FWO Jaarboek 2011 Grensverleggend 2 FWO Jaa rbo ek 201 1 Inhoud Inleiding Voorwoord van de secretaris-generaal dr. ir. Elisabeth Monard Voorwoord van de voorzitter prof. Mark Waer 5 7 9 Grensverleggend Onderzoek 13 Bart Nicolaï Anabela Resende da Maia Annemie Bogaerts Leen Slaets Sofie Kuppens Wim De Clercq Jan Tack Johan Smitz 14 18 22 26 30 34 38 42 Bijlagen47 Bijlage 1: Financiering & aanwending in 2011 Bijlage 2: FWO overzicht 2011 47 61 Colofon75 3 FWO Jaa rbo ek 201 1 “Please stow your carry-on luggage underneath the seat in front of you or in an overhead bin. Please take your seat and fasten your seat belt. And also make sure your seat back and folding trays are in their full upright position.” 4 FWO Jaa rbo ek 201 1 Welkom aan boord van dit nieuwe jaarboek 2011, een grensverleggend verslag van de gebeurtenissen, initiatieven en uitdagingen waarmee het FWO het afgelopen jaar geconfronteerd werd. Eén van de mijlpalen van 2011 was het tekenen van de nieuwe beheersovereenkomst, die de koers zal bepalen voor de komende vijf jaar (2012-2016). In dit jaarboek zet het FWO één van de beleidslijnen van deze overeenkomst in de kijker, namelijk de nadruk op een verdere internationalisering van het wetenschappelijk onderzoek. Het FWO draagt internationalisering hoog in het vaandel. Onderzoek op hoog niveau is immers per definitie internationaal. Alleen al omwille de beperkte grootte van Vlaanderen is internationale samenwerking vaak onontbeerlijk. De interactie met buitenlandse onderzoekers, waardoor nieuwe inzichten worden verworven en expertise uitgewisseld, betekent een belangrijke meerwaarde voor succesvol wetenschappelijk onderzoek. Ervaring met andere landen en culturen zal bovendien ten goede komen van het wereldbeeld van de onderzoeker als persoon. Dit blijkt ook uit de inspirerende interviews met 8 onderzoekers die dankzij het FWO hun loopbaan verrijkten met een internationale ervaring. De voltallige crew van het FWO wenst u alvast veel leesplezier. 5 FWO Jaa rbo ek 201 1 “This is your captain speaking. On behalf of the entire crew, I wish you an enjoyable flight.” 6 FWO Jaa rbo ek 201 1 “De Belgische werknemer is honkvast en trouw aan het bedrijf waar hij werkt. In het buitenland werken is slechts voor 1 op 3 een optie” Dit citaat, uit een studie in 2009 uitgevoerd door een toonaangevend accounting bedrijf, vat in één klap de uitdaging samen waar het FWO voor staat. Enerzijds hebben wij, hier in Vlaanderen, de afgelopen jaren zwaar geïnvesteerd in een goede onderzoeksomgeving die aan onderzoekers de mogelijkheid geeft om zich te wijden aan excellent onderzoek en die een aantrekkelijke bestemming vormt voor internationale topwetenschappers, denken we hierbij maar aan het Odysseusprogramma of het nieuwe Pegasusprogramma. Anderzijds is het ook de wens en ambitie van het FWO om Vlaamse onderzoekers te stimuleren om contacten te leggen met hun collega’s in het buitenland en ervaring op te doen in buitenlandse onderzoeksgroepen. In 2011 zette het FWO opnieuw grote stappen op het vlak van internationalisering. Om te beginnen met de lancering van het nieuwe Pegasusprogramma waarmee het FWO meer buitenlandse postdoctorale onderzoekers wil aantrekken voor de Vlaamse universiteiten. Dit programma is breder opgevat dan de Visiting Postdoctoral Fellowships, die erin opgaan, en wordt gecofinancierd door de Europese Commissie via het Marie Curie Cofund. Het biedt buitenlandse onderzoekers de mogelijkheid om 1 (Pegasus Short) of 3 (Pegasus Long) jaar aan een Vlaamse universiteit onderzoek te voeren op postdoctoraal niveau. In totaal zal het FWO 30 lange en 59 korte mandaten toekennen. De massale respons op deze eerste oproep toont alvast aan dat het FWO met dit programma tegemoet komt aan een reële nood. Verder resulteerde de 7 FWO Jaa rbo ek 201 1 nieuwe oproep voor het succesvolle brain gain programma Odysseusprogramma in 14 nieuwe Odysseusonderzoekers. Ook voor het Big Science programma, dat financiering voorziet voor Vlaamse onderzoeksprojecten uitgevoerd aan grote internationale faciliteiten, zoals CERN, ESRF en Mercator, werd een oproep verspreid. Daarnaast heeft het FWO ook sterk in gezet op het verder uitbouwen van het bilateraal onderzoeksprogramma. Er zijn nieuwe oproepen gelanceerd of staan in de steigers voor de 5 eerder geselecteerde partnerlanden of regio’s zoals China, Vietnam, Ecuador, Zuid-Afrika en Quebec. Zeer recent werd Brazilië toegevoegd aan deze lijst, de oproep wordt binnenkort open gezet. Internationalisering is voor het FWO niet alleen in zetten op grote programma’s. Het zijn ook de vele verschillende steuninstrumenten die het FWO aanbiedt aan de onderzoekers, zoals voor het bijwonen van internationale congressen, het doorvoeren van korte of langere verblijven, die maken dat de onderzoekers verbonden aan de Vlaamse universiteiten en kennisinstellingen heel makkelijk in contact kunnen komen met hun collega’s waar ook ter wereld. Kleine en grote programma’s samen besteedt het FWO jaar na jaar meer dan 35 miljoen euro aan initiatieven met het stimuleren van internationale mobiliteit als één van de doelstellingen. Dat deze inspan­ ningen niet zonder gevolg blijven, blijkt uit de statistieken. Op dit ogenblik is 12,8% van de FWO-aspiranten gerecruteerd buiten België. Voor de post­­doctorale mandaathouders loopt dit cijfer zelfs op tot 16,5%. In dit jaarboek wil het FWO graag tonen hoe de onderzoekers invulling geven aan internationale mobiliteit en wat het concreet betekent voor hun onderzoek. De rol die het FWO hierbij speelt is nooit ver af. U merkt het, het FWO blijft verder werken aan het verbreden van de Vlaamse onderzoeks­ horizon. Wetenschap kent immers geen grenzen. Ik wens u alvast veel leesplezier met het FWO-jaarboek 2011. 8 FWO Jaa rbo ek 201 1 dr.ir. Elisabeth Monard Secretaris-generaal Geachte lezer, 2011, een jaar vol grote verwachtingen. De splitsing van Brussel-HalleVilvoorde, de vorming van een nieuwe regering, de NMBS belooft stiptere treinen en de Rode Duivels zullen zich nog eens plaatsen voor een groot tornooi. Spijtig genoeg konden niet alle verwachtingen worden ingelost. En zo werd 2011 op sommige vlakken ook het jaar van gemiste kansen. Maar voor het FWO was het vooral een jaar met een blik op de toekomst. In juni keurde de Raad van Bestuur het nieuwe beleidsplan 2012-2016 goed. En in november ondertekenden de secretaris-generaal en ikzelf samen met minister Lieten de nieuwe beheersovereenkomst. Het beleidsplan zet de bakens uit voor de komende 5 jaar. De basiskoers blijft ongewijzigd: het stimuleren van excellent, internationaal competitief fundamenteel onderzoek in Vlaanderen, en een daarmee gepaard gaand onderzoekersvriendelijk beleid. Het nieuwe plan betreft dan ook vooral de hefbomen waarmee deze strategische doelstellingen nog beter waargemaakt kunnen worden. FWO internationalisering blijven stimuleren. Internationalisering vormt meteen ook de rode draad doorheen dit jaarboek. In een ander speerpunt wil het FWO via een doorgedreven gender- en diversiteitsbeleid drempels voor onderzoekers wegnemen. Tenslotte zal het FWO krachtig communiceren over fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en zo een promotor zijn voor de maatschappelijke uitstraling ervan. Belangrijke thema’s hier zijn onder andere de garantie van aanvaardbare slaagkansen en de verdere uitbouw van transparante selectie- en evaluatieprocedures. Verder wil het Het FWO blijft in de eerste plaats trouw aan zijn basismissie, die in het fundamenteel onderzoek ligt. 9 FWO Jaa rbo ek 201 1 Elk jaar financiert het FWO de beste onderzoekers binnen Vlaanderen op basis van een interuniversitaire competitie met wetenschappelijke excellentie als enige criterium. Dit doen we al meer dan 80 jaar. Het initiatief komt van de onderzoeker zelf, enkel gedreven door zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid (bottom-up en curiosity driven). In dit kader kreeg het FWO het afgelopen jaar twee maal goed nieuws van zijn bevoegde minister. Begin mei kende de Vlaamse Regering het FWO een budgetverhoging voor 2011 toe van 10,3 miljoen euro. Hiermee werden meer dan 100 extra onderzoekers gefinancierd op diverse wetenschappelijke projecten. De slaagkans voor ingediende projectvoorstellen steeg hiermee terug tot bijna 20%. Om op Europees niveau te blijven meespelen, zal Vlaanderen zich ook moeten kunnen richten op de sleuteldomeinen waar het een competitief voordeel kan opbouwen en internationaal mee kan scoren. Dit resulteerde in het speerpuntenbeleid van de Vlaamse Regering, zoals onderschreven in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014, en verder werd uitgewerkt in zes multidisciplinaire innovatie­ knooppunten ter invulling van de VIA-doorbraak Innovatiecentrum Vlaanderen. Eind september volgde opnieuw goed nieuws. Voor 2012 investeert de Vlaamse Regering 14 miljoen extra in het FWO. Dit geld zal enerzijds gebruikt worden voor de steun aan de onderzoeksmandaten en -projecten. Het FWO zal met dit geld ook kunnen inzetten op de prioriteiten van het beleidsplan 2012-2016. Hoewel het innovatieknooppuntenbeleid duidelijk verschilt van de missie van het FWO, bouwen de innovatieknooppunten onvermijdelijk verder op de excellentiebasis van kennisgrensverleggend, fundamenteel onderzoek. De Vlaamse regering erkent duidelijk de belangrijke rol van het FWO in het leggen van de fundamenten voor dit speerpuntenbeleid. Het doet me dan ook bijzonder veel plezier dat de Vlaamse Regering in tijden van economische crisis haar geloof in creatief en innovatief talent bestendigt. Het groeitraject zorgt ervoor dat het FWO verder zal kunnen bouwen aan de fundamenten van onze kennismaatschappij en de innovatieve sterkhouders van morgen. Hiermee blijft het zorgen voor een toekomst vol grote verwachtingen. 10 FWO Jaa rbo ek 201 1 prof. Mark Waer Voorzitter FWO Rector KU Leuven 11 FWO Jaa rbo ek 201 1 “Flight attendants/Cabin Crew, please prepare for gate departure.” 12 FWO Jaa rbo ek 201 1 Grensverleggend onderzoek FWO, de katalysator voor internationalisering 13 FWO Jaa rbo ek 201 1 Bart Nicolaiï Kaapstad, Zuid-Afrika “In internationale samen­ werkings­­projecten is het van groot belang om vooraf je onderzoekspartner te kennen”. Met de steun van het FWO trok professor Bart Nicolaï in 2005 met vrouw en kinderen voor drie maanden naar Stellenbosch, Zuid-Afrika. Hij kende de universiteit van een vorig, kleinschalig project voor uitwisseling van doctoraatsstudenten. Dit verblijf kaderde binnen zijn gewoonte om elke jaar tenminste een maand aan een buitenlandse universiteit aan onderzoek te doen. Maar dit keer zat er meer in. Hij wilde namelijk polsen of er met de universiteit van Stellenbosch een meer structurele samenwerking op poten kon gezet worden. Als bio-ingenieur is Nicolaï gespecialiseerd in technieken om de kwaliteit van groenten en fruit na de oogst te meten. Tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrika vroeg hij zich af of het niet de moeite waard zou zijn om de opeenvolgende oogstseizoenen in Vlaanderen en in Zuid-Afrika aan te wenden en zo op één jaar tijd twee gelijkaardige onderzoeksexperimenten te kunnen uitvoeren. In Vlaanderen worden appelen en peren namelijk geoogst in september en in ZuidAfrika in maart. Zijn idee werd plots heel concreet toen bleek dat het FWO Zuid-Afrika had uitgekozen voor bilaterale samenwerkingsakkoorden met de National Reseach Foundation (NRF). En het wilde nu juist lukken dat professor Linus Opara, de man aan het hoofd van het labo in Stellenbosch waar hij onderzoek deed, binnen het NRF de South African Chair in Postharvest Technology bekleedde. Een topreferentie. 14 FWO Jaa rbo ek 201 1 Het moet klikken “In internationale projecten zoals het onze, is het van groot belang om vooraf je onderzoekspartner te kennen. Je moet niet alleen wetenschappelijk overeenkomen, maar ook als persoon. Als je op bezoek gaat en het klikt niet op persoonlijk vlak, dan is het ook moeilijk om constructief samen te werken. Dat weet ik uit eigen ervaring”, aldus Nicolaï. Maar Nicolaï kende Linus Opara al een aantal jaren als auteur van wetenschappelijke artikels en had hem al enkele malen ontmoet op internationale conferenties. Opara is Nigeriaan, promoveerde aan de Massey University in Nieuw-Zeeland, had enkele jaren voor de FAO gewerkt en werd daarna professor aan de universiteit van Stellenbosch. Nicolaï: “Ik kende hem en ook de kwaliteit van zijn onderzoek. Ik wist dat het goed zat”. In 2010 keurde het FWO het project “Nondestructive measurement of quality attributes of citrus fruit” goed in het kader van een bilaterale onderzoekssamenwerking tussen de KU Leuven en de universiteit van Stellenbosch. MeBios is de Leuvense afdeling waar Nicolaï en zijn team de bewaring en kwaliteit van groenten en fruit onderzoeken. De laatste jaren hebben ze een grote expertise uitgebouwd in twee zeer specifieke niet-destructieve meettechnieken. Nicolaï: “Met nabij-infraroodreflectantiespectroscopie kunnen we het suikergehalte van vruchten meten zonder ze open te snijden. En daarnaast doen we in het kader van Europese projecten metingen met computertomografie. Dat is een techniek om met behulp van X-stralen vruchten te scannen voor interne gebreken, bijvoorbeeld de korreligheid van het vruchtvlees van sinaasappel. Vruchten met dat gebrek smaken droog en zijn dus niet voor consumptie geschikt”. Bewezen meerwaarde Voor Nicolaï en zijn team is de fruitteelt in Zuid-Afrika een heel interessante sector. Want met dat soort van projecten komen ze in zeer nauw contact met Zuid-Afrikaanse bedrijven die kampen met gelijkaardige problemen van bewaring en kwaliteit, maar die vaak heel andere bewaar- en meettechnieken gebruiken. Nicolaï: “Dankzij het FWO kunnen we uitwisselingen organiseren. Master- en doctoraatsstudenten van bij ons werken samen met onderzoekers in Stellenbosch om daar de nabij-infraroodtechniek toe te passen op citrusvruchten. Onderzoekers uit Stellenbosch komen hier computertomografie leren omdat ze in Stellenbosch geen ervaring met deze techniek hebben. Technologietransfer heet dat. Door beide technieken te combineren, krijgen we een zeer goed zicht op de kwaliteit van de Zuid-Afrikaanse fruitteelt. En tot slot is het ook belangrijk dat we met dit project veel nieuwe kennis kunnen opdoen die dan kan ingebouwd worden in sorteerlijnen of om de bewaaromstandigheden van citrus in Zuid-Afrika te verbeteren”. 15 FWO Jaa rbo ek 201 1 Nicolaï is zeer tevreden over de samenwerking met Stellenbosch. “Zuid-Afrika is een heel bijzonder land”, getuigt hij. “Het apartheidsregime is weliswaar verleden tijd, maar de gevolgen zijn nog steeds erg zichtbaar en voelbaar. De streek van de westelijke Kaap komt erg Europees over. Maar in het noorden en noordoosten wordt je geconfronteerd met toestanden van een ontwikkelingsland. Toen ik einde van de jaren 1990 voor het eerst in Stellenbosch kwam, was de universiteit nog bijna volledig blank. Intussen rukt de afrikanisering langzaam maar zeker op. Toch is de scheiding tussen blank en zwart nog niet weg. De groep rond Linus Opara bijvoorbeeld bestaat volledig uit zwarten en kleurlingen; andere onderzoeksgroepen bestaan dan weer bijna uitsluitend uit blanken. Dat komt vreemd over omdat wij denken dat alles nu gemengd is. Dat is vooralsnog niet zo”. Afrikaanse flexibiliteit De manier waarop alles wordt georganiseerd vindt Nicolaï behoorlijk goed. De informatisering van de administratie loopt volgens hem wel wat minder efficiënt dan bij ons. “Maar problemen worden er gemakkelijker opgelost met een eenvoudig telefoontje en die zo typische Afrikaanse flexibiliteit”, stelt hij. “Stellenbosch mag je gerust vergelijken met een universiteit als Leuven. De laboratoria draaien er zoals bij ons, ondanks dat de apparatuur vaak minder geavanceerd is. Dat is een budgettaire kwestie. Een groot probleem zijn de trage internetaansluitingen en dataverbindingen”. Hoe ervaren studenten de cultuurverschillen tussen Europa en Zuid-Afrika? Nicolaï: “Zuid-Afrikaanse promotoren zitten in internationale netwerken, nemen deel aan internationale congressen en zijn dus meestal vertrouwd met hoe het eraan toe gaat in Europa, de Verenigde Staten en Azië. Voor uitwisselingsstudenten daarentegen is de confrontatie meestal groot. Zeker voor zwarte studenten. Velen komen immers uit families met heel beperkte middelen en zijn nooit buiten Zuid-Afrika geweest. Het is voor hen al een hele prestatie om aan een universiteit te kunnen studeren en onderzoeker te worden. Als zij naar hier komen, dan is dat voor hen een grensverleggende ervaring”. Bart Nicolaï is erg opgetogen over de financiering van samenwerkingsprogramma’s door het FWO.” Op die manier kun je eigen onderzoek een internationale dimensie geven”, onderstreept hij. “Je krijgt dan de kans om goede onderzoeksgroepen uit te kiezen en in je project te integreren. Dan wordt je actieradius plots veel groter. Hoe vaak gebeurt het niet dat je onverwacht contact legt met een onderzoekspartner van een buitenlandse universiteit of onderzoeksgroep, maar dat je de uitwisseling tussen de plooien door moet organiseren omdat er geen structurele financiering voor is”. Internationale dimensie 16 FWO Jaa rbo ek 201 1 “Een tijdje geleden ontmoette ik op een internationaal congres in China iemand die bewaaronderzoek deed rond sinaasappelen in Valencia, Spanje. We spraken af dat haar labo ons stalen zou opsturen om de kwaliteit en de gebreken van de befaamde Valencia-sinaasappel met onze technieken te onderzoeken. We hebben die partner officieus en onbezoldigd in ons bilateraal project mee opgenomen. Ik ben er zeker van dat daaruit interessante publicaties zullen voortvloeien. Met dezelfde middelen wordt ons initieel project dus groter. Zo werkt dat en dat is boeiend”. m Universiteit van Stellenbosch, Kaapstad, Zuid-Afrika jZicht op de Tafel- berg, Kaapstad, Zuid-Afrika 17 FWO Jaa rbo ek 201 1 Anabela Resende da Maia Portugal Verenigde Staten “Fascinerend hoe een zeepaardje zijn staart kan krullen”. Mobiliteit van onderzoekers zorgt voor brain circulation, een belangrijke voorwaarde om de grenzen van kennisoverdracht te verleggen. Tot oktober 2011 was het Visiting Postdoctoral Fellowship een van de voornaamste instrumenten voor onderzoeksmobiliteit, naast het Odysseusprogramma. Wil een onderzoeksgroep een postdoctoraal onderzoeker uitzenden of aantrekken, dan is voortaan het Pegasusprogramma het geijkte vehikel. Dr. Anabela Resende da Maia was de laatste onderzoeker die met een Fellowship de kans kreeg om een heel jaar in Vlaanderen aan onderzoek te doen. In augustus 2011 behaalde Anabela Resende aan de universiteit van Rhode Island, Verenigde Staten, een PhD met een studie over de functionele morfologie van de rugvin van de haai. Daarmee was Resende niet aan haar proefstuk toe. Sinds haar licentiaatsdiploma in 2004 aan de universiteit van Lissabon had deze Portugese onderzoekster al heel wat watertjes doorzwommen in de mariene biologie. Ze deed onder meer ervaring op aan het Panama City Laboratory, het Oceanografisch Instituut van Lissabon, de Portugese Elasmobranch Association, het Mote Marine Laboratory in Florida, VS en de universiteit van Rhode Island. Hoe zeedieren bewegen is een passie die als een rode draad doorheen heel haar onderzoekscarrière loopt. 18 FWO Jaa rbo ek 201 1 Toen ze aan Rhode Island doctoreerde, stelde haar promotor haar op een congres voor aan de Gentse bioloog Dominique Adriaens. “De wereld van de functionele morfologie is een kleine familie”, vertelt Resende. De Verenigde Staten zijn daar zeer sterk in. Ook Gent en Antwerpen hebben daarin een reputatie. Adriaens is inmiddels een zeer gerespecteerd onderzoeker en staat bekend als een wereldautoriteit in de morfologie en histologie van zeefauna, zoogdieren, amfibieën en reptielen. “Op die conferentie vertelde hij me dat hij op zoek was naar iemand die vertrouwd was met kinematica voor een project rond de bewegingen van de staart van zeepaardjes. Ik was meteen verkocht”. Zeepaarden­ staartjes Wat is dan zo boeiend aan de studie van zeepaardenstaartjes? “Wel”, zegt Resende, “de grote vraag is hoe de morfologie van een dier overeenkomt met zijn gedrag. Om dat te weten te komen doet de functionele morfologie een beroep op een aantal subdisciplines zoals biomathematica en biomechanica, en expertise uit de ingenieurswetenschappen. Ik heb me tot nu altijd bezig gehouden met haaien. Zeepaardjes zijn iets totaal anders. Daar gelden andere wetten en dus ook andere technieken om die morfologie te bestuderen. Hoe gebruikt een zeepaardje zijn staart? Kinetisch is dat zeer complex. Wat mij in het project van Adriaens zo sterk aantrok, waren de nieuwe technieken die ik kon leren. Mijn verblijf in Gent bleek in ieder geval een uitstekende keuze”. Niet alleen biologen zijn geboeid in de strategieën van dieren om bepaalde bewegingsproblemen op te lossen. “Ook ingenieurs”, zegt Resende. “Er zijn nogal wat studies over evolutionaire ontwikkelingen bij dieren waarvan de resultaten een toepassing vinden in de industrie. Hoe produceren spinnen ijzersterke webben? Hoe maken rupsen zijde? Hoe gebruiken gekko’s hun poten om omgekeerd en verticaal op de gladste wanden te kruipen? Zo ontdekte men dat de bulten op de vinnen van walvissen het water kanaliseren zodat er minder wrijving ontstaat bij het zwemmen. Dat fenomeen heeft men toegepast op ventilatoren om de luchtstroom beter te kanaliseren. Ik las onlangs een artikel over een kippenkwekerij waar een proefproject loopt met zulke ‘gebulte’ ventilatoren. Uit tests bleek dat de energiewinst opvallend hoog was”. Valorisatie Resende zal de resultaten van haar onderzoek in juli voorstellen op een congres in Luik. In haar studie observeerde ze hoe zeepaardjes hun staart gebruiken om zich vast te klampen en los te maken. “Fascinerend hoe het diertje zijn staart kan krullen”, vertelt Resende. “Op basis van het kinematisch onderzoek van die bewegingen kunnen we achterhalen welke spieren het zeepaardje gebruikt en hoe het zijn staart beweegt. Zo ontdekten we dat het zijn staart niet alleen ventraal buigt, maar ook lateraal. Dat hadden we niet verwacht. In de literatuur stond het tot nu toe ook nergens beschreven. Voor ingenieurs is dat heel interessante informatie. Want, als het aankomt op de ontwikkeling van een model, dan kunnen onze gegevens gebruikt worden om hun gegevens te valideren. Op die manier kunnen we parameters vereenvoudigen of nieuwe maken om te komen tot een zo realistisch mogelijk model”. 19 FWO Jaa rbo ek 201 1 Voor de ontwikkeling van modellen werkt Resende samen met Ibitech, het Institute of Biomedical Technology van de Gentse universiteit. Ibitech beweegt zich in het gebied van de biomedische engineering en onderzoekt de eerste fasen van mogelijke toepassingen. Daar gebeurt ook de prototyping in geval een bedrijf geïnteresseerd is in de ontwikkeling van een nieuw product. Resende’s bureau ligt op de derde verdieping van een gebouw uit de jaren 1960, aan de botanische tuin van de Gentse universiteit. Een volgestouwd lokaal dat ze deelt met een paar collega’s. Haar zeepaardjes zijn ondergebracht in een grote waterbak in een kelder van een aanpalende vleugel. In vergelijking met de universiteiten in de VS vindt ze de werkruimten hier eerder klein. “Dat komt omdat de campussen in Europa vaak in de stad zelf liggen”, zegt ze. “Dat heeft ook enorme voordelen. Je wordt opgeslorpt door het studentenleven. Je leeft midden tussen historische gebouwen en tegelijk beschik je over de meest geavanceerde technologieën. De levenskwaliteit in Vlaanderen is gewoon geweldig. Het leven is hier ook een pak goedkoper dan in de VS en zelfs in Lissabon, Portugal”. Levens­ kwaliteit Ook over de aanpak en de begeleiding van het FWO is ze opgetogen. Zelf kreeg ze tijdens haar opleiding een doctoraatsbeurs van de Portugese Science and Technology Foundation, en een Fulbright grant. In vergelijking met de VS en Portugal vindt ze het beleid hier veel flexibeler. Resende: “Er is veel meer diversiteit, zowel in de programma’s als in de doelgroepen die men wil aantrekken. In Portugal is er elk jaar een enkele oproep voor projecten en een enkele oproep voor postdoctorale onderzoekers en doctoraatsstudenten. Dat beperkt de mogelijkheden. In de VS zijn de initiatieven van de National Science Foundation enkel toegankelijk voor Amerikaanse burgers. Ik heb geluk gehad dat ik hulp kreeg van mijn promotor. In de VS is de onderzoeksmarkt heel competitief en iedereen vecht om een stukje van de koek te krijgen”. jUniversity of Rhode Island, Rhode Island, Verenigde Staten In september stopt Resende’s onderzoeksbeurs. Ze kreeg een aanbod om postdoctoraal onderzoek te doen aan Tufts University in Boston, VS De technieken die ze hier geleerd heeft zal ze daar kunnen gebruiken voor onderzoek naar het gedrag van vissen als gevolg van de stroming veroorzaakt door waterturbines. Vooral de kennis en ervaring die ze opgedaan heeft in de samenwerking met Ibitech zal van pas komen. Resende: “Vooral het gebruik van gegevens uit mijn kinematisch onderzoek voor de validatie van modellen is een meerwaarde die ik hier in Gent heb meegekregen. Mijn onderzoeksmandaat in Gent loopt ten einde, maar ik ben ervan overtuigd dat we verder zullen samenwerken. Het onderzoek aan Tufts vertoont immers veel verwantschap met wat ik hier gedaan heb”. 20 FWO Jaa rbo ek 201 1 jProvidence, Rhode Island, Verenigde Staten 21 FWO Jaa rbo ek 201 1 Annemie Bogaerts Dalian, China “Zonder het FWO was dit soort van onderzoek gewoon niet mogelijk geweest”. Een paar internationale congressen en het bezoek van twee postdoctorale onderzoekers van de University of Technology van Dalian, China, aan de Antwerpse onderzoeksgroep van professor Annemie Bogaerts. Dat volstond om tussen het FWO en het Chinese Ministerie voor Wetenschap en Technologie (MOST) een succesvolle samenwerking tot stand te brengen in het domein van de plasmachemie. Plasmachemie is een zeer gespecialiseerde niche in het brede gebied van de microelektronica. De Antwerpse onderzoeksgroep PLASMANT (Plasma, Laser Ablation and Surface Modeling – ANTwerp) van professor Annemie Bogaerts behoort tot de wereldtop. Bogaerts en haar team simuleren via computermodellen het gedrag van complexe gasmengsels in een plasmareactor. De interactie tussen de gasdeeltjes veroorzaakt chemische reacties. Door dit proces zeer nauwkeurig te sturen, worden de nanokanaaltjes geëtst die de bedding vormen voor geïntegreerde schakelingen op computerwafers. De dichtheden van de gasdeeltjes, de fluxen naar het oppervlak, de opgewekte energiestromen, de diepte van de kanaaltjes… het wordt allemaal minutieus berekend, geanalyseerd en beschreven. 22 FWO Jaa rbo ek 201 1 Complemen­ tariteit Maar al die computer-gesimuleerde onderzoeksresultaten moeten ook experimenteel gevalideerd worden. “Wij zijn een simulatiegroep en hebben geen expertise in huis voor verdere validatie”, zegt Bogaerts. “Daarom zijn we constant op zoek naar groepen die onze resultaten experimenteel kunnen toetsen in een labo”. Omdat PLASMANT internationaal tot de bekendste groepen behoort in het gebied van het plasmaonderzoek, ontvangt professor Bogaerts regelmatig sollicitatiebrieven van postdoctorale onderzoekers. “Op een dag kreeg ik een mail van een onderzoeker die gedoctoreerd had bij professor You-Nian Wang aan de University of Technology uit Dalian, China. De groep van Wang is gespecialiseerd in de fysische aspecten van plasmaonderzoek en de validatie ervan in een laboratoriumomgeving. Heel complementair dus aan onze eigen onderzoeksactiviteit. Dankzij een ander FWO-budget kon ik hem engageren. Door hem zijn we in contact gekomen met professor Wang zelf. We hebben Wang nadien leren kennen en waarderen via publicaties en presentaties op internationale congressen. Dat was het begin van onze samenwerking”. In 2010 lanceerde het FWO een oproep voor bilaterale samenwerkingsverbanden in de micro-elektronica. “Meestal zijn de onderzoeksdomeinen breed geïnterpreteerd, maar dit keer was de oproep zeer niche-gericht”, zegt Bogaerts. “Het samenwerkingsverband met Dalian loopt af in september 2012. Het resultaat mag er zijn. Zowel de groep van Wang als de onze publiceert regelmatig, maar tot nu toe hadden we niets samen gedaan. Sinds de start van de samenwerking realiseerden we in totaal vijf gemeenschappelijke publicaties, allen het resultaat van complementair onderzoek. Dat is echt bijzonder. Zonder het FWO was dit soort van onderzoek gewoon niet mogelijk geweest”. Open samenwerking Ondanks de grote afstand verloopt de samenwerking zeer vlot. De communicatie gebeurt vooral via mail en skype. “Via skype kun je veel bespreken. Als wij simulaties hebben gedaan, dan sturen wij onze data door en zij sturen hun experimentele data aan ons door. Daarna discussiëren we erover via skype of e-mail. Ook paragrafen voor artikels worden over en weer gemaild en besproken. Wang en zijn medewerkers spelen kort op de bal. Dat is heel aangenaam. We zijn geen competitors, maar co-auteurs”, onderstreept Bogaerts. Het enige verbeterpuntje in de uitstekende samenwerking is het Engels. “Ik merk’, zegt Bogaerts, “dat ik kritischer ben in de beoordeling van teksten dan de groep van Wang. Het is vooral een taalprobleem, denk ik. Engels is voor Chinese onderzoekers blijkbaar toch niet zo’n evidente zaak. Ik vraag vaak om verduidelijking. Maar meestal aanvaarden ze mijn correcties en suggesties”. 23 FWO Jaa rbo ek 201 1 k Dalian, China Continuiteit Intussen worden de banden ook in de praktijk nauwer aangehaald. Zo organiseerde de groep van Wang vorig jaar een conferentie in Dalian. Bogaerts stuurde er een delegatie van twee postdocs en één doctoraatsstudent naartoe, die allen een presentatie gaven, één zelfs op uitnodiging. En in juli van dit jaar ontvangt Antwerpen een Chinese groep van zes onderzoekers op een klein symposium over plasmachemie. Door de vlotte samenwerking en de wederzijdse contacten en bezoeken, groeide het plan om een nieuw samenwerkingsverband op te zetten. “Omdat ons complementair onderzoekswerk zo vruchtbaar is en het samenwerkingsverband in september afloopt, heb ik Wang gevraagd of hij de huidige samenwerking wilde verderzetten. Hij heeft haast onmiddellijk ‘ja’ geantwoord. Ik heb dan een eerste projectvoorstel uitgeschreven voor complementair onderzoek van plasma’s in nieuwe gasmengsels die in aanmerking komen voor het etsen van grotere wafers. Wang’s groep was er direct voor te vinden”. Want de ontwikkeling in de micro-elektronica staat natuurlijk niet stil. IMEC werkt momenteel aan 300 mm-wafers. Op termijn evolueert men naar 450 mm. Dat stelt zware eisen op het vlak van de uniformiteit. De chips in het midden van de wafer moeten immers dezelfde eigenschappen hebben als aan de zijkant. Bogaerts: “Ook hier is simulatie van het chemisch proces van de gasmengsels aan de orde om de uniformiteit van de chips voor die grotere wafers te optimaliseren. Daarna moeten onze onderzoeksresultaten ook in het labo experimenteel gevalideerd worden. En dat kan enkel via een samenwerkingsverband met een ervaren groep. Het ligt dus voor de hand dat we opnieuw op het FWO een beroep zullen doen om de continuïteit van ons onderzoek veilig te stellen”. 24 FWO Jaa rbo ek 201 1 m Zhongshan plaza, Dalian, China 25 FWO Jaa rbo ek 201 1 Leen Slaets Dusseldorf, Duitsland “Uit korte verblijven in het buitenland groeien vaak interessante mogelijkheden”. Leen Slaets trok in april 2011 voor zes maanden naar de Heinrich Heine Universiteit in Düsseldorf, Duitsland. Ze wilde nieuwe paden verkennen in het onderzoek waar ze haar hart aan verpand had: de rol van oncostatine in het herstel van hersenletsels bij MS-patiënten. Düsseldorf overtrof haar verwachtingen. Ze werd niet alleen ingewijd in nieuwe onderzoekstechnieken. Ze kreeg er vooral ook de kans om haar blikveld op samenwerking in de onder­ zoeks­wereld te verruimen. Na haar doctoraat in 2004 kon Leen Slaets aan de slag in het Biomedisch Onderzoeksinstituut (BIOMED) van de Universiteit Hasselt. Multiple Sclerose ontstaat wanneer het afweersysteem van de mens faalt en de hersenen daardoor schade oplopen. Wat gebeurt er precies in dat afweersysteem en wat is daarbij de rol van oncostatine? Op vijf jaar tijd had Leen Slaets voor haar onderzoek alle technieken benut waarover het BIOMED beschikte. Wilde ze haar grenzen verleggen, nieuwe technieken leren kennen, verse lucht inademen, dan moest ze ook letterlijk de grens over. 26 FWO Jaa rbo ek 201 1 Keuzes Slaets: “Wat moest ik doen? Mijn contract aan het BIOMED stopzetten en in het buitenland helemaal opnieuw beginnen? Wil je als onderzoeker in het buitenland werken, dan moet je al veel geluk hebben dat het onderzoek daar goed verloopt en er publicaties uit voortkomen. Maar als dat niet het geval is en je met lege handen terugkomt, dan sta je daar en is het gokken of je hier opnieuw aan de slag kunt”. Slaets’ onderzoek aan het BIOMED liep vrij goed. Bovendien was ze op het einde van haar doctoraat een aantal pistes op het spoor gekomen waarvan ze overtuigd was dat ze een of meerdere publicaties zouden opleveren. “In sommige labo’s gaat het er heel anders aan toe dan hier. De concurrentie is er hard. Hier is de sfeer zeer constructief. Ik werkte hier graag. Dat wilde ik niet zomaar achterlaten”, vertelt ze. Via een aantal professoren kreeg Slaets te horen dat het FWO beurzen toekent aan onderzoekers die voor een korte periode naar het buitenland willen, op voorwaarde dat ze een contract hebben met een Vlaamse universiteit. Dat leek voor haar de ideale oplossing. Ze kon naar het buitenland om nieuwe technieken te leren en haar horizont te verbreden en tegelijk hoefde ze haar biotoop aan het BIOMED niet achter te laten. Slaets: “Ik zou kunnen terugkeren naar de groep waar ik altijd graag gewerkt heb en zou er een stukje werkzekerheid bovenop krijgen”. lRijntoren, Dusseldorf, Duitsland In haar zoektocht naar een geschikte plek had Slaets haar zinnen gezet op een onderzoeksgroep aan het departement Neurologie van de Heinrich Heine Universität in Düsseldorf. Een labo dat onderzoek doet naar de mechanismen die betrokken zijn bij het herstel van de hersenen bij MS-patiënten. Heel complementair dus aan het onderzoek van Slaets. De groep was opgericht door een Duitse prof uit Berlijn, een collega van een van haar professoren aan het BIOMED. 27 FWO Jaa rbo ek 201 1 Slaets kreeg de informatie dus uit de eerste hand en wist dat ze er hoogstaand onderzoek verrichten. Ook de sfeer zou er goed en heel collegiaal was. Precies wat ze zocht. Ze werd uitgenodigd naar Düsseldorf voor een presentatie van haar onderzoek en goed bevonden. Na indiening van een uitvoerig dossier kreeg ze ook van het FWO groen licht. “Ik heb enorm veel geleerd van de manier waarop Duitsers met onderzoek omgaan. ”, aldus Slaets. “Om een onderzoeksitem op een efficiënte manier te behandelen met het oog op een toppublicatie, kijken ze eerst naar de technieken en de middelen die ze daarvoor nodig hebben. Dan gaan ze na of ze die ook effectief kunnen krijgen. Nu zijn bij neurologisch onderzoek dierproeven onontbeerlijk, meestal op muizen. Ofwel om een stof, bijvoorbeeld oncostatine, te injecteren in diercellen en zien wat het effect is. Ofwel om een bepaald gen of een receptor uit te schakelen. Daarvoor maakt men gebruik van transgene of knock-out muizen. Maar die zijn niet gemakkelijk te vinden. Het kost jaren werk om zo’n muis te maken. Vaak zit er een octrooi aan vast. Laboratoria zijn dus niet bepaald happig om ze vrij te geven. De groep in Düsseldorf checkt dus eerst of ze zo’n muis kunnen krijgen. Vinden ze die niet, dan wordt zo’n onderzoeksproject niet opgestart. Want, zo redeneren ze, anders kun je nooit die experimenten doen die nodig zijn om een publicatie in een topblad te halen”. Cultuur­ verschillen Zo had ik zelf mijn onderzoek nooit aangepakt, zegt Slaets. “Neem oncostatine. Eerst ging ik na of onderzoek met die stof interessant is. Dan testen we ze uit in cellen of diermodellen. Komen daar resultaten uit, pas dan ging ik op zoek naar een knock-out muis om het onderzoek verder te zetten. De groep in Düsseldorf neemt de beslissing over de relevantie van een onder­zoeksproject in het beginstadium. Maar als het ‘ja’ is en men gelooft erin, dan wordt de hele onderzoeksgroep op het project gezet en krijgt elke onderzoeker een stukje van de grote onderzoeks­taart. Ook dat is anders op BIOMED. Hier heeft elke onderzoeker zijn eigen onderwerp binnen het grotere geheel. Op menselijk vlak vind ik dat veel fijner. Als een onderzoeker op BIOMED in zijn domein een ontdekking doet, dan wordt hij of zij de eerste auteur van de publicatie. In Düsseldorf werken meerdere mensen aan een publicatie en wordt de eerste auteur op het einde gekozen door de prof. Als onderzoeker mag je blij zijn als je naam in de lijst opgenomen wordt”. Toen Slaets naar Düsseldorf trok, had ze een aantal stalen van oncostatine meegenomen. Ze wilde de stof meteen uittesten in de experimenten met de technieken die ze daar wilde leren en nadien in haar eigen onderzoek aan het BIOMED integreren. “Die experimenten leverden heel wat nieuwe bevindingen op”, getuigt ze. “Dat hadden ze in Düsseldorf niet verwacht. Ze ronden momenteel nog de laatste experimenten af, want zes maanden waren te kort om alles af te werken. De resultaten zullen verschijnen in een gezamenlijke publicatie. En het is de bedoeling dat ik eerste auteur word”. Kennis­ overdracht 28 FWO Jaa rbo ek 201 1 Wat Slaets ook opviel was dat de postdocs in het Düsseldorfse labo dag in dag uit instaan voor de begeleiding van de doctoraatsstudenden. Ze helpen ze meteen als ze met hun onderzoek vast zitten: “Bij ons begeleidt een prof een aantal doctoraatsstudenten, maar die heeft natuurlijk nog veel andere verantwoordelijkheden. Er worden wel suggesties gegeven, maar een student kan soms lang in het duister tasten als hij strop zit. Dat heeft natuurlijk te maken met het systeem van de UHasselt. Wij hebben er een pak onderwijstaken bij. De postdocs in Düsseldorf kunnen zich full-time aan onderzoek wijden”. Eens terug in Hasselt, heeft Slaets’ verhaal een hele discussie op gang gebracht tussen postdocs en professoren. Slaets: “We proberen op Biomed ons onderzoek steeds verder te verbeteren. We kunnen daarbij leren van andere labo’s en de goede punten overnemen.De conclusie hier was dat we de werking in ons labo zouden behouden, maar toch ook rekening zouden houden met een aantal accenten uit de Duitse aanpak. Ieder zijn/haar eigen verhaal dus, maar toch meer aandacht voor samenwerking, elkaar helpen en ondersteunen als een onderzoeker een interessant resultaat boekt of een interessante piste ontdekt heeft. En in de toekomst zullen postdocs meer ingeschakeld worden om doctoraatstudenten sneller verder te kunnen helpen”. Maar er is meer. Iedereen was zo opgezet met het onderzoek, dat Slaets en haar Duitse collega’s een aanvraag voorbereiden voor een echt samenwerkingsverband. Slaets: “Uit dat soort van korte verblijven in het buitenland groeien vaak interessante mogelijkheden. Sinds mijn terugkeer zijn er nu ook contacten met Düsseldorf over heel andere onderzoekslijnen. Gewoon omdat ik daar verteld heb wat hier in Hasselt gebeurt. De prof aan het Duitse labo is ook neuroloog aan een plaatselijk ziekenhuis. Via hem kunnen we extra stalen van MS-patiënten krijgen. En stalen zijn nog steeds een beperkende factor in ons onderzoek. Eerst wachten op stalen, dan cellen delen en die vervolgens verdelen onder de onderzoekers die ermee willen werken. Met Düsseldorf hebben we nu een concrete afspraak om meer stalen aan ons te leveren”. Wat een bezoekje van zes maanden niet teweeg kan brengen. jDüsseldorf, Duitsland 29 FWO Jaa rbo ek 201 1 Sofie Kuppens Boston, Verenigde Staten “Het is een professionele meerwaarde en persoonlijke verrijking als je in het buitenland een jaar postdoctoraal onderzoek hebt gedaan bij een toponderzoeker”. Hoe kan een arts of therapeut weten welke psychotherapeutische behan­ deling voor een patiënt de goede is? Ermee beginnen en zien wat het geeft? Liefst niet. Clinici wensen hun behandelingen te baseren op de best beschikbare informatie over de effectiviteit ervan. Sofie Kuppens optimaliseert sinds enkele jaren methoden om resultaten van studies te synthetiseren. Ze past deze methoden ondermeer toe in het gebied van effectiviteitstudies over psychotherapeutische behandelingen bij kinderen en jongeren. Met een FWO-beurs trok ze van februari tot december 2011 naar het Judge Baker Children’s Center van Harvard Medical School, in Boston, VS Ze kreeg er de kans om samen te werken met John Weisz, architect van een van de grootste databases van studies over de effectiviteit van psychotherapeutische behandelingen voor kinderen en jongeren. Wanneer weet je als clinicus dat er, over studies heen, voldoende informatie beschikbaar is om te besluiten dat een bepaalde psychotherapie waarschijnlijk leidt tot een vermindering van gedragsproblemen bij kinderen en jongeren? Voor ze naar Boston vertrok, deed Sofie Kuppens ruim twee jaar onderzoek naar de verdere ontwikkeling van methoden en technieken om op die vraag te kunnen antwoorden. Via publicaties leerde ze het werk van John Weisz kennen. “Weisz is een echte pionier en heeft een jarenlange ervaring op het vlak van psychotherapie bij kinderen en jongeren met gedrags- en emotionele problemen”, vertelt ze. 30 FWO Jaa rbo ek 201 1 “Hij is ook gekend voor het synthetiseren van resultaten over studies heen. Dat sloot dus perfect aan bij wat ikzelf deed, maar dan op een veel grotere schaal. Ik wilde mijn methode uittesten op de unieke en rijke databank die hij gedurende vijftien jaar onderzoek heeft opgebouwd. Die gegevensbank overkoepelt bijna vijfhonderd studies over psychotherapieën bij kinderen en jongeren die in de laatste vijf decennia werden uitgevoerd. Dat was een unieke kans om mijn eigen onderzoek een serieuze duw in de rug te geven”. Vanaf het moment dat Kuppens het eerste skype-gesprek had met Weisz is het heel snel gegaan. “Hij was onmiddellijk geïnteresseerd om samen te werken”, vertelt Kuppens. “Het enige wat er te doen stond, was drie referentiepersonen doorgeven en bij het FWO een aanvraag indienen voor een lang verblijf in het buitenland. Het was echt last-minute. De hele procedure, vanaf het eerste contact met Weisz en het indienen van mijn aanvraag, het verkrijgen van een visum, tot en met het zoeken naar een geschikte woonplaats heeft nauwelijks vijf maanden in beslag genomen. Het was natuurlijk handig meegenomen dat het FWO mij al kende via mijn driejarig postdoctoraal onderzoeksmandaat aan de KU Leuven. Het was dus verder bouwen op het onderzoeksproject dat ik al had uitgewerkt”. Vlotte Samenwerking Aan het labo van Weisz kreeg Kuppens het statuut van research scientist. Het wordt toegekend aan onderzoekers die een eigen onderzoeksproject hebben en zelf over de nodige middelen beschikken. Kuppens: “In tegenstelling tot de reguliere postdoctoraal onderzoekers die voor een prof werken, biedt dit statuut een vrij grote onafhankelijkheid. Je werkt niet in het kader van een project van de prof, maar je werkt met hem samen. Openheid is op dat vlak uiteraard heel belangrijk. Je wisselt wederzijds ervaring en informatie uit. Dat komt vooral tot uiting bij publicaties. Tijdens mijn verblijf hebben we gewerkt aan vier gezamenlijke publicaties. Ik was hoofdauteur voor de methodologisch gerelateerde publicaties. Maar als het ging over de inhoud, dan was Weisz de eerste auteur, ook al had ik een groot deel van de paper geschreven en de gegevensanalyse gedaan. Dat was de gangbare manier van werken binnen het lab”. “Het is zowel een professionele meerwaarde als een persoonlijke verrijking als je in het buitenland een jaar postdoctoraal onderzoek hebt gedaan bij een toponderzoeker”, getuigt Kuppens. “Als je als postdoc de kans krijgt, gewoon doen! Boston is een stad waar veel culturen samenkomen. De Greater Boston Area telt meer dan honderd universiteiten, colleges en onderzoeksinstituten. Een unieke ervaring, zowel op persoonlijk en sociaal vlak als professioneel. Mijn ervaring aan het labo van John Weisz was bijzonder verrijkend. Een heel jaar lang voltijds bezig zijn met onderzoek in het gezelschap van toponderzoekers. Ik kwam terecht in een omgeving met een uitmuntende professor, vijf postdocs en drie research scientists met een grote expertise in hun vakgebied, en daarnaast een hele staf research assistents”. Wat Kuppens opviel was de gedrevenheid waarmee jonge onderzoekers in de VS hun onderwijs- en onderzoekscarrière aanpakken. Vooral hun mobiliteit. In Vlaanderen kun je aan een en dezelfde universiteit probleemloos een bachelor en master halen en eventueel verder doctoreren. In de VS is dat niet zo. Leven aan een Amerikaans lab 31 FWO Jaa rbo ek 201 1 “Wat ik niet wist”, zegt Kuppens, “is dat studenten na hun bachelor meestal aan een of ander onderzoekslab gaan werken als research assistent. Want, om aan master of doctoraat te kunnen beginnen, moet je een aanbevelingsbrief kunnen voorleggen. Na een bachelor moet je namelijk opnieuw aanvragen indienen bij verschillende universiteiten in de hoop ergens toegelaten te worden. Hetzelfde voor een postdoc. Die mobiliteit is bij Amerikaanse studenten en onderzoekers ingebakken. Op die manier bouwen ze hun onderzoekscarrière uit. De concurrentie is op veel vlakken groter dan in Vlaanderen. Ook het werk staat bij hen centraal. Collega-onderzoekers namen zelden voor een langere periode verlof. Meestal wordt ook verwacht dat ze 24 uur op 24, 7 dagen op 7 beschikbaar zijn. Hun sociaal netwerk bestaat vaak ook voornamelijk uit hun collega’s van het labo”. Sinds Kuppens terug is in Europa, werd ze benoemd tot assistent professor aan de VU Amsterdam. Wat heeft ze uit Boston in haar bagage meegebracht? Kuppens: “In Leuven bouwde ik mijn eigen kleine databanken uit of gebruikte ik databestanden van collega’s of uit de literatuur. Het opzetten van grote databestanden kost namelijk veel tijd, mankracht en geld. In Boston was alle informatie al beschikbaar. Ik ben heel nauw betrokken geweest bij het beheer van die enorme databank van bijna vijfhonderd studies. Ik leerde de knelpunten en problemen kennen die verbonden zijn aan het opzetten en beheren van zulke grote databanken”. Rijke bagage Kuppens’ onderzoek is niet alleen gericht op het identificeren van onderzoeksprioriteiten, maar ook om de praktijk te ondersteunen. Dat is ook de grootste meerwaarde ervan. “Vooral voor clinici is het belangrijk om te weten wat de beste therapie is, voor wie en wanneer”, weet Kuppens. “Synthese en vergelijking van resultaten over studies heen kunnen heel praktische conclusies opleveren. Als uit zulke synthese blijkt hoe efficiënt een bepaalde therapie is bij bepaalde groepen van kinderen of jongeren en in welke omstandigheden, dan staan clinici al een hele stap verder”. Maar dit synthetiserend onderzoek levert ook informatie op over wat niet werkt en over de hiaten in de huidige kennis. Kuppens: “Onderzoeksgebaseerde psychotherapieën krijgen veel aandacht. Maar momenteel kunnen we niet met overtuiging stellen dat deze voor kinderen ook effectiever zijn dan de gangbare psychotherapieën. Zo zijn er nog heel wat andere blinde vlekken die voor verder onderzoek in aanmerking komen. In dat verband zijn niet alleen clinici vragende partij. Ook beleidsmensen kunnen die informatie gebruiken om te weten welk onderzoek maatschappelijk het interessantst of nuttigst is om te financieren”. 32 FWO Jaa rbo ek 201 1 jBoston, Verenigde Staten jUniversiteitsbuurt in Boston, Verenigde Staten En wat na Boston? Sofie Kuppens wil haar onderzoeksmethodiek verder optimaliseren zodat de beschikbare informatie in het vakgebied gemakkelijker toegankelijk wordt. Daarom heeft ze, samen met John Weisz, een gezamenlijke projectaanvraag ingediend bij de National Institute of Mental Health. Kuppens: “Daarbij zal ik mijn expertise inbrengen op het vlak van methodologie en gegevensanalyse en zal Weisz instaan voor de inhoudelijke aspecten”. 33 FWO Jaa rbo ek 201 1 Wim De Clercq Nederland, Vlaanderen “Als ik dit project niet had binnengehaald, dan zou ik me op mijn waarde als onderzoeker geklopt voelen”. De samenwerking tussen het FWO en de NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) in de cultuur- en de geesteswetenschappen is enigszins a-typisch. Het ene jaar is de ene organisatie verantwoordelijk voor beoordeling en behandeling van de aanvragen. Het daaropvolgende jaar de andere. Elke organisatie financiert wel de eigen betrokken onderzoeker. In het gezamenlijk onderzoek naar het verval van het Romeinse Rijk in de Lage Landen, vonden Wim De Clercq (UGent) en Nico Roymans (VU Amsterdam) het gedroomde grensoverschrijdende project dat perfect paste in die filosofie. Vier maanden lang hebben professor De Clercq en zijn Nederlandse collega Nico Roymans gebrainstormd, gediscussieerd, geschrapt en gepolijst aan het uitschrijven van hun project. Maar het loonde de moeite, want van de negenenveertig ingediende projecten werden erg slechts drie geselecteerd. Zij waren er bij. De Clercq en Roymans kennen elkaar al jaren. Ze werken samen rond de thematiek van de romanisatie binnen het brede gebied van de geschiedenis, de kunstgeschiedenis en de archeologie. De Clercq onderzoekt 34 Vlaamse bodem, Roymans Nederlandse. Vanuit dat gemeenschappelijk onderzoek en de publicaties, lezingen en seminaries die ze erover gaven, groeide de idee om een gezamenlijk onderzoeksproject in te dienen in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking tussen FWO en NWO. Het project “Decline and fall? Social and cultural dynamics in the Low Countries in the Late Roman empire (AD 270-450)” is op 1 april van start gegaan en zal vier jaar duren. Bij de oplevering zal het een beeld schetsen van de culturele, sociale en economische dynamiek in onze contreien tijdens de laat-romeinse tijd. FWO Jaa rbo ek 201 1 De onderzoeksoproep die het FWO en de NWO voor het eerst in 2010 gezamenlijk lanceerden, kadert in een Europees programma om transnationale samenwerking op het terrein van de cultuurwetenschappen te versterken. Dit pilootinitiatief voorziet in twee rondes: in 2011 is de NWO opgetreden als Lead Agent en in 2012 komt de FWO aan de beurt. Deze Lead Agency-aanpak heeft voor geïnteresseerde onderzoekers een aantal voordelen. Ze hoeven geen dubbele aanvraag in te dienen en zijn niet afhankelijk van twee of meer beoordelingsrondes in twee verschillende landen. Wie een grensoverschrijdend onderzoeksproject wenst uit te werken, kan terecht bij één loket. Voorwaarde is wel dat het onderzoek aan een Vlaamse en aan een Nederlandse universiteit gebeurt en dat de complementariteit op wetenschappelijk vlak een meerwaarde betekent voor de samenwerking. Lead Agency De aanvraag werd bij de NWO ingediend door De Clercq’s collega Roymans. Over de aanpak van de NWO als Lead Agent voor 2011 is De Clercq zeer te spreken. “De lat lag hoog. Het was een lastig traject. Maar op het einde van de rit had ik het gevoel dat we echt aan onze trekken gekomen zijn. We hebben ons kunnen verdedigen. Men heeft naar ons geluisterd en we hebben feedback gekregen”, vertelt De Clercq. “Eerst werd ons project naar twee externe, anonieme reviewers gestuurd. Van hen kregen we zeer goede commentaar, maar ook een uitgebreide lijst met vragen om meer verduidelijking. We hebben daar zeer gedetailleerd op geantwoord. Daarna nodigde de selectiecommissie ons uit voor een diepgaand interview. De commissieleden wilden alles weten over de praktische aanpak van ons project, de interuniversitaire samenwerking, de meerwaarde, de gebruikte methodologie, het bronnenmateriaal, de wetenschappelijke onderbouw, de output. Als ik dit project niet had binnengehaald, dan zou ik me zonder probleem op mijn waarde als onderzoeker geklopt voelen”. In de hoofden van veel mensen leeft nog vaak de idee dat stammen uit de noordelijke streken omstreeks het jaar 400 de grenzen van het toenmalige Romeinse Rijk binnen vielen en korte metten maakten met de bezetter. Dat is het traditionele discours van de ‘rupture’, de ‘breuk’ van de Romeinse overheersing. Maar volgens De Clercq was er geen plotse, totale breuk: “Uit recent onderzoek van nederzettingen en materiaal blijkt dat al van in de IJzertijd, dus van voor de komst van de Romeinen, Germaanse invloeden van het Noorden naar het Zuiden doorsijpelden. Dat proces noemen wij germanisatie. Het is er altijd geweest en, tijdens de Romeinse tijd is dat gewoon verder gegaan. In plaats van een breuk, moeten we dus eerder spreken van een schoksgewijze transformatie. Het originele aan ons onderzoek nu is dat we die transformatie niet bekijken vanuit Romeins perspectief, maar vanuit Germaans perspectief”. Transformatie versus breuk Voor hun grensoverschrijdend onderzoek hebben Roymans en De Clercq een postdoctoraal onderzoeker en een doctoraatsstudent ingeschakeld. Belangrijk zal de studie worden van plattegronden van huizen, boerderijen en andere nederzettingen. De Clercq: “Een huis bouw je niet zomaar. Dat is een traditie die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het zegt veel 35 FWO Jaa rbo ek 201 1 over de cultuur van een stammenverband, en ook over externe invloeden die in de bouwstijl worden overgenomen”. Daarnaast is uiteraard ook de materiële cultuur van belang: aardewerk, keramiek, glas, metallurgie, sieraden. Zelf ambachtelijk gemaakt of geïmporteerd. Uit welk ruw materiaal worden, kruiken, potten, pannen, mantelspelden gemaakt? Waar komt het vandaan? Van waar komt het koper, het ijzer of het tin voor vaatwerk en sieraden? Welke machtsgroepen en processen spelen in heel dat omvormingsgebeuren van ruw materiaal tot gebruiks- of cultuurvoorwerp een rol? “In ons onderzoek zal dus ook heel wat mineralogie, chemie en geologie komen kijken. Het zijn complexe onderzoeksfasen die zeker een mooi verhaal zullen opleveren”, aldus De Clercq. lAmsterdam, Nederland m Gent, België 36 FWO Jaa rbo ek 201 1 m Amsterdam, Nederland Het verhaal verkondigen m Gent, België “Het feit dat we in dezelfde geografische en land­schappelijke ruimte leven en werken, maakt Roymans en ikzelf tot verplichte en bevoorrechte partners”, vertelt De Clercq. “We kijken naar processen in dezelfde geografische ruimte. De Lage Landen bestonden toen nog niet. Vanuit historisch perspectief ligt samenwerking dus voor de hand. Dat op zich al is een wetenschappelijke meerwaarde”. Nico Roymans zal zich voornamelijk toespitsen op onderzoek van nederzettingen. In Nederland is men daar veel verder gevorderd dan in Vlaanderen. De Clercq: “In Vlaanderen zijn maar weinig boerderijen uit de tijd tussen 300 en 500 na Chr. echt onderzocht. We hebben ook niet meer materiaal dan de Nederlanders, maar we hebben het wel meer bestudeerd op materiaaltechnisch vlak. Onze data kunnen zij dan integreren in hun bredere kennis over nederzettingen en vice versa. Echte kruisbestuiving. Methodologisch valt daar zeer veel uit te leren. Maar ook op het vlak van inhoud en kennisverwerving is het langs beide kanten echt een meerwaarde”. Met hun onderzoek hebben De Clercq en Roymans duidelijke ambities. Als kroon op vier jaar intensief onderzoekswerk willen ze samen een boek uitbrengen over de transformatie die de Lage Landen hebben doorgemaakt in de tijd op de overgang van de Romeinse tijd naar de Middeleeuwen. Het verhaal verkondigen, dat is het finale doel. Daarnaast komen er peer-reviewed artikels in vaktijdschriften. In de eerste plaats een status questionis over de laat-romeinse bewoning in Vlaanderen en Nederland. Ook uit het onderzoek van de verschillende materiaalgroepen zullen publicaties voortvloeien, zowel in journals over archeologie als mineralogie en chemie. “En om het hele project in schoonheid af te ronden”, aldus De Clercq, “organiseren we in 2015 een internationaal congres met buitenlandse onderzoekers en specialisten waar we de resultaten van ons onderzoek zullen voorstellen”. 37 FWO Jaa rbo ek 201 1 Jan Tack Japan “Dit project vormt een opstap naar een internationalisering van het onderzoek naar maagen darmklachten”. In Japan kijkt men op een andere manier naar maag- en darmklachten dan in België. Dat bleek uit drie jaar minutieus onderzoek door Tatsuhiro Masaoka aan het labo van professor Jan Tack, gastro-enteroloog en kliniekhoofd van de afdeling Interne Geneeskunde van het UZ Leuven. Masaoka is postdoc van de Keio University School of Medicine, Japans oudste en meest gereputeerde medische universiteit. Reden genoeg, zo vond Tack, om in het kader van de samenwerking tussen het FWO en de Japan Society for the Promotion of Science (JSPS) een projectvoorstel in te dienen om dit onderzoek verder te zetten. Ons maag- en darmstelsel is een ongelooflijk complexe verwerkingsfabriek die nooit stilstaat. Het enige wat we bewust doen is voedsel tot ons nemen. De rest gebeurt automatisch, zonder dat we het voelen. Tot onze maag of darmen protesteren. Buikpijn, opgeblazenheid, gebrek aan eetlust, voortijdige verzadiging, branderigheid, krampen... Deze woorden wijzen op stoornissen. Jan Tack wordt er in zijn klinische praktijk dagelijks mee geconfronteerd. In zijn onderzoek als gastro-enteroloog probeert hij te achterhalen wat er dan medisch misloopt. Welke pathogene mechanismen spelen er? Welke eiwitten zijn erbij betrokken? Welke rol speelt het maag- en darmstelsel bij de controle van de voedselinname? Hoe reageert het op de gevoeligheid van de patiënt? 38 FWO Jaa rbo ek 201 1 Het verblijf van Tatsuhiro Masaoka aan Tack’s labo gaf stof voor een zeer vruchtbare uitwisseling van inzichten, opvattingen en bevindingen tussen beide culturen. “Neem vroegtijdige verzadiging van de maag, een veelvoorkomende klacht”, stelt Tack. “Je begint met volle honger aan de maaltijd, maar je moet stoppen en je hebt het gevoel dat je maag vol is, nog voor je goed en wel gegeten hebt. Dat komt omdat de opslagcapaciteit van de maag verstoord is. We hebben dat fenomeen goed kunnen bestuderen in een Westerse populatie. Wij kijken naar verschillende types van gewaarwordingen bij de patiënt en koppelen die aan specifieke stoornissen van het maag- en darmstelsel. Maar in Japan hebben ze voor verzadiging een ander woord, dat bij ons dan weer verwijst naar iets als opgeblazenheidna-de-maaltijd. Zo zijn er tientallen voorbeelden”. Cultuur­ verschillen Hoe denken patiënten over de gezondheid van hun maag en darmstelsel? Hoe verwoorden ze wat ze voelen? En begrijpen artsen wat hun patiënten bedoelen? Tack: “Tussen Japan en onze maatschappij bestaan heel wat verschillen in de culturele en taalkundige benadering van dit soort gewaarwordingen die maken dat je elkaar moeilijk begrijpt. We hebben er enige tijd over nagedacht of het zinvol zou zijn om die verschillen in kaart te brengen. Op een bepaald moment hebben we de knoop doorgehakt. We hebben die vraagstelling in een project gegoten en ingediend bij het FWO. Met succes! De komende twee jaar kunnen vier onderzoekers van ons labo voor een tijdje naar Keio. En de JSPS financiert een tegenbezoek aan Leuven”. Twee invalshoeken Het project tussen Tack en professor Hidekazu Suzuki, zijn collega van de Keio Universiteit, omvat twee luiken. In het linguïstisch-cultureel stuk gebruiken ze beelden, cartoons, video’s, tekeningen en allerlei ander didactisch en voorlichtingsmateriaal om de gehanteerde begrippen voor een bepaalde aandoening en de gebruikte vragenlijsten meer uniform te maken. Dat is belangrijk voor het contact met de patiënt, de diagnosestelling en de behandeling in de klinische praktijk. En daarnaast is er een genetisch luik. Tack: “TRPV-1 is een eiwit in het maag- en darmstelsel dat reageert op prikkelende stoffen in de voeding. Er bestaat op genetische basis een actievere variant van dit eiwit. Mensen die deze actievere variant hebben, verdragen bepaalde voedingsbestanddelen slecht of niet. Dat resulteert in een hele waaier van onaangename gewaarwordingen waarvan branderigheid in de maag het meest voorkomt. We willen nagaan welke klachten met deze eiwitvariant geassocieerd zijn. Is die dezelfde in Japan als bij ons? We willen ook de impact ervan nagaan op de levenskwaliteit in de twee continenten. Is die gelijkaardig of niet? Wat is de weerslag op de lokale eetgewoonten? Hoe reageren patiënten psychologisch op maag- en darmklachten? Belangrijk als je weet dat in Japan vrij veel maagkanker voorkomt en bij ons haast niet. Professor Suzuki en zijn groep hebben de expertise om dat te onderzoeken. Wij, van onze kant, gaan stalen nemen en die naar hen opsturen om te zien of de genetische variaties bij onze patiënten dezelfde zijn als die bij Japanse patiënten”. 39 FWO Jaa rbo ek 201 1 Geldt in Japan wat voor België geldt? Met andere woorden: zijn de resultaten van dit onderzoek transponeerbaar tussen verschillende werelddelen, culturen en eetgewoonten? Op die vraag zou dit vergelijkend onderzoek na twee jaar een antwoord moeten bieden. Een tweede verwachting is dat dit gezamenlijke project tussen de KULeuven en Keio University na afloop zal leiden tot een nog hechtere, meer geïntegreerde samenwerking op langere termijn. En de derde ambitie van Tack is dat dit project een opstap vormt naar een internationalisering van het onderzoek naar maag- en darmklachten. Hoogstaande verwachtingen Hooggespannen verwachtingen? “Ja”, zegt Tack. “Ik ben ook lid van het zogenoemde Rome Comité. Dat is een internationaal consortium dat kijkt naar wereldwijde beschrijving, categorisering, diagnosestelling en behandeling van moeilijk verklaarbare maag- en darmklachten. En binnen dat comité kijkt men ook naar meer globale verbanden en overeenkomsten. Tot nu toe waren Noord-Amerika en West-Europa daarin de dominante spelers. Met ons project komt Azië erbij. De gegevens die wij verzamelen, samen met Keio University, zijn een goede springplank naar een verdere globalisering van dit project, waarbij we kijken naar een universeel klachtenpatroon, maar met een brede waaier van culturele en maatschappelijke variaties”. Over de gehele duur van het project mikken Tack en zijn Japanse collega’s op een viertal publicaties in topbladen over gastro-enterologie. En eens dit project afgelopen is, komt er waarschijnlijk ook een vervolg. “Als we de pathologie en de onderliggende verbanden in kaart gebracht, gemeten en gekwantificeerd hebben, rijst de vraag of je maag- en darmaandoeningen in Japan ook op dezelfde manier kunt behandelen als hier bij ons”, stelt Tack. Er komt dus ook een behandelingsluik. Onderwerp voor een volgende projectaanvraag. Jan Tack is erg opgezet met de aanpak van het FWO. Zijn ervaring met het fonds dateert al van 1988 toen hij aan de KU Leuven kon beginnen als FWO-aspirant. Als hij de procedures van het FWO vergelijkt met die van gelijkaardige organismen in andere Europese landen of met die in het kader van Europese onderzoeksprojecten, dan valt hem vooral de vlotte dienstverlening en het vertrouwen in de onderzoeker op. Tack: “Ik vind de benadering van de FWO heel open. In andere Europese landen beperkt de overheid de thema’s van de oproepen vaak tot heel specifieke probleemgebieden. Als onderzoekers dan een onderwerp met een bredere scoop indienen, dan worden ze afgewezen. Het FWO werkt met Expertpanels die elk een aantal overkoepelende interessegebieden bestrijken. Dat maakt het mogelijk om projecten in te sturen met een brede onderzoeksthematiek. Dat is een troef. Anders zou het heel moeilijk geweest zijn om dit project met Keio University uit de grond te stampen”. Tevreden 40 FWO Jaa rbo ek 201 1 k De ‘Keio University School of Medicine’ ligt in Shinjuku, een stad in de Prefectuur Tokio 41 FWO Jaa rbo ek 201 1 Johan Smitz Argentinie “Ik vind het enorm stimulerend en boeiend om de scoop van je eigen onderzoek te verbreden”. De koe en het schaap zijn de paradepaardjes van de Argentijnse economie. De veestapel telt maar liefst 50 miljoen runderen en 30 miljoen schapen. Vlees is een van Argentinië’s belangrijkste exportproducten. Goede reproduceerbaarheid van kwaliteitsdieren is dus cruciaal. Van het FWO en het Argentijnse Ministerio de Ciencia, Technología e Innovación Productiva (MINCyT) kregen de professoren Johan Smitz (VUB) en diens Argentijnse collega Pablo Cetica (Universiteit Buenos Aires) groen licht om in vitro fertilisatie bij runderen en schapen te optimaliseren. Sinds de oprichting door Paul Devroey en André Van Steirteghem in 1983, is het Brusselse Centrum voor Reproductieve Geneeskunde wereldberoemd. In een studie uit 2008 rangschikte het Amerikaanse tijdschrift Fertility and Sterility, het Fertiliteitscentrum van het UZ Brussel (VUB) op de derde plaats na het CNRS (Frankrijk) en het Baylor College of Medicine voor wat betreft publicaties in het domein van de reproductieve biologie. “Er zijn dus nogal wat onderzoekers geïnteresseerd om hier een stage te komen doen. Niet alleen medici, maar ook niet-medici”, zegt professor Johan Smitz. Smitz is medicus van opleiding, en specialiseerde zich daarna in de klinische biologie. Het was zijn droom om ooit een onderzoekslabo te runnen en dankzij een ’fundamenteel klinisch mandaat’ van het FWO kreeg hij de kans om naast zijn klinisch werk ook een eigen onderzoekslijn uit te bouwen. Vandaag is hij de promotor van het Follicle Biology Lab aan het UZBrussel. Hij is ook altijd erg gemotiveerd geweest om zijn kennis te delen en mee te helpen bij de professionalisering van onderzoekers uit andere, minder geavanceerde landen. Vandaar dat hij al sinds een jaar of acht nauwe banden onderhoudt met enkele Zuid-Amerikaanse landen zoals Peru en Argentinië. 42 FWO Jaa rbo ek 201 1 Op een dag kreeg Smitz een mail van een onderzoekster van het Instituto de Investigación y Technología en Reproducción Animal (INITRA) van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Buenos Aires. Smitz: “Zij had een paar van onze publicaties gelezen en nam contact op voor een probleem waarvoor ze geen oplossing vond. Ze was begonnen met het opzetten van een systeem om in vitro eicellen van koeien te doen rijpen. Maar ze tastte in het duister over de werking van een bepaalde stamcelfactor op de groeiende follikel. We hebben haar vraagstelling bij het FWO en het MINCyT geïntroduceerd als onderwerp voor een vakoverschrijdende samenwerkingsovereenkomst. Onze aanvraag werd aanvaard”. Vruchtbare kruisbestuiving Smitz is blij dat het FWO zulk soort van kruisbestuiving stimuleert en honoreert. Hij is altijd al voorstander geweest om over de muur van het eigen onderzoeksgebied heen te kijken. “Ik vind het enorm stimulerend en boeiend om de scoop van je eigen onderzoek te verbreden en samen te werken met andere disciplines. Wij werken op menselijk materiaal. De Argentijnse onderzoekers op dierlijk materiaal. Een totaal andere doelgroep, maar de gebruikte technieken zijn dezelfde. Waarom dan niet samenwerken?”. Verrijkende uitwisseling De meeste kalveren in de gigantische veefokkerijen in Argentinië worden geboren na in vitro rijping van eicellen in het laboratorium. “Dat is al enkele jaren een routineklus”, stelt Smitz. “Vandaag zijn er nog maar weinig natuurlijke bevruchtingen in de veeteelt. Het is veel gemakkelijker om zaad te nemen van een prijsstier ergens te lande, dat in het labo in geselecteerde eicellen in te brengen, in te vriezen en daarna naar de kweker te sturen. En je hebt een veel grotere garantie voor een goede selectie en dus vlees van topkwaliteit”. Voor zijn onderzoek gebruikt Smitz als proefmodellen vooral muizen en af en toe cavia’s. In Argentinië werken ze op koe, schaap en paard. Smitz: “Onze technieken hebben een hoog rendement inzake reproduceerbaarheid. Dat is interessant voor hen. Wij helpen hen om hun technieken op een hoger niveau te tillen. In het kader van onze samenwerking is die Argentijnse onderzoekster vier maanden bij ons komen werken om onze technieken te leren. Vier maanden is niet lang. Op die periode kun je hoogstens drie tot vier serieuze experimenten uitvoeren. Het grootste werk zal dus in haar eigen labo moeten gebeuren. Daarom zijn twee van onze vorsers nadien voor een maand naar Buenos Aires getrokken om de implementatie in haar labo op te volgen en te verfijnen. En dit jaar gaan nog eens twee VUB-onderzoekers terug naar daar. Het verdere contact gebeurt via mail of skype. Die uitwisseling is bijzonder verrijkend en kan het onderzoek alleen maar versnellen. Het project loopt over twee jaar. In die tijd kunnen we elkaar dus vier keer zien. Dat is voldoende om het onderzoek goed te runnen”. 43 FWO Jaa rbo ek 201 1 Aan de staatsuniversiteit van Buenos Aires studeren 300.000 studenten. Maar de studenten die het tot een onderzoeksmandaat brengen, worden zeer streng geselecteerd. Ze zijn goed opgeleid en behoren dan ook tot de allerbesten. Ze zijn bijzonder goed op de hoogte van de stand van het onderzoek. “Maar eens ze een diploma op zak hebben”, zo vertelt Smitz, “dan zouden ze hun kennis ook moeten kunnen verzilveren in concrete onderzoeksprojecten. En daar knelt meestal het schoentje. Want vaak is de infrastructuur onvoldoende uitgebouwd. Ook de mensen die het onderzoek leiden, de managers, zijn minder opgeleid dan bij ons. In Vlaanderen moet je als onderzoeksleider minstens een doctoraat hebben. Daar ligt het niveau lager”. Nood aan management Wat gebeurt er dan met Zuid-Amerikaanse onderzoekers die in Vlaanderen of Europa verder opgeleid worden in het kader van een PhD en nadien terugkeren? Ze hebben hier de modernste technieken geleerd, zou het dan niet nuttig zijn om die kennis in België te verzilveren via samenwerkingsakkoorden? Op die manier kunnen ze die in hun thuisland implementeren. “Mijn samenwerking met Zuid-Amerika beperkt zich niet tot Argentinië alleen”, zegt Smitz. “In de loop van de laatste jaren heb ik ook een goed contact uitgebouwd met de San Marcos Universiteit van Peru. We hebben tot nu toe vier Peruaanse onderzoekers opgeleid. En er staat ook een samenwerking in de steigers met de Ceará Universiteit van Brazilië. Twintig jaar geleden is er namelijk een Braziliaanse veearts gepromoveerd aan de Université de Liège (ULg). Intussen heeft de man een diergeneeskundig labo uit de grond gestampt waarvan de uitrusting zeer vergelijkbaar is met de onze. Twee jaar geleden hebben we terug contact gelegd. Vorig jaar ben ik zijn labo gaan bezoeken. Indrukwekkend wat hij in tien jaar heeft gerealiseerd. Het resultaat is wellicht dat er een postdoctoraal onderzoekster uit zijn labo voor vier jaar naar ons labo zal komen om haar onderzoek in het gebied van de moleculaire biologie verder uit te werken”. 44 FWO Jaa rbo ek 201 1 Intussen rijzen in Peru, Argentinië en vooral Brazilië overal onderzoeksinstituten en laboratoria uit de grond. Maar er zijn onvoldoende ervaren managers om ze te leiden. Zuid-Amerika roept om managers die in staat zijn groepen hooggeschoolde, ambitieuze onderzoekers te begeleiden in hun carrière. “De vraag naar zulke mensen is enorm”, aldus nog Smitz. “Het is één van de grootste uitdagingen van Zuid-Amerika vandaag. Met samenwerkingsverbanden zoals die tussen het FWO en het MINCyT kunnen wij ons steentje bijdragen aan de omkadering van jonge beloftevolle vorsers”. m Buenos Aires, Argentinië k Argentinië telt 30 miljoen schapen. 45 FWO Jaa rbo ek 201 1 “We strongly suggest you read this before take-off. If you have any questions, please don’t hesitate to ask one of our crew members.“ 46 FWO Jaa rbo ek 201 1 BIJLAGE 1 financiering & aanwending in 2011 47 FWO Jaa rbo ek 201 1 Financiering en aanwending 2011 Mandaten44% Projecten en Kredieten 52% Administratief beheer 2% Reisbeurzen, Internationale samenwerking 2% Financiering Het FWO heeft verschillende financierings­bronnen om onderzoekers te steunen. De betoelaging voor 2011 bedraagt 199,5 miljoen euro en is als volgt onderverdeeld: Vlaamse Overheid Toelage, inclusief Odysseusprogramma, inter­nationale samenwerking, onderzoek aan internationale onderzoeksfaciliteiten: 144,7 miljoen euro (73%) Toelage van de Nationale Loterij: 11,5 miljoen euro (6%) Federale Overheid Toelage voor extra onderzoekers (Federaal Wetenschapsbeleid): 7,5 miljoen euro (4%) Toelage FGWO: Enveloppe geneeskundig wetenschappelijk onderzoek (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en leefmilieu) 2,1 miljoen euro (1%) Toelage IIKW: Subsidie aan het Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen (FOD Economie, K.M.O., middenstand en Energie): 2,0 miljoen euro (1%) Mecenaat Nationale Loterij: zie Vlaamse Overheid Schenkingen van bedrijven en particulieren Fiscale en parafiscale maatregelen Voor zijn mandatenbestand van postdoctoralen wordt het FWO voor 75% vrijgesteld van de bedrijfsvoorheffing, wat het FWO naar schatting 9,6 miljoen euro (5%) extra oplevert. Bovendien is het FWO vrijgesteld van de werkgeversbij­dragen voor sociale zekerheid voor Postdoctorale Onderzoekers, die extra zijn bijgekomen t.o.v. het referentiebestand op 31 december 1995. Dit laat een extra besteding toe door het FWO van naar schatting 5,5 miljoen euro (3%). Ten slotte is er het tewerkstellingsplan in het fundamenteel onderzoek, het Wetenschappelijke Maribelplan, van 16,6 miljoen euro (8%). 48 FWO Jaa rbo ek 201 1 Evolutie 2005 - 2011 Vlaamse en Federale toelagen (in kEUR) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 104.152 121.202 128.747 134.602 139.554 136.872 144.723 - 11.712 11.712 11.712 11.501 11.463 11.463 Federale toelagen 11.821 11.059 10.837 11.489 11.769 11.586 11.586 Federale gunstmaatregelen 8.390 7.607 25.084 25.794 29.306 30.835 31.629 124.363 151.580 176.380 183.597 192.130 190.756 199.401 Toelagen Vlaamse Gemeenschap Nationale Loterij Totaal toelagen 200 000 175 000 150 000 125 000 100 000 75 000 50 000 0 2005 Vlaamse Overheid Federale Overheid Totaal toelagen 2006 2007 2008 2009 2010 2011 49 FWO Jaa rbo ek 201 1 Evolutie 2005 - 2011 Toelagespreiding over de actiemiddelen van het fwo (in %) Mandaten 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 41 40 41 42 42 42 44 Wetenschappelijke contacten 3 3 2 3 2 3 2 Kredieten aan Navorsers 2 1 1 1 1 1 1 Onderzoeksprojecten 51 52 52 51 51 51 51 Administratief beheer 3 3 3 4 3 3 2 toelagespreiding 2011 44% 2% Mandaten Wetenschappelijke contacten 1% Kredieten aan Navorsers 51% Onderzoeksprojecten 2% Administratief beheer 50 FWO Jaa rbo ek 201 1 Evolutie 2005 - 2011 mandatenbestand & slaagpercentages Mandatenbestand 1000 900 800 700 n 600 500 400 300 200 100 0 40 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Slaagkansen 35 30 % 25 20 15 10 5 0 2005 Aspiranten Postdoctorale onderzoekers 51 FWO Jaa rbo ek 201 1 Onderzoekers in functie op 1 oktober 2011 aspiranten per vakgebied postdoctorale onderzoekers per vakgebied Aspiranten Biologische Wetenschappen Cultuurwetenschappen Gedrags- en Postdoctorale onderzoekers n % n % 114 13 131 16% 160 19 119 14% 163 19 105 13% 214 25 262 31% 201 23 214 26% 7 1 8 1% Maatschappijwetenschappen Medische Wetenschappen Wetenschap en Technologie Interdisciplinair 52 FWO Jaa rbo ek 201 1 Onderzoekers in functie op 1 oktober 2011 percentage buitenlandse onderzoekers 20 % 15 10 5 0 2005 2006 2007 Aspiranten Postdoctorale onderzoekers 2008 2009 2010 2011 53 FWO Jaa rbo ek 201 1 Onderzoekers in functie op 1 oktober 2011 aantal onderzoekers per type en geslacht 600 500 n 400 300 200 100 0 Aspiranten Postdoctorale onderzoekers 397 mannen 464 mannen 450 vrouwen 299 vrouwen 54 FWO Jaa rbo ek 201 1 PROJECTEN EN KREDIETEN 2005 - 2011 AANTAL 1400 1200 1000 n 800 600 400 200 0 2005 projecten kredieten 2006 2007 2008 2009 2010 2011 55 FWO Jaa rbo ek 201 1 PROJECTEN EN KREDIETEN 2005 - 2011 SLAAGKANSEN PROJECTEN (%) 60 50 % 40 30 20 10 0 2005 2006 slaagkans n slaagkans bedrag 2007 2008 2009 2010 2011 2008 2009 2010 2011 SLAAGKANSEN kredieten (%) 60 50 % 40 30 20 10 0 2005 2006 slaagkans n slaagkans bedrag 2007 56 FWO Jaa rbo ek 201 1 PROJECTEN EN KREDIETEN op 1 januari 2011 projecten in functie per vakgebied % n bedrag 164 € 10.508 14% Biologische Wetenschappen 10% Cultuurwetenschappen118 € 7.527 14% Gedrags- en Maatschappijwetenschappen 37% Medische Wetenschappen446 € 25.547 24% Wetenschap en Technologie 1% Interdisciplinair 16 € 1.527 176 289 € 11.828 € 23.057 57 FWO Jaa rbo ek 201 1 PROJECTEN EN KREDIETEN op 1 januari 2011 kredieten in functie per vakgebied % n Biologische Wetenschappen bedrag 20% 3% Cultuurwetenschappen 2 € 17 3% Gedrags- en Maatschappijwetenschappen 2 € 26 50% Medische Wetenschappen 32 € 781 22% Wetenschap en Technologie 14 € 311 2% Interdisciplinair 1 58 FWO Jaa rbo ek 201 1 13 € 296 € 10 Internationale mobiliteit aantal reiskredieten 1200 1000 n 800 600 400 200 0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2008 2009 2010 2011 aantal reiskredieten slaagkansen reiskredieten 2000 1500 1000 500 0 2005 2006 aangevraagd toegekend 2007 59 FWO Jaa rbo ek 201 1 60 FWO Jaa rbo ek 201 1 BIJLAGE 2 FWO overzicht 2011 61 FWO Jaa rbo ek 201 1 62 FWO Jaa rbo ek 201 1 Opdracht Het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO) heeft als opdracht het stimuleren en ondersteunen van het kennisgrensverleggende fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in alle wetenschapsgebieden aan de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap, met inbegrip van samenwerkingsverbanden tussen de Vlaamse universiteiten en andere onderzoeksinstellingen. Het FWO financiert excellente en beloftevolle onderzoekers alsook onderzoeksprojecten na een interuniversitaire competitie en een evaluatie door binnen- en buitenlandse experten. Het enige criterium is de uitmuntende kwaliteit van onderzoeker en onderzoeksvoorstel, ongeacht de wetenschappelijke discipline, de onthaalinstelling, gender, politieke of religieuze overtuiging. Maatschappelijk draagvlak Het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, dat zich richt op het uitdiepen van de kennis over de mens en zijn omgeving, draagt bij tot het verhogen van het maatschappelijk en cultureel niveau van onze samenleving. Het handhaven van een hoog kennisniveau door wetenschappelijk onderzoek is een garantie voor hoogstaande opleidingen van talentvolle jonge mensen in een brede waaier van disciplines. Op langere termijn vormt deze kennis en het gevormde menselijke kapitaal de basis van het gericht, toegepast, technologisch, strategisch, beleidsondersteunend en- voorbereidend onderzoek en vormt ze een essentieel onderdeel in het scheppen van welvaart en welzijn. Het kennisgrensverleggend onderzoek ligt tevens aan de basis van de kennisverruiming o.a. nodig voor de grote maatschappelijke uitdagingen (milieu, mobiliteit, gezondheid,…). Keuzes van economisch of maatschappelijk strategische domeinen zullen worden aangestuurd niet alleen vanuit maatschappelijke en socio-economische behoeften, maar ook vanuit excellente onderzoeksgroepen. Het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek is de eerste cruciale schakel in de innovatieketen en voedingsbodem voor nieuwe technologieën en economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het fundamenteel onderzoek is, in tegenstelling tot andere onderzoekstypes voornamelijk aangewezen op de financiële inbreng van de overheid, daar het zelden op korte termijn tot economische of maatschappelijke valorisatie zal leiden. Een evenwichtige verdeling van de middelen tussen gericht en niet-gericht onderzoek is dan ook absoluut noodzakelijk. Niet-gouvernementele “research councils” zijn in Europa een traditie. Dit blijkt uit het feit dat de European Science Foundation (ESF) 80 dergelijke instellingen uit 30 landen omvat. Ook het FWO is lid van ESF en betrokken bij verschillende Europese onderzoeksinitiatieven. ESF telt zeer gevarieerde instellingen, maar de constante is de ondersteuning van het fundamenteel onderzoek met overheidsgeld via wetenschappelijk onafhankelijke instellingen. De inbreng van de wetenschappelijke gemeenschap als initiatief­nemer en evaluatieorgaan is daarbij een onmisbare factor. 63 FWO Jaa rbo ek 201 1 Onderzoek Onderzoeksinitiatieven van het FWO (De omschrijving van al deze initiatieven kan gevonden worden op de website: http://www.fwo.be) 1. Het FWO geeft financiële steun aan individuele onderzoekers onder de vorm van: ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ Beurzen voor jonge onderzoekers (Aspiranten) voor 2x2 jaar * Bijzondere Doctoraatsbeurzen 1 jaar * Klinische doctoraatsbeurzen 2 jaar halftijds * Mandaten voor Postdoctorale Onderzoekers voor 3x3 jaar * Fundamenteel klinische mandaten 2x5 jaar halftijds * Werkingstoelage voor elke Aspirant en Postdoctoraal onderzoeker Kredieten aan Navorsers 1 jaar Reisbeurzen Bijwonen van congressen in en buiten Europa Korte en langere studieverblijven in en buiten Europa Mobiliteit van onderzoekers Verblijf Postdoctorale Onderzoekers FWO in buitenland (mobiliteitstoelagen) Visiting Postdoctoral Fellowships Bilaterale uitwisselingsprojecten 2. Het FWO betoelaagt onderzoeks­ploegen via: ∏∏ ∏∏ ∏∏ 3. Het FWO stimuleert nationale en inter­nationale samenwerking door steun toe te kennen voor: ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ –– –– –– –– –– Wetenschappelijke onderzoeksgemeenschappen Organisatie van congressen in België Sabbatical leaves voor Vlaamse professoren Deelname aan onderzoeksinitiatieven en samenwerking in het raam van de European Science Foundation (ESF) European collaborative Research Projects (EUROCORES) Exploratory workshops en Forward Looks European Research Conferences Scientific Networking Programmes Related expert groups Coördinatietoelagen voor grote internationale samenwerkingsverbanden Bilaterale onderzoekssamenwerking –– –– ∏∏ Onderzoeksprojecten tot 4 jaar, verlengbaar (met: personeel, werking en uitrusting) de ondersteuning van projecten aan grote internationale onderzoeksfaciliteiten o.a. CERN, ESRF-Grenoble met DUBBLE, Mercator telescoop-La Palma, DESY-Hamburg, … Odysseus ∏∏ ∏∏ –– –– –– * Lijst begunstigden: zie website 64 FWO Jaa rbo ek 201 1 Wetenschappelijke Prijzen en Beurzen via Mecenaat ∏∏ Het privé-mecenaat biedt voor bedrijven en instellingen een kans om een relatie op te bouwen met het fundamenteel onderzoek binnen het FWO. Het is tevens een erkenning van het maatschappelijk belang van wetenschappelijk onderzoek. Voor jonge onderzoekers kan dit een springplank betekenen naar de bedrijven toe en alzo hun toekomstbeeld verruimen. Dankzij dit mecenaat worden mandaten en beurzen geschonken of wetenschappelijke verdiensten bekroond. De kandidaturen voor de prijzen worden geëvalueerd door een wetenschappelijke jury van het FWO. FWO Excellentieprijzen Dankzij schenkingen en legaten reikt het FWO om de vijf jaar volgende prijzen uit (volgende selectie in 2015): ∏∏ ∏∏ prijzen Dr. A. De Leeuw-Damry-Bourlart, 2 één voor de exacte wetenschappen en één voor de toegepaste wetenschappen; 2 prijzen Dr. Joseph Maisin, één voor de fundamenteel biomedische wetenschappen en één voor de klinisch biomedische wetenschappen; e prijs Ernest John Solvay voor de d taal-, cultuur-, en maatschappij- en gedragswetenschappen. Elke prijs bedraagt €100.000 en qua belangrijkheid kunnen ze beschouwd worden als “Vlaamse Nobelprijzen”. De Raad van Bestuur van het FWO doet voor de wetenschappelijk evaluatie een beroep op jury’s die uitsluitend samengesteld zijn uit buitenlandse experts van hoog wetenschappelijk niveau. Volgende wetenschappelijke prijzen werden in 2011 uitgereikt: ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ Wetenschappelijke Prijs AIC € 10.000 Wetenschappelijke Prijs Callatay & Wouters € 10.000 Wetenschappelijke Prijs Alcatel-Lucent Bell € 8.000 Wetenschappelijke Prijs Foundation AstraZeneca Astma & COPD € 25.000 Barco Prijzen voor Afstudeerwerken 3 x € 2.500 Wetenschappelijke Prijs Barco € 5.000 Prijs IBM Belgium voor de Informatica € 3.000 Inbev-Baillet Latour Health Prize € 200.000 InBev-Baillet Latour Prijs voor Klinisch Onderzoek € 75.000 Wetenschappelijke Prijs McKinsey & Company € 5.000 Umicore Scientific Award € 10.000 Umicore Prijzen voor Afstudeerwerken 2 x € 2.500 Wetenschappelijke Prijs Acerta € 5.000 De lijst van de laureaten kan worden geraadpleegd via de FWO-website. 65 FWO Jaa rbo ek 201 1 Schenkingen en erfenissen Een deel van zijn opdracht vervult het Fonds dankzij financiële giften van schenkers en erflaters. Betrokkenen kunnen het doel en de aard van het wetenschappelijk onderzoek vastleggen in de bepalingen van de schenkingsakte of het testament voor zover het onderzoeksonderwerp voldoende algemeen gehouden wordt. De overheid heeft er voor gezorgd dat deze gelden zeer weinig worden belast en dus quasi integraal aan wetenschappelijk onderzoek kunnen worden besteed door volgende faciliteiten: ∏∏ ∏∏ Het FWO geniet krachtens art. 59 van het Wetboek der Successierechten als Stichting van Openbaar Nut vermindering van successierechten. Giften in geld zijn fiscaal aftrekbaar krachtens art. 104, 3° b van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zo het bedrag ten minste 30 euro bedraagt (art. 107) en lager dan een te indexeren bedrag van 250.000 EUR en niet méér dan 10 % van het netto belastbaar inkomen bedraagt (art. 109) of in het geval van vennootschappen, 500.000 EUR en niet méér dan 5 % van het netto belastbaar inkomen (art. 200). Meer informatie kan u bekomen bij de administratie van het FWO. 66 FWO Jaa rbo ek 201 1 Bestuur FWO als privaat­rechtelijke stichting van openbaar nut. Het volgende organigram geeft een overzicht van de verschillende structuren binnen het FWO. Raad van Bestuur Auditcomité van de Raad van Bestuur Voorzitter Raadgevend comité voor financiën Bureau FWO-Expertpanels Administratie FWO in zijn nationale context – het FFWO De Raad van Bestuur van het FWO is verantwoordelijk voor het aanwenden van de middelen hoofdzakelijk afkomstig van de Vlaamse Gemeenschap en in mindere mate van de Federale Overheid. In de Franse Gemeenschap bestaat symmetrisch het “Fonds de la Recherche Scientifique – F.R.S.-FNRS”. De Raden van Bestuur van beide instellingen besturen het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FFWO). Het FFWO bestuurt de niet- verdeelbare middelen en enkele welomlijnde restbevoegdheden, zoals o.m. de gemeenschappelijke ruimtes van de gebouwen, sommige prijzen, schenkingen en erfenissen. 67 FWO Jaa rbo ek 201 1 Voorzitter Jaarlijks wordt op 1 oktober een nieuwe FWO-voorzitter aangesteld. Volgens de statuten is dit om beurt één van de rectoren van de vier grote Vlaamse universiteiten. Sinds 2006 wordt het bureau bijgestaan door een informele werkgroep, samengesteld uit de onderzoeksverantwoordelijken van alle universiteiten. De werkgroep is vooral een denktank en een klankbord. De huidige voorzitter is prof. Mark Waer (oktober 2011 – september 2012). Raad van Bestuur Bureau De Raad van Bestuur beslist over de voorstellen van het Bureau i.v.m. adviezen van de expert­­­­panels en wetenschappelijke commissies, werking FWO, begroting, rekeningen ... Het Bureau onderzoekt alle zaken waarover de Raad van Bestuur moet beraadslagen, en legt die voor aan de Raad. Ze omvatten onder meer de begroting, de rekeningen, toekenningen van de aanvragen van de verschillende onderzoekstoelagen en de samenstelling van de expertpanels. De Raad van Bestuur is samengesteld uit volgende leden (op 1 oktober 2011). 11 Ex Officio leden ∏∏ Op 1 oktober 2011 bestaat het Bureau uit de volgende leden: ∏∏ ∏∏ de rectoren van de vier grote universiteiten prof. Paul De Knop, VUB prof. Paul Van Cauwenberge, UGent prof. Alain Verschoren, UA prof. Mark Waer, KU Leuven –– –– –– –– ∏∏ twee leden van de Raad van Bestuur prof. Erik Van Bockstaele, Administrateur-generaal Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek N –– –– ∏∏ waarnemer prof. Luc De Schepper Rector Universiteit Hasselt –– –– –– –– –– –– een tweede vertegenwoordiger van elk van deze instellingen, gewoonlijk de vice-rector onderzoek of onderzoekscoördinator prof. Peter Marynen, KU Leuven prof. Luc J. Moens, UGent prof. Jean-Pierre Timmermans, UA prof. Lode Wyns, VUB –– –– –– –– de Vast Secretaris van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten prof. Géry van Outryve d’Ydewalle –– ∏∏ de rectoren van de Vlaamse universiteiten prof. Paul De Knop, VUB prof. Martine De Clercq, HUB - K.U.Brussel prof. Paul Van Cauwenberge, UGent prof. Alain Verschoren, UA prof. Mark Waer, KU Leuven ∏∏ de Vast Secretaris van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten prof. Géry van Outryve d’Ydewalle –– ∏∏ de voorzitter van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België prof. Bernard Himpens –– 68 FWO Jaa rbo ek 201 1 vier gecoöpteerde leden - groep I: ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ één ex officio lid met raadgevende stem e heer Guido Gryseels d algemeen directeur Koninklijk Museum voor Midden-Afrika de heer Luc Jansegers administrateur-generaal Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen prof. Erik Van Bockstaele administrateur-generaal Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek prof. Karel Velle directeur-generaal Algemeen Rijksarchief vijf gecoöpteerde leden - groep II ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ mevrouw Patricia Ceysens voorzitter Commissie Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie van het Vlaams Parlement prof. Jakob Fokkema (vanaf 1/12/2011) hoogleraar Technische Universiteit Delft de heer Roger Heijns (vanaf 1/12/2011) senior Partner PricewaterhouseCoopers prof. Carel Stolker (vanaf 1/12/2011) hoogleraar Universiteit Leiden mevrouw Mia Vanstraelen (vanaf 1/12/2011) director of Human Resources Services Delivery EMEA-IBM België/Luxemburg ∏∏ de rector van de Koninklijke Militaire School Harry Vindevogel Generaal-majoor –– vijf regeringsafgevaardigden ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ prof. Luc De Schepper rector Universiteit Hasselt (afwisselend met de rector van Universiteit Hasselt) de heer Georges Stienlet adjunct-kabinetschef minister Muyters en inspecteur-generaal van Financiën mevr. Marie-Claire Van de Velde directeur-Interdisciplinair Instituut voor BreedBand Technologie - Gent de heer Noël Vercruysse afdelingshoofd Hoger Onderwijs, departement Onderwijs en Vorming 69 FWO Jaa rbo ek 201 1 Wetenschappelijk advies Het FWO doet voor de beoordeling van de aanvragen voor mandaten en onderzoeksprojecten een beroep op het advies van 29 vakspecifieke Expertpanels en 1 interdisciplinair panel, die elk uit 16 experten zijn samengesteld. [1] Een meerderheid van deze experten is verbonden aan een niet-Vlaamse universiteit. De 29 expertpanels worden ondergebracht in vijf wetenschapsgebieden: Gebied Biologische Wetenschappen Gebied Cultuurwetenschappen Gebied Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Gebied Medische Wetenschappen Gebied Wetenschap en Technologie ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ ∏∏ Deze panels vergaderen tweemaal per jaar en brengen wetenschappelijke adviezen uit, die worden voorgelegd aan het Bureau en de Raad van Bestuur. Daarnaast is er een commissie “Internationale Wetenschappelijke Contacten” die bestaat uit 14 Vlaamse leden, of gewezen leden, van expert panels uit de verschillende wetenschapsgebieden. Deze commissie geeft advies over aanvragen over het bijwonen van congressen, verblijven in het buitenland, bilaterale samenwerkingsovereenkomsten, wetenschappelijke onderzoeksgemeenschappen, Europese projecten (netwerken, EUROCORES,…) en aanvragen voor organisatie van congressen in België. Deze commissie vergadert maandelijks. Alle aanvragen voor internationale samenwerking die individuele mobiliteit (verblijven, congressen, wetenschappelijke opdrachten, ...) overstijgen en waarvoor er niet met een continu indienproces gewerkt wordt, worden beoordeeld door de Commissie Internationale Samenwerking. Bovendien zijn er nog een aantal adviesgroepen die een welbepaalde opdracht hebben en advies geven voor een specifieke onderzoekslijn (Jury Klinische Mandaten, Levenslijn, Odysseus Jury, Big Science Jury,…) of binnen een bepaalde samenwerking. Deze groepen vergaderen één- of tweemaal per jaar naargelang de noodzaak. Voor ethische adviezen inzake experimenten op mens en dier of het gebruik van genetische manipulatie, wordt een beroep gedaan op de lokale ethische commissies van de universiteiten. Het medisch ethisch comité van het FWO kan instaan als reflectiecommissie. In het raam van het dienstbetoon aan de overheid werd de commissie Onderwijskundig Beleids- en Praktijkgericht Onderzoek ingesteld die het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap wetenschappelijk advies verleent voor het verdelen van de betrokken kredieten. [1] Uitzonderingen zijn de Expertpanels Cult 4: Theologie, filosofie en godsdienstwetenschappen en Med8: Gezondheidswetenschappen. Deze panels tellen 18 leden, waarvan er 8 tot een instelling van de Vlaamse Gemeenschap behoren of tot de Nederlandse taalrol van een federale instelling. 70 FWO Jaa rbo ek 201 1 Gebied Biologische Wetenschappen Gebied Wetenschap en Technologie Bio1: Moleculaire en Cellulaire Biologie Bio2: Functionele Biologie Bio3: Biodiversiteit en Ecologie Bio4: Toegepaste biologische Wetenschappen W&T1: Wiskundige Wetenschappen W&T2: Fysica W&T3: Gecondenseerde Materie en Fysische Chemie W&T4: Chemie W&T5: Informatica en Kennistechnologie W&T6: Chemische Ingenieurstechnieken, Materiaalkunde W&T7: Energie, Elektrotechniek, Elektronica en Werktuigkunde W&T8: Wetenschappen van de Aarde en de Ruimte W&T9: Wetenschap en Technologie van Constructies en de Gebouwde Omgeving Gebied Cultuurwetenschappen Cult1: Taal Cult2: Kunsten en Literatuur Cult3: Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en Archeologie Cult4: Theologie, Filosofie en Godsdienst­wetenschappen Gebied Gedrags- en Maatschappijweten­schappen G&M1: Rechtswetenschappen en Criminologie G&M2: Economie, Bedrijfseconomie en Management G&M3: Psychologie, Pedagogiek, Onderwijs­kunde en Sociaal Werk G&M4: Sociale- , Politieke- en Communicatie­wetenschappen Interdisciplinair Expertpanel Gebied Medische Wetenschappen Med1: Farmaceutische Wetenschappen en Eiwitchemie Med2: Genetica, Functioneel Genoomonderzoek, Bio-informatica, Ontwikkelingsbiologie Med3: Microbiologie en Immunologie Med4: Kankeronderzoek Med5: Celbiologie, Fysiologie en Fysiopathologie en Medisch Klinisch Onderzoek van Orgaan­systemen I Med6: Celbiologie, Fysiologie en Fysiopathologie en Medisch Klinisch Onderzoek van Orgaan­systemen II Med7: Celbiologie, Fysiologie en Fysiopathologie en Medisch Klinisch Onderzoek van Orgaan­systemen III Med8: Gezondheidswetenschappen 71 FWO Jaa rbo ek 201 1 Administratie SecretarisGeneraal dr. ir. Elisabeth Monard Steun aan onderzoekers dr. Hans Willems Intern Beheer Danny Huysmans Rapportering & controle, financiering & begroting Anne-Aymon Gunst Dienst personeels–zaken & boekhouding Stephan Duray Alain De Dobbeleer Documenten beheer Danique Moors Dienst ICT Geert De Pauw Dienst Logistiek Werner Coorevits 72 FWO Jaa rbo ek 201 1 Operationele planning Christiane Linthout Dienst aanvragen en lopende dossiers Tanja Rubbrecht DIenst plannen van onderzoeksbeleid dr. Stijn Verleyen dr. Olivier Boehme dr. Isabelle Verbayes Kim Barbé, Wim Schreurs 73 FWO Jaa rbo ek 201 1 “For your safety and comfort, we ask you to remain seated with your seat belt fastened until the captain turns off the fasten seat belt sign. This will indicate that we have parked at the gate and that it is safe for you to move about.” 74 FWO Jaa rbo ek 201 1 Colofon Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen Egmontstraat 5 1000 Brussel Tel.:02/512 91 10 Fax: 02/512 58 90 e-mail: [email protected] website: http://www.fwo.be Verantwoordelijke uitgever dr.ir. Elisabeth Monard secretaris-generaal FWO Copyright Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen Foto p.9: © Rob Stevens Teksten interviews Jan Van Pelt Creatie en vormgeving CIBE Communicatie op maat van de publieke sector Uitgegeven in mei 2012 75 FWO Jaa rbo ek 201 1 www.fwo.be Egmontstraat 5 1000 Brussel T. +32 2 512 91 10 F. +32 2 512 58 90 E-mail: [email protected]