ZW3 H3 Voortplanting Geslachtskenmerken: Hieraan kun je zien van welk geslacht iemand is. Primaire geslachtskenmerken: Zijn er al bij de geboorte, bijvoorbeeld de vagina. Secundaire geslachtskenmerken: Ontstaan later, bijvoorbeeld baardgroei. Hormonen: Stofjes in je bloed die werken als boodschappers. Zij vertellen wat de organen moeten doen. Geslachtshormonen: Vertellen wat de voortplantingsorganen moeten doen, bijvoorbeeld spermacellen maken. Ook zorgen de geslachtshormonen voor het ontstaan van de secundaire geslachtskenmerken, bijvoorbeeld baardgroei. Man: maakt zaadcellen in de teelballen In de bijballen worden de zaadcellen tijdelijk opgeslagen. Sperma= zaadcellen + vocht Vrouw: maakt eicellen in de eierstokken De eicellen zitten in follikels. Elke maand rijpt er één follikel. Deze neemt dan heel veel vocht op. Ovulatie of Eisprong: de follikel gevuld met vocht barst op en de eicel komt vrij in de eileider. Hij kan nu bevrucht worden. Menstruatiecyclus (ongeveer 28 dagen): 1. Er rijpt een eicel. 2. Het baarmoederslijmvlies wordt dikker. 3. Na ongeveer 2 weken is de ovulatie; de eicel komt in de eileider. 4. Als er geen bevruchting van de eicel plaats vindt, begint na nog 2 weken de menstruatie; het verdikte baarmoederslijmvlies laat los en verlaat het lichaam Baarmoeder, Eierstokken, Eileiders. Bevruchting: de kern van de eicel en de kern van de spermacel smelten samen. Een bevruchte eicel gaat door de eileider naar de baarmoeder. (trilhaartjes) De cel begint ondertussen al te delen. Innesteling: het bolletje cellen nestelt zich in de baarmoeder: de vrouw is zwanger. Eeneiige tweeling: ontstaan uit 1 bevruchte eicel, het klompje delende cellen is in tweeën gebroken Tweeeiige tweeling: bij de ovulatie zijn twee eicellen vrijgekomen en er zijn ook twee eicellen bevrucht Embryo: zo heet een ongeboren kindje. Het embryo neemt eerst voedingsstoffen op via het baarmoederslijmvlies. Later gaat dit via de placenta. De navelstreng is de verbinding tussen het embryo en de placenta. Placenta Het embryo zit in vruchtvliezen. Hierin zit vruchtwater. Hierin drijft het embryo. Vruchtvliezen Prenataal onderzoek = onderzoek bij een embryo in de baarmoeder. Vlokkentest = een klein stukje van de placenta wordt weggehaald en onderzocht. Vruchtwaterpunctie = een beetje vruchtwater wordt weggehaald en onderzocht. Als het embryo een aantal maanden oud is wordt het foetus genoemd. Indaling: een paar weken voor de bevalling zakt het hoofdje van de foetus naar beneden. Drie fasen van de bevalling: 1. De ontsluiting 2. De uitdrijving 3. De nageboorte De bevalling begint met weeën. Dat zijn samentrekkingen van de baarmoederwand. Ontsluiting: door de weeën wordt de onderkant van de baarmoeder wijder. De vruchtvliezen breken en het vruchtwater stroomt weg. Uitdrijving: het kindje komt naar buiten. Persweeën duwen het kindje naar buiten. Stuitligging: het kindje ligt verkeerd: de voeten of de billetjes komen als eerst naar buiten. Na de geboorte moet het kindje voor het eerst zelf gaan ademen. Dat het kindje gaat huilen is een goed teken. De navelstreng wordt doorgeknipt. Nageboorte: de placenta, de vruchtvliezen en de rest van de navelstreng komen naar buiten.