Indonesië. (SE III helemaal /CSE hfdst 1, 2 en 3) Domein ontwikkelingsland Hoofdstuk 1: De Indonesische archipel. De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen: Paragraaf 1.1 Absolute ligging Relatieve ligging Absolute afstand Relatieve afstand Archipel Landlocked state Bahasa Indonesia Lingua franca De ligging van een plaats uitgedrukt in graden. De ligging van een plaats t.o.v. andere plaatsen Afstand in km. Afstand uitgedrukt in tijd, geld, moeite. Eilandengroep Land dat niet aan zee grenst Officiële taal van Indonesië Voertaal gebruikt door mensen met een verschillende moedertaal. (In Indonesië bindend element) Delfstof Grondstoffen en brandstoffen die uit de aarde worden gehaald. Grondstof Stof waarmee een fabriek de productie begint. Kan zijn: -ruwe grondstof = afkomstig uit primaire sector. -halffabricaat = afkomstig uit ander industrieel bedrijf. (Hoeft dus niet uit de grond te komen) Kolonie Veroverd, overzees gebied Vestigingskolonie Overzees gebied waar (grote aantallen) Europeanen zich blijvend vestigde. Exploitatiekolonie Overzees gebied waarvan de opbrengsten ten goede kwamen aan het moederland. Industriële Revolutie Snelle omwenteling / omschakeling van ambachtelijke productie (met de hand / werkplaatsen / op bestelling) naar de productie in fabrieken (machinaal / fabriek / massaproductie) Seculiere staat Wereldlijke macht en religieuze macht zijn gescheiden. (de wereldlijke macht is de baas) Politieke dimensie Hoe wordt het land bestuurd / wie is de baas? Economische dimensie Hoe wordt er geld verdiend? Demografische dimensie Hoe groot is de bevolking, hoe is de bevolking samengesteld (leeftijd / etniciteit) en hoe snel gaan de veranderingen hierin? Culturele dimensie Wat is de rol van taal, godsdienst, gewoonten en gebruiken? Fysisch geografische dimensie Welke rol spelen natuurlijke factoren bij de inrichting van het landschap? Sociaal geografische dimensie Welke rol spelen de mensen bij de inrichting van het landschap? Paragraaf 1.2: Hoofdklimaten volgens Köppen A-klimaten. Tropische klimaten. Temperatuur ’s winters > 18° C. B-klimaten Droge klimaten. Neerslag < verdamping C-klimaten Gematigde / Zeeklimaten Winter < 18°C / > -3° C D-klimaten Landklimaten Geen matigende zee-invloed Winter < -3 ° C / Zomer < 10 ° C E-klimaten Poolklimaten Weer Klimaat Moessonklimaat Moesson Hogedrukgebied Lagedrukgebied Wind Passaat ITC Subklimaten .f = fehlt droge tijd ontbreekt .s = sommertrocken droge zomer .w = wintertrocken droge winter Af = tropisch regenwoudklimaat met het hele jaar (veel) neerslag. Aw = savanneklimaat. Droge tijd in de winter. (ICT niet aanwezig) BS = steppeklimaat BW = woestijnklimaat Cf = gematigd zeeklimaat met neerslag in alle jaargetijden. Cs = Middellandse zeeklimaat. Droge, warme zomers en koele, vochtige winters. Vegetatie Tropisch regenwoud Savanne = gras afgewisseld met boomgroepen Winter > 18° C = palmgrens Steppe = te droog voor bomen. Dor in droge tijd. Woestijn = vrijwel zonder vegetatie Winter > -3° C = loofbomengrens Zomer < 10 ° C = (naald) boomgrens EF = (eeuwige) sneeuw in poolgebieden. (zomer < 0° C) EH = (eeuwige) sneeuw in hooggebergten. (zomer < 0° C) ET = toendraklimaat. (zomer < 10° C) De toestand van de dampkring (temperatuur, luchtdruk en wind) op een bepaalde plaats en op een bepaald moment. (Het weer is plaatselijk en veranderlijk) De gemiddelde weersituatie berekend over een langere periode (30 jaar) en van toepassing in een uitgestrekt gebied. Tropisch klimaat met een duidelijk droog en nat seizoen Wind die een half jaar uit 1 bepaalde richting komt en het andere half jaar uit de tegengestelde richting. Gebied met een luchtdruk > 1013 mb Gebied met een luchtdruk < 1013 mb Luchtstroom Wind tussen subtropisch hogedrukgebied / maximum en de ITC die hele jaar uit dezelfde richting waait. InterTropische Convergentiezone = gebied in de buurt van loodrechte invalshoek van de zon, waar door de sterke verwarming de lucht stijgt. Het tekort wordt aangevuld door toestromende lucht die vervolgens botst / convergeert. (Stijgende lucht afkoeling Condensatie neerslag) Stijgingsregen Stuwingsregen Temperatuurfactoren Breedteligging (geografische)Lengte Paragraaf 1.3: Platentektoniek Lithosfeer Asthenosfeer Plaat / schol Plaatbewegingen (diepzee) trog Subductie Zeebeving Epicentrum Hypocentrum Tsunami Atmosfeer / dampkring Regen die ontstaat doordat lucht stijgt door extreme verwarming of convergerende wind. (Stijgende lucht koelt af condensatie = wolkvorming neerslag als druppeltjes te zwaar worden.) Regen die ontstaat doordat lucht tegen een gebergte moet stijgen, afkoelt, enz…. De 5 factoren die gezamenlijk de temperatuur van een plaats bepalen: -breedteligging ( invalshoek van de zon + seizoenen) -hoogteligging ( 1.000 m stijging 6°C kouder) -gesteldheid van het aardoppervlak (land of zee zee warmt ’s zomers langzaam op en koelt ’s winters langzaam af)) -transport van warmte of koude van elders (wind en zeestromen) -de invloed van het reliëf. (gebergten die beschutting kunnen geven tegen neerslag of aanvoer van koude of warme lucht) Afstand van een plaats tot de evenaar, uitgedrukt in graden. Afstand van een plaats tot de 0-meridiaan, uitgedrukt in graden. Proces van ontstaan, bewegen en verdwijnen van stukken van de lithosfeer. De aardkorst en het bovenste, vaste deel van de mantel. Het taai vloeibare deel van de mantel Stuk lithosfeer, begrenst door breuken. -Divergent = uit elkaar / spreidingszone -Convergent = naar elkaar toe. -2 continenten -2 oceanische platen -continentale en oceanische plaat Langgerekte diepte (tot 11 km) in de oceaanbodem bij een subductiezone. Het wegduiken van de ene plaat onder de andere. (oceanisch korst onder continentale korst, of oudere = koudere = zwaardere oceanische korst onder jongere oceanische korst) Aardbeving met epicentrum onder zee of oceaan. Plek aan het aardoppervlak waar de beving het sterkst wordt gevoeld. Plek in de lithosfeer waar de platen verschuiven. Vloedgolf die ontstaat na een zeebeving. Bij een subductiezone kan de bovenliggende plaat, die in de loop der tijd naar beneden is gebogen, met een schok losschieten en een vloedgolf veroorzaken. De luchtlaag rond de aarde. Lahar Gloedwolk / Pyroklastische stroom Magmahaard / Intrusielichaam Effusieve uitbarsting Hot spot Explosieve uitbarsting Schildvulkaan Stratovulkaan Lava Magma Modder- en puinstroom (regen- of smeltwater) als gevolg van een vulkaanuitbarsting Mengsel van as en vulkanische gassen dat als een gloeiende lawine de vulkaanhelling af dendert. In de aardkorst gestolde bel magma, waarin zich door een verschillend stolmoment concentraties van mineralen / ertsen kunnen vormen. Rustige uitbarsting. Kenmerkend voor schildvulkanen in vulkanische gebieden bij convergente breuk of hot spot. Heet punt aan de bovenzijde van de mantel. De aardkorst wordt als een snijbrander doorboord, waarna een uitbarsting ontstaat. Door de schuivende lithosfeer ontstaat een rij vulkanen, waarvan alleen die boven de hot spot actief zijn. Kenmerkend voor stratovulkanen in subductiezones. De weggedoken oceanische plaat is doordrenkt met water. Doordat dit nergens kan ontsnappen is het ook in het magma aanwezig. Door bijmengen in het opstijgende magma van silicium uit de aardkorst wordt het magma taai. De kraterpijp raakt verstopt en de druk kan zich opbouwen. Als het magma contact maakt met de atmosfeer wordt het water met een explosieve klap omgezet in stoom. Vulkaan met flauwe hellingen. (als gevolg van vloeibaar magma. Vulkaan kan wel even hoog zijn als stratovulkaan) Vulkaan met steile hellingen, opgebouwd uit afwisselende as- en lavalagen. Vloeibaar gesteende dat vanuit de aarde het aardoppervlak bereikt. Vloeibaar gesteente in de aarde. Vraagstukken KUNNEN oplossen m.b.t. de volgende thema’s, waarbij bovenstaande begrippen worden toegepast. Je kan relaties leggen tussen natuurlijke gebiedskenmerken (archipelkarakter) en aspecten als economie (veel handel) cultuur (verscheidenheid in religie, taal lingua franca) en politiek (eenheid < > verscheidenheid) Je kan de rol van de zee in Indonesië op verschillende ruimtelijke schalen bezien. -De zee vormt voor de Indonesische archipel zowel een verbinding als een barrière. -Een staat met een archipelkarakter heeft grote moeite een eenheidsstaat te worden. -Een archipelstaat kent een veel sterkere externe beïnvloeding dan een ‘landlocked’ staat. -De zee bevorderde de handel met India, Z-O Azië, Arabische landen en Europa beïnvloeding door Hindoeisme, Boedisme, Islam en Christendom. -Indonesië is de grootste (aantal inwoners) moslimstaat ter wereld. Je kan relaties leggen tussen natuurlijke en landschappelijke kenmerken. -Je kan de samenhang tussen het voorkomen van vulkanen en (hoge concentraties van) ertsen verklaren. -Wat zijn de klimatologische kenmerken van Indonesië? Ook verklaren ! -Wat zijn de kenmerken van de natuurlijke vegetatie van Indonesië? Verklaren! -Wat is de samenhang tussen de klimatologische kenmerken en de natuurlijke vegetatie? -Je kan m.b.v. de theorie van de plaattektoniek uitleggen waarom hier aardbevingen, vulkanen en gebergten voorkomen. -Je kan uitleggen waarom de vulkanen in Indonesië explosief kunnen uitbarsten. -Je kan uitleggen hoe een gloedwolk ontstaat. -Je kan uitleggen hoe een tsunami ontstaat. Hoofdstuk 2: Land in opkomst. De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen: Beroepsbevolking Betalingsbalans Bevolkingsdiagram (-piramide) Bevolkingsdichtheid Bevolkingsdruk BNP/inw BRP/inw Culturele (verschillen) Demografische transitie (model) Eenheidstaal / Lingua franca / Bahasa Indonesia Etnische verschillen Handelsbalans Importpakket Javanisering Ladangcultuur / shifting cultivation Leeftijdsopbouw Migratie Natuurlijke bevolkingsgroei Overbevolking Primate city Religieuze (verschillen) Selectieve migratie Sociale bevolkingsgroei Stedelijke hiërarchie Stedelijk netwerk Taalkundige verschillen Transmigratie Urbanisatiegraad Urbanisatietempo Verstedelijking / urbanisatie Verstedelijkingsbeleid Demografie Demografische transitie Bevolkingsdichtheid Natuurlijke bevolkingsgroei Geboortecijfer Sterftecijfer Sociale bevolkingsgroei Levensverwachting Zuigelingensterfte Bevolkingsdiagram / -piramide Leeftijdsopbouw Economische dimensie Culturele dimensie Politieke dimensie Demografische dimensie Bevolkingspiramides: stabilisatie Snelle groei Jaarlagen Grotendeels jonge bevolking vervangen elkaar. Vergrijzing = toename van het aandeel ouderen in de samenleving Ontgroening = afname van het aandeel jongeren in een samenleving Demografische druk = verhouding tussen ‘productieve leeftijdsgroep' en de ‘nietproductieve leeftijdgroep’ A+C x 100 B Grijze druk = het aantal personen van 65 jaar of ouder als percentage van het aantal personen van 20–64 jaar Groene druk = het aantal personen jonger dan twintig jaar als percentage van het aantal personen van 20-64 jaar Krimp Vergrijzing ! Demografische transitie De overgang van een hoog sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer in een bevolkingsgroep 1. De agrarisch-ambachtelijke fase: lage groei Hoog geboortecijfer en hoog sterftecijfer Samenleving gekenmerkt door landbouw en ambachten – Pas trouwen als de man een gezin kan onderhouden – Hoog geboortecijfer dat reageert op sterftecijfer • kind is financiële steun • hoge huwelijksvruchtbaarheid – Sterftecijfer weerspiegelt economische, politieke en medische omstandigheden • hoge kindersterfte • korte levensverwachting 2. De proletarische fase: de schaar gaat open • • • Aanvankelijke stijging geboortecijfer – werk in industrie maakt eerder trouwen mogelijk Sterftecijfer daalt versneld – grotere voedselzekerheid – ontwikkeling medische wetenschap – verbetering hygiëne – aanleg waterleiding – aanleg riolering Levensverwachting neemt toe 3. De moderne fase: de schaar gaat dicht • • Sterke daling geboortecijfer – sociale en mentale verstedelijking – ontkerkelijking – na 1965 anticonceptiepil – kind wordt ‘economic burden’ i.p.v. financiële steun • woonsituatie, scholing, opvoeding, tijdsbeslag • betere pensioenvoorzieningen Daling sterftecijfer stopt • door ontgroening 4. De post-transitiefase: stagnerende bevolking • • • • • De demografische transitie voltooid Laag geboorteniveau – verbeterde maatschappelijke positie van de vrouw • later trouwen • geboortebeperking Laag sterfteniveau – uitstekende gezondheidszorg – grote voedselzekerheid Lage demografische druk Vergrijzing zet in 5. Post-moderne fase: afnemende bevolkingsomvang • Zeer laag geboortecijfer • Sterftecijfer neemt toe • Vergrijzing • Toenemende spanning op arbeidsmarkt • Toenemende demografische druk B.N.P. / B.B.P. Waarom gebruik je bij een vergelijking tussen landen het BNP/inw, en niet het BNP? • Absolute getallen (BNP) leveren geen bruikbare vergelijking op, omdat de omvang van de bevolking en te grote rol speelt. Welke kanttekeningen zijn er te maken bij het gebruik van het BNP/inw als maatstaf van ontwikkeling? • Het is een GEMIDDELDE. Binnen een land kan er een kleine, rijke elite zijn terwijl het overgrote deel van de bevolking straatarm is. • Een laag BNP/inw zegt nog niets over de KOOPKRACHT. • De officiële WISSELKOERS zegt niet altijd iets over de reële koers. • De WIJZE van gegevens verzamelen is niet altijd betrouwbaar: -grote informele sector groot deel van de inkomsten wordt hooguit geschat. -gunstiger voorstellen om de regering in goed daglicht te stellen. Vraagstukken KUNNEN oplossen m.b.t. de volgende thema’s, waarbij bovenstaande begrippen worden toegepast. Beschrijf en verklaar het verstedelijkingsproces in Indonesië. -Je weet dat het dichtstbevolkte eiland (Java) ook het meest volledige stedelijke netwerk heeft. Je kan het beleid t.a.v. bevolkingsspreiding (transmigratie) uitleggen en een beargumenteerde mening geven over de gevolgen van dit beleid. -Transmigratie leidde tot Javanisering. Dit heeft positieve en negatieve (o.a. etnische conflicten) aspecten. Welke!? Ten aanzien van de sociaal-geografische (menselijke invloed) kenmerken van Indonesië kan je…. -deze vanuit verschillende dimensies (ec, dem, cult, pol) bezien. -deze beschrijven en de relaties daartussen aangeven. -de ontwikkelingen daarin aangeven sinds de onafhankelijkheid. -de regionale verschillen binnen Indonesië beschrijven en verklaren. Concreet -Welke relatie bestaat er tussen de mate van economische ontwikkeling en de positie die het land inneemt in de demografische transitie? -Je weet dat ontwikkelingslanden vroeger vrijwel uitsluitend grondstoffen uitvoerden en eindproducten importeerden, maar dat er tegenwoordig een verschuiving gaande is naar de uitvoer van arbeidsintensieve industrieproducten (assemblage-industrie / schroevendraaier economie). -Je weet dat naarmate een land welvarender is, de primaire en de secundaire sector kleiner worden en de (moderne / westerse) tertiaire sector groeit. -Je weet ook dat de grote informele sector (als deel van de tertiaire sector) dit beeld behoorlijk kan verstoren ! Hoofdstuk 3: Werk en welvaart in Indonesië. De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen: Agrarische transitie Assemblage Aziëcrisis (1997-‘03) Investeren door bedrijven met geleend geld gaat fout. Leningen kunnen niet worden terugbetaald en banken en investeerders gaan failliet. Indonesië blijft zitten met een enorme schuld. Veel mensen werden werkeloos en ‘vluchten’ in de informele sector. Bosbouw Buitenlandse directe investeringen Centrum-periferie verhouding De-agrarisatie Dienstverlening Droge rijstbouw Diversificatie (van het exportpakket) Export Processing Zone (EPZ) Exportgerichtheid Exportpakket Exportvalorisatie Externe economische relaties Formele sector Fragmentarische modernisering Gastarbeid / arbeidsmigratie Gemengde economie Importsubstitutie Industrie Informele sector Interne markt Joint venture Lokale oriëntatie Mainport Mijnbouw Mondiale oriëntatie Natte rijstbouw / sawa Oliecrisis (1974) = OPEC-landen draaien de oliekraan naar het westen gedeeltelijk dicht prijzen stijgen. Overmakingen (van geld), door………zijn belangrijk, want…… Plantagelandbouw Primaire sector Rurale differentiatie Ruilvoet Ruilvoetverslechtering Schroevendraaier economie Secundaire sector Tertiare sector Toerisme Vraagstukken KUNNEN oplossen m.b.t. de volgende thema’s, waarbij bovenstaande begrippen worden toegepast. Je kunt de kenmerken van de primaire, secundaire en tertiaire sector in Indonesië beschrijven en verklaren. Je weet dat de Centrum-periferie tegenstelling binnen Indonesië vooral zichtbaar is in de tegenstelling tussen Java en de buitengewesten. Je weet dat de mijnbouw vooral op regionale schaal een belangrijke rol speelt. (bijv in Aceh en West-Irian) Je kunt de plaats en functie van Indonesië in de wereldeconomie beschrijven. -Indonesië is deel van Z-O Azië en heeft als zodanig op mondiale schaal een perifere ligging, maar je kan betogen dat het op weg is naar een semi-perifere status. Je kunt de veranderingen in de economie (economische sectoren) sinds 1980 beschrijven en verklaren als een gevolg van globalisering. Je kunt de rol van Japan in de Indonesische economie beschrijven en verklaren. -Je weet dat Japan de Indonesische economie binnendringt d.m.v. overnames, jointventures en grote bouwprojecten. -je weet dat Indonesië voor Japan een omvangrijke afzetmarkt en goedkope arbeid levert. -Je weet dat Indonesië steeds meer terrein verliest aan China als het gaat om de vestiging van arbeidsintensieve industrieën. -Je weet dat China een steeds belangrijker afzetmarkt vormt voor Indonesië. Je kan beargumenteren dat de kwaliteit van het bestuur (geen corruptie) belangrijker is voor de ontwikkeling van een land dan de rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen. Hoofdstuk 4: Ontbossing in Indonesië. De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen: Ecosysteem Interne stabiliteit (v/e ecosysteem) Externe stabiliteit (v/e ecosysteem) Draagkracht (v/e ecosysteem) Ladangbouw / zwerflandbouw / shifting cultivation. Biodiversiteit Waterbalans Transpiratie Evaporatie Evapostranspiratie Bodemprofiel (v/e tropische bodem) Bodem Bodemprofiel Uitspoeling Inspoeling (accumulatie) Humus Watercyclus Voedselcyclus Ontbossing Houtkap Plantage El Nino Bodemerosie Chemische verwering Landdegradatie Versterkt broeikaseffect Kooldioxide / CO2 Duurzaam bosbeheer Corruptie Soft state Hazard management Vraagstukken KUNNEN oplossen m.b.t. de volgende thema’s, waarbij bovenstaande begrippen worden toegepast. Je kan de kenmerken van het tropisch regenwoud beschrijven. -klimaat / etages / biodiversiteit / arme bodem /de interne stabiliteit van het ecosysteem is groot, de externe stabiliteit gering. Je kan de betekenis van het tropisch regenwoud op verschillende schaalniveaus beschrijven. Je kan uitleggen hoe het mogelijk is dat eeuwenlang de bewoners van Indonesië nauwelijks een bijdrage aan ontbossing leverden. -Shifting cultivation. Je kan beschrijven (= opnoemen EN toelichten) in welke mate het tropisch regenwoud in de verschillende delen van Indonesië verdwijnt. Je kan uitleggen waardoor het tropisch regenwoud in Indonesië wordt bedreigt in het voortbestaan. -Je kan toelichten welke nauwe relatie er is tussen de (illegale) houtkap en de lokale economische belangen en machtsverhoudingen. -Je kan uitleggen dat de toenemende bevolkingsdruk leidt tot het in gebruik nemen van marginale landbouwgronden en dat de daarmee gepaard gaande ontbossing leidt tot bodemerosie en verstoring van de waterbalans. -legale en illegale houtkap / armoede / overcapaciteit houtverwerkende industrie / plantages Je kan de sociaal-economische en fysisch-geografisch gevolgen van ontbossing op verschillende schaalniveaus beschrijven. -bodemerosie / landdegradatie / verdwijnen van diersoorten / klimaatverandering op verschillende schaalniveaus Je weet welke rol de Indonesische regering speelt bij de oplossing van ontbossing. -Je kan uitleggen waarom er van duurzaam bosbeheer in de praktijk weinig terecht komt. Hoofdstuk 5: conflicten in Indonesië. De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen: Culturele (verschillen) Archipel Assimilatie Integratie Discriminatie Scheiding van kerk en staat Politieke islam Seperatisme Regionalisme Mensenrechten Decentralisatie van wetten Religieus fundamentalisme Territoriale integriteit Dictatuur Centripetale krachten Centrifugale krachten Nation building / natievorming Javanisering Eenheidstaal Bahasa Indonesia Democratie Machtsvacuüm Vraagstukken KUNNEN oplossen m.b.t. de volgende thema’s, waarbij bovenstaande begrippen worden toegepast. Waarom is de etnische en religieuze verscheidenheid in Indonesië zo groot? -welke etnische groepen leven in Indonesië? -beschrijf en verklaar de culturele verschillen tussen deze groepen. -welke godsdiensten komen er voor in Indonesië? Welke conflicten komen hier uit voort? Noem voorbeelden van centripetale en centrifugale krachten in Indonesië. Tot welke conflicten leidde de vorming van de Indonesische eenheidsstaat? Welke rol spelen economische en politieke factoren bij de spanningen met de Chinese minderheid in Indonesië? Wat is de rol van de Indonesische regering bij het regelmatig oplaaien van conflicten tussen moslims en christenen op de Molukken? -Beschrijf en analyseer de conflicten op de Molukken. Welke economische en politieke factoren spelen een rol bij het conflict tussen Aceh en de Indonesische regering -Beschrijf en analyseer de conflicten in Aceh. Wat is de rol van het leger in de conflictgebieden? Wat is het verschil in beleid voor en na de val van Soeharto (1998)?