6 Rationale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing Dit kun je al gehele getallen vermenigvuldigen gehele getallen delen een macht van een geheel getal berekenen breuken vereenvoudigen gehele getallen en begrensde kommagetallen omzetten in breukvorm 6 vergelijkingen van de vorm x + a = b oplossen 7 de regels van de volgorde van de bewerkingen toepassen 1 2 3 4 5 Test jezelf Elke vraag heeft maar één juist antwoord. Controleer je antwoord in de correctiesleutel. Achter elke vraag staat een verwijzing naar extra oefeningen in je oefenboek. A B C Verder oefenen 1 –5 · (–8) = … 40 –40 –13 oef. 220 2 25 : (–5) = … 5 –125 –5 oef. 228 3 (–4)3 = … –12 –64 64 oef. 305 4 36 Vereenvoudig _ . 15 12 _ 36 _ 3 _ oef. 375 5 Schrijf 5,12 als een basisbreuk. 6 7=_ 1 Los deze vergelijking op: x – _ 5 2 7 ( –2 )2 +3· [ ( –6 + 2 ) · ( –1 ) + 2 ] = … 5 5 _ 12 15 512 _ 100 5 128 _ 25 8 x=_ 7 19 x=_ 10 –19 x =_ 10 oef. 415 8 14 22 oef. 348 Dit heb je nodig Inhoud • • • • • • G33 G34 G35 G36 G37 G38 leerwerkboek p. 125–148 oefenboek p. 131–160 kladblok meetlat rekenmachine potlood en stiften oef. 117 Breuken vermenigvuldigen Machten van breuken Breuken delen Kommagetallen vermenigvuldigen en delen De volgorde van de bewerkingen Eigenschappen van het optellen en het vermenigvuldigen in q G39 Vergelijkingen van de vorm ax = b oplossen G40 Vergelijkingen van de vorm ax + b = c oplossen p. 126 p. 130 p. 132 p. 134 p. 138 p. 140 p. 144 p. 146 125 G33 Breuken vermenigvuldigen Op verkenning a Positieve breuken vermenigvuldigen De grond van de familie Jacobs is opgedeeld in vier gelijke delen: het huis, het gazon, de groentetuin en de boomgaard. Leid af uit de tekening en schrijf als een breuk Het deel van de grond dat groentetuin is. Vul aan met breuken 1 _ Noteer als bewerking en geef het product 1 is _ 2 van _ 2 _ 4 10 4 40 Het deel van de groentetuin dat beplant is met bonen. 2 _ Het deel van de grond dat beplant is met bonen. 2 _ Het deel van de grond dat boomgaard is. 1 _ 4 1 van _ 1 _ 1·_ 1 1 = _ 1 4 3 _ _ 1 3 4 12 3 is _ 12 1 _ 12 1 _ 4 1 2·_ 1 2 van _ _ _ 2 5 4 5 4 _ 1 2 5 1 2 is _ = _ = _ = _ 20 10 20 10 1 _ 10 Het deel van de boomgaard dat beplant is met appelbomen. Het deel van de grond dat beplant is met appelbomen. Het deel van de grond dat groentetuin is. Het deel van de groentetuin dat beplant is met aardappelen. Het deel van de grond dat beplant is met aardappelen. • 10 1 is _ 2 2 van _ _ 10 4 40 40 PRUIMEN APPELEN PEREN is hetzelfde als: 1=_ 2 ·_ 2 _ 10 4 40 WORTELEN PREI SELDER AARDAPPELEN BONEN UIEN GAZON HUIS Bereken het product van deze breuken. 1 ·_ 1=_ 1 · 1 = _ 1 _ 10 4 10 · 4 1·_ 1= _ 4 3 1= 2·_ _ 5 4 b 1 = _ 1 1.............................................................................................................................................................................................. _ ...... ·_ 4 3 12 2 = _ 1 2.............................................................................................................................................................................................. ·1 = _ _ ...... 5·4 20 10 Negatieve breuken vermenigvuldigen • Bereken het product van deze breuken. • Pas in de teller en in de noemer de rekenregel voor het vermenigvuldigen van gehele getallen toe. • Let op dat er geen minteken staat in de noemer van je resultaat. –3 8 ·_ _ = –5 126 40 5 –8 · 3 24 _ = _ –5 · 5 25 RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing Rekenregel – breuken vermenigvuldigen • Bepaal het teken en plaats het in de teller. 5 2 · 1 =_ 5 · 4 b en d ≠ 0 • Vermenigvuldig de tellers en vermenigvuldig de noemers. • Vereenvoudig. 2 =_ 20 a ·_ c =_ a·c _ b d (4) –1 –2 · _ _ a en _ c zijn breuken _ b d b·d 1 =_ 10 CONTROLE 43 Reken uit. –20 –5 · 4 = 3·7 21 –5 _ _ _ . ................................................ · 4 = ._ 3 c 7 –5 · 3 –15 = 14 7·2 5 _ –3 _ _ _ = .................................................. · 7 2 5 1·5 = 6·4 24 5 –1 · _ _ _ _ ...... = ............................................ –6 4 Handig rekenen Je kunt tijd winnen door vóór het vermenigvuldigen te vereenvoudigen. • • Schrijf de teller en de noemer als een product van getallen. Deel daarna de teller en de noemer door eenzelfde getal. 3·5·3 9 = 2·5·5 10 15 _ 3 _ _ _ ....... · = ................................................................................................................................................................................................ 2 25 • Je mag ook onmiddellijk de teller en de noemer delen door eenzelfde getal. Doorstreep dan deze getallen in de teller en de noemer en noteer de quotiënten boven de doorstreepte getallen. 1 3 _ _ · 4 16 5 3 3·4 _ ....... = ................................................................................................................................................................................................ = _ 16 · 5 20 4 Handig rekenen – breuken vermenigvuldigen • Herschrijf de opgave op één breukstreep. • Bepaal het teken en plaats het in de teller. c zijn breuken a en _ _ • Vereenvoudig tot de basisbreuk. b en d ≠ 0 • Vermenigvuldig de tellers en vermenigvuldig de noemers. a ·_ c = _ a·c _ b b d 2 4 3 3·3·3·2·5 = 4 3·5·3·2·2·2 27 · _ 10 = . ........................................................................................ __ _ _ d 2·4 8 –5 · 12 –5 · 3 · 4 –4 5 _ _ · –12 = _ = _ = _ 9 15 b·d CONTROLE 44 Reken handig uit. 15 24 3 5 · 3 15 5 _ _ · =_=_ d 9 · 15 3·3·3·5 9 3·4·3 = 2 3·3·2·4 1 –3 _ _ –12 · _ _ = ............................................................................... . . . . . . . 9 8 Breuken vermenigvuldigen met je rekenmachine Gebruik van de rekenmachine 13 34 Welke toetsen moet je indrukken om dit product te berekenen? _ · _ 21 12 127 G33 Breuken vermenigvuldigen (vervolg) Oefeningen WeeR? 420 1 Reken uit. a MeeR? 423 424 = b = WeeR? 426 2 9 16 ) c –8 · 3 –1 _ = _ 8 2·4 = _ _ = ............................................................................................. ..... 9 4·_ _ d . . . . . . . . . . . . . . . ............................................................. .............. 6 3·3·2·8 3 5 4·3·3 12 _ = _ . . . . . . . . . . . . . . . ............................................................. .............. 5 3·5 ( ) 9 2 5 –_ · _ · –_ 2 10 6 3 3·3·2·5 = ._ . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... = _ b 4 33 _ 20 · _ 1 _ · –77 · _ 121 14 5 6 –2 · 2 · 5 · 3 · 11 · 7 · 11 · 1 = . .__ . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... = –1 11 · 11 · 2 · 7 · 5 · 2 · 3 MeeR? 430 3 7 ( 9 4 · –_ _ 5 12 ) –3 –4 · 3 · 3 _ = ............................................................................................. ..... = _ 5 5·3·4 = d = 5 _ –13 ( ) _ _ · · –7 · 18 · 6 3 39 14 5 · 13 · 7 · 3 · 6 · 2 · 3 __ = 30 3 · 2 · 7 · 3 · 13 ....................................................................................................... . . . . . . –8 · 34 · _ 4 ·_ –1 _ 17 36 16 1 2 · 2 · 2 · 4 · 2 · 17 · 1 = _ __ ....................................................................................................... . . . . . . 17 · 4 · 9 · 2 · 2 · 2 · 2 9 Reken uit. Let op: is het een optelling, een aftrekking of een vermenigvuldiging? a = –7 4 +_ _ 5 c 10 8 _ _ + –7 . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 10 10 1 = . ._ . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 10 b ( ) –39 _ 3 4 · –_ –_ · 13 8 5 = –32 –7 – _ 13 + _ _ 7 2 28 13 _ –8 26 49 16 _ + –7 – _ = _ – _ + _ ....................................................................................................... . . . . . . 7 7 2 14 14 14 –1 –7 = _ _ = ....................................................................................................... ...... 14 d 2 15 –8 · _ –_ 9 –14 –4 · 3 · 13 · 3 = ._ . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... –2 · 4 · 3 · 5 _ = ....................................................................................................... ...... –9 = . ._ . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... –20 _ = ....................................................................................................... ...... 13 · 5 · 2 · 4 10 128 7 c 2·2·5·2·3 WeeR? 429 2 · ( –4 ) –_ 7 Reken uit. a MeeR? 427 428 ( 3 8 · –_ _ 3·3·2·7 21 RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing 4 • • Schrijf als een wiskundige bewerking. Reken uit. a 2 van 51 is _ WeeR? 431 432 d 3 MeeR? 433 434 twee vijfde van de helft is 2 · 3 · 17 2 _ _ = 34 . . . . . ·. . .51 . . . . . . . . .= . . ........................................................................... ................................................................................................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................... ................................................................................................. . . . . . 3 b 3 3 _ van –16 is 1 = _ 2·_ 2·1 = _ 1 _ 5 2 e 4 5 5·2 driekwart van 100 mensen is 3 –3 · 4 · 4 _ = _ = –12 . . . . . ·. . .(–16) . . . . . . . . . . . ........................................................................... ................................................................................................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................... ................................................................................................. . . . . . 4 c 4 1 van _ 1 van –480 is _ 6 3 3 · 4 · 25 _ · 100 = _ = 75 4 f 4 4 35 procent van 125 euro is –1 · 1 · 4 · 20 · 6 35 35 · 5 · 25 175 1 _ 1 _ _ = __ = –20 ................................................................................................. · 125 = _ = _ = 43,75 . . . . . . . . . . ·. . . . . . . .·. .(–480) . . . . ........................................................................... 6 4 6·4 100 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................... 5 4 · 25 4 ................................................................................................. . . . . . In de supermarkt kun je op zaterdag hapjes proeven. Acht van de tien mensen proeft en driekwart van de proevers koopt het product. Als je aanneemt dat niemand het product koopt als hij niet proefde, hoeveel procent van de mensen koopt dan het product? 8 60 3 8 3·2·4 3 3 _ _ = _·_ = _ = _ = _ . . . . . . . van . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... ....... 4 10 4 10 4·2·5 5 100 WeeR? 438 439 MeeR? 440 441 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . . . Antwoord: 60 % van de mensen koopt het product. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . . . Wat moet je kunnen? τ breuken vermenigvuldigen τ breuken vermenigvuldigen met je rekenmachine 129 G34 Machten van breuken Op verkenning a Machten van gehele getallen: herhaling • Vul de tabel aan. grondtal 2 23 106 (–2)5 –24 Exponent vermenigvuldiging 3 10 –2 2 resultaat 2·2·2 6 5 4 8 10 · 10 · 10 · 10 · 10 · 10 1 000 000 –2·2·2·2 –16 (–2) · (–2) · (–2) · (–2) · (–2) –32 • Schrap wat niet past. – Als het grondtal positief is, is de macht altijd positief/negatief. – Als het grondtal negatief is, is de macht positief als de exponent even/oneven is. – Als het grondtal negatief is, is de macht negatief als de exponent even/oneven is. b Machten van breuken • Vul de tabel aan. ( _53 ) Noteer als een vermenigvuldiging Pas de rekenregel toe om breuken te vermenigvuldigen Pas de definitie van een macht toe in teller en noemer resultaat 3 _ 3 3 _ · ·_ 3·3·3 _ 3 _ 27 _ 3 –2 (_ 9 ) 2 –1 (_ 3 ) 5 5 5 5 2 · _ –2 –_ 9 9 1 –_ 1 –_ 1 –_ 1 –_ 1 –_ 3 3 3 3 3 3 5·5·5 ( )( ) ( )( )( )( )( ) 125 4 _ 81 –1 _ 243 53 –2 · (–2) _ 9·9 (–2)2 _ 92 (–1)5 _ 35 (–1) (–1) (–1) (–1) (–1) __ 3·3·3·3·3 • Vergelijk de eerste en de vierde kolom. Hoe bereken je de macht van een breuk? Je teller en noemer van die breuk tot de macht. . . . . . . . .verheft . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... ..... Rekenregel – een breuk tot een macht verheffen a en b zijn gehele getallen en b ≠ 0 • Verhef de teller tot die macht. • Verhef de noemer tot die macht. n is een natuurlijk getal 1·1·1·1=_ 1 =_ 1 ( _13 ) = _ 3 · 3 · 3 · 3 3 81 ( _13 ) = _31 = 1 ( _13 ) = _31 = _31 16 –4 = _ –4 · _ –4 = _ (_ 3 ) ( 3 ) ( 3 ) 9 ( _ba ) = _ba met ( _ba ) ≠ 0 ( _ba ) = 1 met _ba ≠ 0 ( _ba ) = _ba n n n n 4 4 0 4 0 0 0 0 1 1 1 1 2 Kijk telkens goed wat het grondtal van de macht is voor je deze uitrekent. (–4) · (–4) 16 ( –4 ) _ =_=_ 2 3 3 3 –16 –4 = _ –4 · 4 = _ _ 2 3 c Het omgekeerde van een breuk • Vul aan. 33 = . .27 ...... 32 = . . . .9. . . . 31 = . . . .3. . . . 3 = . . . .1. . . . 1 _ 3–1 =. . . . . . . . 3 0 130 8 ( _23 ) = _ 27 ( _23 ) = _49 ( _23 ) = _23 ( _23 ) = 1 ( _23 ) = _32 3 2 : . . . .3 ..... : . . . .3 ..... : . . . .3 ..... : . . . .3 ..... 1 0 –1 ........ ........ ........ ........ ........ RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing 2 3 _ : . . .2 ...... 3 2. . . . . . : . . ._ 3 2. . . . . . : . . ._ 3 : . . ._ ...... 3 3 Wiskundetaal – begrippen 1 het omgekeerde van 6 is _ 6 7 4 _ het omgekeerde van is _ 7 4 3 3 –1 lees _ = _2 als het omgekeerde van _ is _2 2 2 3 3 Het omgekeerde van een breuk (verschillend van nul) bekom je door teller en noemer van plaats te verwisselen. Het omgekeerde van een getal schrijf je als een macht met exponent –1. d () Machten van breuken berekenen met je rekenmachine Gebruik van de rekenmachine • Welke toets gebruik je om een breuk in te voeren? • Welke toetsen gebruik je om een macht te berekenen? ( ) –5 8 • Welke toetsen moet je indrukken om _ te berekenen? 7 Oefeningen 6 7 8 9 Reken uit. 1 1 3 64 4 2 12 = _ 144 _ = .................................... 2 25 5 3 _ = _ = .................................... a ( _14 ) b 12 (_ 5) 3 2 c ( – _12 ) d –3 (_ 2 ) (–1) 32 25 3 (–3) –27 _ = .................................... = _ 3 8 2 5 –1 _ = _ = .................................... 5 3 e (–11) 132 2 121 =_ .............................. ...... =_ –11 (_ 13 ) 2 Reken uit. a (3) 1 = .................................... b –2 _ = –2 = .................................... –4 _ 0 3 –8 _ 4 4 ( ) ( 125 ) ( ) 8 8 =– .................................... –_ = _ e 121 121 3 3 _ = –_ =– .................................... ( ) _ = .................................... ( c 8 – –_ 2 d –3 – _3 –5 c 37 – _ 18 d 26 – –_ 12 11 ) 169 ( ) 1 – _ = ............................... ..... 5 –1 = _ 625 4 ( 10 ) 2 – _ 4 125 Reken uit met je rekenmachine. 4096 _ = .................................... a 16 (_ 25 ) b –14 4 = .................................... _ 38 416 _ 27 3 ( ) 15 625 531 441 2 ( ) 3 –1369 324 2197 _ = .................................... 216 e 405 _ = ............................... ..... 45 _ 2 80 3 _ = ...................................... ( _23 ) b –3 (_ 4 ) –1 –1 2 –4 _ = ..................................... 3 c d ( _17 ) –1 7 = ................................................ e –25 (_ 17 ) –17 _ = ....................................... ...... –1 –15 _ –8 = ............................................... _ ( 15 ) (2) 5 1 = _ 32 MeeR? 451 452 WeeR? 453 WeeR? 454 25 –1 8 10 Je knipt een stuk stof in de helft door. Daarna knip je elke helft in twee gelijke delen. Het hoeveelste deel van de lap stof heb je na vijf knipbeurten? 1 _ WeeR? 450 16 Bepaal het omgekeerde van elk getal. a WeeR? 449 1 van de lap stof. Na vijf knipbeurten heb je _ 32 WeeR? 455 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... . . . . . Wat moet je kunnen? τ breuken tot een macht verheffen τ het omgekeerde van een breuk bepalen 131 G35 Breuken delen Op verkenning a Een breuk delen door een geheel getal • De eerste maatbeker is voor drie kwart gevuld. Kleur de hoeveelheid vloeistof groen. • Je giet de helft van deze groene vloeistof over in de tweede maatbeker. Kleur de hoeveelheid vloeistof in de tweede maatbeker groen. • Noteer onder elke maatbeker in breukvorm hoeveel vloeistof hij bevat. • – – – – – 8 8 Vul aan. – 3 _ 6 _ 2 3 3 _ 3 :2=_ Schrijf ‘de helft van _ ’ als een deling. ................................................................................ .. 4 4 8 1 _ Met welke breuk duid je ‘de helft’ aan? ................................................................................ . . 2 3 3 1 3 _ Schrijf ‘de helft van _ ’ als een vermenigvuldiging van breuken. ................................................................................ .. ·_=_ 4 2 4 8 Conclusie: 1 _ Delen door 2 is hetzelfde als vermenigvuldigen met … 2................................................................................ . . De helft kun je berekenen door te delen door … ................................................................................ . . Delen door een getal is hetzelfde als vermenigvuldigen met … ................................................................................ . . Het omgekeerde van dat getal. Rekenregel – de breuk delen door een geheel getal • Vermenigvuldig de breuk met het omgekeerde van het geheel getal. a, b en c zijn gehele getallen verschillend van 0 • Pas de rekenregel voor het vermenigvuldigen van breuken toe. a :c=_ a ·_ 1 _ b CONTROLE 45 Reken uit. 3·1 3 _ 1 3 _ . . . . . .................................................................................... : 9 = ._ ·1 = _ = _ 4 4 9 4·3·3 12 b 1 1=_ 1 2·1 = _ 2:6=_ 2·_ _ 3 3 6 3 9 b c –1 · –1 = 1 6 2 3 _ _ –1 : (–3) = _ _ ................................................................................... . . . . . . 2 Een breuk delen door een breuk • • Schrijf deze delingen als een vermenigvuldiging. Bereken het resultaat. 4 · 3 = 12 5 1 5 _ _ 4:_ 1= _ _ ................................................................ ................. 5 3 7·4 = 7·4 =7 8 1 2·4·1 2 _ _ _ 1= _ 7:_ _ ........................................................................................... . . . . . . 8 4 Bij negatieve breuken blijft het minteken van de breuk bij zijn omgekeerde in de teller staan. –3 –6 3 · 2 · 3 9 · = = 8 5 2 · 4 · 5 20 _ _ _ _ –3 _ –5 _ : = ........................................................................... 8 132 3·6 6 RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing Rekenregel – breuken delen • Vermenigvuldig de eerste breuk met het omgekeerde van de tweede breuk. • Pas de rekenregel voor het vermenig– vuldigen van breuken toe. a, b, c en d zijn gehele getallen verschillend van 0 5 –3 _ 15 _ 15 · 20 –100 15 _ _ : = · –20 = – _ = _ 7 a : _ c = _ a · _ d _ b d 7 20 3 7·3 1 7 b c CONTROLE 46 Reken uit. –5 _ 9 –5 20 –5 · 2 · 10 –50 _ _ _ _ . .................................................................................... : = . ._ 6 20 c · 6 9 = = 2·3·9 27 –2 · 2 · 3 · 9 4 _ –27 –6 = ................................................................................ 4 : _ _ _ · = _ = –1 . . . . . . . 6 18 18 27 2·9·2·3 Breuken delen met je rekenmachine Gebruik van de rekenmachine –5 –15 Welke toetsen moet je indrukken om _ : _ te berekenen? 7 48 Oefeningen 11 • • a Schrijf als een vermenigvuldiging. Reken uit. 3 7 _ 14 7 :_ _ _ = ....................................................................... · 12 14 12 3 d –65 –72 _ _ ..... = .............................................................. · 75 32 –32 72 : _ _ –75 65 49 7·2·7 _ = ....................................................................... = _ 2·6·3 18 b 10 : 5 _ 3 10 _ 1 _ = ........................................................................ · 3 5 8 · 3 ·3 · 5 · 13 39 _ = ............................................................. ..... = _ 5·3·5·4·8 20 e 13 _ –3 13 _ _ · ....................................................................... : –26 = _ 11 11 26 3 –16 · 5 –5 _ = ............................................................. ..... = _ 2 · 16 2 f ( ) –7 : – _ 21 = .............................................................. –7 _ –27 _ _ ...... · 9 27 –13 · 3 –3 =_ ....................................................................... = _ 11 · 2 · 13 22 9 21 7·3·9 =_ ............................................................. ...... = 1 9 · 7 ·3 12 Vul aan. a 2=1 3 ·_ _ 3 2 b ........ 2 : . ._ 2 _ ...... = 1 3 3 c 2 – ._ –1 _ ...... = 1 3 d 3 2 + ._ –2 _ ....... = 0 3 3 15 _ 16 1 :_ 4 3 :_ 2 :3 10 :_ 9 15 _ _5 _5 _3 4 2 6 4 b 12 _ 7 :4 1 :_ 2 : (–2) 1 :_ 3 : 18 _3 _6 –3 _ –9 _ –1 _ 7 7 7 7 WeeR? 463 MeeR? 464 465 WeeR? 467 468 13 Commandorekenen. a MeeR? 460 462 –5 ·_ .............................................................. ...... = 16 32 –32 16 : _ 5 2·5·1 2 _ = ....................................................................... = _ 3·5 3 c WeeR? 456 457 MeeR? 469 14 Wat moet je kunnen? τ een breuk delen door een geheel getal τ een breuk delen door een breuk τ een breuk delen door een breuk met je rekenmachine 133 G36 Kommagetallen vermenigvuldigen en delen Op verkenning a Kommagetallen vermenigvuldigen Tom gaat op reis naar Amerika. In een wandelgids vindt hij een wandeling van 10,4 mijl. Hoeveel km is dat als je weet dat 1 mijl overeenkomt met 1,609 km? • • Noteer de getallen als breuken. Bereken het product zonder eerst de breuken te vereenvoudigen. • Schrijf het product als een kommagetal. • Vergelijk het aantal cijfers na de komma bij de factoren en het product. Wat stel je vast? • Reken uit op dezelfde manier. 9 63 7 = _ 0,9 · 0,007 = _ · _ = 0,0063 10 1000 10 000 1,21 · 0,07 = 1609 104 _ _ ........................................................................................................... . . . . . . 10 1000 104 1609 167 336 _ ........................................................................................................... ...... ·_ = _ 10 1000 10 000 16,7336 ........................................................................................................... . . . . . . Het aantal cijfers na de komma van het. . . . . . ........................................................................................................... product is gelijk aan de som van het aan........................................................................................................... . . . . . . tal cijfers na de komma van de factoren. 847 7 = _ 121 · _ _ = 0,0847 .......................................................................................................... ....... 100 100 10 000 Rekenregel – kommagetallen vermenigvuldigen • Bepaal het teken van het product. 30 · 0,6 · 0,5 • Bereken het product van de getallen zonder komma. • Plaats de komma in het product. Het aantal cijfers na de komma van het product is gelijk aan de som van het aantal cijfers na de komma van de factoren. Voeg eventueel nullen vooraan toe als je onvoldoende cijfers hebt om de komma te plaatsen. 30 · 6 · 5 –1,6 · (–0,9) = 900 –16 · (–9) = 144 30 · 0,6 · 0,5 = 9 –1,6 · (–0,9) 0,4 · 1,6 –0,07 · 0,8 4 · 16 = 64 0,4 · 1,6 = 0,64 –7 · 8 –0,07 · 0,8 = 1,44 = –56 = –0,056 CONTROLE 47 Reken uit. 2,24 · 0,2 = 0,123 · 0,6 = b 0,448 ................................................................................. 0,0738 ................................................................................. 1,5 · 7 = 42 · 0,8 = 10,5 ........................................................................... . . . . . . 33,6 ........................................................................... . . . . . . Machten van kommagetallen berekenen • Vul de tabel aan. Schrijf als een vermenigvuldiging Bereken het product 8 = 0,008 2 ·_ 2 =_ 2 ·_ 2 =_ (_ 10 ) 10 10 10 1000 3 (0,2)3 (–0,03)2 3 3 9 · – _ = _ = 0,0009 (– _ 100 ) ( 100 ) 10 000 1 · _ 1 · _ 1 = _ 1 1 · _ _ (0,01) (1,3)2 4 100 100 100 100 100 000 000 = 0,000 000 01 13 169 13 _ _ · = _ = 1,69 10 10 100 exponent van de macht aantal cijfers na de komma in het grondtal aantal cijfers na de komma in het product 3 1 3 2 2 4 4 2 8 2 1 2 Als je het aantal cijfers na de komma . . . . . . .......................................................................................................... in vermenigvuldigt met de exponent, ken je het aantal cijfers na de . . . . . . . . . . . .het . . . . . . . . . . grondtal . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... komma in het product. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................................................................................................................................................................... ....... • 134 Wat is het verband tussen de laatste drie kolommen? RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing Rekenregel – macht van een kommagetal • Bereken de macht van het getal zonder komma. • Plaats de komma in het resultaat. 0,034 34 = 81 (8 cijfers na de komma, want 2 · 4 = 8) 0,034 = 0,000 000 81 Bereken het aantal cijfers na de komma door de exponent te vermenigvuldigen met het aantal cijfers na de komma van het grondtal. (–0,5)3 (–5)3 = –125 (3 cijfers na de komma, want 1 · 3 = 3) (–0,5)3 = –0,125 ( ) 3 Je kunt ook de macht berekenen door het kommagetal eerst 0,033 = _ 100 te vervangen door een decimale breuk. 3 33 27 = _3 = _ = 0,000 027 1 000 000 100 CONTROLE 48 Reken uit. . . . ................................................................................... (0,03)² = .0,0009 0,000 000 008 (–0,002)³ = – .................................................................................... ...... Gebruik van de rekenmachine Welke toetsen moet je indrukken om (–0,001)2 te berekenen c Kommagetallen delen • Bereken telkens de gemiddelde snelheid in km/u. • Vul de tabel aan. bewerking met kommagetallen verhouding verhouding zonder kommagetallen (vermenigvuldig teller en noemer met eenzelfde macht van 10) 17,5 _ 175 _ resultaat in km/u Een voetganger legt 17,5 kilometer af in 3,5 uur. 17,5 : 3,5 Een fietser legt 30,15 kilometer af in anderhalf uur. 30,15 : 1,5 30,15 _ 3015 _ 20,1 24 : 0,25 24 _ 2400 _ 96 Een hogesnelheidstrein rijdt 12 minuten over een traject van 55,2 kilometer. 55,2 : 0,2 55,2 _ 552 _ 276 Een rolstoelgebruiker doet er 24 minuten over om een helling van 280 meter op te geraken. 0,28 : 0,4 0,28 _ 28 _ 0,7 Een auto rijdt een afstand van 24 kilometer op een kwartier. 3,5 1,5 0,25 0,2 0,4 35 150 25 2 40 5 135 G36 Kommagetallen vermenigvuldigen en delen (vervolg) • Hoe kun je op een snelle manier het quotiënt berekenen? Je beide getallen met eenzelfde macht van 10 zodat er geen . . . . . . . . . . . .vermenigvuldigt . . . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... komma’s meer voorkomen in deler en deeltal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ..... Rekenregel – kommagetallen delen • Vermenigvuldig beide getallen met eenzelfde macht van tien, zodat er geen komma’s meer voorkomen in de deler en het deeltal. –6,4 : (–0,8) = –64 : (–8) =8 27 : 0,003 = 27 000 : 3 = 9000 • Pas de tekenregel toe voor het delen van gehele getallen. 0,18 : 0,3 = 18 : 30 = 0,6 –0,28 : 7 = –28 : 700 = –0,04 CONTROLE 49 Reken uit. –169 : 1300 = ............................................ –0,13 –1,69 : 13 = –1500 : (–3) = ...................................... 500 –15 : (–0,03) = ............................................ 428 : 40 = ....................................... 10,7 ..... 4,28 : 0,4 = ...................................... ....................................... . . . . . Oefeningen WeeR? 470 WeeR? 471 WeeR? 472 14 • • Reken uit. Schat eerst het resultaat. a 0,21 · 0,3 = 0,063 ................................................................. d 1,1 · (–0,3) · 20 = –6,6 ........................................................... . . . . . . b –2,3 · (–0,001) = 0,0023 ................................................................. e –0,7 · (–0,014) = 0,0098 ........................................................... . . . . . . c –1,2 · 4 = –4,8 ................................................................. f 5 · (–0,07) · (–0,2) = 0,07 ........................................................... . . . . . . 15 • • Reken uit. Schat eerst het resultaat. a 0,014 = 0,000 000 01 ........................................ c 0,034 = ......................................... 0,000 000 81 e (0,004)3 = 0,000 000 064 ................................... ...... b 8,241 = 8,24 ........................................ d (0,14)2 = ......................................... 0,0196 f (2,04)0 = 1................................... . . . . . . ....................................... –1,21 e –0,0032 = ................................... –0,000 009 . . . . . . f –0,72 = .................................. . . . . . . . –0,49 16 • • Reken uit. Schat eerst het resultaat. a 000 008 (–0,002)3 = –0,000 ................................ c –1,12 = b (–1,5)2= 2,25 d – (–0,02)5 = 0,000 ....................................... 000 003 2 17 • • a ................................ Reken uit. Schat eerst het resultaat. 4,5 : 0,09 = WeeR? 473 450 :9 .................................................................. d 15,3 : 0,0003 = = 50 .................................................................. b 36 : (–0,6) = 360 : (–6) .................................................................. = 51 000 ............................................................ ...... e 0,005 : 0,2 = = –60 .................................................................. c : (–120) –1,44 : (–1,2) = –144 .................................................................. 5............................................................ : 200 ...... = 0,025 ............................................................ ...... f 0,48 : 6 = = 1,2 .................................................................. 136 153 000 : 3 ............................................................ ...... RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing 48 : 600 ............................................................ ...... = 0,08 ............................................................ ...... 18 • • a Reken uit. Noteer de tussenstappen. 2 · 0,7 = –_ 3 b 7 –2 · _ = _ 3 10 –2 · 7 = _ 3·2·5 –7 = _ 15 19 • • WeeR? 474 –7 – 1,2 = 3,24 + _ 4 c 1= 0,6 : _ 5 = 3,24 – 1,75 – 1,2 = 0,6 : 0,2 = 0,29 = 6:2 = 3 WeeR? 477 Schat het resultaat. Omcirkel de juiste oplossing a 36,7 · 2,24 = 822,08 82,208 8,2208 b 42,12 : 5,2 = 8,1 81 0,81 c 3,98 + 6,17 + 2,9 = 13,05 11,93 14,23 d 70,12 – 59,87 = 11,75 129,99 10,25 20 Rekenen met wisselkoersen. a b c MeeR? 475 476 Sara wil op reis naar Australië. Hoeveel Australische dollar krijgt ze van de bank als ze € 750 wil omwisselen? Na haar reis heeft Sara nog 125 Australische dollar over. Ze gaat deze dollars inruilen tegen euro’s. Hoeveel euro krijgt ze hiervoor van de bank? Hoeveel verlies heeft Sara geleden door te veel euro in Australische dollar te laten omwisselen? MeeR? 478 479 750 · 1,5650 = 1173,75 Ze krijgt 1173,75 Australische dollar . . . . . . ............................................................................................................ WeeR? 480 481 125 : 1,7007 = 73,4991474 ............................................................................................................ ...... MeeR? 482 483 Ze krijgt 73,50 euro van de bank. ............................................................................................................ . . . . . . 125 : 1,5650 = 79,8722045 ............................................................................................................ . . . . . . 79,87 – 73,50 = 6,37 ............................................................................................................ . . . . . . Wisselkoersen voor 1 EUR munt aankoop verkoop Amerikaanse dollar 1,2829 1,3859 Australische dollar 1,5650 1,7007 Britse pond 0,6548 0,6985 Canadese dollar 1,4962 1,5975 Deense kroon 7,2020 7,6899 Noorse kroon 7,8684 8,4347 Zweedse kroon 8,9163 9,6360 Zwitserse frank 1,5817 1,6797 Sara heeft 6,37 euro verlies geleden. ............................................................................................................ . . . . . . Voorbeeld: Als je van de bank Amerikaanse dollarbiljetten koopt, dan krijg je voor 1 euro 1,2829 USD. Als je Amerikaanse dollarbiljetten verkoopt aan de bank, dan krijg je voor 1,3859 USD maar 1 euro. Wat moet je kunnen? τ kommagetallen vermenigvuldigen (met je rekenmachine) τ kommagetallen delen (met je rekenmachine) τ de macht van een kommagetal berekenen (met je rekenmachine) 137 G37 De volgorde van de bewerkingen Op verkenning a Gehele getallen: herhaling • Reken uit. • Houd rekening met de afspraken van de volgorde van de bewerkingen zoals je die geleerd hebt in G27. • Onderstreep telkens de bewerking die je uitwerkt. ___ – ( –4 )2 – 3 · ( 4 · 7 – √ 36 ) – 3(4 · 7 – 6) = .–(–4) . . . . . . . . ................................................................................... 2 – 3(28 – 6) = . .–(–4) . . . . . . . . .................................................................................... 2 – 3 · 22 = .–(–4) . . . . . . . . .................................................................................... 2 – 3 · 22 = .–16 . . . . . . . . ................................................................................... – 66 = .–16 . . . . . . . . ................................................................................... = .–82 . . . . . . . . ................................................................................... b Rationale getallen • Reken uit. • Houd rekening met de afspraken van de volgorde van de bewerkingen zoals je die geleerd hebt in G27. 3 2 3 1 –4 · ( 2,01 – 0,12 ) + _ 1+ _ _ _ –5·_ 7 2 2 5 2 ( ) 1 _ 9 _ 1 _ –5· . ................................................................................... = . . . . . . . .+ 5 4 2 5 9 _ 1 _ _ – = . . . . . . . . .+ . ................................................................................... 5 4 2 45 _ 50 4 +_ _ – = . . . . . . . . . ................................................................................... 20 20 20 1 _ = . .– . . . . . . . ................................................................................... 20 3 _ 4 _ – · (2,01 – 0,01) + ...... = ...................................................................................... 7 2 3 4·2+_ –_ = ...................................................................................... ...... 7 2 8 3 –_+_ = ...................................................................................... ...... 7 2 16 21 –_+_ = ...................................................................................... ...... 14 14 5 _ = ...................................................................................... . . . . . . 14 Rekenregel – de volgorde van de bewerkingen Haakjes doorbreken de normale rekenvolgorde. Reken daarom in een oefening eerst de bewerking(en) tussen haakjes uit. Houd binnen en buiten de haakjes rekening met de afspraken i.v.m. de volgorde van de bewerkingen: • de machten en/of de wortels • de vermenigvuldigingen en/of de delingen van links naar rechts • de optellingen en/of de aftrekkingen van links naar rechts 3 _ 1–_ –2 + _ ·2 (_ 3 ) (2 4) 3 3 ( ) –1 · _ –2 3 + _ 2 = _ 3 4 3 –8 + _ –1 · _ 2 =_ 27 4 3 –8 + _ –1 =_ 27 6 –9 –16 + _ =_ 54 54 –25 =_ 54 138 RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing Oefeningen 21 • • a 3·3·5 1 : 5·3·8 2 3 _ _ ..................................................................... :1 8 2 3·2 _ ..................................................................... 4·2 3 _ 15 _ _ _ _ · : 1 = .................................................................... 5 24 2 = = (9) –3 7– _ _ 5 3 4 a = ............................................................... = ............................................................... 3 (5 (3 = ................................................................... 5 ) – = ............................................................... 4– _ –6 1·_ _ 5 2 4 _ = = b ) 1 · 8 – 5 3 20 20 3 1 · _ _ ................................................................... 3 20 1 _ ................................................................... 20 = a 5 3·9·5 1 =_ 22 21 + _ _ ............................................................... 15 15 15 ( 4) ( –1 · 2 · 3 _ ) 3 13 11 · 3 · 3 3·2 13 4 +_ _ = ..................................................... ...... 6 6 17 _ = ..................................................... ...... 6 2 2 9 _ 9 – ·2 .................................................. ...... ( _34 ) – ( – _34 ) · 2 = _ 16 16 18 9 _ _ – = ........................................................... ...... 16 16 = c = = –2,33 ....................... MeeR? 487 488 ......................................................... ...... 2 –13 1 =_ –11 – _ 2 –11 – _ _ _ ......................................................... ...... = 18 9 ) 18 18 18 3 7 + _ : _ 7 3 3 –35 7 _ + _ : _ ......................................................... ...... 7 7 3 –32 _ _ : 7 ......................................................... ...... 7 3 ................................................. . . . . . . = = 25 25 16 _ ............................................................... 25 15,37 –[ ( –0,5 )2 · 0,8 : 0,4 + 17,2 ] = WeeR? 486 ......................................................... ...... 2 ( –5 + 3 · _17 ) : _73 = ( –5 20 4 _ – _ ( )) 1 –_ ) 2·4·9 3 49 1 –_ ( _43 – _ ) 36 3 49 27 – _ 1 –_ (_ ) 36 36 3 3 7·2·7 _ – _ ................................................ . . . . .2. 2 = d ........................................................... . . . . . . ( _34 – _78 · _149 ) – _31 = ( 4 ............................................................... Bereken met je rekenmachine. –4 5 3 _ –3 _ 4 –_ 1: _ _ · = ................................................ 7 875 125 3 2 ( 9 16 2 5 3·5 4 4 – _ _ ............................................................... 5 25 11 MeeR? 485 –9 _ = ........................................................... ...... 1·9 7+_ _ _ _ _ 1· _ 1 = ................................................................... 2–_ _ = 23 • d Reken uit. Onderstreep telkens de bewerking die je uitvoert. = b ( ) 9 –1 · _ 7– _ _ ( ) 5 27 5 9 7– _ –1 3 · _ 9 _ · _ = ............................................................... 5 5 5 3 6 11 1 2 · + : 11 9 3 13 √ 121 _ 6 ·_ 2 = ............................................ _ _ _ _ _ ...... +1 : _ 2 · 3 · 11 _ 1 · 13 . . . . . . _ = ..................................................... + ..................................................................... = 22 • • ___ c 3 _ = b WeeR? 484 Reken uit. Onderstreep telkens de bewerking die je uitvoert. = ( ) –32 · 3 –96 _ = _ ......................................................... . . . . . . 7·7 c 104,33 · 0,02 – ( 5,4 )4 = d 3 –3,2 · (–4,12) – _ = 4 ( ) 3 49 –848,219 ........................................... . . . . . 12,762125 WeeR? 490 MeeR? 491 ............................................ . . . . . Wat moet je kunnen? τ verwoorden in welke volgorde je de bewerkingen in een opgave moet uitvoeren τ opgaven met meerdere bewerkingen uitrekenen 139 G38 eigenschappen van het optellen en het vermenigvuldigen in q Op verkenning a Eigenschappen van het optellen in q Welke eigenschappen gelden voor het optellen in q? Volg bij je onderzoek telkens de volgende stappen. Reken uit en vergelijk de resultaten. Omschrijf de toegepaste eigenschap in je eigen woorden. • Noteer een tweede getalvoorbeeld waarvoor de eigenschap geldt. Kun je een voorbeeld vinden waarvoor de eigenschap niet geldt? Noteer de eigenschap volledig in woorden (geef de verzameling, de bewerking en de naam van de eigenschap). Noteer de eigenschap met de letters a, b en c die rationale getallen voorstellen. 1+_ 1 _ 3 1+_ 1 _ 2 2 3 3 5 2+_ _ = _ Als je de getallen van plaats verwisselt, verandert de som niet. 3 2 _ + –_ Neen 6 4 6 6 3 _ 5 _ +2 = _ 6 6 6 8 9 _ 1 – = _ ( 3) = _ 12 12 12 3 8 9 2+_ 1 –_ = –_ + _ = _ 3 4 12 12 12 in woorden: Het optellen is commutatief in q. met letters: a, b zijn rationale getallen. • 3,4 + (–2,5 + 1,5) [ 3,4 + (–2,5) ] + 1,5 a+b = b+a 3,4 + (–2,5) + 1,5 3,4 + (–1) = 2,4 De haakjes mogen bij een optelling van rationale getallen verplaatst, geplaatst of weggelaten worden, zonder dat de som verandert. 1+ _ 2+_ –1 _ Neen 3 2 0,9 + 1,5 = 2,4 3,4 + (–2,5) + 1,5 = 2,4 –6 29 35 _ –1 = _ 7+ –_ 1 =_ + =_ ( 5 ) = _64 + _63 + (_ 5) 6 ( 5 ) 30 30 30 3 _ 20 9 29 5 _ 2+ _ 1+ _ –1 = _ 2+ _ 2+_ _ + –2 = _ = +_=_ 3 [ 2 ( 5 ) ] 3 [ 10 10 ] 3 10 30 30 30 in woorden: Het optellen is associatief in q. met letters: a, b zijn rationale getallen. 140 (a + b) + c = a + (b + c) = a + b + c RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing b Eigenschappen van het vermenigvuldigen in q Welke eigenschappen gelden voor het vermenigvuldigen in q ? Volg bij je onderzoek telkens volgende stappen. • Noteer ten minste twee getalvoorbeelden en ga na of de eigenschap geldt. Kun je een voorbeeld vinden waarbij de eigenschap niet geldt? Noteer de eigenschap volledig in woorden (geef de verzameling, de bewerking en de naam van de eigenschap). Noteer de eigenschap met de letters a, b en c die rationale getallen voorstellen. Onderzoek of het vermenigvuldigen commutatief is in q. 1 = _2 · _6 = _6 · _2 = 1 3 4 4 3 ( ) 3 15 15 3 2 ·_ 2 = –_ –_ = –_ = _· –_ 5 4 4 5 2 2 Neen. in woorden: Het vermenigvuldigen van rationale getallen is commutatief. met letters: a, b zijn rationale getallen • a·b = b·a Onderzoek of het vermenigvuldigen associatief is in q. 1 ( _32 · _43 ) · _51 = _21 · _51 = _ 10 Neen. 3 1 = _ ( ) = _32 · _ 20 10 3 _ 2·_ 1 _ ·1=_ 3 _ 2 _ _ ·1 3 4 5 2,5 · 0,1 · 2 = 0,25 · 2 = 0,5 3 4 5 10 2,5 · (0,1 · 2) = 2,5 · 0,2 = 0,5 (2,5 · 0,1) · 2 = 0,25 · 2 = 0,5 in woorden: Het vermenigvuldigen van rationale getallen is associatief. met letters: a, b, c zijn rationale getallen • (ab)c = a(bc) = abc Is het vermenigvuldigen distributief ten opzichte van het optellen in q? ( ) 5 _ 29 1 4 2 1 2 6 2 1 6 + 24 = _ _3 _4 + _5 = _3 · _4 + _3 · _5 = _6 + _5 = _ 30 30 30 Neen. 0,3 (2 + 0,7) = 0,81 ( ) 3 ( 20 ) 6 _ 5 24 _ 29 29 2 _ 1+_ _ = 2 _+_ = 2 ·_=_ 3 4 5 20 3 20 30 0,3 · 2 + 0,3 · 0,7 = 0,6 + 0,21 = 0,81 in woorden: Het vermenigvuldigen is distributief t.o.v. het optellen in q. met letters: a, b, c zijn rationale getallen • a(b + c) = ab + ac Controleer op dezelfde manier of het vermenigvuldigen distributief is ten opzichte van het aftrekken in q. 3 _ –9 4 _ 4· _ – 12 ) = _ = _ = ( ) ( ( 5 8 2 5 8 8 5 8) 3 3 _ 4 _ _ – –9 _ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... . . . . . 10 3 3 3 6 3 9 4 4 12 _ _ . . . ..................................................................................................................................................................................... _·_ = _ – _ = _ – _ = –_ . . . . . . . .·. . . . . . . . – ..... 5 8 5 2 10 5 10 10 10 is distributief t.o.v. het aftrekken in q. . . .Het . . . . . . . . . .vermenigvuldigen . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... . . . . . 141 G38 eigenschappen van het optellen en het vermenigvuldigen in q (vervolg) c Eigenschappen in symbolen noteren Eigenschappen kun je volledig in wiskundige symbolen noteren. Deze symbolen bevatten heel wat informatie. • • Beantwoord de vragen in de tabel. Noteer de symbolen/letters die je al kent in de laatste kolom. Het optellen is commutatief in q Vraag Wat betekent deze eigenschap? Antwoord Symbolen/letters Je mag bij het optellen de termen van plaats .................................................................. verwisselen. .................................................................. .................................................................. .................................................................. Noteer een getalvoorbeeld. Vervang de getallen in je voorbeeld door letters. Uit welke verzameling haal je de getallen? –2 + 3 = 3 + (–2) .................................................................. a+b = b+a Uit de verzameling van .................................................................. de rationale getallen. .................................................................. .................................................................. a+b = b+a a, b Є q a, b Є q: a+b = b+a Geldt de eigenschap voor alle getallen uit die verzameling? Ja. .................................................................. Wiskundetaal – symbolen ∀ betekent ‘voor alle’ : betekent ‘geldt’ Voor alle rationale getallen geldt dat je de termen van plaats mag verwisselen zonder dat de som verandert. ∀ a, b ∈ q : a + b = b + a Stappenplan – een eigenschap in wiskundige symbolen noteren Vervang de getallen in je voorbeeld door letters. Het vermenigvuldigen is associatief in q Je mag de haakjes rond de factoren verplaatsen, weglaten of toevoegen als je rationale getallen vermenigvuldigt. Het resultaat blijft hetzelfde. 1 · (–3) 1 ) · (–3) = 2,5 · _ 1 · (–3) = (2,5 · _ 2,5 · _ 2 2 2 a · b · c = (a · b) · c = a · (b · c) Ga na voor welke getallen deze eigenschap geldt. Deze eigenschap geldt voor de rationale getallen (q). Zeg in woorden wat de eigenschap betekent. Geef een getalvoorbeeld. [ ] Bepaal de verzameling. Ga na of deze eigenschap geldt voor alle getallen uit die verzameling. ∀ a, b, c ∈ q : a · b · c = (a · b) · c = a · (b · c) eigenschap – eigenschappen van de bewerkingen in q Het optellen is commutatief in q. Het vermenigvuldigen is commutatief in q. Het optellen is associatief in q. Het vermenigvuldigen is associatief in q. Het vermenigvuldigen is distributief t.o.v. het optellen in q. 142 ∀ a, b ∈ q : a + b = b + a ∀ a, b ∈ q : a · b = b · a ∀ a, b, c ∈ q : (a + b) + c = a + (b + c) = a + b + c ∀ a, b, c ∈ q : (a · b) · c = a · (b · c) = a · b · c ∀ a, b, c ∈ q : a · (b + c) = a · b + a · c RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing Oefeningen 24 Reken handig uit door gebruik te maken van eigenschappen. a b 2,5 · (–7) · (–0,4) 2,5 · 0,4 · 7 = ............................................... = ............................................... = _ _ _ 3 _ 5 _ 9 _ + – + 1 =........................................................... . . . . . . d 13 8 +_ 2 + _ _ 16 12 1·7 = 7 6 + 5,49 – 0,25 3,7 + 5,49 + 2,3 – 0,25 = ................................................ 3 5 3 – + + 1 MeeR? 4 4 16 493 16 5 21 _ _ _ + = = .......................................................... ...... 16 16 16 13 8 2 + _ _ = .......................................................... + _ ...... 15 15 9 8 8 9 17 _ _ _ = + _. . . . . = 1+ = .......................................................... . 9 9 9 9 c 4 15 (9 15 11,24 ............................................... ) 25 Formuleer de eigenschappen die in deze oefeningen worden toegepast. a 5 _ 5 –11 = _ –11 + –2 · _ · _ (_ ( 13–2 + _ 11 13 ) 11 ) 5 5 b 3 _ 5 _ 3 5 3 4 _ · +4 =_·_+_·_ 4 (6 3 ) 4 6 4 3 Het optellen is commutatief in q. ................................................................................................................................ ....... Het vermenigvuldigen is distributief t.o.v. het . . . . . . . ................................................................................................................................ optellen in q. 26 Noteer deze eigenschappen volledig in symbolen. a Het vermenigvuldigen is commutatief in q. b Het optellen is associatief in ℤ. c Het vermenigvuldigen is distributief ten opzichte van het optellen in q. ∀ a, b ∈ q: a · b = b · a ∀ a, b,c ∈ ℤ: (a + b) + c = a + (b + c) . . . . . . . ............................................................................................................. = a+b+c ............................................................................................................. ....... ∀ a, b, c ∈ q: a · (b + c) = a · b + a · c . . . . . . . ............................................................................................................. ∀ a, b, c ∈ q: (a · b) · c = a · (b · c) = a · b · c WeeR? 495 496 MeeR? 497 WeeR? 499 WeeR? 498 ............................................................................................................. . . . . . . . WeeR? 499 ............................................................................................................. . . . . . . . 27 Noteer deze eigenschappen in woorden. a WeeR? 492 Het vermenigvuldigen is associatief in q. ............................................................................................................. ....... WeeR? 499 ............................................................................................................. . . . . . . . b 28 • • ∀ a, b, c ∈ q: a · (b – c) = a · b – a · c Het vermenigvuldigen is distributief t.o.v. ............................................................................................................. ....... het optellen in q. ............................................................................................................. ....... Zijn deze uitspraken waar of niet waar? Als de uitspraak niet waar is, geef je een tegenvoorbeeld. WeeR? 500 De som van twee negatieve rationale getallen is steeds een negatief rationaal getal. ☐ waar ☐ niet waar ............................................................................ . . . . . . Het product van een even en een oneven natuurlijk getal is steeds een even natuurlijk getal. ☐ waar ☐ niet waar ............................................................................ . . . . . . c De som van twee opeenvolgende gehele getallen is steeds een even getal. ☐ waar ☐ niet waar 3............................................................................ + 4 = 7, 7 is niet even . . . . . . d Het kwadraat van een oneven getal is steeds een oneven getal. ☐ waar ☐ niet waar ............................................................................ . . . . . . a b Wat moet je kunnen? τ de eigenschappen in woorden formuleren τ de eigenschappen herkennen in berekeningen τ de eigenschappen gebruiken om handig te rekenen τ de eigenschappen volledig in symbolen formuleren τ de eigenschappen in symbolen kunnen vertalen in woorden 143 G39 Vergelijkingen van de vorm ax = b oplossen Op verkenning • Lees het vraagstuk aandachtig en onderstreep de bekende gegevens. Bart en Simon dalen af in de Grand Canyon. Op een bepaald ogenblik bevinden ze zich 300 meter lager dan het vertrekpunt. Ze hebben dan een kwart van hun tocht afgelegd. Hoeveel meter moeten ze in totaal afdalen? • Na drie uur hebben Bart en Simon drie kwart van hun afdaling afgelegd. Als ze aan hetzelfde tempo doorgaan, hoelang duurt dan de volledige afdaling? Wat is de onbekende in het vraagstuk? De onbekende stel je voor door de letter x. x.............................................................. is het totaal aatal meter. ..................................................................... x is de totale duur van de afdaling. Schrijf het verband tussen de onbekende en de bekende gegevens als een vergelijking. ∙ 4 1 x = 300 : _ 4 3 :_ 4 1 :_ 4 ∙ 1 :_ 4 ........ ........ ........ . . . . . . ............................................................... 3 _ x= 3 ..................................................................... 4 x = 300 · 4 = 1200 . . . . . . ............................................................... 3 :_ 4 ∙ 1 x = 300 _ . . . . . . ............................................................... ∙ • 3 x = 3:_ 4 4 = 4 ..................................................................... x = 3·_ 3 ........ ..................................................................... • Los de vergelijking op (met behulp van een pijlenschema). – Welke bewerking moet je uitvoeren (in het linker- en het rechterlid) om de x af te zonderen? Schrijf deze bewerking naast de pijlen. – Bereken de waarde van x. • Controleer de oplossing door het getal in te vullen in de vergelijking op de plaats van de x. 3 _ ·4 = 3 1 · 1200 = 300 _ . . . . . . . . . . . ................................................................... ................ • ............................................................................................... . 4 4 Formuleer een antwoordzin. Ze dalen in totaal 1200 m. De afdaling duurt 4 uur. . . . . . . . . . . .......................................................................... ............................................................................................... . Stappenplan – vergelijkingen van de vorm ax = b oplossen Noteer elke stap op een nieuwe regel en schrijf de gelijkheidstekens netjes onder elkaar. Bereken de waarde van x. Controleer de oplossing door het getal in ∙ :a ax = b b x = _ a te vullen in de vergelijking op de plaats van x. 144 ∙ a en b zijn rationale getallen ∙ dezelfde bewerking uit te voeren: • het linker- en het rechterlid delen door dezelfde factor • het linker- en het rechterlid vermenigvuldigen met dezelfde factor. RATIONALE GETALLEN: VERMENIGVULDIGING, DELING en MACHTSVERHEFFING :a –5 _ x = 15 6 –5 :_ 6 –6 of · _ 5 ∙ Zonder de x af door in beide leden –5 :_ 6 –6 of · _ 5 –6 x = 15 · _ 5 x =–18 controle: 3 –5 ( 5 · 18 _ · –18 ) = _ = 15 6 61 Oefeningen WeeR? 501 29 Los de vergelijkingen op. a –5x = 35 –1 x = 35 · _ 5 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................ x = –7 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................ b 8x = –3 1 x = –3 · _ 8 –3 _ . . . . . . . . . . .x . . . . .= . . . . . . ................................................ 8 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................ c 1x = – _ 2 _ 2·4 x = –_ 3 –8 x= _ ...................................................................... 3 1 _ ...................................................................... d 5 x = –8 _ e 3 4 x=6 x = 6·5 ...................................................................... x = 30 ...................................................................... MeeR? 502 7 1 x = –8 _ 7 ............................................................... . . . . . . . x = –8 · 7 x = –56 ............................................................... . . . . . . . f –9 3x = _ 4 –9 1 x= _ · _ 4 3 –3 _ ............................................................... ....... x= 4 ............................................................... . . . . . . . 30 Los de vergelijkingen op. a –3x = –17 –1 –17 · _ . . . . . . . . . . .x . . . . . . .= . . . . ................................................................................... 3 17 x = _ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 3 –3 16 b x·_=_ 8 9 16 –8 = _ · _ . . . . . . . . . . . . . . . .x . . . . . . ................................................................................... 9 3 –128 x =_ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 27 31 • • a c WeeR? 503 5 _ x=0 7 7 x = 0· _ 5 x = 0 ............................................................................................................ ...... ............................................................................................................ . . . . . . d –5x _ _ = –2 6 3 –6 –2 · _ x = _ 5 3 4 _ x = ............................................................................................................ ...... 5 ............................................................................................................ . . . . . . Schrijf als een vergelijking. Los de vergelijking op. WeeR? 504 Met een weekendbiljet van de NMBS betaal je slechts de helft van de prijs in de week. Voor een rit heen en terug van Mechelen naar Gent betaal je in het weekend 7,50 euro. Hoeveel betaal je in de week voor datzelfde traject? MeeR? 505 506 De de prijs in de week . . . . . . . . .onbekende: . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ...... x _ = 7,5 x = 7,5 · 2 x = 15 De . . . . . . . . .vergelijking: . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ...... 2 In de week betaal je voor datzelfde traject 15 euro. .Antwoord: . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ...... b Thomas kocht een elektrische gitaar en moest daarvoor bij zijn ouders geld lenen. Na het afbetalen van twee derde van het totale bedrag heeft hij nog een schuld van 70 euro. Hoeveel heeft hij geleend? De het geleende bedrag . . . . . . . . .onbekende: . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ...... 1 _ x = 70 x = 70 · 3 x = 210 De . . . . . . . . .vergelijking: . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ...... 3 Thomas had 210 euro geleend. .Antwoord: . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... ...... 32 Schrijf een vergelijking van de vorm ax = b zodat ... a –10 een oplossing is. 2x = –20 (meerdere oplossingen mogelijk) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................... b x=7 WeeR? 508 3x = 21 (meerdere oplossingen mogelijk) ................................................................................................. . . . . . Wat moet je kunnen? τ vergelijkingen van de vorm ax = b oplossen τ vraagstukken oplossen met behulp van een vergelijking van de vorm ax = b 145 G40 Vergelijkingen van de vorm ax + b = c oplossen Op verkenning Bij een wedstrijdje verspringen haalt Lies een record van 2,48 meter. Dat is 20 cm minder dan het dubbel van de afstand van Joris. Hoe ver springt Joris? • • Lees het vraagstuk aandachtig en onderstreep de bekende gegevens. Wat is de onbekende in het vraagstuk? De onbekende stel je voor met de letter x. x is de afstand die Joris springt. ................................................................................................................................................ • Vul dit schema verder aan. ·2 – 20 x 2x :2 + 20 134 ........ 248 ........ Schrijf het verband tussen de onbekende en de bekende gegevens als een vergelijking. +20 :2 ∙∙ 2x – 20 = 248 2x = 268 ................................................................... x = 268 : 2 ................................................................... x = 134 ................................................................... ∙∙ • 268 ........ 248 ................................................................... +20 :2 ................................................................... • Los de vergelijking op (met behulp van een pijlenschema). – Welke bewerkingen moet je uitvoeren (in het linker- en het rechterlid) om x af te zonderen? Schrijf deze bewerkingen naast de pijlen. – Bereken de waarde van x. • Controleer de oplossing door het getal in te vullen in de vergelijking op de plaats van x. 2 · 134 – 20 = 268 – 20 = 248 ................................................................................................................................................. • Formuleer een antwoordzin. Joris sprong 134 cm ver. . . . . . . . . . . . ..................................................................................................................................................................................... . . . . Stappenplan – vergelijkingen van de vorm ax + b = c oplossen 3x = 15 + 7 :3 1 of · _ 3 3x = 22 ∙ ∙∙ 3x – 7 = 15 1 x = 22 · _ 3 22 x =_ 3 +7 controle: 22 –7 = 22 – 7 = 15 3·_ 1 31 :3 1 of · _ 3 ∙ RAtionale getallen: vermenigvuldiging, deling en machtsverheffing +7 ∙ 146 ∙∙ nieuwe regel en schrijf de gelijkheidstekens netjes onder elkaar. Zonder x af door in beide leden dezelfde bewerking uit te voeren door: a, b en c zijn gehele getallen • eerst in het linker- en het rechterlid dezelfde term ax + b = c op te tellen of af –b –b te trekken ax = c – b • dan het linker- en het :a :a rechterlid te delen door c – b _ x = a of te vermenigvuldigen met dezelfde factor Bereken de waarde van x. Controleer de oplossing door het getal in te vullen in de vergelijking op de plaats van x. ∙ Noteer elke stap op een Oefeningen 33 Los de vergelijkingen op. a 3x – 5 = –14 16x – 4 = 4 3x = –14 + 5 ............................................................................................................ . . . . . . 3x = –9 ............................................................................................................ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 1 x = –9 · _ 3 x = –3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... b c 4x + 12 = –3 16x = 4 + 4 16x = 8 1 x= 8· _ 16 1 _ x= ............................................................................................................ ...... 2 ............................................................................................................ . . . . . . d 2 – 3x = 5 4x = –3 – 12 ............................................................................................................ . . . . . . 4x = –15 ............................................................................................................ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 1 x = –15 · _ 4 –15 _ x= . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 4 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... –3x = 5 – 2 –3x = 3 –1 x= 3· _ 3 x = –1 ............................................................................................................ ...... ............................................................................................................ . . . . . . 34 Los de vergelijkingen op. a 1 x = 18 6–_ 2 –1 x = 18 – 6 _ 2 –1 x = 12 _ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 2 x = 12 · (–2) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... x = –24 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... b 4 1=_ 2x + _ _ 3 6 9 2x 4–_ 1 _ = _ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 3 9 6 8 _ 3 2x _ _ = – . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 3 18 18 5 2 _x = _ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 3 18 5 3 x = _ · _ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 18 2 5 _ x = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................... 12 35 • • a b c WeeR? 509 c 3 _ 5 –1 – _ _ x= 6 2 4 3 5 1 – _x = _ + _ 4 6 2 3 15 2 _ _ – x = + _ ............................................................................................................ 2 12 12 . . . . . . 3 17 – _x = _ ............................................................................................................ ...... 2 12 17 · _ –2 x = _ ............................................................................................................ ...... 12 3 –17 x =_ ............................................................................................................ ...... 18 WeeR? 510 MeeR? 511 ............................................................................................................ . . . . . . d –6 –1 x + _ 4=_ _ 2 5 20 –3 _ –1 x = _ _ – 4 ............................................................................................................ ...... 5 2 10 –3 _ 8 –1 x = _ _ – ............................................................................................................ ...... 2 10 10 –1 x = _ –11 _ ............................................................................................................ ...... 2 10 –11 · (–2) x =_ ............................................................................................................ ...... 10 11 x =_ ............................................................................................................ ...... 5 Schrijf als een vergelijking. Los de vergelijking op. Voor de sponsorloop verzamelden Tine en haar broer Hans samen 21,50 euro. Hans heeft 3,30 euro meer opgehaald dan Tine. Voor hoeveel euro werd Tine gesponsord? 4 gevuld en bevat 8 l. Hoeveel liter kan de emmer maximaal bevatten? Een emmer is voor _ 5 Als ik een kwart van mijn stickers thuislaat, heb ik er nog altijd vijf meer bij dan als ik één derde van mijn stickers thuislaat. Hoeveel stickers heb ik? WeeR? 512 513 MeeR? 515 Wat moet je kunnen? τ vergelijkingen van de vorm ax + b = c oplossen τ vraagstukken oplossen met behulp van een vergelijking van de vorm ax + b = c 147 Problemsolving 36 Ron vouwt de hoekpunten A, B en C naar de stip in het midden. Wat voor figuur krijgt Ron dan? B A A C driehoek B vierkant C D zeshoek zeshoekige ster e twaalfhoek e 3 37 Hoeveel uren gaan er in de helft van een derde van een vierde van twaalf uur? A 1 _ 3 B 1 _ 2 C D 1 2 Een van twaalf uur is drie........................................................................................................................ uur. Een derde van drie uur is één uur. De helft . . . . . . . . . . . . . . . . .vierde . . . . . . . . ............................................................. 1 _ van uur is uur. . . . . . . . . . . .één . . . . . . . . ............................................................. ........................................................................................................................ . . . . . . 2 38 Een rechthoekige strook van 24 cm bij 1 cm wordt in zeven rechthoeken geknipt, allemaal met breedte 1 cm. Vier van de rechthoeken hebben een lengte van 4 cm, twee hebben een lengte van 3 cm en één heeft een lengte van 2 cm. Van deze zeven rechthoeken kun je verschillende nieuwe rechthoeken leggen. Wat is de kleinst mogelijke omtrek van zo’n nieuwe rechthoek? A 14 cm B 20 cm C D 22 cm 24 cm e 28 cm Als je deze rechthoeken effectief uitknipt en naast elkaar legt, kun je de verschilnagaan en........................................................................................................................ de kleinst mogelijke omtrek bepalen. .lende . . . . . . . . . . . . . . .mogelijkheden . . . ............................................................. ...... 4 cm) · 2 = 20 cm .(6 . . . . . .cm . . . . . . . . .+ . . . ............................................................. ........................................................................................................................ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ............................................................. ........................................................................................................................ . . . . . . 4 cm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ............................................................. ........................................................................................................................ . . . . . . 6 cm 39 In een vat zit 64 liter wijn. We vervangen 16 liter uit het vat door 16 liter water en mengen het geheel goed. Nu vervangen we 16 liter van het mengsel door 16 liter water en mengen het geheel goed. Dat doen we daarna nog een keer. Hoeveel liter wijn bevat het mengsel dat we dan hebben? A 16 B 24 C 27 D 30 e 48 48 3 Als wijn vervangt door water........................................................................................................................ krijg je een mengsel met verhouding _ = _. Van . . . . . . .je . . . . .16 . . . . . .liter . ............................................................. ...... 4 64 3 de 16 liter die geschept wordt is 12 liter wijn. (want _ van 16 = 12). Er zit nu . . . . . .volgende . . . . . . . . . . . . . ............................................................. ........................................................................................................................ ...... 4 nog 12 = 36 liter wijn in het mengsel. Het mengsel krijgt hierdoor een verhouding . . . . . . . . . .48 . . . . . . . .– . ............................................................. ........................................................................................................................ ...... 36 9 9 _ . ............................................................. _. In de volgende zestien ........................................................................................................................ liter zit bijgevolg _ van 16 = 9 liter wijn. Er zit nu nog . . . . . . van . . . . . . . . . . . . . . . . . .= 64 16 16 36 27 liter wijn in het vat. . . . . . .– . . . .9 .....= . . . . ............................................................. ........................................................................................................................ . . . . . . 148 Problemsolving