 Slechts 1 zaadcel is in staat om in de oöcyt door te dringen
Fase 3: Fusie van celmembranen van oöcyt en spermatozoön
 Als spermatozoa in het celmembraan van de oöcyt raakt, versmelten de 2
celmembranen
 Achterste deel spermatozoa is nog steeds bedekt door celmembraan
 Zowel kop als staart dringt binnen in de oöcyt, celmembraan blijft achter aan het
oppervlak van de oöcyt
3 voudige reactie van de oöcyt op het binnendringen van spermatozoa
1) Membraan oöcyt wordt ondoordringbaar voor andere spermatozoa (zona-reactie)
2) Secundaire oöcyt beëindigt de 2e meiotische deling
 1 dochtercel krijgt alle cytoplasma = definitieve oöcyt
 andere krijgt bijna geen cytoplasma = 2e poollichaampje
 definitieve oöcyt = 23 chromosomen (22+X) deze rangschikken zich in een
soort kern: vrouwelijke pronucleus
3) Metabolisme van de cel wordt geactiveerd  klaar voor begin embryogenese
Pronucleare fase bevruchte oöcyt
 Spermatozoa beweegt naar vrouwelijke pronucleus waardoor de kop zwelt en
de staart afvalt en degenereert
 Mannelijke en vrouwelijke pronucleus zijn allebei haploïd en morfologisch niet
van elkaar te scheiden
 Beide pronuclei gaan groeien en komen in nauw contact en verliezen hun
kernmembraan hierdoor ontstaat een spoelfiguur als voorbereiding op 1 e mitose
(klievingsdeling)
 Resultaat 1e mitose = 2 cellige zygoot (elke cel diploïd 2n DNA)
Belangrijke gevolgen van bevruchting
1) Herstel diploïde aantal chromosomen, ene helft via eicel moeder en andere
via zaadcel vader
2) Bepaling chromosomale geslacht van embryo
 X-dragende zaadcel  vrouwelijk embryo
 Y-dragende zaadcel  mannelijk embryo
3) Begin klievingsdelingen wordt ingezet
3. Klievingsdelingen
 Na de bevruchting volgen een reeks mitosen waarbij het aantal cellen snel
toeneemt maar de grote van de cellen neemt af = blastomeren
 Na 3 dagen  morula (12 à 16 cellen)
4. Vorming blastula
 Dag 4: morula bereikt uterus
 Zona pellucida verdwijnt
 Er ontstaat een intercellulaire ruimte die samenvloeien tot 1 ruimte = blastula
holte
 We spreken van een blastula waarbij:
o Buitenste cellaag = trofoblast
o Binnenste cellaag = embryoblast
 Vanaf dag 5 à 6 begint blastula binnen te dringen in uterus slijmvlies
5. Uterus op moment van inplanting
Wand uterus:
1) Endometrium = slijmvliesbekleding binnenwand
2) Myometrium = dikke gladde spierlaag
3) Perimetrium = buikbekleding van buitenwand

Proliferatiefase (=follikelfase)
o Slijmvlies wordt opgebouwd vanuit basislaag (zona basalis) oiv
oestrogenen (rijpende follikel)

Secretiefase (=lutealefase)
o Slijmvlies wordt klaargemaakt voor eventuele innesteling van embryo oiv
progesteron (corpus luteum)
 Kliertjes van slijmvlies kronkelen
 Weefsel wordt vochtrijk
 3 lagen in endometrium
- zona compacta
- zona basalis
- zona spongiosus
A) Bevruchting
o Kliertjes scheiden extra vocht af
o Arteriën  spiraalarteriën
o Endometrium wordt oedemateus, klaar om blastula op te vangen en te
voeden
B) Géén bevruchting
o Als oöcyt niet wordt bevrucht kan het endometrium niet meer in stand
gehouden worden door daling hormoonspiegels
o Zona compacta en zona spongiosus zullen afgestoten worden =
menstruele bloeding begint
6. Abnormale implantatieplaatsen
 Normaal = voor of achterwand uterus
 Abnormaal:
o Blastula hecht zich vast bij ostium internum van BM hals
 Placenta komt over ostium interna te liggen = placenta previa
- Ernstige bloeding, placenta lossing, dood kind
o Blastula plant zich buiten de uterus in = extra-uteriene zw
 In buikholte, ovarium, eileider  spontane abortus
HOOFDSTUK 3: TWEEBLADIGE KIEMSCHIJF
2e WEEK
1. 8e dag van ontwikkeling
= Blastula zit gedeeltelijk ingenesteld, steekt nog wat uit boven oppervlakepitheel

Ontwikkeling trofoblast
= gebied trofoblast dat raakt aan embryoblast = 2 cellagen
1) binnenste cellaag  cytotrofoblast
2) buitenste cellaag  synsytium

Ontwikkeling embryoblast
1) laag kleine kubische cellen = hypoblast laag
2) laag hoge cilindrische cellen = epiblast laag
 cellen = kiembladen  platte ronde schijf  tweebladige kiemschijf
-
In epiblast wordt holte gevormd = amnionholte
In dak amnionholte = amnioncellen
2. 9e dag van ontwikkeling
= Blastula is dieper ingegraven in endometrium, klein defect in oppervlakte epitheel
 afgesloten door fibrineprop

Ontwikkelingen embryonale pool:
o Ontstaan vacuoles in synsytium
o Vacuoles vloeien samen – grote lacunen (vacunaire fase)
o In buurt blastula: moederlijke bloedvaten in stoma

Ontwikkelingen tegenoverliggende pool:
o Aan binnenkant cytotrofoblast = membraan van Heuster
o Membraan van Heuster + hypoblast  bekleding primitieve dooierzak
3. 11e  12e dag ontwikkeling
= Blastula volledig ingebed in stoma van endometrium



Ontwikkelingen trofoblast
o Moederlijk bloed  lacunensysteem = utero-placentaire circulatie
o Kiemschijf groeit trager dan trofoblast  ontwikkeld tot embryo en foetus
o Trofoblast groeit sneller  zal met amnion en chorion ontwikkelen tot
placenta en vliezen
Ontstaan Extra-embryonale mesoderm
o Extra-embryonale mesoderm = cellen tussen binnenste laag
cytotrofoblast en buitenzijde primitieve dooierzak
o Extra-embryonaal coeloom = holten in embryonaal mesoderm
o Embryonaal pariëtaal mesoderm = bekleed binnenkant cytotrofoblast en
amnion
o Extra-embryonaal visceraal mesoderm = bekleed buitenkant primaire
dooierzak
Decidua-reactie
o Cellen endometrium  kubisch
o Weefsel  oedemateus
4. 13e dag ontwikkeling
= Innestelingsbloeding kan voorkomen voor innesteling van de blastula in de
baarmoederwand  defect in endometrium  kleine bloeding in inplantingsgebied

Ontwikkeling trofoblast
o Vlokachtige structuren:
 Cellen cytotrofoblast proliferen en dringen door in synsytium
 Primaire hecht-vlokken = celkolommen omgeven door synsytium

Ontstaan secundaire dooierzak en chorionholte
o Definitieve dooierzak
 Endometrium produceert cellen die migreren aan de binnenkant
van membraan van Heuster, deze cellen prolifereren en vormen
de definitieve dooierzak
 Resten primitieve dooierzak = exocoeloom cysten
o Chorion holte
 Extra-embryonaal coeloom wordt groter = chorion holte
 Pariëtale extra-embryonale mesoderm = chorionplaat
 Hechtsteel : verbinding kiemschijt en trofoblast (wordt later NS)
o Prechordiale plaat
 Verdikking in hypoblast = epiblastcellen staan in direct contact met
hypoblastschijf
SAMENVATTING:
Kiemschijf = 2 lagen
 epiblast = dodem steeds groeiende amnionholte
 hypoblast = dak definitieve dooierzak
craniale deel van kiemschijf = prechordale plaat
HOOFDSTUK 4: DRIEBLADIGE KIEMSCHIJF
WEEK 3
1. Vorming 3-bladige kiemschijf
15 à 16e dag : ontstaan primitiefstreep (bovenaanzicht kiemschijf in caudaal deel)
GASTRULATIE = hypotese vorming 3e kiemblad
1) Cellen epiblast  primitiefstreep
o In primitiefstreep maken ze zich los van epiblast en bewegen ze naar
binnen
2) Bewegen in laterale richting tussen epiblast en hypoblast
= mesodermaal kiemblad onstaat
3) 3 kiembladen hebben zich gevormd
o Ectoderm (epiblast)
o Endoderm (hypoblast)
o Mesoderm
2. Vorming chordea-uitsteeksel en chordea dorsalis
Embryo 16 dagen
 Chordea-uisteeksel = buisvormige uitloper die hol is, voortzetting van instulping
primitiefknop
 Chordeale plaat
 Allantoïs = kleine uitstulping in dooierzak, die in hechtsteel binnen groeit
Embryo 17 dagen
 Endoderm en ectoderm = gescheiden van elkaar
o 2 plaatsen  stevige verankering
craniaal = prechordale plaat
caudaal = cloacale plaat
Embryo 18 dagen
 Definitieve chordea dorsalis
o Stevige structuur, in verschillende stappen ontstaan uit primitiefknop
o Gelegen tussen ectoderm en endoderm en tussen primitiefknop en
prechordale plaat
o Dient als basis voor axiale skelet = ruggengraad
3. Groei van kiemschijf
 Uitwendige vorm:
o Oorspronkelijk: plat en rond
o Vanaf 3e week: plat en langwerpig
Embryo groeit in craniale gebied
o Gastrulatie: tot eind 4e week
Primitiefstreep en knop verdwijnen dan snel

2 snelheden:
o caudale deel ontwikkeld traagst  ontwikkeling kiemblad eind 4e week
o craniale deel ontwikkeld sneller  ontwikkeling kiemblad midden 3e week
4. Verder ontwikkeling trofoblast
 Begin 3e week : hechtvlokken (villi)
o Primitieve villi
Centraal deel = cellen cytotrofoblast
Oppervlakkig deel = synsytium

Middel 3e week:
o Secundaire villi
Mesodermale cellen dringen binnen in primaire villi
Mesodermkern, bedekt met synsytium

Eind 3e week:
o Tertiaire villi
Ontstaan villeuze capillair systeem
- Mesodermcellen  bloedcellen en bloedvaten
Ontstaan buitenste cytotrofoblast laag
 Buitenste trofoblastlaag  ineengroeiingen van cytotrofoblast-proliferaties, deze
zal trofoblast volledig omgeven
 Lacunes  intervilleuze ruimten
 In hechtsteel:
o 2 zuurstofarme navel-slagaders (foetus-placenta)
o 1 zuurstofrijke navel-vene
Eind 3e week  Volledig ingenestelde embryo (radiale aspect)
HOOFDSTUK 5: EMBRYONALE PERIODE WEEK 4-WEEK 8
Organogenese = ieder van de 3 kiembladen vormt een aantal specifieke weefsels en
organen
1. Dervivaten ectodermale kiemblad
= ontstaan centraal zenuwstelsel
DAG 19
 Neurale plaat
o Eerste zichtbare teken
o Pantoffelvormig, verdikt
o Smal in cervicale en breed in craniale gebied
o Breidt zich uit in de richting van primitief streep
DAG 20
 Neurale wallen = wanden van de neurale plaat worden hoger
 Neurale groeve = ingezonken midden gebied vormt groeve
DAG 21  DAG 27
 Neurale wallen vergroeien in het gebied van de mediaanlijn
 Begint in cervicaal gebied en gaat verder in craniale en caudale richting
 door vergroeiing ontstaat neurale buis
-
craniaal = neuroporus anterior (sluit op dag 25)
caudaal = neuroporus posterior (sluit op dag 27)
 CZS = gesloten buis:
- caudaal deel = toekomstig ruggenmerg
- craniaal deel = hersenblaasjes (evolueren tot hersenen)
DAG 21
 Ectodermale verdikkingen in craniale gebied
o Labyrintplacode = in 4e week gaat labyrintplacode instulpen en
labyrintblaasje vormen, hieruit zal gehoor en evenwichtsorgaan ontstaan
o Lensplacode = in 5e week stulpt deze lensplacode in en vormt lens (oog)
SAMENVATTING: weefsels en organen in contact met buitenwereld ontstaan uit
ectoderm:
1) CZS
2) PZS
3) Epitheel van zintuig organen (oog, oor, neus)
4) Epidermis, inbegrip haar en nagels
5) Talg en zweetklieren, borstklieren
6) Hypofyse
7) Glazuur tanden
Tekening
2. Derivaten mesodermale kiemblad
 3 tal soorten mesodermale weefsels
 somieten  beïnvloeden uitwendige vorm embryo
Ontstaan somieten, intermediair mesoderm & pariëtale en viscerale mesodermlagen
DAG 16 – 17
 Mesoderm = dun laagje losmazig bindweefsel aan weerszijden van mediaanlijn
DAG 18-19
 Paraxiale mesoderm = dikke weefsellaag (mesodermcellen polifereren)
 laterale plaat = dunne weefsellaag
 indermediare mesoderm = tussen paraxiale mesoderm en laterale plaat
 aorta dorsalis !
DAG 20-21
 Intermediare holte verdeeld laterale plaat in 2 lagen:
o Pariëtale mesodermlaag = zet voort in mesoderm dat amnion bekleedt
o Viscerale mesodermlaag = zet voort in mesoderm dat dooierzak
bekleedt
 Intra-embryonaal coeloom  gaat over in extra-embryonaal coeloom
DAG 20
 Paraxiale mesoderm valt uiteen in segmenten = somieten (S)
o Mesodermale weefselsegmenten
Differentiatie van de somiet
A. Vorming sclerotoom
 Sclerotoom in ventromediale deel somiet verliezen epitheelachtig uitzicht en
migreren naar de chorda dorsalis
 Vormen jong bindweefsel dat ruggenmerg en chorda dorsalis omgeeft en zo
wervelkolom gaat vormen
B. Vorming myotoom
 Overblijvende dorsale deel vormt myotoom
 Bereid zich uit in ventrale richting en gaat eigen segmenten van spierweefsel
voorzien
C. Vorming dermatoom
 Overgebleven dorsale deel van somiet = dermatoom
 Door vorming myotoom verliezen de cellen van de dermatoom hun
epitheelkenmerken en breiden uit onder oppervlakte etoderm
o Dermis en hypodermis worden gevormd
SAMENVATTING
 Elke somiet: eigen scleroom (kraakbeen en bot), eigen myotoom (spierweefsel),
eigen dermatoom (huid)
 Myotoom en dermatoom hebben eigen segmentale zenuwen
(ruggenmergzenuwen)
Evolutie intermediair mesoderm
 Pro-nephos (voornier)
o Ontstaan in cervicaal gebied waar gesegmenteerde celgroepen
nefrotomen vormen
 Meso-nephos (oernier) en meta-nephos (definitieve nier)
o Ontstaan in caudaal gebied uit ongesegmenteerde weefselmassa’s
(nefrogeen blasteem)
Pariëtale en viscerale mesodermlagen
2 lagen bekleden intra-embryonale coeloom
 Pariëtale mesoderm  vormt lichaamswand
 Viscerale mesoderm  vormt darmwand
Ontstaan bloed en bloedvaten
Rond helft 3e week
 Wand dooierzak  bloedeilandjes
o Bestaan uit angioblasten (kunnen zichzelf diff tot bloedvaten)
o Bloedeilandjes treden met elkaar in verbinding = ontstaan 1 e BV
o Embryo wordt met “placenta” verbonden
SAMENVATTING
1) Bindweefsel, kraakbeen, bot
2) Glad spierweefsel
3) Bloed, lymfecellen
4) Nieren, geslachtsklieren
5) Bijnierschors
6) Milt
3. Derivaten endodermale kiemblad
- vorming darm (passief)
1) Cranio-caudale kromming
= door snelle lengtegroei van centraal zenuwstelsel
o Smalle buis blijft over = ductus vitellinus
2) Transversale of laterale kromming
= door snelle groei van de somieten
o embryo: ronde vorm
Als gevolg van beide kromingen is dat de allantoïs in het embryo wordt
opgenomen  vormt cloaca  urineblaas
Hechtsteel en steel dooierzak versmelten  vorming NS (einde 4e week)
SAMENVATTING:
- Epitheelbekleding darm en luchtwegen
- Amandelen
- Schilklier, bijnier, thymus, lever, pancreas
- Epitheel blaas en urethra
- Epitheel middenoor en buis van eustachius
Download