GESCHIEDENIS BOVENBOUW

advertisement
GESCHIEDENIS BOVENBOUW
HAVO ACTIVITEITENBOEK
antwoorden hoofdstuk 3
3
De Middeleeuwen
ORIËNTATIEKENNIS – EXAMENSTOF – BEVRAAGD
Antwoorden op de basisvragen
De zwart genummerde vragen gaan over de door de overheid voorgeschreven examenstof van tijdvakken
3 en 4.
Bij vragen over stof ter aanvulling op die examenstof zijn de vraagnummers rood en onderstreept.
Blok 1
KA-09 De verbreiding van het christendom in geheel Europa
(par. 1)
1
Op welke wijze werd het merendeel van de Franken tot het christendom bekeerd?
De Frankische koning Clovis bekeerde zich tot het christendom (waarschijnlijk in 496). Clovis zorgde ervoor dat de inwoners van zijn rijk, al dan niet onder dwang, gekerstend werden (het christendom aannamen).
2
Op welke wijze wist Karel de Grote de Saksen tot het christendom te bekeren?
Karel de Grote dwong de Saksen, onder bedreiging met de doodstraf, het christendom aan te nemen,
want als ze ‘heidenen’ bleven, zouden ze volgens hem nooit gewillige onderdanen worden.
3
Welke strategie volgden de monniken bij hun bekering van Europa?
- Het stichten van kloosters en het aantrekken van nieuwe monniken. Met het klooster als centrum
verrichtten de monniken hun bekeringswerk. Vanuit zo’n klooster werden ook nieuwe kloosters gesticht. Dit proces bleef zich herhalen, zodat het aantal kloosters snel toenam.
- Het bekeren van regionale machthebbers, of - als ze al christen waren - hun steun verwerven. Die
machthebbers oefenden dan drang uit op de bevolking om christen te worden. Ook schonken ze vaak
grond om nieuwe kloosters te stichten.
4
Waarom steunden de Frankische vorsten en regionale machthebbers de monniken bij hun bekeringsactiviteiten?
Zij zagen in het christendom een stabiliserende factor die eenheid en rust onder de bevolking tot stand
kon brengen.
5
Noem drie monniken die zich hebben onderscheiden bij het verbreiden van het christendom in
Nederland en in de rest van Noordwest-Europa. En vermeld hun land van oorsprong.
- Willibrord uit Engeland
- Amandus uit Frankrijk
- Bonifatius uit Engeland
6
Geef twee voorbeelden van Germaanse godsdienstige gebruiken die in het christendom op een of
andere wijze bleven bestaan.
- Kerstmis en Pasen gingen samenvallen met Germaanse Midwinter- en Lentefeesten.
- Germaanse goden en godinnen werden verchristelijkt: Freia werd Maria en Wodan werd Sint Nicolaas.
7
Door wie vooral en vanuit welk rijk werden Slavische volken op de Balkan en in Rusland tot het christendom gebracht?
Vooral door Griekse missionarissen vanuit het (Oost-Romeinse) Byzantijnse rijk
8
a Welke verschillen ontstonden er tussen enerzijds het voormalige West-Romeinse rijk en anderzijds
het Byzantijnse rijk?
- De christelijke (katholieke) Kerk van het Westen erkende de paus van Rome als hoogste gezag en behield het Latijn als kerktaal.
- De christelijke (orthodoxe) Kerk van het Oosten erkende de patriarch van Constantinopel en stond de
landstaal als kerktaal toe (naast het Grieks het Slavisch).
- Ook hun rituelen (liturgie) en heiligenverering verschilden.
b Wanneer verbraken deze Kerken de onderlinge banden definitief?
In 1054
havo – hoofdstuk 3
–1–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
(par. 2)
Karel de Grote
9
Voor welke problemen stond Karel de Grote aan het begin van zijn regering?
Karel de Grote kreeg te maken met verschillende problemen:
- de grote verdeeldheid in zijn rijk,
- de armoede en de geringe ontwikkeling van de meeste van zijn onderdanen,
- de dreiging van invasies vanuit het noorden en westen (Friezen en Noormannen), het oosten (Saksen
en Avaren) en het zuiden (Arabieren).
10 Wat waren de oorzaken van de verdeeldheid in het rijk van Karel de Grote?
De verdeeldheid werd veroorzaakt door de lappendeken van talen, stammen, gebruiken en eigengereide
edelen die delen van zijn rijk bestuurden.
11 a Op welke wijze probeerde Karel de Grote in zijn rijk één taal in te voeren?
Hij verhief de taal van de Kerk, het Latijn, tot bestuurstaal en taal van de wetgeving.
b Wat deed Karel voor het behoud van de Grieks-Romeinse cultuur?
Hij liet geestelijken boeken uit de Grieks-Romeinse tijd overschrijven en hij liet hen kennis van de
Romeinen over bouwkunde, land- en tuinbouwtechniek, ontginning en weg- en waterbouw verspreiden.
12 a Welke maatregelen van Karel de Grote leidden tot het ontstaan van de adel?
Voor het probleem van de voortdurende invasies was een goedgetrainde ruiterij nodig. De krijgers moesten dus paarden kunnen houden. Karel gaf daarom aan krijgers een bepaald gebied in leen. De boeren die
er woonden moesten een deel van de oogst aan de krijgers afstaan. Karel schiep zo de groep krijgers die
‘adel’ wordt genoemd.
b Welk nut had die adel voor Karel?
De vorst kon de adel in geval van oorlog oproepen om hem terzijde te staan.
KA-11 Vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur
door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en
horigheid
(blz. 39 en 41 Handboek)
De boeren
13 Door welke oorzaken liepen de meeste Romeinse steden in de Middeleeuwen grotendeels leeg?
Dat had te maken met het uiteenvallen van het Romeinse rijk:
- Na het instorten van het Romeinse rijk trokken de soldaten en bestuurders weg uit de steden. Er was
toen geen werk meer voor handelaars en handwerkslieden.
- De Romeinen hadden ervoor gezorgd dat er veilig handel kon worden gedreven in hun hele rijk. Toen
het Romeinse bestuur wegviel, stopten steeds meer handelaars met hun werk en werden boer. Handwerkslieden kregen ook minder werk en werden daarom boer.
14 a Welke Romeinse steden bleven voor een groot deel wel bestaan?
Steden waar bisschoppen zetelden, bleven bestaan.
b Hoe kwam dat?
De bisschoppen bleven hun bisdom vanuit steden besturen. Daardoor bleven die steden bestaan, want de
bisschop en andere geestelijken zorgden voor werk in de stad.
15 Het leven van de meeste mensen werd in de Middeleeuwen gekenmerkt door schaarste. Als gevolg
waarvan?
Omdat er in de Vroege Middeleeuwen bijna geen handel meer was, moesten de boeren voor hun eigen
levensbehoeften zorgen. Dat kostte hun vaak grote moeite (bijvoorbeeld door misoogsten en/of sterfte
onder hun dieren).
16 Welk soort samenleving was kenmerkend voor het Romeinse rijk?
Een kenmerk van het Romeinse rijk was de cultuur van een agrarisch-urbane samenleving. Dat laatste
houdt in dat de bevolking zowel op het platteland als in steden woonde en vooral leefde van landbouw
(op het platteland) en van handel en nijverheid (in de steden).
17 Er ontstond (weer) een agrarische samenleving:
a Wie werden grootgrondbezitter?
Sommige Germaanse machthebbers slaagden erin grote gebieden met landbouwgrond in bezit te krijgen:
zij werden grootgrondbezitters. Ook bisschoppen en abten van kloosters verwierven veel grondbezit.
havo – hoofdstuk 3
–2–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
b Volgens welk stelsel werd het grootgrondbezit georganiseerd? Noem twee kenmerken van dat
stelsel.
Het grootgrondbezit werd in grote delen van West-Europa georganiseerd en geëxploiteerd volgens het
hofstelsel, ook wel domeinstelsel genoemd. De kenmerken van dit stelsel waren:
- De kern van een hof/domein werd gevormd door de versterkte boerderij, het kasteel of het klooster
en de bijbehorende landerijen van de grootgrondbezitter. Daaromheen woonden horige boeren die
grond in pacht hadden.
- Op de domeinen zorgden de mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden.
NB Het woord ‘hofstelsel’ heeft niet te maken met ‘het hof’ van een vorst, maar met ‘de hof’ in de betekenis van landgoed. Meer gebruikelijk daarvoor is het woord ‘domein’.
18 a Wat houdt het begrip horige in?
Dat hield in dat zij ‘hoorden’ tot de grond die zij bewerkten. Zij mochten niet verhuizen en ook niet trouwen met iemand van buiten het domein. Horigheid was, evenals slavernij, erfelijk: men werd als horige
geboren en bleef dat levenslang.
b Welke verplichtingen hadden de horigen ten opzichte van hun heer?
De horigen hadden verplichtingen aan hun heer (de grootgrondbezitter):
- zij moesten als pacht een deel van wat hun boerderij voortbracht, aan de heer afstaan;
- zij moesten ‘herendiensten’ verrichten. De belangrijkste herendienst was het bewerken van de landerijen van de heer.
19 Als gevolg waarvan waren er onder de horigen grote verschillen?
De verschillen waren een gevolg van:
- de hoeveelheid land die ze hadden gepacht;
- de hoeveelheid diensten die ze voor hun heer moesten verrichten;
- de hoeveelheid pacht die ze moesten betalen.
20 Hoe kwam het dat er in de tijd van de Romeinen wel slaven waren maar niet in de Middeleeuwen?
In de Romeinse tijd werd op veel landgoederen maar één product verbouwd, maar wel in grote hoeveelheden (voor verkoop in de steden). De goedkoopste arbeidskrachten voor dat werk waren slaven.
Omdat er in de Middeleeuwen nauwelijks grote steden meer waren, konden de grootgrondbezitters dus
ook geen grote hoeveelheden meer verkopen. Daardoor gingen hun inkomsten achteruit. Het werd voordeliger de slaven een deel van het land in pacht te geven. Als horigen konden zij dan voor zichzelf zorgen.
KA-12 Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
(par. 4)
De edelen
21 Welke taken hadden de edelen?
- Ze bestuurden hun domeinen,
- spraken recht over hun onderdanen,
- voerden zonodig oorlog.
22 Welke gelaagdheid bestond er onder de edelen?
De edellieden kunnen worden onderscheiden in hoge en lage adel.
- De meesten behoorden tot de lage adel. Zij beheerden maar één of enkele domeinen en woonden op
kleine kastelen. De lage edelen hadden maar weinig meer te eten dan hun horigen.
- De hoge edelen woonden in grote burchten. Anders dan de lage edelen hadden zij enige luxe.
23 Op welke wijze ontstond het feodalisme (leenstelsel)?
De hoge edelen (vorsten, hertogen, graven) bezaten vaak honderden domeinen. Deze edelen hadden
behoefte aan trouwe en goed bewapende volgelingen om hun bezit te helpen beschermen. Daarom
gaven zij een deel van hun domeinen in leen aan lagere edelen, die in ruil daarvoor de hogere edelen
moesten helpen, vooral bij oorlogen.
Zo ontstond het feodalisme (leenstelsel). Het woord ‘feodalisme’ is afgeleid van het Latijnse woord
‘feodum’ dat ‘leen’ betekent.
24 Wat houdt het begrip feodalisme (leenstelsel) in?
Het feodalisme (leenstelsel) was een vorm van bestuur, waarbij een leenheer (degene die het leen gaf)
een groot deel van zijn grondgebied uitleende aan leenmannen (degenen die het leen kregen).
Sommige leenmannen hadden zoveel domeinen in leen, dat zij er een deel van zelf in leen konden geven
aan achterleenmannen. Zo werden deze leenmannen tegelijkertijd leenheer.
havo – hoofdstuk 3
–3–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Leenheer en leenman sloten een verdrag, waarin de verplichtingen die zij tegenover elkaar hadden, werden vastgelegd. De belangrijkste waren:
1 De leenheer leende de leenman land.
2 De leenheer gaf de leenman bescherming.
3 De leenman beloofde trouw aan zijn leenheer.
4 De leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp als deze moest oorlogvoeren.
5 De leenman gaf de leenheer raad en hielp bij de uitvoering van besluiten van de leenheer.
6 De leenman sprak recht op zijn leen volgens de richtlijnen van de leenheer.
7 De leenheer kon een leenman zijn leen afnemen als de leenman zich niet aan zijn afspraken hield.
8 Als de leenheer of leenman stierf, was het verdrag beëindigd. Met een nieuwe leenheer of leenman
werd een nieuw verdrag gesloten.
25 Waardoor raakte tijdens het leenstelsel het bestuur versnipperd?
Veel leenmannen zich zeer onafhankelijk op tegen hun leenheren, vooral toen eind 9de eeuw de lenen
erfelijk werden, waardoor een leenheer zijn uitgeleende bezit niet meer kon terugeisen.
(par. 5)
De geestelijken
26 a In welke twee soorten is de geestelijkheid onder te verdelen?
Seculiere en reguliere geestelijkheid
b Wie behoren tot elke soort?
Seculiere geestelijkheid: paus, bisschoppen, priesters
Reguliere geestelijkheid: monniken en nonnen
27 In de Middeleeuwen had de geestelijkheid een veel grotere invloed in Europa dan nu:
a Geef eerst in enkele zinnen weer waaraan de geestelijken hun grote invloed hadden te danken.
Er was in de Middeleeuwen in West-Europa maar één Kerk, de christelijke, waarvan iedereen lid was.
Tot in de Late Middeleeuwen waren de geestelijken de enigen die konden lezen. En alleen de geestelijken
konden nieuws vertellen over de wereld buiten het eigen domein. Het gevolg hiervan was dat de geestelijken iedereen via de preekstoel regelmatig konden beïnvloeden.
b Noem vervolgens vier omstandigheden die bijdroegen tot deze grote invloed.
- Geestelijken waren raadgevers van vorsten.
- Ze bestuurden als leenmannen een groot deel van het land.
- De paus kon zelfs koningen en keizers in de ban doen.
- De kerk kon zelf aan de bevolking belastingen opleggen.
28 Waardoor hadden de geestelijken in de Middeleeuwen zo’n grote invloed op literatuur, kunst en
wetenschap?
- De geestelijken konden lange tijd als enigen lezen en schrijven. Zij bepaalden tot in de Late Middeleeuwen waarover werd geschreven; zij beschreven vooral heiligenlevens.
- Kunstenaars beeldden in opdracht van de Kerk vooral bijbelse verhalen of andere godsdienstige voorstellingen uit. Kerken waren de belangrijkste bouwwerken.
- Geestelijken deden als enigen aan wetenschap. Zij hielden zich alleen bezig met vakken die godsdienstig nut hadden.
Blok 2
KA-10 Ontstaan en verbreiding van de islam
(par. 6 en 7)
29 Waar en wanneer is de islam ontstaan?
Op het Arabisch schiereiland in Mekka, in de eerste helft van de 7de eeuw
30 Waarom wordt Mohammed ‘de profeet’ genoemd?
Volgens de islamitische overlevering kreeg Mohammed via een engel van God opdracht om diens bestaan
en wil kenbaar te maken aan de mensen. Mohammed wordt daarom ‘de profeet’ (boodschapper) genoemd.
havo – hoofdstuk 3
–4–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Welke gebieden werden door de Arabieren veroverd?
Grote delen van het Perzische rijk,
grote delen van het Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk,
de kuststrook van Noord-Afrika,
het grootste deel van het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal).
a Waardoor namen de meeste door de Arabieren onderworpen volken de islam niet snel, maar geleidelijk over?
Dat kwam vooral doordat de Arabieren in de onderworpen gebieden slechts een kleine minderheid vormden. Zij lieten daarom de mensen die dat wilden, hun eigen godsdienst houden.
b Waardoor werden uiteindelijk bijna alle inwoners van de onderworpen gebieden moslim?
Daartoe zullen naast de inhoud van de islam ook andere factoren hebben bijgedragen:
- Niet-moslims werden tweederangsburgers: zij mochten geen bestuursfuncties bekleden, geen wapens
dragen en mochten niet trouwen met moslimvrouwen.
- Niet-moslims moesten een speciale belasting betalen.
- Men kon op eenvoudige wijze moslim worden. Het uitspreken van de geloofsbelijdenis was voldoende.
33 a Wat was in het algemeen het mensbeeld in de Arabisch-islamitische cultuur?
God heeft de mens, de aarde en de hemelen geschapen. Voor de mens laat God in de natuur alles
groeien.
b Wat hield het Arabisch-islamitische wereldbeeld in het bijzonder in?
- De moslims deelden de bewoonde wereld in twee delen in: de ‘dar al-islam’ (het gebied van de islam)
en de ‘dar al-harb’ (het gebied van de oorlog).
- De Ka’aba in Mekka werd op kaarten voorgesteld als centrum van de wereld.
- Het wereldbeeld van Ptolemaeus, met de aardbol als centrum van het heelal, werd door de Arabieren
overgenomen.
34 Wat is kenmerkend voor de mens in de Arabisch-islamitische cultuur?
1 De vijf zuilen van de islam beïnvloeden het hele leven.
2 Godsdienst en wetgeving zijn met elkaar verbonden.
3 Iedere moslim heeft de plicht de islam te helpen verbreiden.
4 Strenge regels voor voedsel en drank.
5 Een eigen kijk op de kunst.
6 Grote waardering voor onderwijs en wetenschap.
35 Leg uit in welk opzicht godsdienst en wetgeving met elkaar zijn verbonden.
Samen met de soenna (alle overgeleverde handelingen en uitspraken van de profeet) is de koran de bron
voor de sharia (‘de weg die gevolgd moet worden’), de islamitische wetgeving. Deze sharia bestaat niet
alleen uit godsdienstige regels en plichten zoals de vijf zuilen, maar ook uit familierecht, strafrecht en
volkenrecht.
31
32
KA-16 Expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm
van de Kruistochten
(par. 8; zie voor vraag 37 ook blz. 33 Activiteitenboek)
36 Welke omstandigheden droegen ertoe bij dat aan het einde van de 11de eeuw de Kruistochten begonnen?
- Na de verovering van Palestina door de islamitische Arabieren mochten christelijke pelgrims de heilige
plaatsen in Palestina blijven bezoeken. Maar dat mocht niet meer toen in de 11de eeuw een groot deel
van het Midden-Oosten werd veroverd door een ander islamitisch volk, de Seldsjoeken. Pelgrims
berichtten dat zij door de Seldsjoeken slecht werden behandeld.
- Vanuit het christelijke Oost-Romeinse rijk werd de paus om militaire steun gevraagd om verloren gebieden weer te heroveren. Het verzoek kwam op een goed moment, want kort tevoren waren moslims
verslagen die zich in Spanje en op Sicilië hadden gevestigd.
37 Wat bewoog mensen om aan een Kruistocht deel te nemen?
- Enthousiasme voor het christendom en voor de bevrijding van de heilige plaatsen in Palestina was
voor velen het belangrijkst.
- Anderen ging het vooral om roem, rijkdom en avontuur.
- De paus beloofde de deelnemers vergeving van zonden.
- Misdadigers die meegingen, hoefden hun straf niet te ondergaan.
havo – hoofdstuk 3
–5–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Aanvullende redenen (uit AB blz. 33):
- Overschot aan landloze ridders.
- Uiteenvallen van de islamitische wereld.
(blz. 46-47 Handboek en blz. 33 Activiteitenboek)
38 Welke gevolgen hadden de Kruistochten?
HB blz. 46:
- De kruisvaarders stichtten tijdens de Eerste Kruistocht in het Midden-Oosten enkele kleine staten.
- Bij de handel ontstond een nieuw beroep, dat van bankier. Italiaanse bankiers stichtten kantoren in
het Heilige Land.
HB blz. 47:
- De handel nam toe (vooral vanuit Italiaanse steden). Kooplieden leverden voedsel en wapens aan
kruisvaarders en namen op de terugweg luxe artikelen meer, zoals zijde en specerijen.
AB blz. 33:
- De Europeanen deden nieuwe kennis op (wiskunde, sterrenkunde en medicijnen).
- Nieuwe goederen / producten drongen overal in Europa door.
- Door de toegenomen handel groeiden de steden in Europa.
- De beeldvorming over de islamitische wereld veranderde bij Europanen (en andersom).
(blz. 45 en 47 Handboek)
39 Welke andere activiteiten dan de Kruistochten werden in de Middeleeuwen ondernomen vanuit WestEuropa naar de buitenwereld?
- Er waren wetenschappelijke contacten en activiteiten. Studenten uit Europa trokken naar Arabische
universiteiten in Spanje om er van de kennis van de Arabieren te profiteren (HB blz. 45).
- Er werden handelsreizen ondernomen, met name door Italiaanse steden (HB blz. 47).
Blok 3
KA-13 De opkomst van handel en ambachten legt de basis voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving
(par. 9)
40 Welke factoren droegen ertoe bij dat de handel herleefde in de 11de en 12de eeuw?
De weinige kooplieden die vóór de 11de eeuw nog handel dreven, ondervonden veel hindernissen. In de
loop van de 11de en 12de eeuw wisten de kooplieden een groot deel van deze hindernissen te overwinnen:
- De kooplieden gingen samenwerken. Zij sloten zich aaneen in gilden.
- De kooplieden en stedelingen kregen soms steun van de landsheer en hoge edelen. Die hielpen kooplieden tegen rovers, zorgden voor verbetering van wegen en bruggen en maakten een einde aan de tol
en belastingen die de lagere adel aan de kooplieden oplegde. Zij steunden ook de invoering van een
muntstelsel voor hun gehele graafschap, hertogdom of rijk.
41 Waarom herleefde de handel het eerst in Italië?
- Dat land lag gunstig voor de handel tussen het Midden-Oosten en de rest van Europa.
- Kooplieden uit steden als Venetië en Genua wisten goede handelsbetrekkingen met het OostRomeinse rijk en de moslimgebieden op te bouwen.
- Vooral deze Italiaanse kooplieden profiteerden van het door de kruistochten toegenomen contact.
Aan de kruisvaarders leverden ze voedsel en wapens en op de terugweg namen ze allerlei luxe artikelen mee, zoals zijde en specerijen.
42 Vergelijk de Hanze met de Europese Unie in onze tijd:
a Noem een belangrijke overeenkomst.
Wegwerken van handelsbelemmeringen in Europa
b Noem een belangrijk verschil.
In onze tijd gaat het om samenwerkende staten, toen ging het om samenwerkende steden.
43 Waardoor herleefden de steden?
- Tegelijk met de handel herleefden de oude steden en ontstonden er nieuwe. Dit is geen toeval. Om
handel te kunnen drijven zijn steden nodig: de stad is de beste verzamelplaats voor mensen die goederen en producten willen kopen en verkopen. Daarom gingen kooplieden bij elkaar wonen in steden.
- De steden groeiden ook doordat veel mensen van het platteland verhuisden naar de steden: boeren
die te weinig grond hadden of aangetrokken werden door het leven in de steden, adellijke zonen die
geen land of leen kregen en horigen die er vrijheid zochten.
havo – hoofdstuk 3
–6–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
44 Waardoor herleefden de ambachten?
In de steden herleefden ook de ambachten. De boeren op de domeinen waren zelfvoorzienend: alles wat
zij nodig hadden, produceerden of vervaardigden zij zelf. Dat werd anders in de steden. De stedelingen
konden niet alles zelf vervaardigen; daarom waren er ambachtslieden nodig. In de steden werden de
ambachtslieden de grootste bevolkingsgroep: metselaars, timmerlieden, smeden, molenaars, bakkers,
slagers, spinners, wevers, kleermakers, leerlooiers, schoenmakers.
45 Welke soort samenleving ontstond door de herleving van handel, ambachten en steden?
Door de herleving van handel, ambachten en steden ontstond er weer een agrarisch-urbane samenleving.
Het grootste deel van de bevolking woonde nog steeds op het platteland en leefde van de landbouw.
Maar steeds meer mensen gingen in steden wonen en leefden vooral van handel en ambachten.
KA-14 De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van
steden
(par. 10)
46 a Waarom wilden stedelingen stadsrechten krijgen?
In het begin waren de stedelingen even onvrij als de boeren op een domein. Zij hadden allerlei verplichtingen tegenover de grootgrondbezitter, meestal een edelman, op wiens grondgebied de stad lag. Vooral
de handelaars konden deze verplichtingen (herendiensten) niet goed combineren met het handel drijven.
De stadsbewoners verzochten daarom de landsheer (koning, graaf of hertog) om de stad en de stedelingen los te maken uit het feodale systeem en aparte rechten, stadsrechten, te schenken.
b Waarom waren landsheren bereid stadsrechten te verlenen?
In ruil voor stadsrechten eisten de hoge edelen erkenning als landsheer en het betalen van belastingen. Zij
konden dan rekenen op militaire hulp en financiële steun van de steden. Zo konden de hoge edelen ook
de macht van hun leenmannen beperken.
47 Op welke wijze probeerden de steden meer zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur te verkrijgen?
De steden buitten erfopvolgingskwesties uit. Als een graaf of hertog bijvoorbeeld kinderloos stierf, of
alleen dochters of minderjarige zonen naliet, was het vaak niet duidelijk wie de wettige opvolger moest
zijn. De steden konden dat uitbuiten door één van de kandidaat-opvolgers te steunen in ruil voor meer
zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur.
48 Welke voordelen had de oprichting van gilden voor:
a de leden van een gilde?
Alleen gildeleden mochten een bepaald beroep uitoefenen. Ze hoefden dus niet meer bang te zijn voor
concurrentie van mensen die ook dat beroep wilden gaan uitoefenen.
b de overige bewoners van de stad?
De stadsbesturen maakte reglementen waaraan de gildeleden zich moesten houden. Daarin werd precies
voorgeschreven welke kwaliteit de producten moesten hebben, waar en wanneer de producten mochten
worden verkocht, wat de prijs van de producten was, enz. Daardoor konden de burgers rekenen op een
vaste, goede kwaliteit van de producten.
KA-15 Conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de
geestelijke macht het primaat behoort te hebben
(par. 11)
49 Waarover ging de investituurstrijd?
Over de benoeming van bisschoppen, abten en andere geestelijken, of door de geestelijkheid of door
vorsten.
50 Wie won de strijd tussen beiden: paus Gregorius of keizer Hendrik IV? En op welke wijze?
Het leek of paus Gregorius de strijd had gewonnen. Hij had Hendrik IV in de ban gedaan en had deze pas
opgeheven nadat de keizer hem om vergeving had gevraagd. Maar Hendrik IV bleef bisschoppen en abten
benoemen en liet zelfs een ‘tegenpaus’ kiezen. Hij verdreef paus Gregorius uit Rome en liet zich door de
tegenpaus tot keizer kronen.
51 Wat was uiteindelijk het resultaat van de machtsstrijd tussen paus en vorst?
De opvolger van Hendrik IV, Hendrik V, erkende het gezag van de Kerk bij de benoeming van bisschoppen
en abten (Concordaat van Worms, 1122).
Maar op den duur moest de paus erkennen dat hij niet genoeg macht bezat om vorsten te kunnen afzetten. Ook kon de paus vorsten niet dwingen een andere politiek te volgen.
havo – hoofdstuk 3
–7–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
52 Waarom was er aan het einde van de Middeleeuwen geen volledige scheiding van Kerk en staat?
De vorsten bleven vaak rekening houden met de wensen van de Kerk. Ook zouden geestelijken vaak belangrijke taken in het bestuur van het land krijgen.
KA-17 Begin van staatsvorming en centralisatie
(par. 12)
53 Wat zijn noodzakelijke voorwaarden voor het ontstaan van nationalisme?
Noodzakelijke voorwaarden voor het ontstaan van nationalisme zijn:
- het besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken;
- het besef gemeenschappelijke belangen te hebben.
54 Waardoor slaagde Willem de Veroveraar er in de macht in heel Engeland in handen te krijgen?
- Hij gaf het grootste deel van de grond in leen aan zijn Normandische ridders en soldaten, maar zorgde
ervoor dat zij slechts kleine gebieden kregen.
- Bestuur en rechtspraak kwamen in handen van koninklijke ambtenaren.
- Hij liet het Domesday Book samenstellen, met gegevens over alle steden en dorpen in Engeland. Het
Domesday Book diende als basis bij het opleggen van belastingen.
55 Waarom was de Magna Charta zowel een beperking van de macht van de koning als een vorm van
centralisatie?
De Magna Charta beperkte de macht van de koning. Zo mocht hij geen belasting opleggen zonder toestemming van de adel, geestelijkheid en burgerij. Aangezien de Magna Charta voor het hele land gold,
was het toch een vorm van centralisatie.
56 Op welke manier wisten de Franse koningen de macht van hun leenmannen te breken?
De Franse koningen wisten de macht van hun leenmannen te breken door steun te zoeken bij de steden.
Zij vestigden hun gezag door ambtenaren aan te stellen.
Het joods-christelijke wereld- en mensbeeld
(par. 13)
57 a Wat hield het wereldbeeld in de joods-christelijke cultuur in?
- God heeft de aarde en de hemellichamen geschapen ten behoeve van de mens. De aarde is dus, als
woonplaats van de mens, het centrum van heelal. God houdt het heelal, de aarde en de mens in zijn
almacht.
- De meeste middeleeuwse wereldkaarten weerspiegelden dit wereldbeeld. Ze hadden, net als de
Romeinse, de vorm van een cirkel. Op die kaarten was Jeruzalem het middelpunt van de wereld. De
Kerk had geen behoefte aan een geografisch juist wereldbeeld, maar aan een symbolisch wereldbeeld
met Jeruzalem als middelpunt.
b Op welke drie punten veranderde het christelijke wereldbeeld in de Middeleeuwen?
- De ideeën van Aristoteles en Ptolemaeus over het heelal werden pas weer ‘herontdekt’ door contacten met geleerden uit de islamitische wereld in de 12de en 13de eeuw.
- Omstreeks 1350 was het idee dat de aarde een bol was, onder de geleerden algemeen aanvaard.
- Nieuwe kennis van de aardrijkskunde en het landschap begon tussen 1300 en 1350 door te dringen in
kaarten voor praktisch gebruik van vooral zeelieden en handelaars.
58 Wat hield het joods-christelijke middeleeuwse mensbeeld in?
Het joods-christelijke mensbeeld hield in:
- God heeft alles geschapen. Zijn belangrijkste schepsel is de mens.
- Als de mens doet wat God van hem verlangt, zal hij daarvoor eeuwig worden beloond (in de hemel).
De mens is dus niet, zoals in het Grieks-Romeinse mensbeeld, afhankelijk van de willekeurige gunsten
van goden of van natuurkrachten.
- De mens is onvolmaakt maar heeft toch kans op de hemel.
- De mens heeft een vrije wil, maar wordt gestraft als hij zich niet houdt aan Gods wil.
havo – hoofdstuk 3
–8–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Antwoorden toepassingsvragen examenstof
Blok 1
1
Omstreeks 600 bekeerde Augustinus van Canterbury, die door de paus naar Engeland was gestuurd,
koning Ethelbert van Kent tot het christendom. Dit paste bij de strategie die veel missionarissen in die
tijd toepasten bij de verbreiding van het christendom. Geef aan:
- wat die strategie was en
- wat zij ermee hoopten te bereiken.
(Uit: pilot-examen 2011]
Uit het antwoord moet blijken dat:
- de missionarissen de leiders (van de stammen) als eersten probeerden te bekeren;
- de missionarissen hoopten dat op deze manier de onderdanen zich ook zouden bekeren tot het christendom / zij meer kansen kregen de onderdanen te bekeren.
2
3
Sommige onderzoekers noemen de periode van de culturele bloei in de tijd van Karel de Grote een
‘renaissance’.
- Leg uit in welk opzicht deze omschrijving als een juiste aanduiding voor deze periode kan worden
gezien.
- Leg ook uit in welk opzicht de culturele bloei geen renaissance was, maar goed bij de tijd van Karel
de Grote aansloot.
Karel de Grote deed zijn best zoveel mogelijk kennis uit de Grieks-Romeinse tijd te laten verbreiden.
(HB blz. 45)
Op cultureel gebied gaf hij de leiding in handen van de christelijke Kerk. Latijn werd de bestuurstaal.
Hij begunstigde vooral de opleiding van jonge geestelijken.
a Bestudeer het schema hierboven.
b Neem het schema vergroot over in je schrift of download het (svd).
c Schrijf in de lege pijlen in het schema de ontbrekende woorden. Maak daarbij gebruik van wat er
in het Handboek staat over het hof- en domeinstelsel.
Bescherming
Pacht betalen
bieden
Herendiensten
verrichten
Recht spreken
havo – hoofdstuk 3
–9–
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Leenstelsel
4
Maak zelf een schema van het leenstelsel. Breng in dat schema drie lagen aan: koning – leenmannen
– achterleenmannen. Gebruik de volgende woorden om bij pijlen tussen de lagen te plaatsen: eed van
trouw – bescherming – (militaire) hulp – geven raad – spreekt/spreken recht (2x) – geeft/geven in
leen (2x) – geeft in achterleen (HB blz. 41-42).
Leenstelsel
KONING
eed van bescherming (militaire)
trouw
hulp
geven
raad
spreekt
recht
geeft in
leen
geeft in
achterleen
LEENMANNEN
recht
geven
spreken
in leen
ACHTERLEENMANNEN
© WPE - Sprekend verleden
5
In welke opzichten is de kaart op blz. 52 van het Handboek typisch middeleeuws?
- De aarde wordt voorgesteld als een platte schijf.
- De heilige stad Jeruzalem vormt het centrum van de aarde.
- In de kaart zijn godsdienstige begrippen verwerkt (Christus, bewierookt door twee engelen, beheerst
de wereld; Adam en Eva in het Aards Paradijs zijn afgebeeld).
Gebruik tekstbron 1.
a In de tijd van Pepijn ontstaat het feodale stelsel. Uit tekstbron 1 blijkt:
– een oorzaak van het ontstaan van het feodale stelsel en
– de afhankelijkheid in de Vroege Middeleeuwen van het centrale vorstelijke gezag van de Kerk.
Leg dit voor beide conclusies uit.
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Uit de bron blijkt:
- dat oorlogsdreiging een oorzaak is van het ontstaan van het feodale stelsel, want (dreigende) aanvallen op zijn rijk brengen Pepijn ertoe om bezit van de Kerk in leen te geven aan vazallen om zijn leger te
versterkten;
LeenstelselAntw.indd
1
25-8-2012want
10:10:34
- 3-v-ab36-2
dat in
de Vroege
Middeleeuwen het centrale vorstelijke gezag en de Kerk elkaar nodig hebben,
Pepijn kan zonder de goederen van de Kerk het rijk niet goed verdedigen en de Kerk staat toe dat hij
die goederen daarvoor gebruikt.
6
havo – hoofdstuk 3
– 10 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
b Het feodale stelsel is een reactie op de economische veranderingen in de Vroege Middeleeuwen.
Leg dit uit. Doe dat door:
– eerst (zonder bron) een economische verandering in de Vroege Middeleeuwen te noemen
– daarna (met bron) uit te leggen dat het feodale stelsel een antwoord is op deze verandering.
Voorbeeld van een juist antwoord is:
- In de Vroege Middeleeuwen werd de agrarisch-urbane cultuur in West-Europa vervangen door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur.
- Daardoor was er te weinig geld in omloop om soldaten te betalen, waardoor Pepijn het land moet
uitlenen om aan voldoende soldaten te komen.
Blok 2
7
Volgens de islam hoort iedere gelovige het heilige boek, de Koran in het Arabisch te lezen. Leg uit
waardoor dit bijdroeg aan een efficiënter bestuur van het islamitische rijk.
(Uit: pilot-examen 2011)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Een goede moslim hoort de Koran in het Arabisch te lezen, daardoor breidde de kennis van het Arabisch
zich over het hele rijk uit. Daarmee ontstond er een eenheidstaal die het centrale bestuur vergemakkelijkte.
8 Ga uit van twee onderzoeksvragen:
A Welke successen behaalden de christenen tijdens de Eerste Kruistocht?
B Met welke argumentatie onderbouwden christenen achteraf hun deelname aan de Eerste Kruistocht?
Ga uit er vanuit dat een Franse miniatuur uit de 14de eeuw de volgende gegevens bevat:
1 Boodschappers melden in Europa dat de Turken de Heilige stad Jeruzalem hebben veroverd.
2 Christenen in het Heilige Land worden gemarteld.
3 De kruisvaarders rijden Jeruzalem binnen.
4 De kerk van het Heilige Graf wordt gebouwd in Jeruzalem.
5 De ridders verdedigen Jeruzalem.
6 Pelgrims trekken ongehinderd naar Jeruzalem.
Voor een antwoord op één van deze onderzoeksvragen is de bron geschikter dan voor de andere onderzoekvraag. Leg uit, telkens met twee argumenten voor welke onderzoeksvraag deze bron:
- geschikter is en
- minder geschikt is.
(Deels uit: pilot-examen 2011)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
- Deze bron is geschikter voor beantwoording van onderzoeksvraag B, omdat in de bron een antwoord
wordt gegeven op de vraag naar een motief voor deelname aan de Kruistocht (bijvoorbeeld dat kruisvaarders op Kruistocht gaan, omdat christenen niet veilig naar het Heilige Land konden reizen / gemarteld werden door de Turken).
- Deze bron is twee eeuwen na de Kruistocht gemaakt (en geeft daarmee informatie over de motivatie
die achteraf aan de Kruistochten is gegeven).
- Deze bron is minder geschikt voor beantwoording van onderzoeksvraag A, omdat de bron pas twee
eeuwen na de Kruistocht is gemaakt (waardoor de werkelijke successen tijdens de Eerste Kruistocht
niet meer kunnen worden bepaald).
- De maker wil de Kruistocht achteraf legitimeren (waardoor de behaalde successen – 4 t/m 6 - rooskleuriger worden voorgesteld dan deze in werkelijkheid waren)
Opmerking:
Alleen voor de combinatie van de juiste onderzoeksvraag met een juist argument worden scorepunten
toegekend.
9
-
Er bestaan verschillende soorten gevolgen. Welke soorten? Geef van elk een voorbeeld met betrekking tot de Kruistochten (HB blz. 46, svd).
Verwachte of bedoelde gevolgen.
Voorbeeld: De kruisvaarders stichtten tijdens de Eerste Kruistocht in het Midden-Oosten enkele kleine
havo – hoofdstuk 3
– 11 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
-
-
-
staten. (HB blz. 46)
Onverwachte of onbedoelde gevolgen.
Voorbeeld: Het beroep bankier ontstond. (HB blz. 46)
Voorbeeld: Nieuwe producten drongen overal in Europa door, zoals
• voedselproducten als rijst, suiker, specerijen, abrikozen en meloen (bron 4)
• kledingstoffen zoals zijde en katoen. (bron 4)
• wapens als kruisboog en buskruit. (bron 9)
Voorbeeld: Kruisvaarders en moslims leven als vrienden naast elkaar (bron 5)
Gevolgen die direct zichtbaar worden.
Voorbeeld: De kruisvaarders stichtten tijdens de Eerste Kruistocht in het Midden-Oosten enkele kleine
staten. (HB blz. 46)
Voorbeeld: Kruisvaarders en moslims leven als vrienden naast elkaar (bron 5)
Voorbeeld: Kruisvaarders voerden bij terugkeer het juk in. (bron 2)
Gevolgen die zich pas later aandienen.
Voorbeeld: De Europeanen leerden nieuwe ideeën kennen op de gebieden van
• wetenschap in het algemeen (bron 3)
• sterrenkunde (bron 6)
• medicijnen (bron 1)
• hoffelijk gedrag (bron 8)
Voorbeeld: Nieuwe spelen en muziekinstrumenten, zoals het schaken en de vedel en de luit. (bronnen
5 en 7)
Blok 3
10
In de Late Middeleeuwen herleefden de steden. Noem:
a een oorzaak van deze herleving en
b een gevolg ervan voor de leenheren.
(Uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
a een oorzaak voor het herleven van de steden is de opbloei van de handel;
b een gevolg voor de feodale leenheren was dat door de herleving van de steden/de opkomst van de
stedelijke burgerij hun macht verminderde.
In de Late Middeleeuwen hadden de gilden van de kooplieden meer invloed dan de gilden van de
ambachtslieden. Geef daarvoor een verklaring.
De kooplieden hadden via de handel vaak een groot aandeel in de groeiende welvaart van een stad.
Ambachtslieden verdienden vaak minder. Dankzij hun rijkdom hadden of kregen de leden van het gilde
van kooplieden vaak veel invloed in bijvoorbeeld het bestuur van de steden.
11
12
Het feodale stelsel vormde een oorzaak voor het uiteenvallen van het centraal vorstelijk gezag in de
Late Middeleeuwen. Leg dit uit.
(Uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
De afhankelijkheid van zijn vazallen was een oorzaak van het uiteenvallen van het centraal vorstelijk gezag
in de latere Middeleeuwen, omdat toen de mogelijkheid om nieuwe goederen in leen te geven uitgeput
raakte / de vorst steeds afhankelijker werd van zijn vazallen/leenmannen / de leenmannen hun lenen als
erfelijk bezit gingen beschouwen en zich daardoor steeds onafhankelijker van de vorst gingen opstellen.
13
Door de groei van de handel ontstond aan het einde van de Middeleeuwen een nieuw machtsevenwicht tussen vorsten en adel. Leg uit welke machtsverschuiving er plaatsvond.
(Uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Door de groei van de handel ontstaat er een geldeconomie met een belangrijke rol voor de steden/de
burgerij, waardoor de vorst samen met de steden (door het gebruik van huursoldaten) de machtspositie
van de adel kon doorbreken.
havo – hoofdstuk 3
– 12 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
14
Gebruik beeldbron 1. In de 11de eeuw ontstaat er een langdurig conflict tussen keizer en paus. Beeldbron 1 wordt beschouwd als propaganda in dit conflict. Leg uit:
a waar dit conflict over ging en
b hoe de paus deze beeldbron kon gebruiken als propaganda.
(Uit: pilot-examen 2006)
Uit het antwoord moet blijken:
a dat het conflict ging over de vraag wie de hoogste macht behoorde te hebben in de christelijke wereld;
b dat de paus deze afbeelding als propaganda kan gebruiken, door te laten zien dat de eerste keizer al
door de paus is gekroond/dat al driehonderd jaar geleden de keizer door de paus gekroond werd. Dat
is een argument voor de claim dat de hoogste macht bij de paus berust.
havo – hoofdstuk 3
– 13 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Blok 4
ASPECT- EN/OF TIJDVAK-OVERSCHRIJDENDE EN VERGELIJKENDE
OPDRACHTEN
Van agrarisch-urbaan naar agrarisch en terug
15 a Bestudeer het schema hiernaast.
b Neem het schema vergroot over in je schrift of downloadt het (SV-Digitaal).
c Schrijf in de vijf vakken met aandachtstreepjes in het schema de ontbrekende woorden. Maak
daarbij gebruik van wat er in het Handboek staat over het verdwijnen en weer opkomen van steden
(HB blz. 47-48).
Van agrarisch-urbaan naar agrarisch en terug
VROEGE MIDDELEEUWEN
Overgang van een agrarisch-urbane naar een agrarische samenleving
Leegloop van de meeste Romeinse steden als gevolg van:
–– wegtrekken soldaten en bestuurders uit de steden
–– stoppen van handel door slechte wegen en onveiligheid
– minder werk voor handwerkslieden die noodgedwongen boer
–
worden
LATE MIDDELEEUWEN
Overgang van een agrarische naar een agrarisch-urbane samenleving
Handel herleeft: kooplieden overwinnen hindernissen
Deels op eigen kracht door:
–– samen te gaan werken in gilden
–– te zorgen voor gewapende
begeleiding
Deels met steun van de landsheer en
hoge edelen op de volgende gebieden:
–– bescherming tegen rovers en piraten
–– verbetering van wegen en bruggen
– einde maken aan tol en belasting,
–
opgelegd
door lagere adel
– invoering van één muntstelsel voor
een groot gebied
Steden groeien, nieuwe steden ontstaan omdat:
–– daar het best handel kan worden gedreven
–– veel mensen van het platteland naar de stad trekken voor werk
Ambachten herleven in de steden omdat:
–– de stedelingen geen tijd hebben zelf alles te vervaardigen
–– en wel het geld om producten te laten maken
De agrarisch-urbane samenleving is hersteld
© WPE - Sprekend verleden
havo – hoofdstuk
3
3-v-ab39 Schema Agrarisch.indd 1
– 14 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
25-8-2012 10:57:22
Boer en edelman (HB blz. 40)
16 a Wat heeft het begrip interpretatie te maken met het begrip standplaatsgebondenheid?
Iedereen die interpreteert, is standplaatsgebonden. Dit beïnvloedt de interpretatie. Wie zich van de eigen
standplaatsgebondenheid bewust is, zal eerder aandacht aan andere interpretatiemogelijkheden besteden.
b Wat zijn de belangrijkste verschillen in interpretatie tussen de middeleeuwse miniatuur en de
afbeelding uit een Oost-Duits schoolboek van enkele tientallen jaren geleden?
- Op de middeleeuwse miniatuur vermaakt de adel zich met de jacht, terwijl de boeren bezig zijn met
werk en ontspanning (zwemmen). Op de DDR-afbeelding is de edelman een ‘slavendrijver’, terwijl de
boer en boerin gebukt gaan onder hun zware werk.
- Op de middeleeuwse miniatuur is alles vrolijk en kleurig. Op de DDR-afbeelding is alles somber en
grauw.
c Welke informatie verschaft de bovenste afbeelding over de maker ervan?
De maker geeft een zeer positief beeld van de adel en de boeren. De maker zal de miniatuur waarschijnlijk
in opdracht van een edelman hebben gemaakt.
d Welke informatie verschaft de onderste afbeelding over de maker ervan?
De maker geeft een zeer negatief beeld van de adel en de boeren: de adel buit de boeren uit. De maker
geeft het communistische beeld van de Middeleeuwen zoals dat in de DDR gangbaar was.
Vergelijken van tijdvakken
17 Gebruik beeldbron 2
Dit schilderij toont een beroep dat in de Middeleeuwen ontstond:
a Welk beroep wordt hier getoond?
Geldwisselaar
b Waarmee is de man bezig?
Hij controleert het gewicht van munten. Een munt was een echt waardevol stukje koper, goud of zilver.
Het exacte gewicht van elke munt was dus belangrijk bij de bepaling van de waarde ervan. Door slijtage of
met opzet (door een deel van de munt af te halen) kon het gewicht zijn afgenomen en de munt dus minder waard zijn geworden.
c Waarom bestaat dat beroep in onze tijd niet meer?
Munten zijn tegenwoordig niet meer gemaakt van edelmetalen. De numerieke waarde is hoger dan de
intrinsieke. Tegenwoordig nemen we genoegen met munten (en papiergeld) zonder dat ze een intrinsieke
waarde hebben. Dat duidt op een toegenomen vertrouwen in (de macht van) de overheid die de waarde
van de munt garandeert.
18 Noem enkele verschillen tussen een middeleeuws gilde en een vakvereniging in onze tijd.
Mogelijk te noemen verschillen:
- een gilde was een vereniging van werkgevers (meesters) en werknemers (gezellen) samen; een vakvereniging van alleen werknemers;
- een gilde was een plaatselijke organisatie die de belangen van de leden van één stad behartigde; een
vakvereniging is een landelijke organisatie;
- gilden ontstonden onder invloed van stadsbesturen, die ook de gildenbrieven maakten; vakverenigingen worden niet door de overheid opgericht, maar door werknemers zelf binnen een bepaald beroep
of bedrijfstak.
19
In de 21ste eeuw komen conflicten zoals in de 11de eeuw tussen de paus en de regeringen van westerse
landen niet meer voor. Leg uit waarom het middeleeuwse conflict in de westerse landen niet meer
voorkomt.
(Uit: pilot-examen 2006)
Uit het antwoord moet blijken dat:
- in de meeste westerse landen in de grondwet een strikte scheiding tussen kerk en staat bestaat,
- waardoor de paus zich niet meer rechtstreeks kan mengen in de benoeming of verkiezing van bestuur
of parlement (maar indirect kan hij via de gelovigen natuurlijk wel invloed uitoefenen).
havo – hoofdstuk 3
– 15 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
20
-
In welke opzichten getuigt het middeleeuwse schilderij van Jan van Eijck op blz. 48 van het Handboek
al van de komende Nieuwe Tijd?
Er is aandacht besteed aan het perspectief.
De voorstelling is geen godsdienstig onderwerp, maar het gaat om burgers (individuele personen).
havo – hoofdstuk 3
– 16 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Eenheden
Waarom Willibrord wel en Amandus niet? En Bonifatius dan?
(AB blz. 30-31)
Lees de gegevens over Amandus, Willibrord en Bonifatius op deze en de volgende bladzijde.
1
Geef argumenten voor en tegen het op de eerste plaats zetten van:
a Amandus,
Voor:
- Amandus was de eerste van de drie. Hij begon met zijn bekeringswerk ongeveer 70 jaar vóór
Willibrord en ongeveer 100 jaar vóór Bonifatius.
- Hij was waarschijnlijk gedurende een langere periode werkzaam in de Nederlanden dan de andere
twee.
- Hij stichtte in de Nederlanden meer kloosters dan Willibrord (Bonifatius stichtte er in de Nederlanden
geen).
- Hij kocht slaven vrij.
Tegen:
- Hij was alleen in de zuidelijke Nederlanden werkzaam. In het midden of noorden van de Nederlanden
is hij nooit geweest.
- Hij was geen goed Kerkbestuurder. Als bisschop van Maastricht mislukte hij.
b Willibrord,
Voor:
- Hij was de enige van de drie die in de Nederlanden een bisschopszetel bekleedde die nog steeds bestaat: hij was bisschop van Utrecht.
- Hij was meer dan Amandus en Bonifatius werkzaam in het tegenwoordige Nederland (Amandus
nauwelijks in het tegenwoordige Nederland: alleen in Maastricht).
Tegen:
- Hij verbleef vaak buiten de Nederlanden. Hij reisde in Duitsland en Luxemburg en naar Denemarken.
c Bonifatius.
Voor:
- Van de drie had hij het grootste werkterrein: van Friesland tot Thuringen, Saksen, Hessen en Beieren.
- Van de drie bereikte hij in de Kerk de hoogste post: aartsbisschop van Mainz.
- Van de drie was hij de enige die omkwam bij de verbreiding van het christendom.
- Hij bleef vasthouden aan zijn eerste doel: de Friezen bekeren.
- Hij was de enige van de drie die in de Nederlanden overleed.
Tegen:
- Hij was slechts korte tijd in de Nederlanden werkzaam. Zijn activiteiten lagen vooral in Duitsland.
- Hij is in de Nederlanden nooit bisschop geweest; de andere twee wel.
- Van zijn eerste doel (de Friezen bekeren) kwam weinig terecht.
2
Welke volgorde van de drie heeft jouw voorkeur? Geef redenen voor je keuze.
Door de leerlingen.
havo – hoofdstuk 3
– 17 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Wat is het leenstelsel?
(AB blz. 32)
Lees de beschrijving van het leenstelsel in het Handboek (blz. 41-42).
1
In welke opzichten bevestigen de bronnen de beschrijving van het leenstelsel in het Handboek?
De volgende delen van de beschrijving het leenstelsel worden bevestigd door de bronnen:
1 De leenheer leende de leenman land.
Bron 2: keizer Koenraad en de Kerk lenen land uit aan leenmannen
Bron 3: de bisschop van Durham beheert een groot leen van de koning
2 De leenheer gaf de leenman bescherming.
Bron 2: keizer Koenraad belooft achterleenmannen te beschermen
Bron 4: koning Hendrik belooft graaf Robert te beschermen
3 De leenman beloofde de leenheer trouw te zijn.
Afbeelding blz. 32: een graaf belooft trouw aan Karel de Grote
4 De leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp als deze moest oorlogvoeren.
Bron 4: graaf Robert zal koning Hendrik te hulp komen met 1000 ridders en koning Filips met 20 ridders
5 De leenman gaf zijn leenheer raad als deze erom vroeg en hielp bij de uitvoering van besluiten.
Bron 3: leenmannen van de koning helpen bij het verhoor van de bisschop van Durham
6 De leenman sprak recht op zijn leen volgens de richtlijnen van de leenheer.
–
7 De leenheer kon een leenman zijn leen afnemen als de leenman zich niet aan zijn afspraken hield.
Bron 1: Karel ontneemt Adelard en zijn verwanten hun graafschappen, omdat zij niet hebben gedaan
wat hij heeft opgedragen
Bron 2: als een leenman fouten maakt, kan hij zijn leen kwijtraken
Bron 3: de koning neemt de bisschop van Durham zijn leen af
8 Als de leenheer of leenman stierf, was het verdrag beëindigd. Met een nieuwe leenheer of leenman
werd een nieuw verdrag gesloten.
–
Hoge geestelijken konden ook leenman zijn
Bron 3: de bisschop van Durham is leenman van de koning
2
In welke opzichten spreken de bronnen de beschrijving tegen?
1 De leenheer leende de leenman land.
Bron 4: koning Hendrik betaalt graaf Robert geld (in plaats van hem land te lenen) in ruil voor steun
2 De leenheer gaf de leenman bescherming.
Bron 1: Karel slaagt er niet in Acfrid te beschermen tegen graaf Gerard
3 De leenman beloofde de leenheer trouw te zijn.
Bron 3: de bisschop van Durham vindt dat hij niet hoeft te gehoorzamen aan de koning / de andere
vazallen van de koning
Bron 4: graaf Robert is tegelijkertijd trouw aan twee leenheren / koningen
4 De leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp als deze moest oorlogvoeren.
Bron 3: de koning beschuldigt de bisschop ervan geen hulp te hebben geboden
havo – hoofdstuk 3
– 18 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
5 De leenman gaf zijn leenheer raad als deze erom vroeg en hielp bij de uitvoering van besluiten.
–
6 De leenman sprak recht op zijn leen volgens de richtlijnen van de leenheer.
–
7 De leenheer kon een leenman zijn leen afnemen als de leenman zich niet aan zijn afspraken hield.
Bron 1: Karel slaagt er niet in Gerard uit zijn graafschap te verdrijven
8 Als de leenheer of leenman stierf, was het verdrag beëindigd. Met een nieuwe leenheer of leenman
werd een nieuw verdrag gesloten.
Bron 2: als een leenman sterft in het Duitse rijk, dan erft een familielid het leen; het wordt blijkbaar
beschouwd als familiebezit
havo – hoofdstuk 3
– 19 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
De Kruistochten verschillend beschreven
(AB blz. 33)
Geef aan waarin de verhalen verschillende informatie geven over:
a de oorzaken van de Kruistochten;
Rood, wit en blauw: noemt alleen een godsdienstige oorzaak (‘om de heilige steden van de Turken te
verlossen’, ‘Mohammedanen waren de grootste vjanden van de Christenen’).
Europa en de buitenwereld: geeft meer dan één oorzaak:
- de motieven van de paus: maatregelen van moslims tegen westerse pelgrims; de breuk met de Griekschristelijke Kerk ongedaan maken; aanspraak op het hoogste gezag);
- motieven van vorsten en ridders: geloofsijver; zucht naar avontuur; verwerven van aanzien en bezittingen;
- overschot aan landloze ridders;
- uiteenvallen van de islamitische wereld.
b het verloop van de Kruistochten;
Rood, wit en blauw: heeft vooral aandacht voor het verloop van de Kruistocht waaraan Friezen en
Hollanders deelnamen, en de heldendaden tijdens deze Kruistocht.
Europa en de buitenwereld: heeft nauwelijks aandacht voor het verloop van de Kruistochten en voor heldendaden.
c de gevolgen van de Kruistochten.
Rood, wit en blauw:
- onze voorouders leerden heel veel mooie en vreemde dingen kennen;
- er ontstond meer handel;
- de steden gingen vooruit.
Europa en de buitenwereld:
- nieuwe kennis en nieuwe goederen;
- de beeldvorming over de islamitische wereld veranderde bij Europanen (en andersom);
- vooral de handel nam toe;
- de steden groeiden.
d Geef van beide verhalen aan welke oorzaak door de schrijver(s) als belangrijkste wordt gezien.
Licht je antwoord toe.
Rood, wit en blauw:
- de godsdienstige tegenstelling (zie a) wordt als enige oorzaak genoemd; deze is dus belangrijkste.
Europa en de buitenwereld:
- de oproep van de paus was de belangrijkste oorzaak: zonder die oproep waren er waarschijnlijk geen
Kruistochten geweest.
e Welke onbedoelde gevolgen van de Kruistochten worden er in beide verhalen genoemd?
Alle genoemde gevolgen (zie 1c) waren onbedoeld.
f Welke van de in de verhalen genoemde gevolgen traden pas later op?
Gevolg dat pas later optrad: de vooruitgang / groei van de steden (als gevolg van de toenemende handel).
1
Rood, wit en blauw besteedt de meeste aandacht aan de dapperheid van de Hollanders en Friezen;
Europa en de buitenwereld aan de oorzaken en de gevolgen van de Kruistochten.
Welke verklaring kun je voor dit verschil geven?
Mogelijke verklaringen:
- Rond de Tweede Wereldoorlog was in het geschiedenisonderwijs meer aandacht voor nationalisme
dan tegenwoordig: zie de titel Rood, Wit en Blauw en de grote rol die onze voorouders zouden hebben
gespeeld tijdens de Kruistochten. Tegenwoordig is in het geschiedenisonderwijs meer aandacht voor
structuurbegrippen van het vak geschiedenis (oorzaak - gevolg).
- Tegenwoordig zijn er meer (vreedzame) contacten tussen landen en culturen (intensievere betrekkingen in bijvoorbeeld internationale organisaties; de multiculturele samenleving). Wij zijn ons daardoor
meer bewust van het gevaar van vooroordelen zoals die in Rood, Wit en Blauw nog voorkwamen
(Turken waren ‘woest en wild’; wij waren dapper). Wij hebben daardoor meer oog voor wat culturen
van elkaar hebben geleerd en nog kunnen leren.
2
havo – hoofdstuk 3
– 20 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Je hebt nu twee Europese interpretaties van de Kruistochten bestudeerd. Bedenk zelf een Arabische of
Turkse kijk op de Kruistochten. Verwerk in je verhaal de volgende punten:
- de oorzaken,
- het verloop,
- de gevolgen van de Kruistochten.
Door de leerlingen
3
havo – hoofdstuk 3
– 21 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
De middeleeuwse stad in een beeldverhaal
(AB blz. 34-35)
Beoogt tekenaar Bourgeon de personen en gebeurtenissen in een betrouwbare en representatieve
historische omgeving te plaatsen? Geef in je antwoord argumenten en voorbeelden.
Ja, de tekenaar heeft geprobeerd de personen en gebeurtenissen in een betrouwbare en representatieve
historische omgeving te plaatsen. Het lijkt erop dat hij foto’s van voorwerpen en huizen en middeleeuwse
miniaturen heeft gebruikt voor zijn tekeningen:
- de kloosterwekker (B) is zeer gedetailleerd nagetekend (A);
- het badhuis / de stoof (D) ziet er in grote lijnen uit als in een middeleeuwse miniatuur (C);
- de foto’s (F en H) van middeleeuwse huizen zijn gebruikt als voorbeeld voor E en G; de huizen zijn erg
nauwkeurig nagetekend.
1
2
-
Het verhaal speelt zich af omstreeks 1350. Welke onderdelen zijn kenmerkend voor:
a zowel de Vroege als de Late Middeleeuwen?
I (mogelijk): zowel in de Vroege als Late Middeleeuwen bewaarden monniken boeken.
K: zowel in de Vroege als in de Late Middeleeuwen schreven monniken boeken (over).
b de Late Middeleeuwen?
D: zo’n fraai ingericht badhuis/bordeel zal er pas in de Late Middeleeuwen zijn geweest.
E en G: dergelijke huizen werden pas in de Late Middeleeuwen in steden gebouwd.
I: de monnik heeft het over kathedralen; die werden in de Late Middeleeuwen gebouwd.
J: een dergelijk marktafereel (aanvoer en verkoop van allerlei producten; een beer als een soort ‘kermisattractie’) is niet te verwachten in de Vroege Middeleeuwen.
c het einde van de Late Middeleeuwen?
A: de tekst in het rechter/vierde plaatje voorspelt ‘weldra’ een invoering een nieuwe tijdsindeling (‘van
de astronomen en kooplieden’) in de hele wereld; dit gebeurde aan het eind van de Late Middeleeuwen onder invloed van nieuwe (sterrenkundige) ontdekkingen en zich uitbreidende handelscontacten.
havo – hoofdstuk 3
– 22 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Jeanne d’Arc en het Franse nationalisme
(AB blz. 36)
Lees eerst wat er in het Handboek over Jeanne d’Arc staat (HB blz. 51-52).
Sommige geschiedschrijvers vinden dat de invloed van Jeanne d’Arc op het Franse nationalisme tijdens de Honderdjarige Oorlog klein is geweest. Anderen denken dat die invloed groot was. Het laatste woord over deze vraag is nog niet gesproken.
Bij hoeveel mensen wist Jeanne d’Arc tijdens haar leven een nationaal gevoel op te wekken? Bij hoevelen na en door haar dood?
2
Als je zelf een antwoord op de twee voorgaande vragen wilt zoeken, welke van de primaire en secundaire bronnen in de lijst rechts zou je dan willen raadplegen? Geef bij elk aan waarom.
Acht primaire en secundaire bronnen over Jeanne d’Arc:
1 Lijkt niet waardevol. Speelfilms worden meestal niet gemaakt om de historische werkelijkheid uit te
beelden. Als leerlingen eerder een speelfilms hebben onderzocht (Quest of fire, Alexander de Grote,
Spartacus) dan weten zij dat door filmmakers veel wordt bijverzonnen en weggelaten.
2 Lijkt niet waardevol. Boeken (in onze tijd) voor de jeugd geschreven zullen eerder aandacht besteden
aan spanning en avontuur (een meisje als militair) dan aan haar invloed op een abstract verschijnsel als
nationalisme.
3 Een boek van een historicus uit onze tijd moet zeker worden gelezen. Het gaat helemaal over Jeanne.
De kans is groot dat er aandacht besteed wordt aan de betekenis van Jeanne voor het ontstaan van
nationalisme. En misschien levert het boek bewijsmateriaal op.
4 Dit lijkt een zeer waardevolle bron. Het boek is geschreven aan het einde van de Honderdjarige Oorlog. Waarschijnlijk heeft de maker de tijd van Jeanne zelf bewust meegemaakt. In ieder geval heeft hij
de laatste decennia van de oorlog meegemaakt. Bovendien gaat het boek helemaal over die oorlog.
5 Deze bron lijkt op het eerste oog waardevol. Jeanne kan hierin iets zeggen over haar motieven (handelde zij uit nationalistische motieven?). Maar als je iets over de invloed van Jeanne op het nationalisme te weten wil komen, zul je in eerste instantie naar de mening van anderen moeten zoeken.
6 Is niet waardevol. Een geschiedenis van de wereld zal niet ingaan op een specifieke vraag als de invloed van Jeanne op het nationalisme. De inhoud van zo’n boek is veel te algemeen.
7 Dit boek moet worden bekeken. Komt Jeanne op de prenten voor? En hoe wordt ze afgebeeld? Wie
heeft de betreffende prenten gemaakt? Met welk doel? En in welke oplage zijn ze verspreid?
8 Deze website is alleen waardevol, als er aandacht aan de vraagstelling wordt besteed. De kans is aanwezig, omdat het een Franse site is. Maar het is een site die voor een breed (museum)publiek is gemaakt. Het is dus de vraag of de aanbieders van de site (het museum) aandacht besteden aan het onderwerp.
1
havo – hoofdstuk 3
– 23 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Middeleeuwse schilderkunst herkennen
(AB blz. 37)
Probeer uit de afbeeldingen op deze bladzijde kenmerken van de middeleeuwse schilderkunst af te leiden.
Maak daarbij onderscheid tussen kenmerken van:
a
de Romaanse stijl (Vroege Middeleeuwen tot in begin Late Middeleeuwen);
b de gotische stijl (in het tweede deel van de Late Middeleeuwen).
Mogelijk te noemen kenmerken:
-
De schilderingen zijn kleine afbeeldingen (miniaturen) in boeken
a
in bijbels;
b in gebedenboek (3) en boek met liederen (4).
-
De afbeeldingen laten personen zien
a
bij naam benoemde, bijbelse en / of hoge personen;
b niet bij naam benoemde personen.
-
De voorstellingen zijn in een beperkte ruimte geplaatst
a
in een zaal / paleis;
b in een huis / slaapkamer (3), een tuin (4).
-
De voorstellingen zijn versierd
a
met behulp van zuilen / dak en gordijnen;
b met behulp van een bloemenrand (3) en een kader (4).
-
De voorstellingen hebben niet of nauwelijks perspectief
a
vrijwel volledig tweedimensionaal;
b met een - mislukte - poging diepte in een kamer aan te brengen (3).
-
De voorstellingen zijn statisch / niet dynamisch
a
de personen zijn bijzonder stijf / stilstaand geschilderd;
b de personen zijn een klein beetje ‘in beweging’ (3).
-
Anatomisch zijn de personen niet goed afgebeeld
a
minst goed: erg grote handen; weinig precisie;
b iets beter: grote handen (4); weinig precisie.
-
De afgebeelde personen tonen niet / nauwelijks emotie
a
helemaal niet;
b enigszins: pijn (zieke), medeleven (3); glimlach (4).
havo – hoofdstuk 3
– 24 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Download