bestand

advertisement
Objectteksten vitrines versie 4
5 november 2009
Vitrine 1
Gustave Flaubert, dagboek, 25 november 1849:
“De eerste nacht op de Nijl. Een gevoel van vervulling en van vervoering: ik ben druk, draag
verzen voor van Bouilhet, en ik kan mezelf er niet toe zetten naar bed te gaan. Ik denk aan
Cleopatra. Oh, hoe graag zou ik alle vrouwen van de wereld opgeven, om een nacht de
mummie van Cleopatra te bezitten.”
De aantrekkingskracht van de mummies voor de Europese reizigers was tweeledig. Terwijl
Flaubert de mummie van Cleopatra verheerlijkt en deze zegt te preferen boven iedere levende
vrouw, plunderde zijn reisgenoot Maxime du Camp de grotten der krokodillen (te
Maabdah/Samoun): “ik heb een aantal mummies opengebroken, op zoek naar scarabeeën in
hun met bitumen gevulde buiken. Van een heb ik een vergulde voet meegenomen, van een
ander het hoofd met de lange vlechten, en van een derde de droge zwarte handen.” (Maxime
Du Camp, Le Nil).
Dat Flaubert eerder een nettere manier in gedachten had om mummies te verkrijgen, blijkt uit
een brief aan zijn moeder, van 17 november 1849: “…en zullen eventuele pakketten naar huis
verschepen, in het geval we een mummie of twee kopen.”
Gemakkelijk kan dat niet zijn geweest, getuige de brief die Flaubert vlak voor de plundering
schreef aan zijn moeder, op16 mei 1850: “…wat betreft het meenemen van mummies naar
Frankrijk, dat is moeilijk. De export is hier nu verboden. We zouden veel problemen hebben
om ze door Caïro te smokkelen en ze te verschepen uit Alexandrië. Dat kost ons te veel tijd en
geld.”
Toch hebben de heren daadwerkelijk delen van mummies meegenomen naar huis, want
Flaubert bewaarde voor de rest van zijn leven een mummievoet uit de grot in zijn
studeerkamer in Croisset.
1 linnen met binnenin menselijk haar, in de vorm van een haarlok, vindplaats onbekend,
datering onzeker, inv. nr. AMM 16t
2 gemummificeerd onderbeen van een volwassene, vindplaats onbekend, Romeinse Periode
(ca. 30 v. Chr.-395 n. Chr.) inv. nr. Ar 35
3 gemummificeerde rechterhand van een volwassene met een bronzen ring en een scarabee
van groen faience, vindplaats onbekend, waarschijnlijk Nieuwe Rijk, (ca. 1550-1070 v. Chr.)
inv. nr. F 1956/10.3
Vitrine 2
De perfectie van de constructie en van de maten van het bovengrondse deel van de piramide
van Cheops worden weerspiegeld in de inrichting van het gangen- en kamersysteem. Het is
een uniek bouwwerk, perfect ontworpen en uitgevoerd. De grafkamer van de farao, hoog in de
kern van de piramide, is bereikbaar via een steil oplopende gang. De Nederlandse schilder
Cornelis de Bruyn tekende in 1681 als eerste de grote galerij in de piramide.
1 prent uit Cornelis de Bruyn, Reizen van Cornelis de Bruyn, 1681, galerij piramide van
Cheops
2 maquette piramide van Cheops, inv. nr. F 1985/2.1
3 stuk graniet van de piramide van Cheops, Giza, inv. nr. F 1942/8.34
Vitrine 3
De hoge ambtenaren van het Oude Rijk (ca. 2575-2134 v. Chr.) wilden in de nabijheid van
hun koningen begraven worden. Terwijl in de koninklijke grafbouw de piramide wordt
ontwikkeld, behoudt de grafarchitectuur van de ambtenaren de mastaba-vorm,
het Arabische woord voor bank. Het graf bestaat uit twee delen: een massieve stenen tumulus
of mastaba en een ondergronds gedeelte waar de sarcofaag van de overledene werd bijgezet.
In de grafdecoraties worden thema’s gekozen die aansluiten bij de rang en positie van de
grafheer.
1 reliëf met offerdragers, graf van Tepemanch, wab priester van de piramiden van Snofroe,
Chefren, Mykerinos, Oeserkaf, Sahoere, Giza, 5de dynastie (ca. 2465-2323 v. Chr.), inv. nr. F
1939/2.11
2 kalkstenen reliëf van de opzichter Nefersetjes en zijn vrouw, de Hathor priesteres
Chentikaoees, Giza, 6de dynastie, (ca. 2323-2150 v. Chr.), inv. nr. F 1939/2.5
3 piramidevormige appliques van bladgoud, Smyrna, Turkije, Hellenistische periode (ca.
330-30 v. Chr.), inv. nr. I 1894/5.59
Vitrine 4
De sfinx is ontstaan in Egypte tijdens het Oude Rijk. De meeste sfinxen worden afgebeeld
met een leeuwenlichaam en daarop een koninklijk of goddelijk mensenhoofd. Soms kreeg de
leeuw de kop van een ander dier zoals de valk of de ram, de respectievelijke gedaanten van de
goden Re-Horachty en Amon-Re. De sfinxen stonden opgesteld als wachters langs de grote
alleeën die naar de tempels en paleizen leidden. Hun aanwezigheid bij de ingang van de
tempel moet in verband gebracht worden met de rol van de dubbele sfinx die de horizon
bewaakt. De ingang van de tempel met zijn twee pylonen lijkt op de hiëroglief voor de
horizon. De tempel is een geordend model van de kosmos en de rituelen die er volbracht
worden, zorgen voor zijn instandhouding.
1 sfinx en piramide van Cheops, Description de l’Égypte, Ant.V.11, bibliotheek RMO
2 sfinx met ramkop, kop van de god Amon-Re, op het voetstuk is een hymne aan Amon-Re
geschreven, waarschijnlijk Thebe, 19de-20de dynastie (ca. 1307-1070 v. Chr.), inv. nr.
H.III.GGG 1.
3 sfinx, amulet, cornalijn, Late Tijd (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. EG-ZM45
4 sfinx, faience, Late Tijd (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. EG-ZM1027
5 sfinx, brons, Late Tijd (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. F 1953/10.7
6 sfinx, leeuwenlichaam, mensenhoofd, uraeus, verbeelding van de god Tutu, brons, Late
Tijd (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. L.VI.68
Vitrine 5
Het hiernamaals van de niet koninklijke doden ligt niet in de hemel bij de goden maar onder
de aarde, in de wereld van de voorvaderen. Het wordt naar voorbeeld van het aardse bestaan
voorgesteld. De grafvoorstellingen beelden daarom het dagelijks leven uit.
In Sakkara is een dierennecropool gevonden, stammend uit de Late Tijd. Heilige dieren
werden vereerd vanwege het geloof dat goden zich op aarde in dierenvorm konden
manifesteren. In de Grieks-Romeinse tijd werden gehele diersoorten als heilig beschouwd. De
gelovige kon de godheid een votiefoffer brengen in de vorm van een mummie van een dier.
1 reliëffragment, Sakkara, Oude Rijk (ca. 2575-2134 v. Chr.), inv. nr. F 1939/2.15
2 reliëffragment, levendige scène met dorsende ezels, kalksteen, Sakkara, 5de dynastie (ca.
2465-2323 v. Chr.), inv. nr. AM 102-a
3 aardewerk kruik met ibismummie, Sakkara, Grieks-Romeinse periode (ca. 332 v. Chr.-395
n. Chr.), inv. nr. F 1975/11.4
[buiten vitrine]
De tempel van Aboe Simbel
De Aboe Simbel campagne is de meest glorieuze operatie geworden van de Frans-Toscaanse
expeditie uit 1828-1830. In een hitte die binnen de tempels nog ondraaglijker was dan
erbuiten en geplaagd door een tekort aan proviand, hebben Champollion en Rosellini samen
met hun ploeg van ijverige tekenaars in enkele weken tijd het onmogelijke verricht. De
kunstenaars hebben facsimile’s van de meters hoge, beschilderde reliëfs op de rotswanden
gemaakt van: Ramses in gevecht met de Libiërs en Aziaten, Egyptische soldaten die
Aziatische forten belegeren, Ramses in gesprek met zijn generaals aan de vooravond van de
bloedige strijd met de Hittiten bij Kadesh.
De Aboe Simbel campagne was voor Champollion en Rosellini een triomf. De Franse
geleerde schreef in een brief: “ik breng een serie tekeningen mee naar huis van grootste
dingen, waardoor allen die zich nog obstinaat tegen de kunst van Egypte verzetten, worden
bekeerd!”
Tekeningen Ipollito Rosellini, Mon. M.R. 79, 80, 81, 84, 85, 86, bibliotheek RMO
Vitrine 6
Tussen 1962 en 1964 verrichtte een team van het Rijksmuseum van Oudheden opgravingen
bij een nederzetting een paar kilometer ten noorden van de beroemde rotstempels van Aboe
Simbel. In dit dorp, Shokan geheten, daterend uit de Meroïtische periode (2de-4de eeuw)
werden ongeveer dertig huizen opgegraven. Overal in de kamers zwierf huisraad rond, aan de
hand waarvan een buitengewoon levendig beeld kan worden geschetst van het dagelijks leven
van de dorpelingen.
In de winter van 1963 verplaatste de Nederlandse opgravingexpeditie haar werkterrein van
Shokan naar Abdallah Nirqi, een kilometer verderop. Hier werd een compleet bewaarde kerk
opgegraven.
1 rechthoekige grafsteen met een epitaph voor Theodorake in het Sahidische dialect,
zandsteen, Abdallah Nirqi (ca.10de-11de eeuw n. Chr.), inv. nr. F 1964/11.32
2 fragment balustrade met kruispatroon, zandsteen (ca.10de-11de eeuw n. Chr.), inv. nr. F
1964/11.25
3 kom, beschilderd aardewerk, Abdallah Nirqi (ca.13de eeuw n. Chr.), inv. nr. F 1964/11.45
4 kruisje, brons, Abdallah Nirqi, (ca. 9de-10de eeuw n. Chr.), inv. nr. F 1964/11.16
5 fragment icoon met schildering, hout, Abdallah Nirqi (ca. 9de-10de eeuw n. Chr.), inv. nr.
F 1964/11.34
6 snippers met fragment van Evangelie van Johannes in het Koptisch, perkament, Abdallah
Nirqi (ca. 9de-10de eeuw n. Chr.) inv. nr. F 1964/11.38
7 standaard, aardewerk, Shokan, Meroïtische cultuur (ca. 2de-4de eeuw n. Chr.), inv. nr. F
1964/6.66
8 ostraca, Demotisch, aardewerk, Shokan, Meroïtische cultuur (ca. 2de-4de eeuw n. Chr.),
inv. nrs. F 1964/8.129, F 1964/8.86
9 kommen, beschilderd aardewerk, Shokan, Meroïtische cultuur (ca. 2de-4de eeuw n. Chr.),
inv. nrs. F 1964/9.21, F 1964/10.178, F 1964/10.219
Vitrine 7
Middeleeuws christelijk Nubië was een multiculturele, meertalige samenleving, bestaande uit
drie koninkrijken: Makoerië, Nobadië en Alodië. Als gevolg van Islamisering en de aanleg
van het Nassermeer is de christelijke Nubische samenleving verdwenen. Qasir Ibrim, de enige
nederzetting die niet geheel is verzonken in het water, was één van de belangrijkste
steden van deze regio.
1 flessen, beschilderd aardewerk, Qasir Ibrim, Ballana cultuur (ca. 4de eeuw n. Chr.), inv.
nrs. F 1963/8.1, F 1963/8.20, F 1963/8.22
2 bekers, aardewerk, Qasir Ibrim, Ballana cultuur (ca. 4de eeuw n. Chr.), inv. nrs. F
1963/8.11, F 1963/8.12, F 1963/8.3, F 1963/8.4
3 fles, beschilderd aardewerk, Qasir Ibrim, Christelijke periode (ca. 5de-15de eeuw n. Chr.),
inv. nr. F 1985/4.8
4 kom beschilderd aardewerk, Qasir Ibrim, Christelijke periode (ca. 5de -15de eeuw n. Chr.),
inv. nr. F 1985/4.7
5 grafstèle Martha, zandsteen, Qasir Ibrim, Christelijke periode (ca. 8ste eeuw n. Chr.), inv.
nr. F 1985/4.2
6 decoratiefragment, zandsteen, Qasir Ibrim, Christelijke periode, (ca. 5de-15de eeuw n.
Chr.), inv. nr. F 1985/4.3
7 offertafel, zandsteen, Qasir Ibrim, (ca. 1ste-2de eeuw n. Chr.), inv. nr. F 1985/4.4
[Buiten vitrine]
sfinx
Vanaf het Nieuwe Rijk worden de toegangswegen tot de heiligdommen vaak omzoomd door
monumentale dromoi (alleeën), waar honderden sfinxen paarsgewijs tegenover elkaar zitten.
Deze sfinx is een interessante getuigenis van de continuïteit en de evolutie in de iconografie
van de beeldhouwkunst tijdens de Grieks-Romeinse fase van het Oude Egypte. Vanaf de
Ptolemaeïsche Periode maakten sfinxen namelijk niet alleen deel uit van een processiegang
maar bewaakten zij tevens de ingang van een graf. Deze sfinx heeft een koninklijk hoofd en
draagt de nemes hoofddoek. Verscheidene kenmerken van het generieke portrettype duiden op
een datering van dit beeld tot de Romeinse Tijd (ca. 0-200 n. Chr.).
Sfinx, fossielhoudend kalksteen, vindplaats onbekend, inv. nr. AMM 11a
Vitrine 8
Met het stichten van zes nieuwe heiligdommen in Nubië wilde farao Ramses II (ca. 12901224 v. Chr.) de uitstraling van de Egyptische godencultus bevorderen. Zeer indrukwekkend
is de tempel van Wadi el-Seboea, gewijd aan de goden Amon-Re en Re-Horachte.
Kalabsha is misschien het mooiste exemplaar van een vrijstaande tempel in Nubië en werd
gebouwd in de tijd van Augustus (30 v. Chr.-14 n. Chr.). Deze tempel was gewijd aan Osiris,
Isis en Mandoelis (de Romeinse naam van de Nubische zonnegod Merwel).
1 scarabeeën met voorstelling van Ramses II, faience, 19de dynastie, tijd van Ramses II (ca.
1290-1224 v. Chr.), inv. nrs. AS-91, EG-ZM2048
2 oor van een kruik, met cartouche van Ramses II, aardewerk, Thebe,19de dynastie, tijd van
Ramses II (ca. 1290-1224 v. Chr.), inv. nr. F 95/7.12
3 schaal beschilderd met de afbeelding van de god Amon Ra, aardewerk, Abydos, Late
Periode/Ptolemaeëntijd (ca. 600-200 v.Chr.), inv. nr. AT 98.I2
4 scarabee met voorstelling van de goden Amon en Rehorachte, faience, Late Periode (ca.
712-332 v. Chr.), inv. nr. H.III.K 17
5 beeldje van de god Osiris, brons, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. AB 15c
6 weefsel met tekening van de god Osiris, linnen, 30ste dynastie of vroeg Ptolemaeëntijd (ca.
380-300 v. Chr.), inv. nr. AL 38
7 schaal beschilderd met de afbeelding van de god Osiris, aardewerk, Abydos, Late
Periode/Ptolemaeëntijd (ca. 600-200 v.Chr.), inv. nr. AT 98.F
Vitrine 9
De godin Hathor werd voorgesteld in de gedaante van een mens of koe. Zij was vanaf de
vroegste tijd verbonden met de hemel en de koningsgod Horus, waarnaar haar naam verwijst:
‘huis van Horus’. Haar solaire aspect werd getoond door de zonneschijf, die tussen de
koehorens verschijnt. Zij was de godin van de liefde, de moedergodin en de beschermster bij
geboorte en regeneratie. Zij werd op talrijke cultusplaatsen in het land vereerd.
1 reliëf met de voorstelling van de godin Hathor of Isis met over de lange pruik een kap van
de gier en haar kroon, kalksteen, Ptolemaeëntijd (ca. 3de-2de eeuw v. Chr.), inv. nr. 1956.18,
bruikleen Kestner-Museum Hannover
2 beeldjes van de godin Hathor, brons, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nrs. EGZM2929, AED 85, F 1953/10.3
3 amuletten, hoofd van de godin Hathor, faience, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nrs.
EG-ZM715, EG-ZM716, EG-ZM718
[buiten vitrine]
De ontdekking van de fotografie
Jean François Champollion werd bij de ontcijfering van de hiërogliefen in 1822, naar eigen
zeggen, ernstig gehinderd door de onnauwkeurigheden in de Description de l’Egypte. Met de
ontdekking van de fotografie door Louis Daguerre in 1839 openden zich nieuwe
mogelijkheden voor de studie van de Oudegyptische cultuur. De gerenommeerde
wetenschapper François Arago kondigde in 1839 de uitvinding van de fotografie met deze
woorden aan bij de Academie der Wetenschappen en Schone Kunsten: “om de miljoenen
hiërogliefen te kopiëren die zelfs de buitenkant van de grote monumenten van Thebe,
Memphis en Karnak bedekken, zouden vele tientallen jaren en legioenen tekenaars nodig zijn.
Met daguerreotypie kan één persoon volstaan om dit immense werk met succes te vervullen.”
De mogelijkheid om de hiërogliefen te lezen gaf aan veel pioniers een impuls voor het
verzamelen van teksten, hierbij gebruik makend van de zojuist ontdekte daguerreotypie.
Omdat deze nieuwe techniek het meest succesvol was onder omstandigheden met fel licht,
zoals de eeuwige zon van Egypte, werkten veel beginnende fotografen in Egypte.
Het nut van de daguerreotypie voor de reproductie van oude inscripties was in de praktijk
beperkt. Niet alleen was het een lastige methode vanwege de zware apparatuur, maar het
gebruik ervan werd ook gehinderd door het feit dat het verkregen beeld klein en uniek was.
De daguerreotypisten werkten met verzilverde koperplaatjes die ter plekke aan jodiumdampen
werden blootgesteld, met als resultaat niet te reproduceren gespiegelde beelden.
Beter afgestemd op de behoeften van de archeologen in het veld was een uitvinding van
William Henry Fox Talbot, tevens gemaakt in 1839: het eerste negatief-positief procédé.
Zowel het negatief als het positief waren van papier. De opname werd in de camera gemaakt
met een papier dat lichtgevoelig was. Het zwak zichtbare beeld werd ontwikkeld en
vervolgens versterkt, gefixeerd, gespoeld en gedroogd. Daarna werd het papier met was
bedekt, zodat het kon worden afgedrukt op een ander vel. De foto, die Talbot 'calotypie'
noemde (van het Grieks καλός, 'goed' of 'mooi', en τύπος, 'afdruk'), was voor het eerst te
vermenigvuldigen.
boek
Maxime Du Camp, Égypte, Nubie, Palestine et Syrie: dessins photographiques recueillis
pendant les années 1849, 1850 et 1851/ accompagnés d'un texte explicatif et précédés d'une
introd. par Maxime Du Camp. 1852, bibliotheek RMO
Fotografische reisuitrusting
Camera, gevat in een houten kist waarin alle benodigde chemicaliën, schalen, bekers, en
donkere kamer benodigdheden om in het midden van de 19de eeuw op locatie of onderweg te
kunnen fotograferen en af te werken. De camera is gebouwd door A. Briois uit Parijs en de
lens is geconstrueerd door Jamin uit Parijs en heeft registratie nummer 3376, dit nummer is in
het jaar 1858 uitgegeven. Bruikleen uit de privécollectie van Dhr. R. Hoff
Vitrine 10
De godin Isis werd met de hiëroglief van haar naam, de troon of met koehorens en zonneschijf
op het hoofd afgebeeld. Zij vertegenwoordigde de koninklijke macht die ze als gemalin van
Osiris had opgenomen en als moeder van Horus weer te voorschijn bracht. Ze verbond zo het
aardse leven en het hiernamaals met elkaar. In de Grieks-Romeinse periode speelde ze een
alles overtreffende rol en werd ze in het gehele Romeinse Rijk vereerd.
Horus vertegenwoordigde, als rechtmatig opvolger van Osiris, de wereldorde. Sobek, in de
vorm van een krokodil, werd als vruchtbaarheid- en scheppergod vereerd.
1 tempel van Philae, Description De L’Égypte, Ant. I 3, bibliotheek RMO
2 beeldjes van Isis en Horus, brons, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nrs. EG-ZM617,
L.VI.74, AB 1
3 beeldje Isis en Horus, speksteen, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. AST 35
4 beeldje van Isis, brons, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. F 1950/3.5
5 kraag met kop van de godin Isis, brons, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. AB 167
6 buste van Horus, marmer, Grieks-Romeinse periode (ca. 332 v. Chr.-395 n. Chr.), inv. nr. F
1978/4.4
7 beeldje Horus, speksteen, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. F 1954/5.6
8 beeldhouwersmodel Horus de grote, marmer, Late Periode, Saïtische periode (ca. 664-332
v. Chr.), inv. nr. F 1950.8.3
9 krokodil mummies, datering onduidelijk, waarschijnlijk Romeinse periode (ca. 1ste-2de
eeuw voor Chr.), inv. nrs. AMM 16g, AMM 16i, CI 260
Vitrine 11
Montoe was de oorlogsgod en werd voorgesteld met valkenkop, verenkroon, zonneschijf en
twee uraeusslangen op het voorhoofd. Armant was een belangrijke cultusplaats voor de
verering van de god Montoe. Ten noorden van Armant lag het Boecheum. Vanaf de 30ste
dynastie tot in de Romeinse tijd werden hier in onderaardse grafkamers Boechisstieren
bijgezet. De Boechisstieren bevonden zich in grote stenen sarcofagen.
De tempel van Luxor was gewijd aan Amon. Deze antropomorfe god met hoge verenkroon
gold vanaf het Middenrijk als de plaatselijke god van Thebe. In de 21ste dynastie werd voor
hem een eigen godsstaat in Thebe opgericht. Vanaf dat moment was zijn functie als opperste
god gewaarborgd tot de verovering van Egypte door Alexander de Grote. Deze liet zich door
het orakel van Amon in de oase Siwa als zoon van god liet erkennen.
1 reliëf met Boechisstier, kalksteen, Grieks-Romeinse periode (ca. 332 v. Chr.-250 n. Chr.),
inv. nr. F 1959/5.2
2 fragmenten kroon van Montoe, kalksteen, Hawara, 12de dynastie (ca. 1991-1783 v.Chr.),
inv. nrs. F 1934/2.51, F 1934/2.56, F 1934/2.59
3 beeldjes van Amon, brons, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nrs. AB 21 b, F
1954/5.10
4 fragment verenkroon van Amon, faience, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr. F
1940/12.22
5 amuletten van de god Amon, faience, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nrs. EGZM3026, AA.II
6 votiefstèle voor de ramkoppige god Amon, 19de -20ste dynastie, Ramessidentijd (13071070 v. Chr.), inv. nr. F 1953/8.2
[grote vitrine]
Mummiekisten
Deze rijk gedecoreerde deksel van een onbekend persoon en de buitenkist van de priesteres
van Amon Gaoetsesjen, zijn een typische producten van de Derde Tussenperiode. In deze
periode was van het centrale gezag van het Nieuwe Rijk weinig meer over. Usurpators deden
bij tijd en wijle een greep naar de macht, terwijl ook buitenlandse invallers voor de nodige
onrust zorgden. Onder deze omstandigheden was geen plaats voor monumentale
grafarchitectuur: grafrovers sloegen overal hun slag en bewaking van de grafvelden was
nauwelijks mogelijk. Graven dienden voortaan zo min mogelijk op te vallen; zo kwam men
tot de nieuwe oplossing van het massagraf. In afgelegen dalen van het Thebaanse gebergte
werden lange onderaardse gangen aangelegd, waar vele generaties samen hun laatste
rustplaats vonden. Een voorbeeld van zulke bergplaatsen of cachetten is de in 1891
teruggevonden priestercachette met de mummies van 153 Amonpriesters. In dergelijke
rotsgraven was voor bonte wandschilderingen van de voorgaande periode geen plaats meer.
Om de doden te kunnen omringen met de magische kracht van deze voorstellingen, bracht
men deze voortaan op de mummiekist zelf aan.
1 Het deksel van een anonieme persoon is in de gedaante van een mummie met een kraag, die
uit verschillenden rijen kralen bestaat en besloten wordt door een rij lotusbloemen. De handen
die uit de omwindsels tevoorschijn komen, zijn voorzien van armbanden. Boven de handen is
een kever afgebeeld (symbool van de zonnegod) met gespreide vleugels en een zonneschijf.
Derde Tussen Periode (ca. 1070-712 v. Chr.), inv. nr. F 93/10.4
2 De buitenkist van de priesteres van Amon Gaoetsesjen, gevonden in 1891 in Deir el-Bahari
en geschonken aan het Rijksmuseum van Oudheden in 1893, is zeer rijk versierd. Interessant
is de mythologische voorstelling aan de rechterzijde. Hier staat de schepping van de wereld
afgebeeld: het moment namelijk wanneer de luchtgod Sjoe een scheiding aanbrengt tussen de
aardgod Geb en de hemelgodin Noet. Aan de linkerzijde is een scène waarin de godin Hathor
in de gedaante van een koe te zien. Aan de binnenkant is er een voorstelling van de
onderwereldgod Osiris beschilderd in de gedaante van een Djed pilaar.
Derde Tussen Periode (ca. 1070-712 v. Chr.), inv. nr. F 93/10.1a
[Buiten vitrine]
Papyrus van Paser
Dit papyrus behoorde aan Paser, ‘de zeer geprezene van zijn god’, ‘de reine van handen van
Amon in Karnak’, ‘de godsvader van Amon in al zijn verschijningsvormen’. De eigenaar
leefde in een periode waarin de priesters van de Amontempel te Karnak oppermachtig waren.
Zijn dodenpapyrus is uitgevoerd op het luxeformaat van 40 cm bij 3,65 m. De tekst is
geschreven in rode en zwarte inkt, maar voor de vignetten zijn ook de kleuren wit, geel, blauw
en groen gebruikt. Opvallend is dat de vignetten meer plaats innemen dan de tekst. Bovendien
zijn er naast de traditionele vignetten die we uit het Nieuwe Rijk kennen, ook enkele die pas
tijdens de 21ste dynastie in zwang raakten. Meestal zijn dat ingewikkelde composities van
mythologische aard. We spreken dan ook van mythologische papyri, als onderscheid met de
gewone dodenboekpapyri die in deze periode ook nog steeds gemaakt werden.
In dit vignet zien we Paser in een kapel, waarvan de deuren wijd openstaan. Hij staat voor een
mummievormig figuur met valkenkop. Dit is de god Re-Horachte, de personificatie van de
ochtendzon. Net als Osiris wekte deze god bij de Egyptenaren de hoop om de dood te kunnen
overwinnen. Na iedere nacht volgt immers weer een nieuwe dag waarin de zon opkomt. Men
speculeerde dat de zon ’s nachts door het dodenrijk van Osiris reisde en zelfs één werd met
Osiris. Dit vignet toont achter de zonnegod nog zeven hemelse koeien en een stier, vier
stuurriemen van de zonnebark, en een aantal goden. Dit is de gebruikelijke illustratie bij
spreuk 148 van het Dodenboek.
Derde Tussen Periode (ca. 1070-712 v. Chr.), inv. nr. AMS 34 vel2
Vitrine 12
De opkomst van rijkelijk beschilderde houten stèles hangt samen met de teruggang van echte
grafarchitectuur aan het eind van het Nieuwe Rijk. Toen men niet langer bovengrondse
grafmonumenten construeerde, verviel daarmee ook de traditionele plaats voor de grafstèle.
Omdat ze niet langer in de open lucht stonden, hoefden ze niet meer te worden vervaardigd
van steen.
Aan het begin van de 18de dynastie had de dode nog vaak slechts één shabti. Deze lag net als
de mummie zelf zorgvuldig opgebaard in zijn eigen kistje, vaak een miniatuur van de grote
mummiekist. In de loop van het Nieuwe Rijk wordt er sterker de nadruk gelegd op het aspect
van de shabti als anonieme landarbeider, die namens de dode de herendiensten in het
hiernamaals op zich neemt. Daarmee werd de shabti er één van een heel leger werkvolk. Het
gevolg is dat de shabtikisten van de 21ste en 22ste dynastieën vaak zeer omvangrijk zijn.
1 stèle van de priesteres van Amon Taneferher, hout, Thebe, 25ste dynastie (ca. 712-657 v.
Chr.), inv. nr. LA 2
2 stèle van de priesteres van Amon Chonsirdis, hout, Thebe, 26ste dynastie (ca. 664-252 v.
Chr.), inv. nr. LA 1
3 shabtikistjes van de opperbeeldhouwer van de tempel van Amon, Chaemter, hout, 20ste
dynastie (ca. 1196-1070 v. Chr.), inv. nr. L.IX.1
4 shabti van de priester van Amon Byat, kalksteen, 18de-19de dynastie (ca. 1550-1196 v.
Chr.), inv. nr. L.VII.1
5 shabti van de priester van Amon Amenhemat, faience, 22ste dynastie (ca. 945-712 v. Chr.),
inv. nr. AF 126a
6 shabti van de grote priester van Amon Pinudjem, 21ste dynastie (ca. 1070-945 v. Chr.), inv.
nr. F 1985/9.3
Vitrine 13
Koningin Hatsjepsoet (ca. 1473-1458 v. Chr.) liet een tempel bouwen gewijd aan de god
Amon in de Thebaanse necropool, het huidige Medinet Haboe. Dit albasten vaasje, dat nog
resten verdroogde zalfolie bevat, toont de naam van de vorstin: de goede godin Maätkare,
moge zij leven, de geliefde van Amon in de tempel Heilige der Heiligen (Deir el-Bahari).
Farao Ramses III bouwde een gigantische complex voor zijn dodencultus ernaast.
In de Late Periode (ca. 712-625 v. Chr.) lieten de godsgemalinnen van Amon hun graven in
Medinet Haboe bouwen. ‘Godsgemalin’ was de titel van de hogepriesteres van Amon in
Thebe. Zij werd beschouwd als de echtgenote van de god. Het ambt werd door ongetrouwde
dochters uit het koningshuis uitgeoefend en werd door adoptie doorgegeven aan de volgende
persoon.
1 vaasje met de naam van koningin Hatsjepsoet, albast, Deir el-Bahari, 18de dynastie (ca.
1473-1458 v. Chr.), inv. nr. F 1965/8.2
2 weefsel van koning Ramses III, linnen, Deir el-Bahari, Thebe, 19de-21ste dynastie (ca.
1307-945 v. Chr.), inv. nr. F 1942/6.5-a
3 voorstelling van het tiende uur van de nacht als afgebeeld in het onderwereldboek Amdoeat,
papyrus, 21ste -22ste dynastie (1070-712 v. Chr.), inv. nr. L.I.3 vel 1
4 reliëf met de voorstelling van de godsgemalin en prinses Nitokris, dochter van koning
Psammetichus I, zandsteen, Thebe, 26ste dynastie (ca. 664-595 v. Chr.), inv. nr. F 1950/8.1
Vitrine 14
Dit beeld toont het portret van farao Amenophis III. De koning draagt de dubbele kroon van
Boven- en Beneden Egypte en de nemes hoofddoek met uraeusslang op het voorhoofd. De
gelaatstrekken zijn harmonieus en tonen de karakteristieke eigenschappen van het
heersersbeeld van Amenophis III. Hierbij horen de amandelvormige ogen met brede oogleden
en een volle mond met een scherpe omlijning. De abstractie van deze vormen moeten de
goddelijke verschijning van Amenophis III weerspiegelen. Het hoofd van Amenophis III werd
samen met andere voorwerpen uit de collectie von Bissing door het Kestner museum in
Hannover in 1935 aangekocht.
hoofd van Amenophis III, inv. nr. 1935.200.112
bruikleen Kestner museum Hannover
Vitrine 15
De koning wiens naam men het meest tegenkomt in Oudegyptische tempelcomplexen is
Ramses II. Van deze farao die reusachtige beelden liet bouwen is hier een klein portret te
zien. Het hoofd toont de koning met een kogelpruik waarop de dubbele kroon van Boven- en
Beneden Egypte was bevestigd. De iconografie en de gelaatstrekken tonen een jonge Ramses
II. De vloeiende lijnen van het beeld en de subtiele verfijning zijn een voorbeeld van de
praalzucht van deze farao. Het hoofd werd tussen 1891-1892 in Egypte door de Italiaanse
Egyptoloog Ernesto Schiapparelli aangekocht voor het Museo Egizio in Florence.
1 hoofd van Ramses II, zwart graniet, Thebe(?), 19de dynastie (ca.1290-1224 v. Chr.), inv.
nr. 7667, buikleen Museo Egizo Firenze
2 shabti van koning Ramses II, faience, dal der koningen, Thebe, 19de dynastie (ca.12901224 v. Chr.), inv. nr. F 1952/2.2-b
3 bloemenkrans Ramses II, plantaardig, Deir el-Bahari, Thebe, 19de dynastie (ca. 1290-1224
v. Chr.), inv. nr. AM2-c
Vitrine 16
De afbeeldingen van het graf van farao Seti I gunnen ons een blik in de concepties van de
nachtelijk tocht van de zonnegod door het rijk van de onderwereld. Men stelde zich voor dat
de grafheer aan deze reis deelnam. Met name de Amdoeat of ‘Schrift van de verborgen
ruimte’ geeft een volledige beschrijving van de onderwereld in afbeeldingen en woorden. De
oudste versies van de Amdoeat staan op de wanden van de koningsgraven vanaf de vroege
18de dynastie. In de Derde Tussenperiode namen privépersonen dit koninklijke privilege
over. Met name onder Amonpriesters van Thebe was het gebruikelijk om zowel een
dodenboek als een Amdoeat handschrift mee te nemen in het graf.
1 reliëf uit het graf van koning Seti I, Seti I samen met de godin Hathor
tekening uit Ippolito Rosellini, Mon. M.d.C. 58, Bibliotheek RMO
2 voorstelling van het elfde uur van de nacht als afgebeeld in het onderwereldboek Amdoeat,
papyrus, 21ste -22ste dynastie (ca.1070-712 v. Chr.), inv. nr. L.I.3vel 2
3 shabti’s van koning Seti I, hout, dal der koningen, Thebe, 19de dynastie (ca. 1306-1290 v.
Chr.), inv. nrs. AH 101a, AH 105a, AH 105b, BA 223, BA 225b
Vitrine 17
Op reeds bestaande fundamenten werd rond 54 v. Chr. de Hathortempel in Dendera opgericht.
Het wandreliëf is afkomstig uit Dendera. Rechts op het fragment staat koning Ptolemaeus II
Philadelphus (ca. 285-246 v. Chr.). Hij offert een beeld van de godin Ma’at (rechtvaardigheid)
aan de god Ptah en aan de godin Sechmet met leeuwenkop.
Het sistrum is een muziekinstrument dat op een rammelaar lijkt. Het speelde vooral in de
cultus van de godin Hathor een grote rol. Door met het sistrum te schudden ontstond een
klapperend geluid dat voor het ritme bij liturgische tempelceremonies zorgde.
1 twee aansluitende reliëffragmenten met de voorstelling van de godin Sechmet, de god Ptah
en rechts koning Ptolemaeus II, kalksteen, Griekse periode (ca. 285-246 v. Chr.), inv. nr.
8795/8796,
bruikleen uit het Allard Pierson Museum, Amsterdam
2 fragment van een kapiteel van een Egyptische sistrumzuil, graniet, 18de-19de dynastie (ca.
1550-1196 v. Chr.), inv. nr. F 2001/4.1
3 fragment van een sistrum met Hathorkop, brons, Late Periode (ca. 712-332 v. Chr.), inv. nr.
AB 102
4 fragment van een sistrum met Hathorkop, brons, Saïtische periode (ca. 664-525 v. Chr.),
inv. nr. F1941/12.10
Download