Werkblad bij preek over zondag 15 en 16 van de Heidelbergse Catechismus. In de preek beperk ik me tot vraag en antwoord 37 en 44. Vraag 37: Wat verstaat u onder het woordje geleden? Antwoord: Dat Hij (Christus), tijdens heel zijn leven op aarde, maar in het bijzonder aan het einde daarvan, Gods toorn tegen de zonde van heel het menselijk geslacht aan lichaam en ziel gedragen heeft, om met zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige veroordeling te verlossen en voor ons de genade van God, de gerechtigheid en het eeuwige leven te verwerven. (Uit ‘Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland’, uitgegeven in Heerenveen 2009.) Aandachtspunten in de prediking: Gods toorn geen blinde ‘woede’, ook geen opvoedende ‘boosheid’, maar de gerechtvaardigde toorn over het onrecht dat Hij in de wereld ziet gebeuren. Het raakt Hem wat Hij ziet en Hij wil dat het rechtgezet wordt. In de Catechismus wordt Gods toorn tegen de achtergrond van zijn liefde gezien: wat Hij wil is liefde (antw. 4 en 6), wat Hem vertoornt is het ontbreken ervan (antw. 10). Maar zijn liefde wint het: in Christus zoekt Hij de wereld op en neemt Hij het, vechtend tegen zijn eigen toorn, voor de mensheid op. De vragen 38 t/m 43 werken verschillende kanten van het lijden van Jezus nader uit. In de prediking ga ik er niet nader op in. Voor thuisstudie geef ik een paar vingerwijzingen: Antw. 38 wijst op Jezus’ onschuld, waardoor Hij voor ons, schuldigen, in kon staan. Antw. 39 verzekert er ons nogmaals van dat we om het offer van Christus worden vrijgesproken. Antw. 40 wijst ons erop dat het offer dat Christus gebracht heeft genoeg is. Antw. 41 wijst erop dat Christus de dood werkelijk aan de lijve heeft ervaren. Vraag 42 vraagt naar de betekenis van onze eigen dood. Het is geen straf, maar een doorgang tot het eeuwige leven. Antw. 43 vertelt wat Christus’ dood met ons doet. Als we zien wat onze zonden bij God hebben teweeggebracht, kunnen wij er zelf ook niet goed meer mee leven. Zijn liefde wekt wederliefde en dankbaarheid bij ons. Daarmee is de macht van de zonde in ons gebroken. Vraag 44: Waarom volgt daarop: nedergedaald ter helle? Antw.: Opdat ik in mijn hevigste aanvechtingen de volstrekte zekerheid en troost mag hebben dat mijn Here Jezus Christus door zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helse kwelling, die Hij, in heel zijn lijden, maar bovenal aan het kruis heeft ondergaan, mij van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft. Dit is de uitleg van Calvijn die ‘hel’ hier als ‘godverlatenheid’ opgevat. Daar was Christus in toen Hij aan het kruis riep: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Calvijn bedoelde dit ook als correctie op de gangbare uitleg vóór hem, waarbij men bij ‘nedergedaald ter helle’ dacht aan een afdaling van Christus in het dodenrijk om de oudtestamentische heiligen, die daar op zijn komst wachtten, mee te nemen naar de hemel. Soms werd zelfs aan een strijd tussen Jezus en de duivel gedacht waarin Jezus de mensheid bevrijd zou hebben uit de greep van de duivel. Calvijn vond dit fantasie. Bovendien was het in het nieuwe wereldbeeld van zijn tijd moeilijk geworden een plaats voor een ‘onderwereld’ te vinden. Zelf zie ik een blijvende rol voor antw. 44 als houvast voor gelovigen bij depressies: Ik voel mij wel van God verlaten, maar daarom ben ik het nog niet. Jezus weet ervan. Hij is bij mij. Toch acht ik ook een meer concrete opvatting van het artikel van belang. Ik denk aan Mattheüs 27, waar verteld wordt dat bij Jezus’ dood de aarde beeft en de rotsen scheuren en de graven geopend worden waaruit vele lichamen van heiligen opstaan en aan velen verschijnen. Bij Jezus’ opstanding beeft de aarde opnieuw. Het is meer dan enkel een sterven dat hier beschreven wordt. Gods Zoon daalt hier af in het dodenrijk om het van binnenuit open te breken. Wij weten tegenwoordig veel van het heelal. Maar het is wel een heelal waarin wij gevangen zitten en met ons sterven terugkeren tot de materie waaruit we zijn ontstaan. Het heelal met al zijn schitteringen is één groot dodenrijk. In zo’n heelal is het goed om te horen dat er tenminste één is die zich erom bekommert hoe het in dit heelal toegaat (antw. 37). Maar het is ook goed om te horen dat hij dat heelal waarin wij gevangen zitten VAN BINNENUIT OPENBREEKT en dat Hij het als Hij terugkomt weer met zijn heerlijkheid zal vervullen. Vanuit dat geloof kunnen we het slot van Rom. 8 verstaan, waarin Paulus zegt dat niets, de hoogste hoogte en de diepste diepte niet, ons kan scheiden van Gods liefde in Christus. J. van Eck.