Aanpassingsvermogen Algemene definitie: Doelmatig blijven handelen door zich flexibel aan te passen aan de veranderende omgeving, taken, verantwoordelijkheden of mensen. Niveau Basis. Verdiept zich in de ander en past gedragsstijl aan om een doel te bereiken en staat open voor veranderingen. 1. Herkent en benoemt stijlwisselingen en anticipeert op gedrag van anderen. 2. Laat verschillende gedragsstijlen zien (is soms meegaand, soms vasthoudend). 3. Schakelt bij weerstand of conflicten op de juiste momenten tussen de verschillende stijlen, bijvoorbeeld tussen confronteren en meebewegen. 4. Schakelt in een situatie tussen verschillende manieren van aanpak om een doel te bereiken, bijvoorbeeld vragen stellen, informatie geven en adviseren. 5. Verdiept zich in de ander en varieert op de daartoe juiste momenten tussen aandacht geven aan de inhoud en aandacht geven aan de relatie om zaken gedaan te krijgen. Niveau Allround. Vertoont voorbeeldgedrag in situaties met weerstanden, conflicten en verschillen binnen de afdeling en de organisatie bij veranderingen. 1. Bewaakt dat tijdens groepssessies zowel aandacht wordt gegeven aan de inhoud als aan de sfeer. 2. Geeft medewerkers/ collega’s tips over hoe ze effectief kunnen schakelen tussen bijvoorbeeld vragen stellen, informatie geven en adviseren. 3. Hanteert in het team/ de groep verschillende stijlen, speelt effectief in op individuele team-/ groepsleden en de dynamiek binnen de groep. 4. Helpt medewerkers/ collega’s om vooraf scenario’s te ontwikkelen voor lastige gesprekssituaties. 5. Schakelt bij grote weerstand of conflicten op de daartoe juiste momenten tussen verschillende gedragsstijlen, bijvoorbeeld tussen confronteren en meebewegen. Niveau Expert. Begeleidt anderen in het omgaan met veranderingen op de afdeling, in de Keten, in de organisatie. 1. Ziet kansen in veranderingen en heeft er lol in om medewerkers, team en collega’s er in mee te krijgen. 2. Reflecteert flexibiliteit in eigen gedrag. Vraagt er feedback over. 3. Wisselt ervaringen uit in hoe om te gaan met ‘ander gedrag’; weerstand, conflicten, (culturele) verschillen (intervisie). 4. Kan organisatie en/of beleidsveranderingen vertalen in nieuwe werkwijzen die voor medewerkers collega’s acceptabel zijn, en dit overbrengen. 5. Is bekend met de fases vanuit het transitieproces en weet collega’s of team te begeleiden bij deze faseovergangen wanneer veranderingen zich aandienen.