Spelling

advertisement
Op niveau onderbouw - Naslag
Spelling
In dit naslagdocument vind je de belangrijkste spellingregels die in Op niveau
onderbouw, leerjaar 1 t/m 3, worden behandeld. Ook vind je een overzicht van
de leestekenregels. Als je wilt weten welke regels in jouw editie (bijvoorbeeld
2 vmbo-t/havo) worden behandeld, kun je achter in het basisboek kijken. In
het leerstofoverzicht en register kun je de leerstof van jouw editie terugvinden.
Als je op de computer werkt en je weet niet hoe je een woord moet spellen,
dan kun je zo nodig ook gebruikmaken van de elektronische ‘Woordenlijst
Nederlandse Taal’ via de website www.woordenlijst.org.
A
Spellingregels
Let op: De namen van de spellingregels staan in de volgorde van het alfabet.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
B
17
18
19
20
Aaneenschrijven
Afbreekteken en lettergrepen
Afkortingen
Algemene regels voor korte en lange klanken
Alle of allen, beide of beiden enz?
Apostrof
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdletters
Klemtoonteken
Liggend streepje
Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Trappen van vergelijking
Trema
Tussenletter(s) -(e)n- en –sVerkleinwoorden
Weglatingsstreepje
Leestekenregels
Punt, vraagteken, uitroepteken
Komma
Hoofdletters, aanhalingstekens en leestekens
Dubbele punt
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
1
A
1
Spellingregels
Aaneenschrijven
Regels
Hoofdregel: Samengestelde woorden
schrijf je zo veel mogelijk aan elkaar.
a) Samengestelde werkwoorden.
b) Samengestelde zelfstandige
naamwoorden.
c) Samengestelde bijvoeglijke
naamwoorden.
d) Woorden met er, hier, daar en waar.
e) Getallen in letters tot en met duizend.
Let op: Er zijn allerlei uitzonderingen.
Gebruik bij twijfel een woordenboek.
Kijk zo nodig ook bij 10 Liggend streepje.
2
Voorbeelden
a) rekeningrijden, pianospelen,
gevangennemen, ineenkrimpen,
stukmaken
b) vrijetijdskleding, koffiezetapparaat,
maximumsnelheid, hogedrukgebied,
cafébezoeker, milieuorganisatie
c) hoogopgeleid, bloeddrukverlagend,
zwaarbewapend, veelgelezen,
zwakbegaafd
d) eruit, hiermee, daaromheen,
waartegenover
e) tweeëntwintig, driehonderdvijftig
trompet spelen, hoger opgeleid, van
tevoren
Afbreekteken en lettergrepen
Algemeen
De meeste woorden bestaan uit twee of meer lettergrepen. Het woord koper
bijvoorbeeld heeft twee lettergrepen (ko.per) en het woord levensmiddelen heeft er vijf
(le.vens.mid.de.len). In de meeste woordenboeken staan puntjes tussen de
lettergrepen.
Als een woord niet meer helemaal op de regel past, kun je het afbreken na een
lettergreep. Je zet dan een afbreekteken (-).
Als je op de computer werkt, kun je kiezen voor automatisch afbreken óf voor niet
afbreken.
Regels
Twee belangrijke regels:
(1) Niet afbreken na een lettergreep die
uit maar één letter bestaat.
(2) Pas op!
Kijk bij twijfel in een (elektronisch)
woordenboek of zet het volledige woord
op de volgende regel.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeelden
alarm-in-stal-la-tie (niet: a-larm-in-stal-latie), mens-apen (niet: mens-a-pen)
lon-gen (niet: long-en), kraai-en (niet:
kraa-ien),
laf-aard (niet: la-faard),
drie-endertig (niet: drie-ëndertig),
auto-tje (niet: autoot-je), taxi-tje (niet:
taxie-tje),
baby-tje (niet: baby-'tje)
2
3
Afkortingen
Algemeen
De regels voor de spelling van afkortingen zijn niet gemakkelijk te onthouden.
Hier volgen alleen enkele belangrijke gevallen.
Regels
(1) Met één of meer punten.
(2) Met één of meer punten en
hoofdletters.
(3) Zonder punten en met kleine letter(s).
(4) Zonder punten en met hoofdletter(s).
4
Voorbeelden
blz. (bladzijde), bv. of bijv. (bijvoorbeeld),
mr. (meester), a.u.b.
H.K.H. (Hare Koninklijke Hoogheid)
cm (centimeter), pc (personal computer),
btw (belasting over de toegevoegde
waarde)
NB (nota bene), AOW (Algemene
Ouderdomswet)
Algemene regels voor korte en lange klanken
Regels
(1) Als je woorden met een korte klank langer maakt, moet de
klank kort blijven.
(2) Als je een woord met een korte klank langer maakt, schrijf je en achter het woord. De klank moet kort blijven. Daarom
verdubbel je de medeklinker als dat nodig is.
(3) Als het woord op een medeklinker eindigt en je hoort de
klinkers a, e, o en u lang, dan schrijf je twee dezelfde klinkers.
(4) Als je een woord met een lange klank langer maakt, schrijf je
-en achter het woord. Als de eerste klankgroep op twee dezelfde
klinkers eindigt, laat je één klinker weg.
(5) Als je de letter i kort hoort, schrijf je wat je hoort.
(6) Als je de letter i lang hoort, schrijf je geen dubbele i, maar ie.
(7) Als een woord uit meer klankgroepen bestaat, schrijf je de
lange klank i soms met i, soms met ie.
5
Voorbeelden
vork - vorken
step - steppen
bon - bonnen
maag
beest - beesten
vraag - vragen
stil
mier
bikini
advertentie
Alle of allen, beide of beiden?
Algemeen
Woorden als alle(n), beide(n), dezelfde(n), enkele(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je
soms zonder -n en soms met -n.
Regels
(1) Bij bijvoeglijk gebruik schrijf je geen n.
Let op: Achter sommige kun je het woord
leerlingen zetten (herhalen).
(2) Bij zelfstandig gebruik én als het om
personen gaat, schrijf je een -n.
Let op.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeelden
Alle inktpatronen die leeg waren, zijn in
de chemobox gedaan.
Sommige leerlingen kregen het werk niet
af.
De meeste leerlingen waren op tijd klaar;
sommige [...] kregen het werk niet af.
De leerlingen van de brugklas zijn allen
bevorderd.
De inktpatronen zijn alle vervangen door
volle inktpatronen. (zelfstandig gebruik;
geen personen)
3
6
Apostrof
Algemeen
De apostrof is meestal een scheidingsteken (regels 1 - 4) en soms een
weglatingsteken (regel 5).
Regels
(1) Bij het meervoud van zelfstandige
naamwoorden op -a, -i, -o, -u of -y (voor
de y moet een medeklinker staan.) Deze
regel wordt ook besproken in 11.5.
Bij het meervoud van letters en
afkortingen.
(2) Bij het verkleinwoord van letters,
afkortingen of cijfers en van woorden die
op een y (met een medeklinker ervoor)
eindigen.
Deze regel wordt ook besproken in 15.3.
(3) Bij een achtervoegsel.
(4) Bij woorden die een bezit aanduiden.
Als deze woorden op een sisklank
eindigen, voeg je geen extra -s toe, maar
schrijf je een apostrof.
(5) In woorden waarvan letters zijn
weggelaten.
7
Voorbeelden
pizza’s, ski’s, foto’s, accu’s, party’s
twee a’s, dvd’s
a’tje, dvd’tje, A4’tje, party’tje
ME’er
Menno’s rapport, Frans’ spreekbeurt
’s middags, ’s-Gravenhage (‘s = des), jus
d’orange (d’ = de), ’t Waaide hard. (‘t =
het)
Bijvoeglijke naamwoorden
Algemeen
Een bijvoeglijk naamwoord geeft een kenmerk of een eigenschap aan van een
zelfstandig naamwoord.
Bijna altijd is de uitgang van een bijvoeglijk naamwoord een -e.
Alleen als het lidwoord een voor een het-woord staat, krijgt het bijvoeglijk naamwoord
geen -e.
de kleine slaapkamer, een kleine slaapkamer, kleine slaapkamers
het groene gordijn, een groen gordijn (niet: een groene gordijn), groene gordijnen
Hieronder worden de lastige gevallen besproken.
Regels
Voorbeelden
(1) Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van
een voltooid deelwoord
a) van een klankveranderend werkwoord:
a) de gereden route, gebraden gehakt
schrijf -en;
b) de geprinte tekst, verbrede wegen, de
b) van een klankvast werkwoord: schrijf ontvluchte gevangene, het gelande
e.
vliegtuig, de vergrote afbeelding
Deze woorden schrijf je zo kort mogelijk.
verhitte gezichten, de bekladde zijmuur
Verdubbel alleen medeklinkers als dat
nodig is voor de uitspraak.
(2) Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
een gouden ring, een zijden stropdas,
eindigt meestal op -(e)n.
een houten schutting
a) ‘Nieuwere’ stofnamen krijgen geen
a) een plastic zak, een polyester boot
uitgang.
b) een rubberen band, een rubberband
b) Soms wordt het bijvoeglijk naamwoord
vast geschreven aan het zelfstandig
naamwoord.
(3) Bijvoeglijk naamwoord na te: schrijf het de te verwachten opkomst,
hele werkwoord.
het te verbranden afval
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
4
8
Hoofdletters
Regels
(1) Het eerste woord van een zin.
Maar niet als de zin begint met een
verkort woord, een cijfer of ander teken.
(2) Namen.
Let op de spelling van persoonsnamen.
Ze worden vaak verkeerd geschreven.
(3) Namen van God en heilige personen
en zaken.
(4) Merknamen.
(5) Namen van feestdagen.
(6) De eerste letter van de titel van een
boek, film, programma enz.
In allerlei andere gevallen schrijf je geen
hoofdletter, maar een kleine letter. Hier
volgen de belangrijkste regels.
a) Woorden die zijn afgeleid van namen
van feestdagen.
b) Namen voor geloven en gelovigen en
voor politieke stromingen en aanhangers
daarvan.
c) Woorden waarbij je niet meer aan de
eigennaam denkt.
9
Voorbeelden
Soms heb je veel huiswerk.
’t Werd een bijzonder warme dag!
58 procent van de kandidaten slaagt in
één keer.
Rijn, Atlantische Oceaan, Beursplein,
Haarlems Dagblad, Apenheul,
Feyenoord, Paleis op de Dam,
Nederlandse Spoorwegen, Tweede
Kamer, Nederlands, Eskimo, ZuidAmerika
meneer De Winter, mevrouw De Wintervan Damme en hun dochter Lotte de
Winter
de Heer, Allah, de Bijbel
een Renault, een Magnum, het
afwasmiddel Dreft
Pasen, Suikerfeest, Nieuwjaar,
Koninginnedag, Moederdag
jeugdboek ‘De verboden kamer’
a) paasvakantie, nieuwjaarsdag
b) het christendom, moslim,
sociaaldemocraat.
[Jan: regel hoger]c) beatlehaar (= bepaald
soort haardracht).
Andere voorbeelden: een fles bordeaux,
de coopertest, een nijlkrokodil
Klemtoonteken
Regel
Als je op een woord de nadruk wilt
leggen, kun je een klemtoonteken
gebruiken.
Let op:Zet geen klemtoontekens op
woorden die niet verkeerd gelezen
kunnen worden.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeelden
Dat is dé oplossing.
Je moet het vóór de vakantie doen.
een van de grootste, eenmanszaak
5
10
Liggend streepje (koppelteken)
Algemeen
Het liggend streepje gebruik je om letterverwarring bij het lezen te voorkomen. Je kunt
aan dit spellingteken zien welke letters niet bij elkaar horen.
Regels
(1) Bij twee gelijke klinkers.
(2) Bij andere letters waar
letterverwarring kan ontstaan.
(3) Bij de volledige naam van gehuwde
vrouwen.
(4) Tussen gelijkwaardige delen.
(5) Bij samenstellingen met letters, cijfers
of andere tekens en samenstellingen met
Sint of St.
(6) Na een aantal voorvoegsels en vóór
een aantal achtervoegsels.
(7) Woorden met meer dan één streepje.
Let op: Er zijn nog veel meer regels,
maar die kun je niet allemaal onthouden.
Daarom geven we hier alleen
voorbeelden.
Gebruik bij twijfel een woordenboek!
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeelden
astma-aanval, mede-eigenaar, autoonderdeel
milieu-inspecteur, ski-jack
mevrouw Nina Koning-van der Meer
de wedstrijd PSV-AZ, café-restaurant,
kip-kerriesalade, prijs-kwaliteitverhouding
ANWB-kantoor, 06-nummer, A4-formaat,
%-teken, Sint-Nicolaas, St.-Nicolaas
ex-gedetineerde, niet-aanvalsverdrag,
warming-up, drive-in
kant-en-klaar(maaltijd), laag-bij-de-gronds
aspirant-koper, pro-Duits, ik-figuur,
50 kilometerbord, Tweede Kamergebouw.
6
11
Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Algemeen
De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er een
meervoudsuitgang achter te schrijven: -(e)n, -s of -eren.
geleerde
kist
reparatie
ei
–
–
–
–
geleerden
kisten
reparaties
eieren
Hieronder volgen enkele lastige gevallen.
Regels
(1) Veel woorden op -e hebben een
(dubbel) meervoud op -n én -s
(2) Als zelfstandige naamwoorden in het
enkelvoud eindigen op -ee, dan voeg je in
het meervoud -ën toe aan het woord. Het
trema (de twee puntjes) op de letter -emaakt duidelijk hoe je het woord moet
uitspreken.
(3) Bij woorden op -ie met de klemtoon
niet op de laatste lettergreep voeg je een
n toe en zet je een trema (twee puntjes)
op de -ën.
Ligt de klemtoon wel op -ie, dan schrijf je
zet je er -ën achter.
(4) Bij zelfstandige naamwoorden die in
het enkelvoud eindigen op een s of een f,
moet je die letters in het meervoud vaak
(maar niet altijd!) veranderen in een z of
een v.
(5) Je schrijft ’s (apostrof + s) als anders
een verkeerde uitspraak zou ontstaan.
Dat is het geval bij alle zelfstandige
naamwoorden die eindigen op een
heldere klinker: a, i, o, of u.
De regel geldt ook voor de y, als daar een
medeklinker voor staat.
(6) Soms heeft een woord twee
verschillende meervoudsuitgangen.
Bovendien kan er verschil in betekenis
zijn.
(7) Bepaalde woorden op -man (vooral bij
beroepen) krijgen in het meervoud -lieden
of -lui.
(8) Er zijn ook afwijkende meervouden.
(9) Soms is er alleen maar een enkelvoud
of een meervoud.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeelden
seconde – seconden/secondes, rente –
renten/rentes
idee – ideeën, zee – zeeën
bacterie – bacteriën, porie – poriën
industrie – industrieën, knie – knieën
Let op het klemtoonstreepje.
wens – wensen, kaars – kaarsen
grens – grenzen, laars – laarzen
fotograaf – fotografen, filosoof – filosofen
staaf – staven, sluis – sluizen
oma – oma’s, ski – ski’s, radio – radio’s
paraplu – paraplu's, baby – baby’s
Niet: jockey – jockey's, maar jockeys,
want voor de y staat geen medeklinker.
Bij bijvoorbeeld de volgende woorden is
geen verkeerde uitspraak mogelijk:
repetitie – repetities, café – cafés, dictee
– dictees, douche – douches, cadeau –
cadeaus, etui – etuis, kangoeroe –
kangoeroes.
bal – ballen / bals (= dansfeest)
portier – portieren (van een auto) /
portiers (van een hotel)
been – benen / beenderen (botten),
wortel – wortels (van een boom én de
groente worteltjes) / wortelen (alleen
groente)
timmerman – timmerlieden, timmerlui,
maar timmermannen mag ook
zakenman – zakenlieden, zakenlui, maar
zakenmannen mag ook
stad – steden, schip – schepen
wiskunde, warmte, grind, hersenen,
financiën, jeans
7
12
Trappen van vergelijking
Algemeen
De overtreffende trap vorm je meestal door -st toe te voegen aan het bijvoeglijk
naamwoord.
Bij woorden op -d, -st of -isch wordt meestal de toevoeging meest gebruikt.
diep – dieper – (het) diepst,
sportief – sportiever – (het) sportiefst
verbaasd – verbaasder – (het) meest verbaasd,
fantastisch – fantastischer – (het) meest fantastisch
13
Trema (deelteken)
Algemeen
Je gebruikt een trema binnen een los woord, als dat woord verkeerd kan worden
gelezen.
Regels
(1) Bij letterverwarring.
(2) In getallen.
(3) Géén trema in sommige woorden die
het Nederlands heeft overgenomen van
andere talen.
(4) Géén trema als het woord niet
verkeerd gelezen kan worden.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeelden
ruziën, beëdigen
tweeënhalf, drieëndertigjarige.
opticien, paella
financieel, gekopieerd, verdraaiing,
naoorlogs
8
14
Tussenletter(s) -e(n)- en -s-
Algemeen
Een samenstelling is een woord dat van twee (of meer) andere woorden is gemaakt.
Als je de voorbeeldwoorden uitspreekt, hoor je bij het eerste woord in het midden een
toonloze e zoals in het woord de. Bij het tweede woord hoor je een s.
tomatensap, verkeersdeelnemer
Voorbeelden
Regels
(1) Zet -(e)n- bij samenstellingen
waarvan het eerste deel alleen een
meervoud heeft op -(e)n.
Op deze regel zijn uitzonderingen:
a) Het eerste deel noemt een persoon
of zaak waarvan er maar één is.
b) Het eerste deel is niet (meer)
herkenbaar als apart woord. Of het
hele woord is niet (meer) herkenbaar
als samenstelling of het is geen
samenstelling.
(2) Schrijf geen -n- als het eerste deel
van de samenstelling eindigt op de e
(van de) en een meervoud heeft op -n
én -s.
(3) Er zijn nog meer samenstellingen
zonder -n-.
a) Bij deze samenstellingen heeft het
eerste deel alleen een meervoud op -s
(asperges, garages).
b) Bij deze samenstellingen komt het
eerste deel van een werkwoord
(spinnen, breken).
c) Deze samenstellingen zijn bijvoeglijk
naamwoord én het eerste deel is geen
zelfstandig naamwoord is, maar een
versterkend woord.
Tussenletter -sJe schrijft een -s- wanneer je hem
hoort.
Let op: Als het tweede deel begint met
een sisklank: c, ch, s, sch, z of j kun je
deze tussen-s niet horen. Zoek dan
een andere samenstelling waarbij je
hem wel kunt horen, bijvoorbeeld de
samenstellingen uit het eerste rijtje.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
invalidenparkeerplaats, ziekenbezoek,
hondenhok, paardenbloem
a Koninginnedag, zonnebank, maneschijn,
schijn, Onze-Lieve-Vrouwekerk
b schattebout, dageraad; apekool
seconden / secondes --> secondewijzer
groenten / groentes --> groentezaak
a aspergesoep, garagebedrijf
b spinnewiel, brekebeen
c boordevol (erg vol), beresterk (erg sterk)
Tweede deel met
sisklank
stadsverkeer
personeelsbeleid
verkeersdeelnemer
vissersboot
kapperswinkel
scheepswand
stadscentrum
personeelschef
verkeerssituatie
vissersschuit
kapperszaak
scheepsjournaal
9
15
Verkleinwoorden
Algemeen
Meestal kun je horen hoe je het verkleinwoord schrijft.
geit – geitje
wang – wangetje
boom – boompje
oning – koninkje
Hieronder volgen enkele lastige gevallen.
Regels
(1) Klinkerverdubbeling bij zelfstandige
naamwoorden die eindigen op de heldere
klinker a, é, o en u.
(2) Bij zelfstandige naamwoorden op -i
schrijf je -ie- en bij woorden op -y (met een
medeklinker ervoor) schrijf je -y'.
(3) Bij cijfer- en letterwoorden schrijf je ‘tje.
(4) Bijzondere gevallen.
16
Voorbeelden
pyjama– pyjamaatje, saté – sateetje,
kano – kanootje, papaplu – parapluutje
ski – skietje, lolly – lolly'tje, baby –
baby'tje
Maar: diskjockeytje (de e is geen
medeklinker, maar een klinker).
wc’tje, A4’tje
chocola(de) – chocolaatje, machine –
machientje, jongen – jongetje, koning –
koninkje
Het weglatingsstreepje
Een woorddeel dat twee keer voorkomt, kun je soms weglaten. In de plaats van het
weggelaten woorddeel zet je dan een weglatingsstreepje.
zomertijd en wintertijd --> zomer- en wintertijd,
bootverkoop en bootverhuur --> bootverkoop en -verhuur
Je schrijft geen streepje als een volledig woord is weggelaten.
op warme en koude dagen
Let op.
peper-en-zoutstel (niet: peperstel en zoutstel), klank-en-lichtspel (niet: klankspel en
lichtspel)
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
10
B
Leestekenregels
Met leestekens help je een lezer door je tekst heen. Maak je tekst overzichtelijk door
op de juiste plaatsen leestekens toe te voegen.
17
Punt, vraagteken, uitroepteken
Algemeen
De punt, het vraagteken en het uitroepteken sluiten een zin af.
Regels
(1) Achter een mededelende zin schrijf je
een punt.
(2) Achter een vragende zin schrijf je een
vraagteken.
(3) Achter een uitroep schrijf je een
uitroepteken. Met een uitroepende zin
kun je verbazing, bewondering, woede of
een gebod (bevel) aangeven.
Let op: Zet nooit meer dan één
vraagteken of uitroepteken per keer.
Als je een uitroep extra wilt benadrukken,
doe dat dan met woorden.
18
Voorbeelden
De nieuwe wasmachine moet nog worden
aangesloten.
Is dat echt waar?
Wat jammer dat de wedstrijd niet
doorgaat!
Niet: ‘Was het maar vast vakantie!!!’ zei
Esther.
Wel: ‘Was het maar vast vakantie!’
zuchtte Esther.
Komma
Algemeen
De komma is na de punt het meest gebruikte leesteken. Het is ook een lastig
leesteken, want het heeft veel functies.
Regels
(1) In brieven en e-mails: achter de
aanhef en de groet.
Let op: De eerste zin krijgt een
hoofdletter.
(2) Achter woorden als ach, hè, tja,
helaas.
(3) (Meestal) voor signaalwoorden die een
tegenstelling, oorzaak-gevolg of reden
aangeven.
(4) Tussen twee werkwoorden uit
verschillende werkwoordelijke gezegdes
die naast elkaar staan.
(5) Bij een letterlijke uitspraak van iemand
(bij het citeren). Zie ook bij 19
Hoofdletters, aanhalingstekens en
leestekens.
(6) Tussen de delen van een opsomming
zet je komma’s (of het woord en).
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeelden
Hallo Raymon, Beste Nikki, Groetjes,
Hoe gaat het met je?
Ach, wat doet u nou!
Tja, wat zal ik doen?
We wilden die dvd kopen, maar die was
uitverkocht.
Anne slikt een aspirientje, want ze heeft
hoofdpijn.
Als ik thuiskom, drink ik eerst een glas
karnemelk.
‘Dan kom ik naar jou toe’, zei Jesse.
Houd jij ook zo van kroketten, loempia’s
en hamburgers?
11
19
Hoofdletters, aanhalingstekens en leestekens
Regels
(1) Zin met aangehaalde woorden na een
dubbele punt.
(2) Zin met aangehaalde woorden die
vooraan staan.
(3) Zin met aangehaalde woorden die
vooraan en ook verderop in de zin staan.
20
Voorbeelden
Gijs riep: 'Geef mij dat woordenboek eens
aan, alsjeblieft!’
‘Morgen moet ik dat spannende boek
uithebben’, zei Nadia.
‘In de zomervakantie’, zei Sabine, ‘ga ik
vier weken naar Griekenland.’
Dubbele punt
Regel
Achter samenvattende woorden die
worden gevolgd door een opsomming.
Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv
Voorbeeld
Lotte vraagt voor haar verjaardag twee
dingen: een i-Pod en de laatst
verschenen ‘Harry Potter’.
De drie groentes die Yves niet lust zijn:
witlof, spruitjes en broccoli.
12
Download