28e Vlaams-Nederlandse Filosofiedag -

advertisement
PROGRAMMA
Humanismen
28e Vlaams-Nederlandse Filosofiedag
Vrije Universiteit Brussel – Zaterdag 25 november
9u30-10u
Verwelkoming met koffie
Gebouw D, eerste verdieping
10u
Welkomstwoord:
Jean Paul Van Bendegem
zaal D.2.01
10u15-11u
Lezing:
‘Ik begrijp je niet, maar ik zie je wel graag’:
Kritisch humanisme en pluraliteit
Marc Van den Bossche
zaal D.2.01
11u-12u30
Parallelsessies voormiddag (3 lezingen per thema)
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
Subjectiviteit
Toegepaste ethiek
Humanisme en wetenschap
Actuele vragen rond humaniteit
Humanisme en religiositeit
12u30-14u
Lunch
14u-15u30
Vervolg parallelsessies (3 lezingen per thema)
15u30-16u
Koffiepauze
16u-17u
Lezing:
Vrijzinnig humanisme en diversiteit
Rik Pinxten
17u-19u
Drankje
zaal D.2.09
zaal D.2.12
zaal D.2.13
zaal D.2.15
zaal D.2.16
Restaurant VUB
zaal D.2.01
Lounge bar Opinio
DETAILPROGRAMMA PARALLELSESSIES
De vijf themasessies vinden gelijktijdig plaats in verschillende lokalen. Tussen iedere lezing is er
even tijd om naar een andere sessie te verplaatsen. De deelnemers zijn dus niet gebonden aan één
thema en kunnen zes lezingen naar keuze bijwonen.
Subjectiviteit (zaal D.2.09)
Moderator: Else Walravens
11u
Menselijke rationaliteit en identiteit
Stephan van der Waart van Gulik
11u30 Filosofie in dienst van de waarheid
of in dienst van het leven?
Robrecht Vandemeulebroecke
12u
Representatie en identiteit
Patricia De Keersmaecker
14u
Het humanisme is dood.
Lang leve het humanisme?
Jasper Beckeringh
14u30 Nihilistische hermeneutiek –
van Humanisme tot humanismen
Leon de Bruin
15u
Heideggers humanisme
Elisabeth den Hartog-de Haas
Toegepaste ethiek (zaal D.2.12)
Moderator: Johan Stuy
11u
Naar een humaan en ethisch verantwoord
zorgtraject
Karin Janssen van Doorn
11u30 Leibniziaans wereldbeeld, sociaal
constructivisme, Deep Ecology
en eco-communautarisme
Guido J.M. Verstraeten en Willem
Verstraeten
12u
Humanisme van de lege doos
Philippe Lepers
14u
Subjectiviteit, intersubjectiviteit en taal
Liesbet Quaeghebeur
14u30 De subjectiviteit en haar autonomie: MerleauPonty’s ‘denken met het lichaam’
Pieter Meurs
15u
Herdenken van de transcendentie als
ontwrichting van identiteit
Emilie Van Daele
14u
Autonomie en zingeving bij posthumanen
Jonas De Vuyst
Humanisme en wetenschap (zaal D.2.13)
Moderator: Gustaaf Cornelis
11u
Humanisme en de evolutieleer
Nathalie Gontier en Irena Tallon
11u30 Wiskunde op mensenmaat –
14u30 Kan je met neuronen een humanisme
Schets voor een humanistische filosofie
opmeten? Situering van sociaal gedrag en
van de wiskunde
ervaring in het huidige neurologisch onderzoek
Bart Van Kerkhove
Dirk Derom
12u
Over mensen en dingen die eraan voorbijgaan 15u
Es ist schwer, ein Mensch zu werden.
– Hard technologisch determinisme
Het tragisch humanisme van de psychoanalyse
als achilleshiel van het cyborgdebat
Jens De Vleminck
Sarah Bruynoghe en Tim De Mey
Actuele vragen rond humaniteit (zaal D.2.15)
Moderator: Gily Coene
11u
Recht, democratie en emancipatie in een
postliberale samenleving
Pieter Dehon
11u30 Carl Schmitts begrip van de tijd
Matthias Lievens
12u
De redelijkheid van de angst –
schets van een angstige multiculturele
samenleving
Kirsten Pols
14u
Pluralisme, strijd, menselijkheid
Thomas Fossen
14u30 Autonomie in de 21e eeuw
Victor Gijsbers
15u
Humanisme(n)
A.L.J. Lauwers
Humanisme en religiositeit (zaal D.2.16)
Moderator: Jef Van Bellingen
11u
Durandus’ humanisme
Guy Guldentops
11u30 Luc Ferry en de klassieke levenskunst:
een gemiste kans?
Hilde Debacker
12u
Geluk en burgerschap bij al-Farabi
Marijke van Campen
14u
Leven als passage – mediale humaniteit
en de zin van leven als transitiviteit
Chris Bremmers
14u30 Leo Apostels ‘Wetenschappelijke metafysica
en niet-theïstische religiositeit’
Wim Christiaens
15u
Religiositeit op mensenmaat –
De pragmatisch-humanistische visie van
William James als opstap naar
de atheïstische religiositeit
Wim Van Moer
Themasessie 1: Subjectiviteit
Lokaal D.2.09
Moderator: Else Walravens
11u
Menselijke rationaliteit en identiteit
Stephan van der Waart van Gulik
11u30 Filosofie in dienst van de waarheid
of in dienst van het leven?
Robrecht Vandemeulebroecke
12u
Representatie en identiteit
Patricia De Keersmaecker
14u
Het humanisme is dood.
Lang leve het humanisme?
Jasper Beckeringh
14u30 Nihilistische hermeneutiek –
van Humanisme tot humanismen
Leon de Bruin
15u
Heideggers humanisme
Elisabeth den Hartog-de Haas
Menselijke rationaliteit en identiteit
Auteur: Stephan van der Waart van Gulik
Stephan van der Waart van Gulik studeerde wijsbegeerte aan de UA en de UGent, en artificiële
intelligentie (AI) aan de KUL. Momenteel is hij verbonden aan het Centrum voor Logica en
Wetenschapsfilosofie van de UGent. Zijn onderzoek is in de eerste plaats gericht op het
ontwikkelen van nieuwe soorten vage logica’s waarin hedendaagse inzichten uit de
cognitiewetenschap en AI betreffende de structuur, ontwikkeling en transformatie van concepten
formeel worden geïntegreerd.
Abstract:
Wat volgt is een zuiver beschrijvende analyse van de relatie tussen de ontwikkeling van de
menselijke identiteit en drie psychologische fenomenen: xenofobie, etnocentrisme en tolerantie.
Het werkkader van deze analyse is een conceptueel speculatief model van de menselijke
rationaliteit en haar ontwikkeling.
Zowel in de ontwikkeling van de menselijke soort als in die van ieder individu kunnen ruwweg
drie fases worden onderscheiden: prerationaliteit, pragmatische rationaliteit en hyperrationaliteit.
In de prerationele fase vindt bij probleemsituaties nog geen bewuste afweging plaats van
mogelijke handelingsopties: de reactie is onmiddellijk en gaat nauwelijks gepaard met twijfel.
Deze onberedeneerde handelingen leiden dan ook vaak tot storende en zelfs pijnlijke ervaringen.
Daardoor komt in fase twee een leerproces op gang dat een remming aanbrengt op het
onmiddellijke streven naar driftbevrediging en resulteert in een vorm van probleemoplossend
denken: het expliciet in kaart brengen en afwegen van verschillende handelingsopties in een
gegeven probleemsituatie. De genoemde remming van de onmiddellijkheid komt neer op het
ontstaan van redelijke twijfel aan het eigen inzicht in de situatie.
Het doel van de intermediërende rol van deze redelijke twijfel is om tot meer gerichte en
succesvolle handelingen te komen, idealiter met dezelfde primitieve zekerheid als in de
prerationele fase. Aan de hand van drie argumenten, een cognitief argument, een
vrijheidsargument en een intersubjectief argument, kan echter eenvoudig worden aangetoond dat
een consequent gebruik van deze pragmatische rationaliteit, zonder externe remming, in principe
altijd leidt tot werkelijk filosofische twijfel en bijgevolg juist tot minder zekerheid. Het stadium
van de redelijke twijfel is met andere woorden onstabiel: zonder externe ingrepen vloeit het vroeg
of laat onvermijdelijk over in de derde, hyperrationele fase. Deze wordt gekenmerkt door enorme
onzekerheid, totale problematisering en een focus op kritiek in plaats van op efficiëntiecriteria. Ze
resulteert in een afname van het vermogen tot handelen en is in pragmatisch opzicht dus
volkomen inefficiënt.
Hoewel filosofische twijfel de meest authentieke, want de meest consequent toegepaste vorm van
rationaliteit kan worden genoemd, wordt deze toestand door de mens als ondraaglijk ervaren.
Door ons vermogen tot handelen te bedreigen, bedreigt filosofische twijfel namelijk ook onze
identiteit. Identiteit wordt hier begrepen als het geheel van handelingsopties die we als moreel
aanvaardbaar kunnen beschouwen. Anders gezegd: hoe wij onszelf ervaren in contrast tot
anderen, wordt grotendeels bepaald door onze ervaringen van afkeer en goedkeuring van de
intenties en handelingen van zowel onszelf als anderen. Aangezien filosofische twijfel ons aanzet
tot maximale afstandname van onze vooronderstellingen, wordt ook datgene wat ons het meest
dierbaar is, wijzelf, in vraag gesteld.
Wat dit model in het bijzonder kan verhelderen, zijn de verdedigingmechanismen die op
organische wijze en grotendeels onbewust ontstaan om te voorkomen dat redelijke twijfel
(pragmatische rationaliteit) omslaat in filosofische twijfel (hyperrationaliteit). Zowel op subjectief
als op intersubjectief niveau nemen deze mechanismen de vorm aan van een onbewuste
(auto)retoriek. Aan de hand van nieuwe inzichten in de wisselwerking van rationaliteit en
(auto)retoriek in de ontwikkeling van onze identiteit kunnen vervolgens drie belangrijke sociaalpsychologische fenomenen worden geanalyseerd: xenofobie, etnocentrisme en tolerantie. Daarbij
worden door het zuiver descriptieve karakter van de analytische benadering een aantal facetten
onthuld die vaak onderbelicht blijven in meer normatieve modellen. Wanneer ze naar waarde
worden geschat, ontstaat onmiddellijk een meer genuanceerde verhouding tot de fenomenen in
kwestie.
Filosofie in dienst van de waarheid of in dienst van het leven?
Auteur: Robrecht Vandemeulebroecke
Robrecht Vandemeulebroecke studeerde wijsbegeerte aan de UA en de VUB en werkte als
vertaler van Duitse, Engelse en Franse teksten. Sinds oktober 2005 is hij verbonden aan de
vakgroep Wijsbegeerte van de VUB als aspirant van het FWO-Vlaanderen. Hij onderzoekt de
constitutieve rol van retorische strategieën in filosofische teksten en de mate waarin ieder kritisch
discours nood heeft aan die – in wezen onkritische – mechanismen om te kunnen worden
gearticuleerd. Een model dat de antagonistische relatie tussen beide elementen beschrijft, zal ook
kunnen worden toegepast op de problematiek van maatschappelijke en individuele
identiteitsvorming en de zelfkritische erkenning of retorische uitsluiting van de ander. De auteurs
die in dit onderzoek centraal staan zijn Plato en Nietzsche.
Abstract:
De titel van deze abstract is geen vraag waarop een antwoord kan worden gezocht, maar vat het
onoplosbare dilemma samen dat een pluralistische levenshouding met zich meebrengt. De eerste
optie, ‘filosofie in dienst van de waarheid’, is een naïeve formulering van wat vaak als taak van het
kritisch denken wordt beschouwd: het doorprikken van retorisch gewapende
vanzelfsprekendheden en het als ongeldig ontmaskeren van dogmatische overtuigingen. Het
geloof in één waarheid hebben we weliswaar opgegeven – overigens door toedoen van deze
kritische houding zelf – maar ook zonder dit ultieme criterium en streefdoel is het mogelijk en
heilzaam om zo veel mogelijk onwaarheden aan de kaak te stellen en zo veel mogelijk
alternatieven bloot te leggen. Het echte probleem van deze optie ontstaat juist wanneer ze te
succesvol wordt: in principe kan iedere levensopvatting, iedere mogelijke motivatie worden
ontmaskerd als een ‘onwaarheid’, zodat een sterk kritische instelling ons dreigt te beroven van al
onze zingevende illusies. In dat stadium wordt een ‘filosofie in dienst van de waarheid’
levensvijandig.
De tweede optie, ‘filosofie in dienst van het leven’, probeert dat te voorkomen door grenzen op
te leggen aan de kritiek. Zodra het kritische denken onze levenskracht aantast, luidt het in
Nietzsches Tweede oneigentijdse beschouwing, schiet het zijn doel voorbij en verspeelt het zijn
wenselijkheid. Dat deze optie echter eveneens problemen kan opleveren, is duidelijk: ze klinkt
haast als een rechtvaardiging van onze zelfgenoegzame geslotenheid tegenover al het ‘andere’ dat
ons doet twijfelen en onze identiteit bedreigt. Bovendien is het lang niet zeker of het voor het
denken wel mogelijk is om zichzelf bewust grenzen op te leggen.
Dit alles leidt tot een voortdurende evenwichtsoefening tussen de verlamming die het gevolg kan
zijn van overmatig kritisch denken, en de oneigenlijkheid die dreigt wanneer het kritisch denken
aan banden wordt gelegd. Ik zal aantonen dat ook Nietzsche al oog had voor dat probleem, en
dat het voor het hedendaagse pragmatisme evengoed een uitdaging blijft.
Representatie en identiteit
Auteur: Patricia De Keersmaecker
Universiteit Antwerpen
Centrum voor filosofie van de kunst en literatuur
Abstract:
Deleuzes ‘filosofisch concept’ (Qu’est-ce que la philosophie?) stelt niet de vraag naar humane
waarden, maar wel naar de mogelijkheden van denken. Het denken vanuit een veelheid dat een
mogelijk antwoord kan zijn op de vraag naar het op verschillende manieren vormgeven van een
beeld van het mens-zijn, of een mogelijk antwoord op de vraag naar humanismen. Het
‘filosofisch concept’ laat volgens Deleuze het voorstellingsvermogen van de filosofie zien (omdat
het de wereld laat zien zoals die nog niet is). Dit voorstellingsvermogen is een filosofische
creativiteit die een ‘worden’ (devenir) beschrijft en geen ‘zijn’. Deze wereld van het worden denkt
vanuit een veelheid en staat toe het spreken, het kijken en het denken voortdurend te vernieuwen.
De grenzen van het denkbare worden voortdurend verlegd. In dit voorstel wil ik de vraag stellen
of Deleuzes beeld van het denken en de problematiek van representatie en identiteit (Différence et
répétition) een interessant filosofisch gesprek kan aangaan met de vraag naar humanismen.
Specifiek zal subjectiviteit belicht worden vanuit het Deleuziaanse perspectief van representatie
en identiteit om te kunnen bekijken wat meervoudigheid kan betekenen.
Het Humanisme Is Dood. Lang Leve Het Humanisme?
Auteur: Jasper Beckeringh
Jasper Beckeringh behaalde zijn Bachelordiploma in de filosofie aan de Universiteit van Leiden
en studeert momenteel aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij op dit moment het tweede
jaar van de onderzoeksmaster filosofie doet. Zijn afstudeeronderwerp valt onder de gebieden
metafysica en aesthetica en gaat over de bespreking van het dichten van Hölderlin in de werken
van Heidegger en Adorno in verband met de problemen van de filosofie binnen de moderniteit.
Uitgangshypothese hierbij is dat ondanks de ogenschijnlijke overeenkomsten er een
incomensurabiliteit is tussen de twee filosofische projecten.
Abstract:
Het ging Nietzsche niet om de dood van God toen hij de dwaas de befaamde woorden ‘God is
dood! – God blijft dood!’ liet uitspreken. De dood van God was immers iedereen in het aforisme
al bekend. Het ging Nietzsche om de gevolgen van deze dood, met name de gevolgen voor de
mens. De dood van God blijkt ook de dood van de mens in te houden!
De dood van de mens dient gelezen te worden als het einde van de mogelijkheid om de mens
nog als mens te denken. Door de dood van God is God als betekenisgever onbeschikbaar voor
ons geworden, daarmee worden ook alle betekenissen, inclusief wat de mens is, die wij van God
afleiden, voor ons onbeschikbaar. De dood van de mens als mens is de dood van het humanisme
als gedachtegoed.
Waar komt deze dood van God en daarmee de mens echter vandaan? Bestaat deze dood nog in
de multiculturele samenleving? Is er leven na de dood voor het humanisme? In zijn ‘Brief over
het humanisme’ wijst Heidegger elke mogelijkheid tot reïncarnatie van het humanisme van de
hand. Wat zijn echter de gronden daarvoor?
In dit paper zal ik trachten antwoord op bovenstaande vragen te geven met als leidraad de vraag
naar de oorsprong van de dood van het humanisme.
Nihilistische Hermeneutiek: van Humanisme tot humanismen
Auteur: Leon C. de Bruin
Leon de Bruin (1979) studeerde bedrijfskunde, psychologie en filosofie, en is sinds 2005 als
promovendus verbonden aan de faculteit Wijsbegeerte van de Universiteit van Leiden. In zijn
onderzoek richt hij zich op de filosofie van de geest en de ontwikkelingspsychopathologie, en de
wijze waarop deze disciplines in toenemende mate beïnvloed worden door nieuwe
ontwikkelingen in de cognitieve neurowetenschappen. Daarnaast gaat zijn belangstelling uit naar
denkers uit de fenomenologische traditie van de filosofie, zoals Heidegger en Merleau-Ponty.
Abstract:
Er wordt wel eens gezegd: ‘God is dood, maar de mens doet het zelf niet al te best’. In zekere zin
is dit slechts een grap, maar het is ook meer dan dat: het wijst op een mogelijk verband tussen de
door Nietzsche aangekondigde dood van God en de huidige crisis van het Humanisme.
In deze bijdrage zal ik in de eerste plaats kort ingaan op Heideggers brief ‘Over het Humanisme’,
en laten zien op welke wijze Heidegger een relatie legt tussen de dood van God en de crisis van
het Humanisme. Vervolgens wil ik laten zien welke conclusies hedendaagse denkers als Richard
Rorty en Gianni Vattimo hieraan verbinden, waarbij ik me voornamelijk zal richten op Rorty’s
opvatting over waarheid als dialoog en Vattimo’s notie van het ‘zwakke denken’. Ik zal betogen
dat de nieuwe richtingen die deze denkers inslaan geenszins hoeven te leiden tot relativisme, maar
ons juist uitdagen tot nieuwe interpretaties van het Humanisme. Tot slot zal ik een aantal van
deze nieuwe interpretaties, of humanismen, bespreken in het licht van de ontwikkelingen in de
cognitieve neurowetenschappen, en beknopt mijn mening geven over de rol die hierin voor de
filosofie is weggelegd.
Heideggers humanisme
Auteur: Elisabeth den Hartog-de Haas
Elisabeth den Hartog-de Haas studeerde theologie en filosofie aan de Universiteit Leiden. Zij
promoveerde op de these dat Husserls analysen van de intersubjectiviteit en anonimiteit het
moverende probleem van Heideggers hoofdwerk Sein und Zeit vormden en het beheersende
probleem daarvan, nl. de vraagstelling naar de mogelijke authenticiteit van het Dasein, bepaald
hebben. Elisabeth den Hartog is als universitair docent verbonden aan de Faculteit
Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit Nederland.
Abstract:
In de brief aan Jean Beaufret, die in 1947 onder de titel ‘Over het humanisme’ gepubliceerd is,
gaat Heidegger in op de vraag in welke zin zijn onderzoek naar de zin van zijn een humanisme
genoemd kan worden. Omdat het humanisme volgens Heidegger tot de metafysische traditie van
zijnsvergetelheid behoort, wil hij zijn eigen onderzoek niet als zodanig betitelen. Dat wil echter
niet zeggen, dat Heidegger zich van ieder humanisme distantieren zou. Integendeel: met zijn
kritiek op het gangbare humanisme beoogt hij slechts tot een oorspronkelijker verstaan van
humanitas van de homo humanis te komen, – een doelstelling, waarmee Heidegger zich
levenslang bezighouden zal. Nu ondergaat Heideggers opvatting over de menselijke existentie, cq.
het oorspronkelijk verstaan daarvan, in de loop der jaren een aanzienlijke verschuiving. Over deze
verschuiving gaat deze lezing; vanwege het korte tijdsbestek zal zij enigszins schematisch in kaart
gebracht moeten worden.
Themasessie 2: Toegepaste ethiek
Lokaal D.2.12
Moderator: Johan Stuy
11u
Naar een humaan en ethisch verantwoord
zorgtraject
Karin Janssen van Doorn
11u30 Leibniziaans wereldbeeld, sociaal
constructivisme, Deep Ecology
en eco-communautarisme
Guido J.M. Verstraeten en Willem
Verstraeten
12u
Humanisme van de lege doos
Philippe Lepers
14u
Subjectiviteit, intersubjectiviteit en taal
Liesbet Quaeghebeur
14u30 De subjectiviteit en haar autonomie: MerleauPonty’s ‘denken met het lichaam’
Pieter Meurs
15u
Herdenken van de transcendentie als
ontwrichting van identiteit
Emilie Van Daele
Naar een humaan en ethisch verantwoord zorgtraject
Auteur: Karin Janssen van Doorn
Karin Janssen van Doorn woont sinds 1989 in Brussel, waar ze achtereenvolgens Geneeskunde
en Moraalwetenschappen heeft gestudeerd aan de Vrije Universiteit Brussel. Binnen de
Geneeskunde heeft ze zich gespecialiseerd in Interne Geneeskunde (Nefrologie) en Intensieve
Geneeskunde. Momenteel beoefent ze beide medische specialiteiten in het St.Vincentiusziekenhuis in Antwerpen. In de Nefrologie komt ze vooral in aanraking met
chronische patiënten die dialysenood hebben en in de Intensieve Geneeskunde gaat het vooral
om acuut zieke en instabiele patiënten.
Geneeskundige zorgen kosten veel geld en daarom probeert de Belgische overheid het medisch
zorgtraject te stimuleren. Het zorgtraject heeft het doel de patiënt centraal te laten staan, waarbij
er door de zorgverstrekker vanuit de patiënt moet worden gedacht. In haar doctoraatsonderzoek
wil Karin Janssen van Doorn het medisch zorgtraject toetsen aan de ‘capability benadering’ van
Martha Nussbaum, waarbij men kijkt naar de reële mogelijkheden die iemand heeft om het leven
op een waardevolle manier vorm te geven. Filosofie en geneeskunde horen volgens haar samen te
gaan. In de praktijk is dat meestal niet het geval.
Abstract:
De zorgrelatie tussen patiënt en arts is een moreel hoogstaande maar asymmetrische relatie. In de
geneeskunde probeert men tegenwoordig die asymmetrie op te heffen door een zorgtraject uit te
werken. Een zorgtraject is een structuur waarbij de patiënt centraal staat en er vanuit de patiënt
wordt gedacht.
Vorstenbosch omschrijft het werkwoord ‘zorgen’ als een activiteit met de betekenissen zorgen
dàt en zorgen vòòr. ‘Zorgen dat’ is een activiteit die ergens op is gericht en is gekoppeld aan
diagnose. ‘Zorgen voor’ duidt een relatie aan en heeft als doel het goede voor de ander te
realiseren. ‘Zorgen voor’ gaat samen met prognose.
Door zelf te kunnen oordelen over de aangeboden zorg overstijgt een hulpzoekende zichzelf als
object van zorg en vergroot als subject zijn autonomie. Tronto heeft de beoordeling van zorg
uitgewerkt in een zorgethiek waarbij er sprake is van vier zorgniveau’s. Op de eerste drie niveau’s:
betrokken zijn op, zorg dragen voor en de zorgende activiteit, staat de zorggever centraal. Op het
vierde niveau bevindt zich de persoon die zorg ontvangt.
Het ideaal dat zou moeten worden gerealiseerd is een evenwicht te vinden tussen autonomie en
zorgbehoefte van het individu. Het zorgtraject kent een omlijnd begin in cure, maar geen
afgebakend eindpunt in care. Reflectieve zorgverstrekkers kunnen in het zorgtraject de zwakkere
zoveel mogelijk tot zijn/haar recht laten komen.
Om de morele kwaliteit van de zorgverlening via het zorgtraject te waarborgen is een toetssteen
nodig. Ik pleit ervoor het bekende drieluik van de verlichting: vrijheid, gelijkheid en
broederschap/solidariteit als toetssteen te nemen, bij wijze van meta-ethische beoordeling.
Leibniziaans wereldbeeld, sociaal constructivisme, Deep Ecology en ecocommunautarisme
Auteur: Guido J.M. Verstraeten
Guido J.M. Verstraeten (geboren 1951 te Hulst) studeerde aan de Katholieke Universiteit Leuven
en is doctor in de Natuurkunde (1979, KULeuven, onderwerp: faseovergangen in vaste stoffen)
en doctor in de Filosofie (1993, UGent, onderwerp: de onomkeerbaarheid van de tijd). Hij is ook
apotheker (2001, KULeuven). Momenteel doceert hij milieu-ethiek, eco-filosofie, natuurfilosofie
en wetenschappelijke casussen aan de Karel de Grote Hogeschool, een associatie met de
Universiteit Antwerpen in Vlaanderen. Hij is ook gastdocent aan de Polytechnische school van
Pori (Finland) en de Universiteit van Tallinn (Estland).
Auteur: Willem Verstraeten
Willem W. Verstraeten (geboren 1976 te Butare) studeerde aan de KULeuven en behaalde het
diploma van bio-ingenieur (ir) in de specialiteit agrotechniek. Door zijn achtergrond met
tropische landbouw kwam hij in contact met sociale en culturele antropologie. Momenteel rondt
hij een proefschrift af over de bepaling van verdamping en bodemvochtgehalte uit
satellietbeelden aan de KULeuven (promotor Prof.dr.ir. Jan Feyen) in samenwerking met het
Vlaams Instituut voor Technologische Ontwikkeling te Mol (Vlaanderen).
Abstract:
In zijn werk van 1996 over de filosofie van ruimte en tijd legde Rijnvos het verband tussen de
Newtoniaanse en Leibniziaanse wereldbeelden, respectievelijk de Cartesiaanse werkelijkheid en
deze volgens Pascal. Het sociaal constructivisme van Hacking (1999) beschouwt deze
wereldbeelden niet langer als epistemologische toegangen tot de werkelijkheid, maar als
afzonderlijke realiteit waarbij het subject niet langer een absolute buitenstaander is maar een
participant aan de sociaal geconstrueerde werkelijkheid. Daarmee verliezen ook de exacte
wetenschappen hun ongenaakbaarheid. Dat natuurwetenschappelijke feiten het resultaat zijn van
een sociale constructie werd volgens Vogel (1995) door het werk van Mary Hesse met haar
‘Revolutions and Reconstructions in the Philosophy of Science’ (1966) beschreven. Het sociaal
constructivisme ontdoet wereldbeelden en menswetenschappen van elke vorm van essentialisme
en causaal determinisme. De co-existentie beheerst de niet perfecte realiteit. Vervolmaking door
evolutie is dus steeds mogelijk.
Vanuit deze beschouwingen herdefiniëren wij subjectiviteit en intersubjectiviteit op basis van
Leibniziaanse werelden. Het subject staat niet buiten ruimte-tijd (i), ruimte tijd is geen
transcendentale conditie om Kantiaans kennistoegang te krijgen tot de werkelijkheid (ii), maar het
subject participeert aan de sociaal geconstrueerde ‘oikos’ (iii). Dit vormt de basis om de ‘Deep
Ecology’ van Arne Naess te herformuleren als een ‘functioneel ecocentrisme’, genaamd het ecocommunautarisme. Dit vervangt de praktische interpretatie van Fox (1990) die zich baseerde op
de transpersonalistische zelfidentificatie die niet vrij is van een antropocentrisch uitgangsvisie.
De basisfuncties van de ‘oikos’ zijn zelfbehoud en evolutie, verwijzend naar de cyclische en
lineaire tijdsevoluties in de Leibniziaanse wereld waarmee de ‘oikos wordt geïdentificeerd.
Humanisme van de lege doos
Auteur: Philippe Lepers
Philippe Lepers studeerde godsdienstwetenschappen en filosofie aan de KULeuven en
promoveerde vorig jaar aan de Radboud Universiteit Nijmegen met een proefschrift over religie
en christendom in het vroege werk van Friedrich Nietzsche (‘Genie vs. God’). Hij is lid van de
Nietzsche Research Group en de Nietzsche-Wörterbuch groep, allebei ook in Nijmegen.
Momenteel geeft hij tevens les aan een middelbare school.
Abstract:
In L’existentialisme est un humanisme baseert Sartre zijn humanisme op een zelftranscenderende
beweging. Bij Nietzsche leidt die zelfoverstijging (cf. vooral Schopenhauer als Erzieher en Also sprach
Zarathustra) echter tot een anti-humanisme. Bij Levinas dient de transcendentie van ‘Le même’
om tot een herdefinitie van het humanisme te komen (cf. Humanisme de l’autre homme). Is het ‘zelf’
wel anders denkbaar als een lege doos, is het wezen van de mens werkelijk dat hij ‘niets is’ en kan
daar eigenlijk nog wel één of andere vorm van humanisme op gebaseerd worden? En welke
consequenties heeft deze antropologie voor de ethiek? Is het noodzakelijk om elke vorm van
identiteit af te wijzen of te negeren om tot een ethiek te komen? En mocht het onmogelijk blijken
om de mens geheel en al als lege doos te zien, leidt dit dan niet tot een onethische instelling of in
ieder geval tot het failliet van een universele of universalistische moraal? Meer bepaald: kan men
in een multiculturele samenleving het begrip identiteit handhaven zonder in het gevaarlijke spoor
van intolerantie, discriminatie en geweld te geraken? Via een confrontatie van de drie genoemde
filosofen wordt gezocht naar een antwoord op deze netelige en bovendien prangende vragen.
Subjectiviteit, intersubjectiviteit en taal
Auteur: Liesbet Quaeghebeur
Liesbet Quaeghebeur (Universiteit Antwerpen) studeerde taalkunde en wijsbegeerte (Antwerpen,
Barcelona, Tilburg) en bereidt een proefschrift voor over de taalfilosofie van Merleau-Ponty en
de belichaamde linguïstische pragmatiek.
Abstract:
In minstens twee betekenissen kan de waarneming subjectief genoemd worden. Ze is subjectief in
de zin dat ze een privé-aangelegenheid is (wat ik zie, voel en hoor is enkel voor mij toegankelijk)
en ze is subjectief in de zin dat ze betrekking heeft tot de objecten in hun verschijningswijze aan
ons (de informatie die mijn zintuigen kunnen oppikken is beperkt omdat ik over een specifiek
menselijk waarnemingsapparaat beschik). Voor vele waarnemings- en bewustzijnstheoretici
volstaat deze tweevoudige definitie. We zullen echter argumenteren dat ‘subjectiviteit’ nog een
derde betekenis heeft die noodzakelijk is in (of op weg naar) een correcte weergave van de
waarneming: ook van mens tot mens verschilt onze ervaring van de wereld omdat elk van ons
zich in een unieke affectieve, morele, ideologische, etc. situatie bevindt. Eenzelfde object roept bij
verschillende personen verschillende betekenissen op. Om dit kenmerk inzichtelijk te maken, ligt
het voor de hand dat we moeten overstappen van een analyse van de individuele waarneming
naar een analyse van de intersubjectiviteit. Het is namelijk pas in de confrontatie met de ander dat
we merken dat we niet zomaar generische mensen zijn, maar stuk voor stuk unieke subjecten,
met een unieke kijk op de wereld. We bekijken hoe Merleau-Ponty deze redenering voltrekt in
zijn analyse van de intersubjectiviteit tegenover Husserls egologische benadering daarvan. Het
belang van de theoretische erkenning van dit soort subjectiviteit verdedigen vervolgens we door
ze te betrekken op enkele mogelijkheidsvoorwaarden en kenmerken van de menselijke taal.
De subjectiviteit en haar autonomie: Merleau-Ponty’s ‘denken met het
lichaam’
Auteur: Pieter Meurs
Abstract:
De vraag die we in de lezing willen stellen, is die van de grenzen van een technisch,
wetenschappelijk of methodisch denken binnen de reflectie over subjectiviteit en haar autonomie.
De reden daarvoor is eenvoudig: de mens laat zich niet herleiden tot objectieve of methodische
vraagstukken die simpelweg een dito antwoord of oplossing vereisen. Bovendien lijken (post)moderne tijden aan te geven dat klaar en duidelijke antwoorden beter achterwege gelaten dienen
te worden en dat er met moeite mag teruggegrepen worden naar Grote Verhalen. Woorden als
efficiëntie, zekerheid en berekenbaarheid lijken echter wel nog steeds een hoofdrol te spelen.
Deze complexe en controversiële tegenstellingen laten de mens enerzijds over aan een kennelijk
nihilisme en anderzijds aan de gedwongen adaptatie aan een modern rationalistisch wereldbeeld
waarbinnen individualiteit en de technische rede centraal staan . Het ontbreken van
zingevingkaders en de ervaring van een te snelle maatschappij zorgen voor een existentiële
onvrede die erop neer komt dat de maakbaarheid van het gelukkige en vrije leven niet
waargemaakt worden. Wat rest er dan nog voor het subject en zijn streven naar mondigheid (toch
ook een van de kernwoorden van een humanistisch streven)?
Ik wil in dit verband het denken met het lichaam van Merleau-Ponty naar voren schuiven als
vruchtbaar alternatief. Zijn verhaal biedt evenmin sluitende antwoorden, maar het kan gelezen
worden als een fundamentele kritiek op het klassieke denken van onze hedendaagse
maatschappij. Daarnaast biedt de filosofie van Merleau-Ponty als een hermeneutiek de
mogelijkheid om termen als subjectiviteit, vrijheid, mondigheid… te herdenken.
Herdenken van de transcendentie als ontwrichting van identiteit
Auteur: Emilie Van Daele
Vakgroep wijsbegeerte
Vrije Universiteit Brussel
Abstract:
Denken is vaak beschouwd geweest als een zoektocht naar waarheid. Naast deze zoektocht naar
waarheid – die stilaan zijn alleenrecht heeft verloren – is ook het denken als zoektocht naar zin
op de voorgrond getreden. Het subject wordt hierdoor als zingevend subject volledig op zichzelf
teruggeworpen. Dit houdt verschillende gevaren in waaronder het gevaar dat we slechts uitgaan
van ons eigen project, alles herleiden tot dit project en slechts sympathie vertonen met mensen
die een gelijkaardig zingevend project of morele identiteit met ons delen. Ons moreel gedrag is
slechts gericht op het in overeenstemming blijven met de identiteit die we zijn.
Zelfs wanneer we denken opvatten als een zelfdestructieve en deconstruerende activiteit – en
waaruit we een zeker moreel gedrag zouden kunnen afleiden – dan nog kunnen we niet
ontsnappen aan de identiteit van het subject dat denkt.
Willen we met andere woorden niet vervallen in wat Levinas verwoordde als een reductie van het
andere tot het zelfde, dan moeten we op zoek gaan naar iets dat ontsnapt aan dit
zelfidentificatieproces. Iets wat onherleidbaar blijft tot het bewustzijn van het subject en juist een
de-subjectivering van het subject als initiatief en identiteit veroorzaakt.
Dit iets is in het verleden steeds vertaald als transcendentie. Toch hoeft dit begrip ons niet terug
te leiden naar God of de traditionele metafysica. Wij zullen deze transcendentie trachten te
vertalen in termen van een presentie die zichzelf bijstaat en dit aan de hand van bepaalde
aspecten van het werk van Emmanuel Levinas.
Themasessie 3: Humanisme en wetenschap
Lokaal D.2.13
Moderator: Gustaaf Cornelis
11u
Humanisme en de evolutieleer
Nathalie Gontier en Irena Tallon
14u
Autonomie en zingeving bij posthumanen
Jonas De Vuyst
11u30 Wiskunde op mensenmaat –
14u30 Kan je met neuronen een humanisme
Schets voor een humanistische filosofie
opmeten? Situering van sociaal gedrag en
van de wiskunde
ervaring in het huidige neurologisch onderzoek
Bart Van Kerkhove
Dirk Derom
12u
Over mensen en dingen die eraan voorbijgaan 15u
Es ist schwer, ein Mensch zu werden.
– Hard technologisch determinisme
Het tragisch humanisme van de psychoanalyse
als achilleshiel van het cyborgdebat
Jens De Vleminck
Sarah Bruynoghe en Tim De Mey
Humanisme en de evolutieleer
Auteur: Nathalie Gontier
Nathalie Gontier studeerde Wijsbegeerte aan de VUB en Vergelijkende Cultuurwetenschap aan
de UGent. Momenteel is ze als aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijke Onderzoek
Vlaanderen (F.W.O.-Vlaanderen) verbonden aan het Centrum voor Logica en
Wetenschapsfilosofie van de VUB. Hier werkt ze aan een doctoraat op proefschrift over de
oorsprong van taal. Tevens is ze samen met Katrien Mondt medeoprichtster van de DITOdenktank (Dynamisch Inter(-en trans)disciplinair Taal Onderzoek).
Auteur: Irena Tallon
Irena Tallon is bioloog. Aan de Vrije Universiteit Brussel en later aan de Universiteit Gent deed
ze onderzoek naar de invloed van omgevingsfactoren op het erfelijk materiaal. Als vrijwilliger
nam ze deel aan natuurwetenschappelijke expedities naar Afrika. Sinds 1998 is ze verbonden aan
het Zelfstudiecentrum voor Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel en verleent ze haar
medewerking aan nascholingsprojecten van de Vakgroep voor Lerarenopleiding IDLO.
Erfelijkheid, biodiversiteit en onderwijs vormen de peilers voor een verdieping in de
evolutietheorie en het onderwijzen ervan.
Abstract:
De recente opkomst van de Intelligent Design beweging, samen met reeds bestaande
creationistisch strekkingen, maken het almaar moeilijker om op wetenschappelijk objectieve wijze
les te geven over de evolutieleer in de Verenigde staten van Amerika. Maar ook in Europa (vooral
in Italië, Kroatië, Nederland en Engeland) ontstaat steeds meer discussie over het statuut van de
evolutielessen: representeren ze een levensbeschouwelijke opvatting en moeten ze derhalve op
hetzelfde niveau gebracht worden als de godsdienstlessen en dienen ze dus gegeven tijdens de
lessen niet-confessionele zedenleer? Of maken ze deel uit van de biologieles zoals meetkunde
deel uitmaakt van het vak wiskunde?
Om deze vragen te beantwoorden moeten de volgende vragen gesteld worden: (1) als de
evolutieleer een levensbeschouwelijke opvatting zou zijn, welke levensbeschouwing zou deze dan
juist zijn? (2) kan de biologieles zonder de evolutieleer?
Beide vragen zijn gerelateerd aan het onderscheid tussen de wetenschappelijke evolutietheorie en
een evolutionair wereldbeeld. Meer specifiek is evolutie enerzijds een fenomeen dat zich
wetenschappelijk laat bestuderen, anderzijds maakt een evolutionair wereldbeeld binnen een
westers humanisme vaak deel uit van het zingevingproces.
Er zal door de auteurs geargumenteerd worden dat we een dubbele tendens zien ontstaan:
enerzijds eigent het westers humanisme zich meer en meer een evolutionair wereldbeeld toe en
dit versterkt anderzijds het wantrouwen tegenover de evolutieleer door verscheidene religieuze
bewegingen.
In de praktijk heeft dit tot gevolg dat leraars biologie in het secundair onderwijs door hun
leerlingen geconfronteerd worden met levensbeschouwelijke vragen, en hier ontbreekt expertise
om op deze vragen een antwoord te bieden. Anderzijds, wordt evolutie vaak besproken in
levensbeschouwelijke vakken zoals godsdienst en zedenleer en hier ontbreekt dan weer de
biologische expertise om een correct beeld te geven van evolutie.
Referenties
N. Gontier. 2003. Evolutionaire Epistemologie: kunst of kitsch? Leilich, G. Van Eekert, G.
Vanheeswijck en K. Verrycken (eds.): Filosofie als levenskunst – Acta van de 25ste
Nederlands-Vlaamse Filosofiedag. Antwerpen: Universiteit Antwerpen, pp. 31-47
N. Gontier. 2004. De oorsprong en evolutie van leven – 15 van het standaardparadigma
afwijkende thesen. Brussel: VUBPRESS.
Tallon, I., Bellemans, T. & Susanne, C., 2003/2004. Hoe Vlaamse jongeren biologische evolutie
bekijken in het jaar 2002. Persoon en Gemeenschap, 56(4), pp. 219-233.
I. Tallon (red). 2005. Evolutie vandaag – hoe de dingen ontstaan en waarom ze veranderen.
Brussel: VUBPRESS.
Wiskunde op mensenmaat – Schets voor een humanistische filosofie van de
wiskunde
Auteur: Bart Van Kerkhove
Bart Van Kerkhove is werkzaam als postdoctoraal onderzoeker aan het Centrum voor Logica en
Wetenschapsfilosofie van de Vrije Universiteit Brussel. Hij promoveerde er vorig jaar op de
filosofie van de wiskundige praktijk, en coördineert er nu mede het vijfjarig GOA-project ‘ReUnifying Philosophy Through Dis-Unifying Science’.
Abstract:
De filosofie van de wiskunde werd gedurende de voorbije eeuw quasi volledig gedomineerd door
een funderingsdenken. Dit betekent dat men zich er nauwelijks met iets anders heeft
beziggehouden dan met het uitwerken van deelaspecten van welbepaalde formele en
kennistheoretisch reductionistische programma’s. In deze programma’s wordt de wiskunde
doorgaans teruggevoerd op haar zogenaamd fundamentele bouwstenen. Deze zouden
bijvoorbeeld te vinden zijn in de logica of de verzamelingenleer, en met behulp van speciale
cognitieve procedures kunnen ‘afgelezen’ worden van het platonische universum. Vanuit een
wiskundig en/of logisch oogpunt hebben deze programma’s ongetwijfeld vele vruchten
afgeworpen. Maar hun ultieme doel, de wiskunde te voorzien van een absoluut zekere
kennistheoretische grondslag, werd niet verwezenlijkt. Zij bleven bovendien volkomen steken in
de technisch-wiskundige aspecten van de zaak, en de filosofie (wat betekent het nu eigenlijk
allemaal?) bleef grotendeels achterwege.
De kern van een programma voor een ‘andere’, humanistische filosofie van de wiskunde, zoals
het hier zal worden gepresenteerd, behelst de volgende punten. Ten eerste, dat wiskunde een
eervolle menselijke bezigheid is, die we geenszins wensen af te breken. Ten tweede, dat
desondanks, en precies omwille van haar menselijk karakter, de wiskunde niet feilloos is. Ten
derde, dat zij dat ook helemaal niet hoeft te zijn. Ten vierde, dat haar praktijken en resultaten
bijgevolg essentieel en te allen tijde voor ‘verbetering’ vatbaar blijven. Ten vijfde, dat de filosofie
met haar specifieke competenties tot dit laatste doel substantieel mag bijdragen. Meer bepaald
kan zij dat door als klankbord te fungeren voor de wiskundige, diens oefeningen in zelfreflectie
faciliterend en vormgevend.
Over mensen en dingen die eraan voorbijgaan – Hard technologisch
determinisme als achilleshiel van het cyborgdebat
Auteur: Tim De Mey
Tim De Mey (1973) is als onderzoeker verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en als
gastprofessor wetenschapsfilosofie aan de Universiteit Gent. Onder zijn stokpaardjes ressorteren:
het ontologisch statuut van kleur, de mogelijkheden en beperkingen van tegenfeitelijk redeneren
in het algemeen en van gedachte-experimenten in het bijzonder, en de structuurgelijkheid tussen
de creatieve probleemoplossende processen die betrokken zijn in, enerzijds, het vatten van
moppen en, anderzijds, wetenschappelijke ontdekkingen.
Auteur: Sarah Bruynoghe
Sarah Bruynoghe (1983) is laatstejaarsstudente Wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. Haar thesis
behandelt enkele thema’s uit het cyborgdebat.
Abstract:
Technologische deterministen gaan ervan uit dat technologie, zoniet de enige, dan minstens de
belangrijkste oorzaak is van maatschappelijke veranderingen. Deze opvatting blijkt niet alleen
grondslaggevend te zijn voor historisch onderzoek naar wat welbepaalde technologische
innovaties maatschappelijk gesproken hebben meegebracht, maar ook voor futurologische
speculaties over en evaluaties van de mogelijke en al dan niet wenselijke gevolgen van
technologische ontwikkelingen die zich nog volop aan het voltrekken zijn of die zich in de nabije
toekomst zouden kunnen voltrekken.
Ook binnen het cyborgdebat, opgevat als de discussie over de mogelijkheid en wenselijkheid van
een toenemende verstrengeling van menselijke organismen met cybernetische elementen, blijkt
het technologisch determinisme een fundamenteel uitgangspunt te vormen. Of men nu, als
doorgewinterd marxist, meent dat die toenemende verstrengeling alleen maar tot toenemende
vervreemding kan leiden (Latham, 2002), of men veeleer als cyberfeminist de emancipatorische
repercussies ervan toejuicht (Haraway, 1994), of men ten slotte als transhumanist de huidige
mens opvat als een stapje in een evolutie die ons, over de cyborgs heen, onvermijdelijk zal
brengen tot een wezen zonder beperkingen (Richard Seed); telkens opnieuw wordt ervan
uitgegaan dat een toenemende verstrengeling van menselijke organismen met cybernetische
elementen uiteindelijk niet alleen een zeer specifiek (en al dan niet wenselijk) maatschappelijk
effect zal sorteren, maar ook en vooral dat de betrokken ontwikkeling autonoom of exogeen is, i.e.,
buiten menselijke controle valt. Wat op het objectniveau (dat van de cyborg) steeds weer
verschijnt als een doembeeld, i.e., cybernetische elementen die een eigen leven gaan leiden en
definitief buiten de controle vallen van de menselijke persoon waarmee ze verstrengeld zijn,
wordt met andere woorden op het metaniveau (dat van het cyborgdebat) als een onschuldige
aanname beschouwd.
Het zogenaamd zacht technologisch determinisme gaat echter precies in tegen de gedachte dat
technologie autonoom zou zijn. Daar waar het hard technologisch determinisme monocausale
verklaringen van maatschappelijke veranderingen voorstaat in termen van autonome
technologische ontwikkelingen, insisteert het zacht technologisch determinisme erop dat
technologie hoogstens semi-autonoom kan zijn: niet alleen omdat technologie zelf mensenwerk
isaar ook en vooral omdat de effecten ervan in hoge mate afhankelijk zijn van gesofisticeerde
interactiepatronen (zie Smith & Marx 1994).
In ons artikel beargumenteren wij dat hard technologisch determinisme weldegelijk een functie
vervult in het cyborgdebat, maar dat haar rol louter heuristisch is en zich bovendien beperkt tot het
descriptieve niveau. Voor normatieve theorieën zijn we daarentegen onvermijdelijk aangewezen op de
meer gedifferentieerde verklaringsschema’s van het zacht technologisch determinisme.
Referenties
Haraway, D. (1994). Een cyborg manifest (met een uitgebreid essay van Karin Spaink). De Balie.
Latham, R. (2002) Consuming Youth: Vampires, cyborgs, and the culture of consumption. University of
Chicago Press.
Smith, M.R. & L. Marx (eds.) (1994) Does technology drive history? The dilemma of technological
determinism. MIT Press.
Autonomie en zingeving bij posthumanen
Auteur: Jonas De Vuyst
Jonas De Vuyst studeert wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit Brussel, waar hij momenteel het
derde Bachelorjaar volgt. Zijn interesse gaat uit naar wetenschapsfilosofie en
computerwetenschappen.
Abstract:
Transhumanisme kan worden verstaan als de wens om de structuur van het menselijke lichaam,
en in bijzonder de opbouw van de menselijke hersenen, radicaal te wijzigen. Vaak gaan
transhumanisten hierin zo ver dat zij niet langer Homo sapiens sapiens wensen te zijn, maar ertoe
streven zichzelf te herscheppen tot een geheel nieuwe mensensoort (de posthumaan). Tevens
treft men bij sommige transhumanisten een verlangen aan naar het eeuwige leven, goddelijke
intelligentie of absolute controle over de fysische omgeving. Wanneer men zich buigt over deze
ideologie, wordt men dan ook al snel geconfronteerd met de vraag of het proberen opheffen van
zichzelf tot een hogere soort, niet steeds een verlies van iets dierbaars met zich meebrengt.
Dit paper onderzoekt of transhumanisme niet het gevaar met zich meebrengt vrije wil en morele
zingeving op te offeren aan een queeste naar perfectie. Daniel Dennetts compatibilistische visie
op vrije wil dient als aanknopingspunt voor de analyse. Daaropvolgend worden Roger Williams
sciencefictionliteratuur en enkele gedachte-experimenten aangewend om na te gaan onder welke
vorm een posthumane conditie een bedreiging zou kunnen inhouden voor het vrije en ethisch
zinvolle leven.
Kan je met neuronen een humanisme opmeten? Situering van sociaal gedrag
en ervaring in het huidige neurologisch onderzoek
Auteur: Dirk Derom
Dirk Derom heeft in Leuven de studie van ‘maatschappelijk assistent’ aangevat en drie jaar later
afgerond. Hij vulde deze aan met een diploma in de wijsbegeerte (VUB). Hier heeft hij zich,
onder impuls van professor Marc Van den Bossche, vooral gericht op de fenomenologie.
Heidegger nam hier een dominante positie in, maar anderen volgden. Momenteel is hij
doctoraatsstudent aan de VUB met professor Marc Van den Bossche als promotor. Zijn interesse
gaat uit naar o.a. pragmatisme, praktische filosofie en hermeneutische hulpverlening.
Abstract:
De jaren die voor ons liggen beloven boeiend worden. De booming business van
neuropsychologie lijkt op kruissnelheid te raken en meet zich met complexe menselijke
vermogens als empathie, sociale interactie en pijn ervaringen. Een enorme stortvloed aan
wetenschappelijke studies hameren steevast op neurologische verankering van ons menselijk
gedrag. Zowel geheugen, perceptie, sociale interactie als eenvoudig imitatiegedrag blijken stevige
wortels te hebben in onze hersenen. Medische beeldvorming zorgt voor een opdeling van
hersenen naargelang de functionaliteit en een blauwdruk van het menselijke gedrag lijkt zich
duidelijker en duidelijker af te tekenen.
Een humanisme is zich niet erg bewust van deze neurologische omwenteling. De clash tussen de
abstract filosofische discussie en het wetenschappelijk discours belooft vonken te geven. De
neurologische wetenschap biedt immers de mogelijkheid de mens te herdenken: spiegelneuronen
bestempelen de mens als een imiterend en fundamenteel sociaal wezen, visuele perceptie wijst
mogelijks aan dat de mens in se handelt en niet langer de wereld door reflectie overvleugelt. Wat
vermag een humanisme aan dit project waar talloze wetenschappers de schouders onder zetten?
Kan je nog langer spreken over het ‘wezenlijke’ of zelfs maar ‘de mens’? Misschien toont deze
wetenschap aan dat, ongeacht al haar gebreken, er niet langer plaats is voor een
eenpersoonsbenadering van de werkelijkheid, dat actie belangrijker is dan reflectie, dat filosofie
noch psychologie noch neurologie primair is... dat humanisme zonder kern leefbaarder wordt dan
humanisme met hoofdletter H?
Es ist schwer, ein Mensch zu werden. Het tragisch humanisme van de
psychoanalyse
Auteur: Jens De Vleminck
Jens De Vleminck (1979) studeerde Wijsbegeerte en Familiale & Seksuologische Wetenschappen
te Leuven. Hij is als assistent verbonden aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en de
Faculteit Rechtsgeleerdheid (KU Leuven). Hij is secretaris van het Centrum voor Psychoanalyse
& Wijsgerige Antropologie (RU Nijmegen – KU Leuven) en medewerker psychoanalytische
therapie van de dienst Klinische Psychotherapie voor Persoonlijkheidsmoeilijkheden (KLIPP)
van het UC Sint-Jozef te Kortenberg. Hij werkt aan een proefschrift over het concept ‘menselijke
agressiviteit’ in het werk van Freud en Szondi (HIW, Leuven).
Abstract:
Deze paper wil de aandacht vestigen op het kritisch potentieel van de psychoanalyse voor de
verheldering van de condition humaine, zoals deze wordt gethematiseerd in de wijsgerige
antropologie. Meer in het bijzonder, zal de thesis worden ontwikkeld dat de psychoanalyse als
klinische antropologie zich het best laat karakteriseren als een ‘tragisch humanisme’.
De psychoanalyse kan worden beschouwd als een waardige erfgenaam van de Griekse
onderneming om de menselijke psyche te doorgronden (Lear 2005). Met de ontdekking van het
persoonlijk onbewuste legt Freud de tragische dimensie bloot van de menselijke existentie. Hij
maakt daarbij melding van een weerbarstige, ‘demonische’ kern in het onbewuste driftleven die
hij niet tot begrip kan brengen. Freuds onvermogen in deze zal de aanzet geven voor de
ontwikkeling van Szondi’s Schicksalsanalyse. Naast de introductie van een ‘familiaal onbewuste’,
voert Szondi een radicalisering door van het freudiaanse ‘kristalprincipe’, dat inhoudt dat de
menselijke bestaansmogelijkheden kunnen worden begrepen vanuit hun pathologische varianten.
In de pathologische structuren toont zich iets van de fundamentele structuren van het menszijn.
Voor eenieder van ons is de zware en levenslange opdracht weggelegd een dynamisch evenwicht
te vinden tussen deze potentieel pathologische tendensen die ons wezenlijk bepalen. Szondi’s
denken bewerkstelligt echter niet louter een radicale humanisering van de psychopathologie. Het
confronteert ons bovenal met de tragische boodschap dat het ‘tekort’ – en hoe ermee om te gaan
– kenmerkend is voor de menselijke existentie. Het zullen uiteindelijk de singuliere affirmatie van
en de verzoening met dit tekort zijn, die het subject in staat stellen tot de realisatie van vrijheid en
geluk.
Themasessie 4: Actuele vragen rond humaniteit
Lokaal D.2.15
Moderator: Gily Coene
11u
Recht, democratie en emancipatie in een
postliberale samenleving
Pieter Dehon
11u30 Carl Schmitts begrip van de tijd
Matthias Lievens
12u
De redelijkheid van de angst –
schets van een angstige multiculturele
samenleving
Kirsten Pols
14u
Pluralisme, strijd, menselijkheid
Thomas Fossen
14u30 Autonomie in de 21e eeuw
Victor Gijsbers
15u
Humanisme(n)
A.L.J. Lauwers
Recht, democratie en emancipatie in een postliberale samenleving
Of waarom een nieuw humanisme moet breken met het moderne politieke denken
Auteur: Pieter Dehon
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen
Vrije Universiteit Brussel
Vakgroep Wijsbegeerte – Vakgroep Metajuridica
Abstract:
Indien onze visie als humanisten op recht en politiek een poging is tot het denken van de
mogelijkheidsvoorwaarden van een rechtvaardig en democratisch samenleven, dan stelt de
hedendaagse globaliseringproblematiek ons voor indringende praktische en theoretische uitdagingen.
Het moderne politieke humanisme van bijvoorbeeld Rousseau, Locke en Kant, kwam immers tot
stand na de zogenaamde vrede van Westfalen, waarin de maatschappelijke rol van de moderne
nationale staten in een ongekende snelheid aan belang won. Met de moderne staat als
fundamenteel uitgangspunt werd zo het sociaal wetenschappelijke kader van het politieke
liberalisme ontwikkeld: de staat/civiele maatschappij dichotomie, het onderscheid tussen de
private en de publieke sfeer, het parlement als enige wetgevende instantie en als representatie van
de soevereiniteit van het volk en de erkenning van fundamentele grondrechten. Ook vandaag
staat dit conceptuele kader in het denken van vooraanstaande liberale denkers zoals Rawls en
Habermas centraal.
In een globale postwestfaliaanse samenleving echter wordt de suprematie van de moderne staat als
politieke actor problematisch. Multinationale ondernemingen, internationale instellingen en
transnationale niet-gouvernementele organisaties vervullen steeds meer en meer een
maatschappelijke rol dat niet binnen het conceptuele kader van het moderne liberalisme gedacht
kan worden. Een belangrijke illustratie is de vraag naar de legitimiteit van internationale
instellingen die, hoewel ze geen publiek karakter hebben in de strikte zin van het woord, wel
degelijk een wetgevende en normerende functie hebben.
De vraag naar legitimiteit staat natuurlijk in verband met de vraag naar de circulatie van macht in onze
samenleving. Vanuit deze vraagstelling kan het moderne recht dan ook gedefinieerd worden als een
(grondwettelijk) raamwerk waarmee een samenleving een onderscheid kan maken tussen die
vormen van macht die een publiek en democratisch karakter hebben, en informele vormen van
macht (bijvoorbeeld economische en wetenschappelijke macht) die op basis van dit private
karakter binnen de krijtlijnen van de democratische rechtsstaat gecontroleerd kunnen worden.
Maar wat betekent het onderscheid tussen staat en civiele maatschappij – wellicht de belangrijkste
hypothese in het moderne sociale en politieke denken – nog, wanneer diverse hybride vormen
van macht ingrijpen in het dagelijkse leven? En welke waarde heeft het onderscheid tussen
legitimiteit en illegitimiteit nog wanneer deze vormen van macht via allerlei formele structuren
een publiek karakter verkrijgen?
Deze bijdrage stelt vragen naar de verhouding tussen politiek, het recht en vormen van macht die hieraan
ontsnappen. Met andere woorden stelt het de effectiviteit van de klassieke politieke en juridische structuren en
instrumenten in vraag als antwoord op de bestaande mondiale en nationale machtsverhoudingen.
Als antwoord stellen we een radicaal ander politiek en rechtsdenken voor. Het klassieke liberale legalisme
moet plaats ruimen voor een rechtspluralistische en rechtshumanistische benadering van recht en
macht. Deze benadering laat geen essentialistische definitie van recht en politiek toe, waardoor
een multitude aan politieke en maatschappelijke actoren geïdentificeerd worden. Er is met andere
woorden geen recht in de strikte zin van het woord. Er is natuurlijk staatsrecht, maar evengoed
het huishoudelijke recht, het recht op de werkvloer, het mondiale recht, het recht van de straat,
maffia recht. Recht ontstaat met andere woorden, daar waar mensen via regels (geschreven, talig
of lichamelijk) het gedrag van anderen willen bepalen. Het analytische kader van het
rechtspluralisme laat ook toe om meer inhoudelijke en normatieve vraagtekens te stellen bij de
heersende liberale opvatting over democratie. Niet langer de democratie als conditie, maar
democratisering als een proces staat in het rechtspluralistische denken centraal. Democratisering
betekent zodoende het transformeren van autoritaire relaties in relaties van gedeelde macht.
Concreet, zullen we het moderne denken van Habermas deconstructief analyseren en vervolgens
contrasteren met het postmoderne denken van de Portugese rechtsfilosoof Boaventura De Sousa
Santos. Een dergelijk contrast is interessant, aangezien beide auteurs vanuit een radicaal
tegengestelde opvatting over recht en politiek, toch dezelfde kritische vraag stellen naar
rechtvaardigheid en democratie in een complexe en globale samenleving. Door de inherente
grenzen van het Habermasiaanse denken te identificeren (en zodoende ook de grenzen van een
liberaal denken tout court), argumenteren we dat het postmoderne denken van Santos veel beter
aansluit bij een humanistische politieke traditie. Het moderne politieke paradigma lijkt niet langer
in staat ‘emancipatorisch’ en ‘humaniserend’ te denken en bewerkstelligt zodoende slechts de
continue reproductie van de bestaande politieke en economische verhoudingen – zowel nationaal
als mondiaal. Een herdenken van de humanistische vraag naar een rechtvaardig en democratisch samenleven kan
slechts tot stand komen door een kritische postmoderne toe-eigening van politiek en recht als emancipatorische
instrumenten.
Carl Schmitts begrip van de tijd
Auteur: Matthias Lievens
Matthias Lievens (°10/04/1980) is licentiaat in de wijsbegeerte, in de sociale en culturele
antropologie en in de politieke wetenschappen en behaalde een diploma aanvullende studies in de
geschiedenis aan de K.U.Leuven. Zijn licentiaatsverhandelingen gingen over de politieke theorie
en de analyse van het fordisme van Antonio Gramsci, de productiewijzenbenadering in de
economische antropologie en het ideologiebegrip bij Marx. Sinds november 2005 is hij als
onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep politieke filosofie van de K.U.Brussel, waar hij
werkt aan een doctoraat binnen het kader van het project ‘Soevereiniteit en democratie in de
postnationale constellatie’, een samenwerkingsverband met het Centrum voor Ethiek, Sociale en
Politieke Filosofie van de K.U.Leuven. Zijn onderzoek spitst zich toe op de theoretische en
historische analyse van het soevereiniteitsbegrip.
Abstract:
Als verdediger van het Jus Publicum Europaeum, de internationale rechtsorde van soevereine staten,
staat Carl Schmitt bekend als een denker van de ruimte en van de ruimtelijke orde. De territoriale
basis van de soevereiniteit staat in een context van globalisering echter onder druk. Soms wordt
gesteld dat niet ruimte, maar tijd de belangrijkste dimensie wordt van de politiek, en dat de
globalisering gepaard gaat met het ontstaan van een wereldtijd.
In Schmitts denken, en vooral in zijn theorie over de soevereiniteit, is de temporele dimensie,
hoewel niet volledig uitgewerkt, zeker niet afwezig. Hoe kunnen we dit tijdsbegrip expliciteren?
Het tijdsconcept dat Schmitt hanteert in zijn politieke theorie en rechtstheorie lijkt gebaseerd te
zijn op een reeks van discrete nu-momenten, ontdaan van historiciteit, van complexe causale
verbanden doorheen de tijd. Aan de hand van de confrontatie met Walter Benjamins stellingen
over het geschiedenisbegrip willen we dit verhelderen.
Deze tijd van de soeverein moet echter samen gedacht worden met andere sociale tijden. Immers,
Schmitts pleidooi voor de soevereiniteit is o.a. gebaseerd op een kritiek van de traagheid van de
rechtstaat, en dus op een analyse van de desarticulatie of dissonantie tussen verschillende sociale
temporaliteiten. Als de hypothese klopt dat de globalisering de tijd en de ruimte niet zozeer
homogeniseert, maar tegelijk verbrokkelt, is dat een aanwijzing waarom Schmitts
soevereiniteitsbegrip, als wijze om dissonante tijden te rearticuleren, kan bijdragen tot het begrip
van het heden, en de (on)mogelijkheidsvoorwaarden van een globale democratie en rechtstaat
kan verhelderen.
De redelijkheid van de angst – schets van een angstige multiculturele
samenleving
Auteur: Kirsten G.M. Pols
Kirsten Pols is sinds 1999 als student wijsbegeerte en student in de boekwetenschap en
handschriftenkunde verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. In augustus 2006 haalde ze
haar Masterexamen ‘Boekwetenschap en handschriftenkunde’. Onderwerp van haar scriptie was
de vraag naar de verhouding tussen vorm en inhoud in middeleeuwse autografen. Momenteel zit
ze in het tweede en laatste jaar van de onderzoeksmaster wijsbegeerte aan de UvA.
Vanaf 2005 heeft het onderwerp van de multiculturele samenleving en het fenomeen van de
angst haar gegrepen en sindsdien richten haar vakken, tutorials en ook haar masterscriptie zich op
dit onderwerp. Het doel van haar onderzoek zal zijn om de metafysische onderlaag van de
multiculturele samenleving te expliciteren; aan de hand daarvan zal haar scriptie een pleidooi
vormen om het onbehagen dat met intercultureel contact gepaard kan gaan te benoemen en zo te
voorkomen dat die angst omslaat in geweld. Belangrijke auteurs waarop Kirsten Pols zich beroept
in dit interessegebied zijn Rudi Visker en Bart van Leeuwen.
Abstract:
Zijn wij een angstige samenleving die steeds angstiger wordt? De berichtgeving in kranten en
psychologische vakbladen wekt dat vermoeden wel op. Waarmee hangt die angst samen, waarom
zou die juist nu toenemen? Dat zijn vragen waar juist een humanistische filosofie zich mee bezig
moet houden. Het overspoeld worden door een objectloze emotie is bij uitstek een menselijk
fenomeen. Angst is nauw verbonden met de mogelijkheid, met iets waarover we niet alle controle
hebben; datgene waar we geen vat op krijgen, wat we ons niet kunnen toe-eigenen, is precies
datgene dat angst oproept. Onze etnische en culturele wortels kunnen gezien worden als een deel
van onze identiteit waar we niet geheel toegang toe hebben, maar waar we ons tegelijkertijd niet
helemaal los van kunnen maken. Dat geldt voor de ander evenzeer als voor onszelf. De
maakbaarheidgedachte van de moderniteit is doorgeschoten: de moderne mens is bijna volledig
gepreoccupeerd met de manipulatieve en cognitieve benadering van de werkelijkheid. Als de
mens inderdaad de wereld helemaal in een horizon van wat hij kan kennen en wat hij kan
beheersen, wil wringen dan moet datgene wat zich aan deze horizon onttrekt ons wel angstig
maken. Dat geldt dan ook zeker voor de culturele ander die zich aan ons begrip en onze greep
onttrekt. De toename van de angst in de moderne multiculturele en Multi-etnische samenleving is
dan geen toeval. Daarom is ook bij het bespreken van de toekomst van het humanisme de vraag
naar de angst onvermijdelijk.
Pluralisme, strijd, menselijkheid
Auteur: Thomas Fossen
Thomas Fossen is momenteel MA-student wijsbegeerte van sociale wetenschappen aan de
Universiteit Leiden. Tevens is hij afgestudeerd in de politieke wetenschap. Zijn interesse ligt op
het terrein van politieke filosofie, waarbinnen hij zich met name heeft beziggehouden met
hedendaagse kritieken op liberale politieke theorie.
Abstract:
De populaire liberale stromingen van het politiek liberalisme (Rawls) en de deliberatieve
democratie (Habermas) zijn recentelijk hevig bekritiseerd door zogenaamde ‘agonistische’
denkers (Connolly, Honig, Mouffe, Owen). Het agonisme stelt dat liberalisme een te zware
nadruk legt op de noodzaak van een consensus die het pluralisme van waarden in de
maatschappij zou moeten ‘overlappen’. Deze nadruk zou geen recht doen aan het radicalere
pluralisme dat agonisten onderschrijven. Sterker nog, een consensus brengt altijd een zekere
homogenisering en uitsluiting en daarmee schade en leed met zich mee voor mensen die niet
binnen het normale, sociaal geaccepteerde mensbeeld vallen. Agonisten propageren een opvatting
van politiek waarin niet een streven naar consensus centraal staat maar strijd of twist. Dit is waar
het woord agon naar verwijst: een wedstrijd met open einde, waarin bestaande verhoudingen
tijdelijk en bekritiseerbaar zijn. Cruciaal voor de agonisten is een mensbeeld waarin identiteiten
veelvoudig zijn. Die veelvoud uit zich in tegenstellingen niet alleen tussen mensen en hun
identiteiten, maar binnen henzelf. Met andere woorden, identiteiten komen tot stand door strijd –
identiteitsvorming is politiek. Vandaar dat ontkenning van strijd in het politieke, bijvoorbeeld
door een vermeende rationele consensus, gekenschetst wordt als ‘depolitisering’. Valt er iets te
zeggen voor deze analyse? Ik betoog dat als kritiek op liberaal rationalisme wel iets te zeggen valt
voor het agonisme, maar dat het als alternatieve theorie tekort schiet, met name in het aangeven
en legitimeren van begrenzingen van de strijd.
Autonomie in de 21e eeuw
Auteur: Victor Gijsbers
Victor Gijsbers is werkzaam als promovendus aan de Faculteit Wijsbegeerte van de Universiteit
Leiden, met als promoter James McAllister. Zijn promotieonderwerp zijn theorieën van
verklaring en begrijpen, toegespitst op de wetenschappen.
Abstract:
Autonomie betekent: jezelf de wet stellen. Humanisme kan gedefinieerd worden als het
vertrouwen in en het streven naar autonomie: mensen moeten zelf nadenken, zichzelf
ontwikkelen en tot geestelijke rijping komen. Zo winnen wij een vrijheid die zichzelf inperkt,
auto-nomie, zelf-wetgeving.
Het autonomie-begrip is uiteraard paradoxaal: het is een onvrije vrijheid, of een vrije onvrijheid.
Een humanisme dat zichzelf tot een werkelijk geleefde houding wil maken moet deze paradox
oplossen. Het moet een pedagogie ontwikkelen waarin getoond wordt hoe de mens criteria kan
verwerven waarmee hij zichzelf de wet kan stellen, zonder de willoze onderdaan van andere
wetgevers te worden. Het humanisme vond deze mogelijkheid altijd in het aandachtig bestuderen
van een canon van 'klassieke' auteurs.
Deze studie was bevorderlijk voor de autonomie van de leerling omdat de relatie tussen lezer en
schrijver potentieel die van een vrije vriendschappelijkheid is. De leerling wordt beïnvloed, maar
door een wijze vriend, niet door een cynische meester. Dit is de kern van het humanisme: de
mens laten vormen door vriendschappelijke invloeden.
De vraag is echter of de klassieke auteurs nog deze rol van vriend kunnen spelen voor jongeren.
Voor een huidig humanisme moet de eerste taak van pedagogisch-theoretische aard zijn: het
identificeren van vriendschappelijke en onvriendschappelijke invloeden in de samenleving van
nu, en het ontwikkelen van een methode die de mens in staat stelt zich met de eerste zo veel, en
met de twee zo min mogelijk in te laten. Waarin dit zou kunnen bestaan wordt in paper
voorzichtig verkend.
Humanisme(n)
Auteur: Andreas L.J. Lauwers
Andreas L.J. Lauwers is Licentiaat Wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit van Leuven,
behaalt diens Aggregaat en bereidt zich voor op een Master of Philosophy aan het Hoger Instituut
der Wijsbegeerte. Zijn eindverhandeling betrof een vergelijkende analyse van de rol van
‘verwoording’ bij Edmund Husserl, Sigmund Freud, Jacques Lacan en Michel Foucault, getiteld:
‘Wat is de rol van de verwoording in de genealogie van de psychoanalyse?’, onder het
promotorschap van Prof. Dr. Antoon Braeckman (Kortrijk/Leuven).
Abstract:
Een goede vriend van me is machtsgeil. Hij heeft een grenzeloze ambitie en dat siert (vooral)
hem. Maar hij gebruikt anderen omwille van zijn eigen doelstellingen, zonder dat die anderen dat
soms zelfs zelf goed en wel beseffen, wat natuurlijk ook ergens hun fout is. Deze goede vriend
heet ‘mens’.
Dit prozaïsche stukje heb ik niet zomaar geschreven omdat het leuk klinkt. Ik heb het geschreven
omdat ik een indruk wilde verwoorden aangaande de situatie van ‘hét Humanisme’ in tijden van
‘multicultuur’. Als men de oren immers opent voor wat mensen in academische en burgerlijke
rangen vinden van het humanistische gedachtegoed, is het goed mogelijk dat men grote ogen zal
trekken. Er heerst namelijk vandaag de gedachte, niet in het minst door de scherpe analyses van
een academicus als Marcel Gauchet, dat de staat bij burgers gepercipieerd wordt als een volstrekt
representatieve staat. Het is de vraag of die academische gedachte inderdaad iets te zeggen heeft
over de burgerlijke realiteit. Mijn inziens is het dan ook belangrijk op die vraag te zinspelen i.v.m
het thema ‘Is het niet beter te spreken van humanismEN i.p.v hét Humanisme?’, dat aan de
grondslag ligt van deze eerbiedwaardige 28e Vlaams-Nederlandse Filosofiedag.
Volgens Marcel Gauchet percipieert de actuele burger de staat als een volstrekt representatieve
staat. De oorzaak van die perceptie is volgens Gauchet gelegen in de opkomst van de
mensenrechtenideologie sinds 1980. Door een politisering van het mensenrechtendiscours
ontstond immers de gedachte dat individuen als het ware per natura begiftigd zouden zijn met een
stel basisrechten, simpelweg omdat ze ‘mens’ zijn. Dit heeft er volgens Gauchet (en niet alleen
volgens hem) toe geleid dat er meer en meer sprake is van ‘claiming individuals’: individuen die
het als hun plicht zien om hun rechten, waar ze per natura recht op zouden hebben, op te eisen.
Burgerplicht werd dus sinds 1980 gelijkgesteld aan de plicht om de eigen rechten op te eisen. En
al wie dat niet doet, die niet voor zichzelf opkomt, is een onmens. Zo zijn bijvoorbeeld de
kerkasielgangers echte mensen. Zij komen op voor hun mensenrechten.
Volgens Gauchet nu percipieert elke burger heden ten dage de staat als een collectief instrument
van private doelstellingen. Deze perceptie tekent zich sterk af tegen de oud-Europese
(academische?) perceptie van de staat als een normatieve staat, d.w.z, als een staat die zelf ook
nog iets te zeggen heeft over de organisatie van de samenleving, in de zin dat de staat ruimte
dient te scheppen voor een publieke discussie over normen en waarden. Heden ten dage zou er
slechts discussie zijn over private normen en waarden. En over de reden waarom men bv. zelf
geen studiebeurs krijgt en de ander wel. We zijn toch alletwee mensen?
Als het zo is, ik zeg ‘als’, dat de elke actuele burger de staat percipieert als een volstrekt
representatieve staat, en als die perceptie niet strookt met de (academische?) oud-Europese visie
op een normatieve staat, is het dan aan academici om die normatieve visie op de staat te redden
van de burgerlijke perceptie? En is het dan ook volgens deze norm dat zij de burger zal
waarderen, de norm die we kennen als ‘hét Humanisme’?
Of, dienen academici hun oud-Europese visie te laten varen en het ‘mensrechterlijke
multiculturalisme’ met open armen te ontvangen? Dienen zij aan elke levensbeschouwing die er
heerst in de ‘multicultuur’ evenveel tijd en ruimte te besteden in hun lessen? En dienen zij dan
ook hun eigen levensbeschouwing (‘hét Humanisme’) even gelijkwaardig te behandelen, naast de
anderen, en niet onder of boven één of andere levensbeschouwing?
Of is er een tussenweg? Een manier waarop de humanistische levensbeschouwing alsnog een
normatieve meerwaarde blijft bezitten tegenover de andere levensbeschouwingen zonder hen in
hun levensbeschouwelijk karakter te beschamen? Een normatieve representatie van de
verschillende normen in de ‘multicultuur’, waarvan ‘hét Humanisme’ ondermeer deel van is? Een
visie op ‘humanismEN’, als door ‘hét Humanisme’ representeerbare levensbeschouwingen, een
representatie weliswaar begrensd door één specifieke levensbeschouwing, maar toch één met de
meerwaarde dat alle levensbeschouwingen dankzij dit begrensd perspectief als levensbeschouwingen
aan bod kunnen komen? ‘Is het nietbeter te spreken van Humanismen i.p.v hét Humanisme?’
Dit alles en meer, om 15u bij Andreas Lauwers.
[Want dat er meer is, dat staat vast: wat zou het betekenen als ik spreek van ‘humanisme(n)’?]
Themasessie 5: Humanisme en religiositeit
Lokaal D.2.16
Moderator: Jef Van Bellingen
11u
Durandus’ humanisme
Guy Guldentops
11u30 Luc Ferry en de klassieke levenskunst:
een gemiste kans?
Hilde Debacker
12u
Geluk en burgerschap bij al-Farabi
Marijke van Campen
14u
Leven als passage – mediale humaniteit
en de zin van leven als transitiviteit
Chris Bremmers
14u30 Leo Apostels ‘Wetenschappelijke metafysica
en niet-theïstische religiositeit’
Wim Christiaens
15u
Religiositeit op mensenmaat –
De pragmatisch-humanistische visie van
William James als opstap naar
de atheïstische religiositeit
Wim Van Moer
Durandus’ humanisme
Auteur: Guy Guldentops
Guy Guldentops studeerde wijsbegeerte (Antwerpen) en klassieke filologie (Antwerpen, Leuven).
In 2001 promoveerde hij in Leuven tot doctor in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks. Van
1994 tot 2005 was hij wetenschappelijk medewerker aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte
(Leuven); sinds januari 2006 is hij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Thomas
Institut (Universität zu Köln), in het kader van een onderzoeksproject over Durandus van Saint
Pourcain. Hij publiceerde verscheidene artikelen over antieke en middeleeuwse filosofie, en het
boek Henricus Bate. Speculum divinorum: Parts XIII–XVI: On Thinking and Happiness (Leuven, 2002).
Abstract:
In La Déclosion betoogt J.-L. Nancy dat het christendom autodestructief is in die zin dat het als
radicale vorm van monotheïsme een humane wereld zonder God decreteert. Deze fascinerende
stelling willen we toetsen aan een (voor hedendaagse filosofen vreemde) tekst van Durandus van
St.-Pourçain, een 14e-eeuwse dominicaanse theoloog die vaak als een van de eerste enfants
terribles van de middeleeuwse scholastiek wordt afgeschilderd.
In zijn commentaar op de Sententie van Petrus Lombardus behandelt Durandus de vraag of de
mens zonder genade (d.w.z. zonder Gods hulp) in staat is ware kennis te verwerven en moreel te
handelen. Zijn genuanceerd antwoord, dat voor het scholastieke denken representatief is, komt
hierop neer dat de mens, precies omdat hij door God is geschapen, er van nature op gericht is de
waarheid te kennen en zich in overeenstemming met de natuurwet als een deugdzaam persoon te
ontwikkelen. Genade heeft de mens evenwel nodig om van zijn zonden bevrijd te worden en het
hemelse geluk te bereiken.
Uit Durandus’ tekst blijkt niet alleen dat het zgn. ‘scholastieke humanisme’, waarbij 20e-eeuwse
neothomisten aansluiting zochten, de mens niet als een zichzelf autonoom scheppend wezen
beschouwt, maar ook dat een leven zonder God voor een middeleeuwse theoloog dwaas en
ondenkbaar is. De stelling van Nancy is dus op zijn minst twijfelachtig: de christelijke religie
ondermijnt zichzelf niet, maar beoogt integendeel de mens binnen de door God gestelde perken
te houden. Een dechristianisering van de wereld mag dan ook niet vanuit christelijke hoek
verwacht worden.
Luc Ferry en de klassieke levenskunst: een gemiste kans?
Auteur: Hilde Debacker
Hilde Debacker (1972) heeft moraalwetenschappen gestudeerd aan de Vrije Universiteit Brussel.
Tevens behaalde zij een bijzondere licentie ‘Europees en internationaal recht’ aan dezelfde
universiteit, alsook een ‘Diplôme d’Etudes Spécialisées en Développement’ aan de Université
Catholique de Louvain. Zij was eerst vijf jaar werkzaam als teambegeleider en coördinator in de
minderhedensector. Sinds 1 oktober 2003 promoveert zij, aan de Vrije Universiteit Brussel
binnen de vakgroep filosofie, rond vormen van niet-theïstische spiritualiteit. Haar promotor is
Jozef van Bellingen. Zij is lid van het Centrum voor de Studie van de Verlichting en het
Hedendaagse Humanisme en mede-organisator van de Pierre-Théodore Verhaegenleerstoel, een
lezingenreeks rond vrijmetselarij (VUB).
Abstract:
In zijn werk Qu’est-ce qu’une vie réussie? (2002), gaat Luc Ferry – ditmaal vanuit het perspectief van
de kunst van het goede leven – verder op zoek naar een invulling van een ‘transcendent of
spiritueel humanisme’. Hij karakteriseert in dit boek – mijn inziens terecht – de antieke
levenskunstfilosofie als een eerste vorm van ‘seculiere spiritualiteit’ of als een zoeken naar heil op
een niet-religieuze manier. Toch maakt hij in zijn eindconclusie nauwelijks ruimte voor de
levenskunstleringen (van bijvoorbeeld de stoïcijnen) die hij in het boek zelf, vaak met
instemming, bespreekt. Vanwaar die terughoudendheid? Schat hij in dat wij, modernen – vooral
door onze radicaal andere kijk op de kosmos – toch niets meer kunnen leren van die antieke
wijsheid?
Op basis van een analyse van het werk van vooral Pierre Hadot (1992, 1995, 2001) en André
Comte-Sponville (1984, 2000) wordt onderzocht of de antieke, kosmische levenskunst toch niet
een meer diepgaande inspiratiebron kan zijn voor een hedendaags, spiritueel humanisme.
Het is tevens de bedoeling om Ferry’s nieuwe spreken over transcendentie (in Ferry [1996, 2002
en 2004]) – in termen van een ‘horizontale transcendentie’ of een ‘transcendentie in de
immanentie’ – kritisch te belichten.
Geluk en burgerschap bij al-Farabi
Auteur: Marijke K.A. van Campen
Marijke van Campen (Utrecht, 1960) studeerde aan de Universiteit Utrecht Arabische Taal- en
Letterkunde, afstudeerrichting Wetenschapsgeschiedenis, met als bijvakken Spaans en Russisch.
De doctoraalscriptie werd in 1987 geschreven onder begeleiding van dr. Remke Kruk, thans
hoogleraar aan de Universiteit Leiden. Deze scriptie had als onderwerp De regenboog
(wetenschappelijke verklaringen van Arabische geleerden in de 9e tot 14e eeuw, met aandacht
voor Klassiek-Griekse meteorologie). Van 1998 tot 2003 studeerde zij Godgeleerdheid aan de
Universiteit Utrecht met als specialisatie Politieke Ethiek. Sinds 2003 is zij als promovenda
verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht. Haar promotie onderzoek betreft de
Aristotelische notie ‘de mens als politiek dier’ zoals die uitgewerkt is door Arabische filosofen in
de 10 de eeuw. Promotoren zijn prof. dr. Nasr Hamid Abu Zayd van de Universiteit voor
Humanistiek en prof. dr. Remke Kruk.
Abstract:
De opkomst van de islamitische politieke filosofie vond plaats in de 9e eeuw, toen Arabische
vertalingen van werk van o.a. Plato ( De Staat, Wetten) en Aristoteles ( Ethica Nicomachea, Politica)
beschikbaar kwamen. Al-Farabi (870-950) wordt beschouwd als de eerste toonaangevende
islamitische politiek filosoof en ‘humanistisch’ filosoof, die vele filosofen na hem beïnvloed heeft.
De 10e eeuw is het tijdperk van het islamitisch humanisme, waarin de mens als mens en niet als
moslim centraal staat. De ratio speelt een belangrijke rol in het streven naar menselijke
volmaaktheid en geluk.
Al-Farabi noemt in zijn boek Het bereiken van geluk de mens ‘een politiek en sociaal dier’. De
uitwerking van deze, van oorsprong Aristotelische, notie geeft inzicht in al-Farabi’s ideeën over
de functie van de mens en diens relatie tot zijn medemensen. Voor het bereiken van geluk is
deelname aan het leven in een politieke gemeenschap noodzakelijk. Maar net als bij Aristoteles is
een dergelijk leven alléén niet voldoende: ook kennis is een noodzakelijke voorwaarde tot geluk.
Uit de paper zal blijken dat al-Farabi een eigen invulling geeft aan deze notie. Zijn doel daarbij is
verzoening van niet alleen de filosofie van Plato en Aristoteles, maar ook van religie en filosofie.
Een voorbeeld daarvan is de rol van de filosoof/koning die ook profeet/imam is en de burgers
leert hoe zij geluk kunnen bereiken.
Leven als passage – mediale humaniteit en de zin van leven als transitiviteit
Auteur: Chris Bremmers
Chris Bremmers (Herwen en Aerdt 1952) studeerde filosofie aan de Rijksuniversiteit van Utrecht
en de Katholieke Universiteit Nijmegen (kandidaatsexamen met als bijvak algemene
literatuurwetenschap 1981; doctoraalexamen cum laude 1984). In verband met onderzoek naar
het vroege werk van Heidegger verbleef hij op uitnodiging van de Deutsche Akademische Austausch
Dienst in het najaar van 1989 aan de Albert-Ludwigs-Universität te Freiburg i.Br.
Van 1983-1986 was hij werkzaam – in deeltijdse en tijdelijke aanstellingen – als filosofiedocent in
het HBO; vanaf november 1985 als junior-docent aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de
Katholieke Universiteit Nijmegen; sinds november 1990 als universitair docent wijsgerige ethiek
aldaar. Hij promoveerde op een studie over ‘Heideggers ontwerp van een fundamentele ontologie
en de kwestie van de ethiek’ bij prof. dr. A.Th. Peperzak (Loyola University Chicago) en prof. dr.
P. Van Tongeren (Nijmegen).
Zijn onderzoek ligt voornamelijk op het terrein van de hedendaagse fenomenologisch
georiënteerde wijsbegeerte in relatie tot de grondslagenproblematiek van de ethiek (Heidegger,
Levinas, Ricoeur, Derrida e.a.), thema’s op het grensvlak van wijsgerige psychologie, poetica en
ethiek en problemen inzake de hedendaagse cultuur (o.m. techniek en leefwereld).
Abstract:
Ik zou in mijn voorstel een soort van ‘mediale humaniteit’ willen verdedigen. Het gaat in de
werkelijkheid niet om de mens als individu of collectief, niet om ons zelf, ook niet om de ander,
niet om toekomstige generaties, niet om god, niet om prachtige mensexemplaren of een of
andere gerechtigheid en ook niet om een of andere supramenselijke werkelijkheid. Het gaat erom
dat mensen een leven kunnen voeren en een gemeenschap kunnen vormen waarin de
werkelijkheid zich steeds even kan manifesteren in een dagelijks leven en in werk, wetenschap en
kunst op een zinnige wijze die zowel een menselijk leven tot net vóór en voorbij zichzelf brengt
en die daarbij zowel dat leven intact laat als al datgene wat zich daarin kan voordoen. In deze
visie is de mens een soort van doorgangs-scheppings-instantie of een interventie in de ‘harde’
realiteit waarin zich zoiets als een zinnige werkelijkheid kan geven en kan worden doorgegeven.
Dat wil ik proberen een beetje uit te werken en voor te dragen.
Ik zou daarbij enkele filosofische en literaire kernfiguren inbrengen (Plato/Diotima over
(geestes)kindertjes maken, Heidegger over ‘eigenlijk Dasein’, Levinas over ‘vruchtbaarheid’,
Lucebert over ‘volledig leven’, Kopland over ‘leven als passage’, Messchonnic over de dag in de
dag wandelen…).
Leo Apostels ‘Wetenschappelijke metafysica en niet-theïstische religiositeit’
Auteur: Wim Christiaens
Wim Christiaens maakte zijn doctoraat over het onderwerp wetenschappelijke metafysica,
voornamelijk op basis van het werk van Leo Apostel, en in de tweede plaats gebruik makend van
de resultaten die Diederik Aerts in de fundamenten en de filosofie van de fysica heeft bekomen.
Op dit moment houdt hij zich bezig met de zingevingsvraag op basis van een procesontologie.
Een belangrijke inspiratie daarbij is Deleuze, meer bepaald de manier waarop hij een ontologisch
denken ontwikkelt binnen het filmgebeuren. Wim Christiaens heeft in het algemeen steeds
gekozen voor een vrij interdisciplinaire benadering, in de lijn van Apostels eigen werkwijze.
Abstract:
De Westerse cultuur koestert impliciet nog steeds het idee van een traditioneel wetenschappelijk
realisme: de werkelijkheid zoals ze op zichzelf bestaat wordt beschreven door de wetenschappen,
dit resulteert in het wereldbeeld van het materialisme, en dit wereldbeeld is ook het juiste
referentiepunt voor het handelen. (Dit niettegenstaande allerlei ontwikkelingen binnen de
filosofie: enerzijds de inzichten van de hedendaagse wetenschapsfilosofie wat betreft rationaliteit
en het realismeprobleem, anderzijds de kritiek op het ‘logocentrisme’ van de Continentale
wijsbegeerte.) Al heel vlug leidt deze houding tot een polarisatie met alles wat ‘metafysisch’ is;
vandaag de dag zijn dat de Islam, ‘fringe philosophy’ die we kunnen samenbrengen onder de
noemer New Age, en natuurlijk ook nog altijd het Christendom. We willen, op basis van recent
onderzoek van het werk van Leo Apostel, aantonen dat zijn wetenschappelijke metafysica en zijn
niet-theïstische religiositeit een wereldbeeld en zingevingpraktijk funderen die de bovenstaande
traditioneel vrijzinnige opvattingen en de tegenstellingen die ze doet ontstaan overstijgen.
Religiositeit op mensenmaat
De pragmatisch-humanistische visie van William James als opstap naar de atheïstische religiositeit
Auteur: Wim Van Moer
Wim Van Moer studeerde Wijsbegeerte aan de VUB. Daarna werkte hij een tijd als moreel
consulent bij de Unie Vrijzinnige Verenigingen. Sinds oktober 2005 is hij als assistent verbonden
aan de vakgroep Wijsbegeerte. Zijn onderzoeksdomein betreft de geschiedenis van het atheïsme,
met bijzondere aandacht voor de atheïstische religiositeit. Hij bereidt een proefschrift voor over
de bestaanvoorwaarden en verschijningsvormen van de atheïstische religiositeit. Centraal staat het
creëren van analysekaders om van daaruit de atheïstische religiositeit te bestuderen. Er wordt
bovendien gekeken naar de verhouding religiositeit – humanisme – wetenschap.
Hij is tevens lid van het Centrum voor de Studie van de Verlichting en het Hedendaagse
Humanisme.
Abstract:
Is het noodzakelijk om religiositeit te identificeren met het bovennatuurlijke of met een God?
Valt de religiositeit zodanig te definiëren, dat zij door iedereen op een gelijkaardige manier moet
worden geaccepteerd? Het is de bedoeling om in mijn lezing deze vragen te beantwoorden, met
behulp van de pragmatische visie van William James.
In het kader van deze Filosofiedag over humanismen, zal ik eerst en vooral trachten aan te tonen
dat het pragmatisme van James fundamenteel een humanisme is. Zijn humanisme steunt
voornamelijk op twee grote pijlers, die onderling nauw verweven zijn: ten eerste, de rol van de
mens in zijn theorie over waarheid en betekenis. Ten tweede, zijn bezorgdheid om het in de
filosofie en psychologie steeds te hebben over ‘the whole man’; de gehele mens, die zowel
praktische, rationele als ethische en religieuze verzuchtingen heeft.
Deze humanistische matrix vinden we terug in James’ geschriften over de religiositeit. Wanneer
we The varieties of religious experience lezen vanuit die matrix, dan kan er gepleit worden voor een
pluraliteit aan religieuze ervaringen, inclusief de atheïstische religieuze ervaring. Dat laatste
aantonen, is de uiteindelijke bedoeling van mijn uiteenzetting.
Download