Basisstof 7: Zwangerschap en Geboorte Bevruchting: het versmelten van de kern van de zaadcel met de kern van een eicel. Vindt plaats in de eileider. Is mogelijk wanneer geslachtsgemeenschap plaatsvindt in de vruchtbare periode. Eicel kan slechts door 1 zaadcel worden bevrucht. De bevruchte eicel gaat zich delen. Het klompje cellen dat ontstaat wordt naar de baarmoeder vervoerd. Innesteling: het klompje cellen zet zich vast in het baarmoederslijmvlies. Zorgt in de eerste weken voor voeding. Het klompje cellen groeit uit tot een embryo. Embryo: het kind dat zich in de baarmoeder ontwikkelt. Daarna ontstaat in de baarmoederwand de placenta. Tijdens de zwangerschap geen menstruatie! Placenta: Moederkoek. Deel van de baarmoederwant waar bloed in bloedvaten van het embryo vlak langs bloed van de moeder stroomt. Bloed van moeder en bloed van kind blijven gescheiden. Voedingsstoffen van het bloed van de moeder naar het bloed van de kind. Afvalstoffen van het bloed van het embryo naar het bloed van de moeder. De navelstreng verbindt het embryo met de placenta. Door bloedvaten stroomt bloed van het embryo naar de placenta en terug. Beschermen het embryo tegen stoten, uitdroging en temperatuurswisseling. In het vruchtwater kan het kind zich makkelijk bewegen. Begint met weeën: samentrekkingen van de spieren in de baarmoederwand. Ontsluiting: het onderste deel van de baarmoeder wordt wijder. - De vruchtvliezen breken en het vruchtwater vloeit weg. Uitdrijving: het kind komt naar buiten door persweeen. Meestal eerst het hoofdje. Nageboorte: placenta, resten van navelstreng en vruchtvliezen komen eruit. Doet het pijn?