Thema 6: Voortplanting - Biologie met Mevrouw Smit

advertisement
Basisstof 7: Zwangerschap en Geboorte
 Bevruchting: het versmelten van de kern van de
zaadcel met de kern van een eicel.
 Vindt plaats in de eileider.
 Is mogelijk wanneer geslachtsgemeenschap
plaatsvindt in de vruchtbare periode.
 Eicel kan slechts door 1 zaadcel worden bevrucht.
 De bevruchte eicel gaat zich delen.
 Het klompje cellen dat ontstaat wordt naar de
baarmoeder vervoerd.
 Innesteling: het klompje cellen zet zich vast in het
baarmoederslijmvlies.
 Zorgt in de eerste weken voor voeding.
Het klompje cellen groeit uit tot een embryo.
Embryo: het kind dat zich in de baarmoeder
ontwikkelt.
 Daarna ontstaat in de baarmoederwand de placenta.
 Tijdens de zwangerschap geen menstruatie!
 Placenta: Moederkoek. Deel van de baarmoederwant waar
bloed in bloedvaten van het embryo vlak langs bloed van
de moeder stroomt.
 Bloed van moeder en bloed van kind blijven gescheiden.
 Voedingsstoffen van het bloed van de moeder naar het
bloed van de kind.
 Afvalstoffen van het bloed van het embryo naar het bloed
van de moeder.
 De navelstreng verbindt het embryo met de placenta.
 Door bloedvaten stroomt bloed van het embryo naar
de placenta en terug.
 Beschermen het embryo tegen stoten, uitdroging en
temperatuurswisseling.
 In het vruchtwater kan het kind zich makkelijk
bewegen.
 Begint met weeën: samentrekkingen van de spieren in
de baarmoederwand.
 Ontsluiting: het onderste deel van de baarmoeder
wordt wijder.
- De vruchtvliezen breken en het vruchtwater vloeit
weg.
 Uitdrijving: het kind komt naar buiten door
persweeen. Meestal eerst het hoofdje.
 Nageboorte: placenta, resten van navelstreng en
vruchtvliezen komen eruit.

 Doet het pijn?
Download