examenvoorbereiding

advertisement
examenvoorbereiding
Hoger
Algemeen
Voortgezet
Onderwijs
20
14
Overzicht C.S.E. stof aardrijkskunde
1
De Geo: Inhoudsopgave
Wereld | Arm en rijk:
Hoofdstuk 4 De wereld in delen
2
Wereld / Aarde | Landbouw in Europa:
Geen C.S.E. stof.
Thema´s uit CSE stof kunnen wel in dit gebied worden toegepast.
3
Aarde | Systeem aarde
Hoofdstuk 1 Reis vanaf het middelpunt van de aarde
Hoofdstuk 2 De buitenkant van de aarde
Hoofdstuk 3 De blauwe planeet
4
Gebieden | Indonesië actueel
Hoofdstuk 1 De Indonesische archipel
Hoofdstuk 2 Land in opkomst
Hoofdstuk 3 Werk en welvaart in Indonesië
5
Leefomgeving | Wonen in Nederland (12 en 14 mei)
Hoofdstuk 1 Denkend aan Holland
Hoofdstuk 2 Rivierbeleid Nederland
Hoofdstuk 3 Stedelijke vraagstukken in Nederland
Kernbegrippen aardrijkskunde.
Uit deze lijst vragen we op SE III 10 begrippen letterlijk terug.
Daarvan moet je dus foutloos de definitie opschrijven.
Door uitsluitend deze lijst te leren zal je het NIET redden. Als je de betekenis van deze begrippen niet kent zal
het ook heel moeilijk worden.
Arm en rijk.
-Globalisering / mondialisering
-Global shift
-B.N.P. / inwoner (+ voor- en nadelen !)
-Demografisch transitiemodel
-Fragmentarische modernisering
-Pushfactoren + Pullfactoren
-Interactie theorie van Ullman.
-complementariteit
-tussenliggende mogelijkheid / tussenliggende hindernis
-transporteerbaarheid
-Ruilvoet(verslechtering)
-Primate city
-Urbanisatiegraad
-Urbansiatietempo
Systeem aarde.
-Verwering = het verbrokkelen van vast gesteente door
weersinvloeden en vegetatie.
-chemische verwering
-mechanische verwering
-Erosie = De uitschurende werking van met verweringspuin (grind,
zand) beladen stromend water, schuivend ijs of de
wind.
-Sedimentatie = het achterlaten / afzetten van meegevoerd
verweringsmateriaal door stromend water,
schuivend ijs of de wind op het moment dat deze
transporteur in kracht afneemt / tot stilstand
komt.
-fluviatiel sediment
-marien sediment
-eolisch sediment
-glaciaal sediment/morene
-Bodemerosie = het wegwaaien of –spoelen van de vruchtbare
bovenlaag van het aardoppervlak.
-Bodemdegradatie
-desertificatie
-Platentektoniek
-convergentie
-divergentie
-transform / transversaal
-Lithosfeer
-Evapotranspiratie
-Stroomgebied
-5 temperatuurfactoren
-Wet van Buys Ballot
-(Versterkt) Broeikaseffect
Wonen in Nederland
-Debiet
-Regiem
-Relatieve zeespiegelstijging
-Drietrapsstrategie
-Rivierbedverruiming
-Christaller
-reikwijdte
-draagvlak
-drempelwaarde
-urbanisatie
-suburbanisatie
-Agglomeratie
-Stadsgewest
-Stedelijke zone
-Compacte-stad beleid
-Integratie
-Assimilatie
-(Ruimtelijke) segregatie
-Groene Hart
-Randstad
Indonesië
-Archipel
-Agrarische transitie
-Centrifugale krachten
-Centripetale krachten
-Exportvalorisatie
-Importsubstitutie
-Informele sector
-Moesson
-Plantagelandbouw
-Transmigratie
-Dimensies / invalshoeken:
-Fysisch-geografisch
-Sociaal-geografisch
-Economisch
-Demografisch
-Cultureel
-Politiek
-Schaalniveau’s
-Mondiaal
-Continentaal
-Fluviaal = de omvang van het stroomgebied van een rivier.
-Nationaal
-Regionaal
-Lokaal
Arm en rijk. (hfdst 4)
(domein Wereld)
De volgende begrippen moet je kennen / kunnen toepassen
Amerikanisering
Analfabetisme
Beroepsbevolking
Bevolkinggroei (natuurlijke- en sociale-)
Bevolkingsspreiding
BNP
BNP /inw
Centrum-Perifierie model
Cultuurgebied
Deïndustrialisatie
Demografisch transitiemodel
Diffusie
Fast World
Fragmentarische modernisering
Fundamentalisme
Global shift
Globalisering / mondialisering
Grijze druk
Groene druk
Demografische druk
Industrialisatie
Kapitaalstroom = geldstroom
Koloniaal moederland
Kolonialisme
Koopkracht
Leeftijdsopbouw
Lingua franca
Multinationale onderneming (MNO)
Nationaal inkomen
Netwerksamenleving
Periferie
Polarisatie
Primate city
Productieketen
Protectionisme
Regionale identiteit
Regionale ongelijkheid
Regionale specialisatie
Ruilvoet
Ruimtelijke complementariteit
Semi-periferie
Slow World
Sociale ongelijkheid
Tijd-ruimtecompressie
Transitielanden
Transnationale identiteit
Transporteerbaarheid
Triade
Tussenliggende hindernis
Tussenliggende mogelijkheid
Ullman (interactie theorie van)
Vrijhandel
Je kunt de (mate van) ontwikkeling van landen meten m.b.v. … diverse
indicatoren.
-economisch (BNP/inw en de verdeling over de beroepssectoren)
-demografisch (Demografisch transitiemodel / kindersterfte / etc..??)
-(sociaal-)cultureel (% analfabeten)
Van deze indicatoren kan je de mogelijkheden en beperkingen aangeven.
Je kunt economische, demografische en sociaal-culturele verschijnselen op
verschillende schaalniveaus (mondiaal, continentaal, nationaal, regionaal)
beschrijven en verklaren.
-En je kan de belangrijkste veranderingen hierin sinds 1980 beschrijven en
verklaren. (Globalisering  Global shift)
Ten aanzien van deze kenmerken weet je dat de situatie op nationale schaal kan
betekenen dat er grote verschillen zijn als je inzoomt naar het regionale
schaalniveau. (regio’s in een land gaat vergelijken)
Ten aanzien van economische en demografische kenmerken weet je dat (en hoe!)
ze mede worden bepaald door de natuurlijke omstandigheden.
Je weet dat de meeste handels- en investeringsstromen plaatsvinden binnen de
Triade.
Je weet welke wereldwijde verschuivingen optreden op het gebied van handel,
investeringen en migratiestromen en je kunt deze verschuivingen verklaren in het
kader van globalisering / mondialisering.
Je kunt migratie- en goederenstromen verklaren m.b.v. de theorie van Ullman.
Groot-Britannie en India (EN OP HET EXAMEN OOK ANDERE GEBIEDEN)
kan je een plaats geven in de mondiale patronen (Centrum-Periferie model) en
processen (Globalisering en global shift)
Het mondiale C<->P patroon hangt samen met het koloniale verleden.
Het mondiale C <->P patroon verandert omdat de internationale
arbeidsverdeling verandert. (opkomst van de semi-periferie)
Je kent de belangrijkste oorzaken en gevolgen van globalisering / mondialisering.
-Globalisering leidt zowel tot eenwording als verbrokkeling (zie definities !)
zowel in economische als in sociaal-culturele zin.
-Talen en godsdiensten kunnen vanuit gebieden van oorsprong verspreid zijn
geraakt (diffusie) door kolonialisme of door migratie.
-In het algemeen nemen onder invloed van globalisering de sociale en
ruimtelijke verschillen binnen landen toe.
Systeem aarde (hoofdstuk 1, 2 en 3)
(domein Aarde)
Hoofdstuk 1: Reis vanaf het middelpunt der aarde.
De volgende begrippen moet je kennen en kunnen toepassen (herkennen !)
Absolute ouderdomsbepaling
Asthenosfeer
Breuk = scheur tussen gesteentelagen
waarlangs verschuivingen
plaatsvinden
Breukgebergte (horst en slenk)
Continentale korst
Convectiestromingen
Ridge push
Slab pull
Convergentie
Diepzeetrog
Divergentie
Effusieve uitbarsting
Epicentrum
Eruptie
Geologische tijdschaal/kalender (BA !)
Magma haard
Horst
Hot spot
Hypocentrum
(aard)Kern
(aard)Korst
Lava
Lithosfeer
Magma
(aard)Mantel
Mid-oceanische rug
Centrale slenk
Diepzeetrog
Oceanische korst (kenmerken?)
Continentale korst (kenmerken?)
Paleomagnetisme
Plaat (stuk lithosfeer begrenst door
breuken)
Plooiingsgebergte
Principe v/h actualisme
Relatieve tijdschaal
Samengestelde of stratovulkaan
(geologisch) Schild
Schildvulkaan
Slenk
Spleeteruptie
Subductiezone
Transversale / transforme beweging
Tsunami (+ verklaren !)
Je kunt aanwijzingen / bewijzen aandragen voor de theorie van Wegener.
Je kunt het principe van het actualisme en de catastrofetheorie relateren aan de
theorie van Wegener.
Je kunt m.b.v. de theorie van de plaattektoniek uitleggen….
-…waar aardbevingen, vulkanisme en gebergten voorkomen.
-…waarom aardbevingen, vulkanisme en gebergten voorkomen.
-…waarom zowel aardbevingen, vulkanisme en gebergten van gebied tot gebied
verschillen. (en natuurlijk hoe ze verschillen)
-…hoe de verschillende continenten / oceanen zijn ontstaan.
Je kunt uitleggen waarom zowel het eruptietype (effusief of explosief|) als het
vulkaantype (schild- of stratovulkaan) afhangt van de ligging van een vulkaan
t.o.v. de plaatgrens (subductie/convergentie, divergentie, hotspotvulkaan)
Je weet op welk principe de schaal van Richter berust.
Hoofdstuk 2: De buitenkant van de aarde.
De volgende begrippen moet je kennen en kunnen toepassen (herkennen !)
De verschijnselen moet je natuurlijk ook kunnen verklaren.
Aanslibbingskust
Aardverschuiving
Chemische verwering
Deflatie
Deltakust
Duinen
Erosie
Evaporatie
Evapotranspiratie
Gesteentekringloop
Glaciaal
Gletsjer
Interglaciaal
Kalksteen
Klifkust
Landijs
Massabeweging
Meanderen
Mechanische verwering
Metamorf gesteente
Sediments gesteente
Stollingsgesteente
Morene materiaal
Neerslag (algemene oorzaak + 3 aparte
oorzaken waarom lucht stijgt)
Organogene verwering
Puinhelling
Puinwaaier
Sedimentatie
Stollingsgesteente
Stroomgebied
Transpiratie
Verwering
Waterscheiding
Welke (3) groepen gesteenten zijn er en hoe zijn ze ontstaan?
Een onvolledig schema van de gesteentekringloop moet je kunnen aanvullen!
De verschillende soorten verwering kun je benoemen en herkennen.
Ten aanzien van de verschillende vormen van verwering kan je aangeven onder
welke (klimatologische) omstandigheden ze (in welke mate) voorkomen.
Welke eroderende krachten zijn er en hoe beïnvloeden ze het aardoppervlak?
Beschrijf de hydrologische kringloop.
Je weet dat……
Verwering, erosie en sedimentatie, aangedreven door de hydrologische
kringloop, veranderen het landschap met overheersend afbraak in hoog
gelegen gebieden (verwering / erosie) en opbouw (sedimentatie) in laaggelegen
gebieden. (langs rivieren, in meren, zeeën of oceanen)
De dikte van de verweringslaag afhangt van de interactie tussen verwering,
erosie en sedimentatie.
Verschillen in stroomsnelheid en de aard van het transportmechanisme
(zwaartekracht, stromend water, schuivend ijs, wind) de aard van het
sediment bepalen. (korrelgrootte, wel of niet gesorteerd naar korrelgrootte)
Je kan op een kaart geomorfologische verschijnselen (vormen in het landschap)
herkennen en met elkaar in verband brengen.
(Bijvoorbeeld: Hier erosie en verwering, daar sedimentatie)
Hoofdstuk 3: De blauwe planeet.
De volgende begrippen moet je kennen en kunnen toepassen (herkennen !)
De verschijnselen moet je natuurlijk ook kunnen verklaren.
Albedo
Atmosfeer
Bodemerosie (en erosie !)
Desertificatie
Diepwaterpomp
Duurzaam landgebruik
Hogedrukgebied
Kringloop van voedingsstoffen
Lagedrukgebied
Landdegradatie (door bodemerosie,
verzilting, verwoestijning)
Landschapszones
Moesson
Overbeweiding
Passaat
Permafrost
Temperatuurgradiënt
Thermohaline circulatie
Verwoestijning
Verzilting
Zeestroom
Je weet dat……
Het landschap een dynamisch geheel is. Als 1 landschapsfactor / geofactor
verandert, leidt dat tot veranderingen van andere factoren.
De (theoretische) grenzen tussen landschapszones in het landschap geleidelijke
overgangen zijn.
Klimaatzones en landschapzones nauw samenhangen en dat klimaatverandering
dus zal leiden tot het verschuiven van klimaatzones en vegetatiezones.
En hoe, landschapszones veranderen door (intensief) menselijk gebruik.
En in welk opzicht, de gevoeligheid voor landdegradatie verschilt per
landschapszone.
En hoe, verschijnselen van landdegradatie in een landschapszone met elkaar te
maken hebben. (ontbossing kan leiden tot erosie en overstromingen !)
Duurzaam landgebruik processen van landdegradatie kan stoppen of
voorkomen.
Op welke wijze, de verdeling land-zee van grote invloed is op het klimaat.
De ligging van gebergten op continentale schaal het algemene klimaatpatroon
verstoren.
Zee- en luchtstromen zorgen voor de verdeling van koud een warmte over de
aarde
De Golfstroom de naam is van 1 zeestroom.
Een zeestroom die van hoge naar lage breedte gaat een ‘koude’ zeestroom is en
een zeestroom die van lage naar hoge breedte gaat neemt dus warmte mee.
Een warme dan wel koude zeestroom is pas van invloed op het aangrenzende
land als er sprake is van een aanlandige wind.
Je kunt….
De 5 temperatuurfactoren benoemen en toelichten.
M.b.v. de 5 temperatuurfactoren kun je de temperatuur van een plaats
verklaren.
(Uitgaande van het klimaatsysteem van Köppen) de verdeling van de klimaten
over de aarde beschrijven en verklaren)
(Uitgaande van de mondiale luchtdrukverdeling en de wet van Buys Ballot) de
belangrijkste windsystemen op aarde benoemen, beschrijven en verklaren.
Oorzaken en gevolgen van het versterkte broeikaseffect beschrijven en verklaren.
Indonesië (hfdst 1, 2 en 3)
Domein ontwikkelingsland
Hoofdstuk 1: De Indonesische archipel.
De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen:
Absolute ligging
A-klimaat (Af en Aw)
Archipel
Assemblage
Bahasa Indonesia
Informele sector
Lahar
Lingua franca
Moesson
Passaat
Moessonklimaat
Platentektoniek
Relatieve ligging
Transmigratie
Tsunami
Centrifugale krachten
Centripetale krachten
Importsubstitutie
Absolute ligging
Relatieve ligging
Je kunt relaties leggen tussen natuurlijke gebiedskenmerken (archipelkarakter)
en aspecten als economie (handel) cultuur (religie, taal) en politiek (eenheid,
verscheidenheid)
Je kunt de rol van de zee in Indonesië op verschillende ruimtelijke schalen
bezien.
-De zee vormt voor de Indonesische archipel zowel een verbinding als een barrière.
-Een staat met een archipelkarakter heeft grote moeite een eenheidsstaat te worden.
-Een archipelstaat kent een veel sterkere externe beïnvloeding dan een ‘landlocked’
staat.
-De zee bevorderde de handel met India, Z-O Azië, Arabische landen en Europa 
beïnvloeding door Hindoeisme, Boedisme, Islam en Christendom.
-Indonesië is de grootste (inw) moslimstaat ter wereld.
Je kunt relaties leggen tussen natuurlijke en landschappelijke kenmerken.
-Je kan de samenhang tussen het voorkomen van vulkanen en (hoge concentraties
van) ertsen verklaren.
-Wat zijn de klimatologische kenmerken van Indonesië? (ook verklaren !)
-Wat zijn de kenmerken van de natuurlijke vegetatie van Indonesië? (verklaren! )
-Wat is de samenhang tussen de klimatologische kenmerken en de natuurlijke
vegetatie?
-Je kan m.b.v. de theorie van de plaattektoniek uitleggen waarom hier
aardbevingen, vulkanen en gebergten voorkomen.
-Je kan uitleggen waarom de vulkanen in Indonesië explosief kunnen uitbarsten.
-Je kan uitleggen hoe een gloedwolk ontstaat.
-Je kan uitleggen hoe een tsunami ontstaat.
Hoofdstuk 2: Land in opkomst.
De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen:
Beroepsbevolking
Betalingsbalans
Bevolkingsdiagram (-pyramide)
Bevolkingsdichtheid
Bevolkingsdruk
BNP
BNP/inw
BRP/inw
Demografische transitie (model / grafiek)
Eenheidstaal
Etnische verschillen
Handelsbalans
Importpakket
Javanisering
Leeftijdsopbouw
Migratie
Natuurlijke bevolkingsgroei
Natuurlijke bevolkingsgroei
Overbevolking
Primate city
Religieuze verschillen
Selectieve migratie
Sociale bevolkingsgroei
Stedelijke hierarchie
Stedelijk netwerk
Transmigratie
Urbanisatiegraad
Urbanisatietempo
Urbanisatie / verstedelijking
Verstedelijkingsbeleid
Beschrijf en verklaar het verstedelijkingsproces in Indonesië.
-Je weet dat het dichtsbevolkte eiland (Java) ook het meest volledige stedelijke
netwerk heeft.
Je kunt het beleid t.a.v. bevolkingsspreiding (transmigratie) uitleggen en een
beargumenteerde mening geven over de gevolgen van dit beleid.
-Transmigratie leidde tot Javanisering. Dit heeft positieve en negatieve (o.a.
etnische conflicten) aspecten !?
Ten aanzien van de sociaal-geografische kenmerken van Indonesië kan je….
-deze vanuit verschillende dimensies (ec, dem, cult, pol) bezien.
-deze beschrijven en de relaties daartussen aangeven.
-de ontwikkelingen daarin aangeven sinds de onafhankelijkheid.
-de regionale verschillen binnen Indonesië beschrijven en verklaren.
Concreet 
Welke relatie bestaat er tussen de mate van economische ontwikkeling en de
positie die het land inneemt in de demografische transitie?
Je weet dat ontwikkelingslanden vroeger vrijwel uitsluitend grondstoffen
uitvoerden en eindproducten importeerden, maar dat er tegenwoordig een
verschuiving gaande is naar de uitvoer van arbeidsintensieve industrieproducten
(assemblage-industrie).
Je weet dat naarmate een land welvarender is, de primaire en de secundaire
sector kleiner worden en de (moderne / westerse) tertiaire sector groeit.
Je weet ook dat de grote informele sector (als deel van de tertiaire sector) dit beeld
behoorlijk kan verstoren !
Hoofdstuk 3: Werk en welvaart in Indonesië.
De volgende begrippen moet je kennen EN kunnen toepassen:
Agrarische transitie
Assemblage
Bosbouw
Landbouw
Akkerbouw
Buitenlandse directe investeringen
Centrum-perifierie tegenstelling
Centrum-periferie verhouding
De-agrarisatie
Dienstverlening
Droge rijstbouw
Export Processing Zone (EPZ)
Exportgerichtheid
Exportpakket
Exportvalorisatie
Externe economische relaties
Formele sector
Fragmentarische modernisering
Gastarbeid / arbeidsmigratie
Gemengde economie
Importsubstitutie
Industrie
Informele sector
Interne markt
Lokale oriëntatie
Mijnbouw
Mondiale oriëntatie
Natte rijstbouw / sawa
Overmakingen (van geld)
Plantagelandbouw
Primaire sector
Rurale differentiatie
Secundaire sector
Tertiare sector
Toerisme
Je kunt de kenmerken van de primaire, secundaire en tertiaire sector in
Indonesië beschrijven en verklaren.
Je weet dat de Centrum-periferie tegenstelling binnen Indonesië vooral zichtbaar
is in de tegenstelling tussen java en de buitengewesten.
Je weet dat de mijnbouw vooral op regionale schaal een belangrijke rol speelt.
(bijv in Aceh en West-Irian)
Je kunt de plaats en functie van Indonesië in de wereldeconomie beschrijven.
-Indonesië is deel van Z-O Azië en heeft als zodanig op mondiale schaal een
perifere ligging, maar je kan betogen dat het op weg is naar een semi-perifere
status.
Je kunt de veranderingen in de economie (economische sectoren) sinds 1980
beschrijven en verklaren als een gevolg van globalisering.
Je kunt de rol van Japan in de Indonesische economie beschrijven en verklaren.
-Je weet dat Japan de Indonesische economie binnendringt d.m.v. overnames,
joint-ventures en grote bouwprojecten.
-je weet dat Indonesië voor Japan een omvangrijke afzetmarkt en goedkope
arbeid levert.
-Je weet dat Indonesië steeds meer terrein verliest aan China als het gaat om de
vestiging van arbeidsintensieve industrieën.
-Je weet dat China een steeds belangrijker afzetmarkt vormt voor Indonesië.
Je kunt beargumenteren dat de kwaliteit van het bestuur belangrijker is voor de
ontwikkeling van een land dan de rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen.
Wonen in Nederland (helemaal)
(domein Nationale en regionale vraagstukken)
Hoofdstuk 1: Denkend aan Holland; Overstromingsgevaar van de grote rivieren.
De volgende begrippen moet je kennen en kunnen toepassen (herkennen !)
Balgstuw
Schutsluis
Benedenloop
Sedimentatie
Binnendijks gebied
Sediment
Buitendijks gebied
Stuw
Broeikaseffect
stroomgebied
Bodemdaling
Stroomstelsel
Bovenloop
Uiterwaard
Debiet
Verhang
Dijkverzwaring
Verhoogde piekafvoer
Dwarsprofiel (v.d. rivier) (zie blz 14)
Verstedelijking
Erosie
Verstening
Intensivering
Versterkt broeikaseffect
IPCC
Vertragingstijd
Krib
Verval
Lengteprofiel (v.d. rivier) (zie blz 14)
Waterafvoer
Maatgevende afvoer
Waterbalans
Middenloop
Waterscheiding
Neerslagregime
Winterdijk
Piekafvoer
Winterbed
Regiem
Zeespiegelstijging
Stroomgebied
zomerbed
Relatieve zeespiegelstijging
Zomerdijk
Wat zijn de kenmerken van de stroomgebieden van Rijn en Maas?
Op welke wijze beïnvloeden zeespiegelstijging en bodemdaling de waterafvoer
van Rijn en Maas?
Op welke wijze lijkt klimaatverandering (meer extreme weersomstandigheden)
bij te dragen aan een onregelmatiger regiem van de rivieren?
Op welke manier heeft menselijk ingrijpen (zowel binnen- als buitendijks) in het
stroomgebied (beschrijf het stroomgebied van Rijn en Maas!) geleid tot:
a-een onregelmatiger regiem
b-verkorting van de vertragingstijd
c-een groter overstromingsrisico
Overstromingen en overstromingsgevaar moet je vanuit diverse dimensies
(fysisch / natuur, economisch, demografisch, politiek) kunnen analyseren.
Overstromingen en overstromingsgevaar kan je beschrijven en verklaren op
verschillende schaalniveaus.
Hoofdstuk 2: Rivierbeleid in Nederland.
De volgende begrippen moet je kennen en kunnen toepassen (herkennen !)
Actieplan hoogwater
Dimensie / invalshoek (economisch, sociaal,
politiek, demografisch, fysisch-geografisch,
etc)
Drietrapsstrategie
ICBR (heeft welke doelstellingen?)
Intergouvernementele samenwerking
(neven)geul
Noodoverloopgebied
Obstakelverwijdering in het winterbed
Retentie
Retentiebekken
Rijnconferentie
Rivierbedverruiming
Schaalniveaus (lokaal, regionaal, nationaal,
continentaal en mondiaal)
Waterschap
Watertoets
Waaruit bestaat het Nederlandse rivierbeleid?
Wat is het doel van de watertoets?
Op welke manieren kan in het stroomgebied de waterafvoer beheerst worden?
Sinds 1995 is het denken over overstromingsgevaar van de grote rivieren in
Nederland verandert. Beschrijf deze verandering.
Welke maatregelen geven de rivier meer ruimte?
-a-Maatregelen ter beheersing van het regiem van de rivier betreffen niet alleen
het stroomstelsel zelf, maar moeten het hele stroomgebied omvatten. Waarom?
-b-Waaruit bestaat het recente internationale rivierbeleid?
-c-Op welke manier vullen het Nederlandse en internationaal rivierbeleid elkaar
aan?
Beschrijf en beoordeel het Nederlandse en buitenlandse rivierbeleid
Hoofstuk 3: Stedelijke vraagstukken van grote en middelgrote steden in
Nederland.
Hoe kunnen de Nederlandse grote en middelgrote steden bijdragen aan vergroting van
welvaart en welzijn?
De volgende begrippen moet je kennen en kunnen toepassen (herkennen !)
Absolute cijfers
Agglomeratie
Agglomeratie- / sneeuwbaleffect
Allochtoon
Assimilatie
Autochtoon
Bereikbaarheid
Bestuurlijk netwerk
Betuwelijn
Bewonerskenmerken
Buurtprofiel
Buurtvoorzieningen
Cityvorming
Christaller (locatietheorie van)
Compacte stad-beleid
Concurrentie om de ruimte
Congestie
Creatieve steden
Dagelijkse voorziening
Draagvlak
Drempelwaarde
Duale arbeidsmarkt
Forens(isme)
Gentrificatie / gentrification
Gespecialiseerde voorziening
Groeikern
Groene Hart
Herstructurering
HSL-zuid
Infrastructuur
Integratie
(Verkeers)Infrastructuur
Just-in-time principe
Kenniseconomie
Mainport
Migratiesaldo
Multiculturele steden
Objectieve veiligheid
Perifierie
Polarisatie
Publiek-private samenwerking (PPS)
Regionale Samenwerking
Randstad
Reikwijdte
Relatieve cijfers
Re-urbanisatie
Ruimtebehoefte
Segregatie
Stadsgewest
stadsvernieuwing
Stedelijke zone
Sociaal netwerk
Sociale cohesie
Sociale veiligheid
Stadsvernieuwing
Stedelijke distributie
Stedelijke voorziening
Subjectieve veiligheid
Suburbanisatie
Urbanisatie
Verkeersknooppunt
Verzorgingsgebied
Vinex-lokatie
Welvaart
Welzijn
Wijkvoorzieningen
Woningkenmerken
Zakelijke dienstverlening
Wat is de achtergrond van ruimtelijke veranderingen (welke veranderingen?) in
de Nederlandse steden en buurten? (Zoek de oplossing in –selectieve- migratie.
Gebruik hiervoor de begrippen urbanisatie, suburbanisatie, etc.. uit de
aantekeningen bji par 3.1)
Hoe moet een stedelijk gebied bestuurd worden?
Welke belangen spelen een rol bij locatievraagstukken in en rond de steden?
(locatievraagstukken kunnen worden beschreven m.b.v. de theorie van Christaller)
-a-Welke belangen spelen een rol bij congestievraagstukken in en rond de
steden?
-b-Hoe zou het beleid eruit moeten zien om congestieproblemen te lijf te gaan?
Je kunt uitleggen waarom steden de motor zijn van de kenniseconomie.
Je kunt de toenemende ruimtelijke en sociale polarisatie in de steden beschrijven
en verklaren.
Je kunt een oordeel geven over de betekenis van sociaal-culturele veranderingen
(polarisatie, gentrification) in de stad en de rol die de overheid hierin zou moeten
/ kunnen spelen.
Je kunt uitleggen waarom stedelijke ontwikkeling bestuurlijke samenwerking
(een netwerkbenadering) met naburige gemeenten vereist. (schaalvergroting!)
Je kunt de kenmerken van bewoners koppelen aan kenmerken van de huisvesting
/ wijk.
Je weet dat (en hoe) de leefbaarheid in een wijk samenhangt met kenmerken van
de woningen, de woonomgeving en de bewoners.
Je kunt het begrip sociale cohesie koppelen aan de begrippen leefbaarheid en
sociale veiligheid in een wijk / buurt.
Je weet dat sociale veiligheid ten dele subjectief is en samenhangt met
persoonskenmerken als leeftijd en geslacht.
Je kunt het ‘Grote stedenbeleid’ beschrijven.
Je weet dat stedelijk beleid kan worden bekeken vanuit verschillende dimensies
(economisch, sociaal, politiek, cultureel) en dat er dan verschillende opvattingen
mogelijk zijn.
Typen vragen op het examen en de manier van antwoorden.
Begin ieder antwoord met een herhaling van de vraag. Als je de antwoordmodellen
van examens goed bekijkt zie je dat dit regelmatig al punten oplevert.
Let op het maximum aantal te behalen punten per vraag. Noteer evenveel
antwoordelementen. (let op! Als er 2 argumenten etc gevraagd worden en jij geeft
er drie, dan worden alleen de eerste twee nagekeken !)
Beschrijvende vraag. (Wat……..?)
-Noem in ieder geval de kenmerken van het verschijnsel…
-… en als het om meerdere verschijnselen gaat de relaties tussen verschijnselen.
-Ga in op de ruimtelijke / regionale context van het verschijnsel / de verschijnselen
Verklarende vraag. (Verklaar…. / Waarom …….?)
Noteer puntsgewijs onder elkaar: oorzaak, gevolg en verklarend principe.
Bijvoorbeeld: Waarom is de gemiddelde temperatuur in Amsterdam lager dan in
Madrid?
-oorzaak: Amsterdam ligt op hogere breedte
-gevolg: Zonnestralen vallen schuiner in op het aardoppervlak
-verklarend principe: een schuine zonnestraal geeft minder warmte omdat
dezelfde hoeveelheid energie wordt verdeeld over een groter oppervlak en omdat
een schuine zonnestraal een langere weg aflegt door de atmosfeer .
Voorspellende vraag. (Wat zal…..? / Wat kan……?)
Noteer puntsgewijs onder elkaar:
-huidige kenmerken van / relaties tussen verschijnselen.
-je verwachting (wat zal er veranderen?)
-voorspellend principe. (te vergelijken met verklarend principe  het waarom !!
Waarderende vraag. (Wat is jouw mening…?)
Noteer puntsgewijs onder elkaar:
-een beschrijving van de situatie.
-jouw oordeel.
-de norm en / of waarde waarop jouw oordeel is gebaseerd.
(Zie volgende blz voor toelichting op waarden en normen.)
Download