`Niemand wil immers afhankelijk zijn!` Waarheid of mythe?

advertisement
‘Niemand wil immers afhankelijk zijn!’
Waarheid of mythe?
Door: Richard de Brabander, kenniskringlid lectoraat Dynamiek van de
stad
In Movisies van februari 2012 ziet Marjet van Houten de decentralisaties die de
gemeenten in het kader van de Wmo ‘voor hun kiezen krijgen’ als ‘het moment
om burgers zelf de touwtjes in handen te geven op alle terreinen: zorg, werk en
welzijn. Een uitgelezen kans want, zo legitimeert zij haar aanbeveling: ‘Niemand
wil immers afhankelijk zijn’1.
Dat laten gemeenten zich geen tweede keer zeggen. Driekwart van de gemeenten spreekt in hun coalitieakkoorden althans van ‘meer zelfredzaamheid’.
Dit streven naar meer zelfredzaamheid lijkt zo vanzelfsprekend dat het haast
onmogelijk is bij dit ideaal zelf nog vraagtekens te plaatsen. Piet-Hein Peeters
en Cindy Cloïn verzuchten in hun ‘journalistieke analyse' van het nieuwe mantra
in zorg en welzijn: ‘Wie kan er immers tegen een zelfredzame patiënt zijn? Misschien eerlijker: wie zou er tegen durven zijn?’2. Waaraan appelleert het ideaalbeeld van de zelfredzame burger? Indien participatie en sociale rechtvaardigheid de motivatie is achter de Wmo, vanwaar dan de nadruk op het bevorderen
van zelfredzaamheid?. Waarom legt driekwart van de gemeenten de nadruk op
zelfredzaamheid en niet op betrokkenheid?
Het beschuldigende vingertje wijst al snel in de richting van bezuinigingen.
En hoewel bezuinigingen wellicht aanleiding zijn om een groter beroep te doen
op de zelfredzaamheid van burgers, is dat geen voldoende verklaring. Evenmin
biedt een politiek links-rechtstegenstelling uitsluitsel. Nog afgezien van de vraag
of het merendeel van de gemeenten een rechtse coalitie heeft, heeft deze tegenstelling als het gaat om het ideaal van zelfredzaamheid aan relevantie ingeboet. Zelfredzaamheid is althans niet het ideaal dat enkel op rechts wordt uitgespeeld. Zowel links en rechts beroepen zich, aldus Rutger Claassen op het ideaal van de vrije mens.3 In Onder het mom van zelfredzaamheid wordt dit op
treffende wijze geïllustreerd. Daarin zegt Lenie Scholten, wethouder voor
GroenLinks in Eindhoven: ‘Mensen zijn op een bepaalde manier lui geworden.
Ze stellen zich niet de vraag wat ze zelf kunnen doen’. Uit de mond van de Amsterdamse VVD-wethouder Eric van de Burg klinkt het: ‘Ik verwacht in zijn al1
2
3
Houten, M. van (2012) ‘Gemeenten, kom tot cocreaties!’, in: Movisies. Februari 2012. # 13. p. 1-2.
Peeters, P-H & C. Cloïn. Onder het mom van zelfredzaamheid. Een journalistieke analyse van de nieuwe
mantra in zorg en welzijn. Eindhoven: Pepijn. p. 21.
R. Claassen (2011) Het huis van de vrijheid. Een politieke filosofie voor vandaag. Amsterdam: Ambo. p.
51.
1
gemeenheid dat mensen die sterke schouders hebben, bereid zijn meer zorg
voor de samenleving op zich te nemen’ (Peeters & Cloïn 2012: 32; 38). Het lijkt
wel of beiden lid zijn van de verkeerde partij.
Ondanks dat het ‘politiek incorrect’ is om te zeggen dat je niet zelfredzaam bent
of dat andere mensen dat niet zijn, zetten een aantal critici in Onder het mom
van zelfredzaamheid de nodige vraagtekens bij de intentie van de overheid die
dit streven uitdraagt, bij de gevolgen die dit heeft voor bepaalde kwetsbare
groepen in onze samenleving en bij de mate waarin sommigen wel en anderen
niet zichzelf kunnen redden. Daarbij wijzen zij met name op de condities waaronder dit ideaal moet worden gerealiseerd. Maar het ideaal als zodanig stellen
zij niet of nauwelijks ter discussie. Het probleem lijkt getemd, er is alleen nog
discussie over de vraag hoe zelfredzaamheid bevorderd kan worden. Met uitzondering van Margo Trappenburg, die stelt dat zelfredzaamheid niet zozeer
getuigt van een wil als wel van een verplichting: ‘Zelfredzaamheid klinkt als
meer vrijheid, maar is anno 2011 plicht geworden’ (Peeters & Cloïn 2012: 23).
In de woorden van Britse wetenschapssocioloog Nikolas Rose: ‘We are obliged
to be free’4. Deze verplichting tot vrijheid kan natuurlijk niet alleen bij wet worden afgedwongen. Want dan zou onmiddellijk duidelijk zijn dat we niet vrij zijn
en geen eigen regie hebben over ons leven. Wat Rose betoogt is dat de ‘human
sciences’ het mogelijk hebben gemaakt om politieke, morele en persoonlijke
macht uit te oefenen die vergelijkbaar is met de liberale noties van vrijheid en
autonomie van individuen. Het oogmerk van ‘human sciences’ is dat we ons
gaan gedragen als ondernemingen en een eigen PCM-cyclus volgen: in januari
een IPOP-gesprek, in juli een functioneringsgesprek en in december het beoordelingsgesprek.
Nodig zijn dus agogische interventies waarin sociale waarden als participatie
en zelfredzaamheid worden verbreid en gearticuleerd op een manier dat we
onszelf ervaren als burgers die eigen regie hebben en zelfredzaam zijn. Peter
van Zilfhout5, lector aan de Fontys Hogeschool, merkt fijntjes op dat de theorie
en praktijk van de Wmo ‘een specifieke sociale ethiek’ presenteren. Hij
schroomt niet om hier te spreken van een staatsethiek, van een ethiek ‘waarin
de staat voorschrijft hoe burgers zich in hun sociale leven hebben te gedragen’.
En op het niveau van de uitvoering getuigt de Wmo van een ‘politiek agogiek’ of
‘staatsagogiek’. Ik citeer: ‘De Wmo vooronderstelt toch, concludeer ik, een bepaalde staatsethiek en staatsagogiek’ (Van Zilfhout 2010: 63). Dat neigt naar
tirannie. Zo wijst Rutger Claassen in Het Huis van de vrijheid erop dat het be4
5
Rose, N. (1999) Governing the Soul: The Shaping of the Private Self. London: Free Associations Books.
Zilfhout, P. van (2010) ‘Waarden onder spanning – een sociaalethische verkenning van de Wmo’, in:
Steyaert, J. & R. Kwekkeboom (2010) Op zoek naar duurzame zorg. Vitale coalities tussen formele en
informele zorg. Eindhoven/Utrecht: Movise/wmo-werkplaatsen. p. 55.
2
roep op positieve vrijheid als ideaal dat mensen over zichzelf beschikken al te
gemakkelijk in zijn tegendeel omslaat: ‘indoctrinatie, gedwongen heropvoeding
en bestraffing van “onwilligen”’ (Claassen 2010: 27). In plaats van zich te beperken tot het wegnemen van obstakels die onze vrijheid in de weg staan – negatieve vrijheid – ‘dreigt’ de overheid ‘op tirannieke wijze’ zijn burgers voor te
schrijven wat het goede leven is, concreet: hoe we ons tot die obstakels moeten
verhouden.
Het ideaal van zelfredzaamheid is niet enkel een politiek ideaal, niet slechts een
beleidsutopie. Veeleer is dit ideaal onlosmakelijk verbonden met onze westerse
cultuur. Van alle kanten wordt het ideaal van vrijheid en zelfredzaamheid verkondigd alsof het de gewoonste zaak van de wereld is: ‘Niemand wil immers
afhankelijk zijn’. Met name in reclames worden culturele waarden overgedragen: ‘brands’ brengen niet zozeer een product aan de man, maar een leefstijl
waarbij dat product past.
Kijken we naar de reclame voor de Fiat 500, Jennifer Lopez achter het stuur,
op de achtergrond een lied over vrijheid. Over de feitelijke technische prestaties
van dit wagentje wordt ons niets verteld. Wat zien we wel: een beeldschone
vrouw die de stad als haar speelruimte beschouwt, die door iedereen vreugdevol en vriendelijk wordt nagekeken door mensen die er ook allemaal weldadig
en zelfverzekerd uitzien, die de regie en haar leven in eigen hand heeft. Terwijl
zij rijdt zegt de voice-over: ‘Here, this is my world. This place inspires me, to be
tougher, to stay sharper, to think faster. They may be just streets for you, but to
me they are playground.’ De spelende mens anno nu. Wat zien we niet: opgestoken middelvingers, mensen die onverwacht oversteken, arme sloebers, toeterende voorbijgangers die op de rem moeten trappen. De reclame vereenzelvigt de auto met sociale prestige, dynamiek, flexibiliteit, vrouwelijke schoonheid,
gezondheid en geluk; zij bevestigt de waarden die in onze samenleving belangrijk zijn, presenteert deze als universeel en toont de wereld, in de woorden van
Roland Barthes, als een ‘harmonieus geheel van essenties’, als een mythe.
De mythe, aldus de Franse filosoof Roland Barthes is een ‘manier van betekenen, een vorm’; zij wordt niet gedefinieerd door de inhoud, maar door de manier waarop deze gebracht wordt.6 En verderop schrijft hij: ‘De mythe verbergt
niets en schreeuwt niets van de daken: zij vervormt; de mythe is noch een leugen, noch een bekentenis: zij is een ombuiging’ (Barthes 1975: 272). Hier belanden we aan het grondbeginsel van de mythe: de mythe onttrekt de dingen en
waarden aan de geschiedenis en grondvest deze in de natuur. Of anders gezegd: de mythe verandert geschiedenis in natuur en herleidt alles tot een essentie: ‘Door van de geschiedenis over te stappen op de natuur bezuinigt de
mythe: zij maakt een einde aan het complexe karakter van het menselijk hande6
R. Barthes (1975) Mythologieën. Amsterdam: De Arbeiderspers. p. 247.
3
len, geeft er de eenvoud van de essenties aan, heft alle dialectiek op, alles wat
verder gaat dan het direct zichtbare, zij organiseert een wereld zonder tegenstellingen want zonder diepte, een wereld die baadt in vanzelfsprekendheid, zij
doet een aangename duidelijkheid heersen: de dingen zien eruit alsof ze vanzelf betekenen’ (Barthes 1975: 289).
De vanzelfsprekendheid waarmee wordt gesteld dat niemand afhankelijk wil zijn
maakt zelfredzaamheid tot een mythe. Daarmee is niet gezegd dat zelfredzaamheid een verzinsels of een leugen is, maar wel dat er wordt bezuinigd op
de complexiteit. Er zijn ongetwijfeld mensen die niet afhankelijk willen zijn, die
hun eigen boontjes willen doppen, er zijn waarschijnlijk ook mensen die dat
kunnen maar niet willen, er zijn mensen die kwetsbaar zijn en mensen wier leven over rozen gaat. In Onder het mom van zelfredzaamheid wijzen critici op al
deze verschillende mogelijkheden. Door iedereen over de kam van zelfredzaamheid te scheren en daarop aan te spreken ontstaat juist de tegenstelling
tussen zij die ‘willen, maar niet kunnen’ , en zij die ‘kunnen maar niet willen’.
Daaromheen ontstaat een retoriek van pamperen, pappen en nathouden, van
halfvolle en half lege glazen. Zelfredzaam wordt tot norm verheven, afhankelijkheid tot schandaal gemaakt. De mantra van zelfredzaamheid creëert zo een
samenleving van winners en losers.
4
Download