Gewetensvolheid voor leidinggevenden Algemene definitie: Handhaven van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen in activiteiten die met de functie te maken hebben. Neemt de verantwoordelijkheden die worden gevraagd van een ambtenaar in het algemeen en de verantwoordelijkheden die specifiek bij de functie horen. Is bereid daarover verantwoording af te leggen en blijft zich ontwikkelen om het werk zo goed mogelijk te doen. Voor deze competentie is de indeling in niveaus minder relevant. Niveau Basis. Laat verschillende gedragsstijlen zien. 1. Deelt vertrouwelijke informatie en/of persoonlijke informatie functioneel en niet met derden en kijkt alleen in systemen als dat nodig is voor het werk. 2. Is betrouwbaar, plichtsgetrouw, transparant en verwacht/vraagt dat ook van anderen. 3. Creëert een veilige (leer)omgeving op de afdeling. 4. Benaderd de ander op een open en duidelijke wijze. 5. Neemt anderen serieus en brengt anderen in situaties die door hen zijn te hanteren. Niveau Allround. Verdiept zich in de ander en past gedragsstijl aan om een doel te bereiken. 1. 2. 3. 4. 5. Laat iedereen in zijn waarde en laat ook merken de ander te respecteren. Spreekt anderen aan op verantwoordelijkheid en gedrag. Durft zaken die niet door de beugel kunnen aan te kaarten Kan zich door een ander laten overtuigen en heeft het lef eigen fouten toe te geven. Laat blijken het eigen gedrag, standpunten en handelen kritisch te evalueren en open te staan voor evaluatie door anderen. Is aanspreekbaar op verantwoordelijkheid en gedrag. Niveau Expert. Stimuleert anderen in de directe werkomgeving op effectieve wijze tussen gedragsstijlen te schakelen. Vertoont voorbeeldgedrag in situaties met weerstanden, conflicten en verschillen binnen groepen. 1. Is inlevend, heeft oog voor belangen van anderen, en is ook in staat afstand te nemen en een eigen standpunt te bepalen. 2. Stelt regels en geeft vrijheid/vertrouwen en ziet erop toe dat dit niet wordt beschaamd. 3. Is alert op zaken die spelen in de uitvoering van het werk en tussen collega’s onderling, grijpt actief in waar nodig. 4. Evalueert en beziet actief of werkt dat wat afgesproken is en herkent risico’s in het proces, stuurt bij en/of signaleert en escaleert waar nodig. 5. Vangt signalen op, staat open voor meldingen en spreekt aan maar zorgt er ook voor dat medewerkers elkaar aanspreken.