Op niveau onderbouw - Naslag Spelling In dit naslagdocument vind je de belangrijkste spellingregels die in Op niveau onderbouw, leerjaar 1 t/m 3, worden behandeld. Ook vind je een overzicht van de leestekenregels. Als je wilt weten welke regels in jouw editie (bijvoorbeeld 2 vmbo-t/havo) worden behandeld, kun je achter in het basisboek kijken. In het leerstofoverzicht en register kun je de leerstof van jouw editie terugvinden. Als je op de computer werkt en je weet niet hoe je een woord moet spellen, dan kun je zo nodig ook gebruikmaken van de elektronische ‘Woordenlijst Nederlandse Taal’ via de website www.woordenlijst.org. A Spellingregels Let op: De namen van de spellingregels staan in de volgorde van het alfabet. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 B 17 18 19 20 Aaneenschrijven Afbreekteken en lettergrepen Afkortingen Algemene regels voor korte en lange klanken Alle of allen, beide of beiden enz? Apostrof Bijvoeglijke naamwoorden Hoofdletters Klemtoonteken Liggend streepje Meervoud van zelfstandige naamwoorden Trappen van vergelijking Trema Tussenletter(s) -(e)n- en –sVerkleinwoorden Weglatingsstreepje Leestekenregels Punt, vraagteken, uitroepteken Komma Hoofdletters, aanhalingstekens en leestekens Dubbele punt Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv 1 A 1 Spellingregels Aaneenschrijven Regels Hoofdregel: Samengestelde woorden schrijf je zo veel mogelijk aan elkaar. a) Samengestelde werkwoorden. b) Samengestelde zelfstandige naamwoorden. c) Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden. d) Woorden met er, hier, daar en waar. e) Getallen in letters tot en met duizend. Let op: Er zijn allerlei uitzonderingen. Gebruik bij twijfel een woordenboek. Kijk zo nodig ook bij 10 Liggend streepje. 2 Voorbeelden a) rekeningrijden, pianospelen, gevangennemen, ineenkrimpen, stukmaken b) vrijetijdskleding, koffiezetapparaat, maximumsnelheid, hogedrukgebied, cafébezoeker, milieuorganisatie c) hoogopgeleid, bloeddrukverlagend, zwaarbewapend, veelgelezen, zwakbegaafd d) eruit, hiermee, daaromheen, waartegenover e) tweeëntwintig, driehonderdvijftig trompet spelen, hoger opgeleid, van tevoren Afbreekteken en lettergrepen Algemeen De meeste woorden bestaan uit twee of meer lettergrepen. Het woord koper bijvoorbeeld heeft twee lettergrepen (ko.per) en het woord levensmiddelen heeft er vijf (le.vens.mid.de.len). In de meeste woordenboeken staan puntjes tussen de lettergrepen. Als een woord niet meer helemaal op de regel past, kun je het afbreken na een lettergreep. Je zet dan een afbreekteken (-). Als je op de computer werkt, kun je kiezen voor automatisch afbreken óf voor niet afbreken. Regels Twee belangrijke regels: (1) Niet afbreken na een lettergreep die uit maar één letter bestaat. (2) Pas op! Kijk bij twijfel in een (elektronisch) woordenboek of zet het volledige woord op de volgende regel. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeelden alarm-in-stal-la-tie (niet: a-larm-in-stal-latie), mens-apen (niet: mens-a-pen) lon-gen (niet: long-en), kraai-en (niet: kraa-ien), laf-aard (niet: la-faard), drie-endertig (niet: drie-ëndertig), auto-tje (niet: autoot-je), taxi-tje (niet: taxie-tje), baby-tje (niet: baby-'tje) 2 3 Afkortingen Algemeen De regels voor de spelling van afkortingen zijn niet gemakkelijk te onthouden. Hier volgen alleen enkele belangrijke gevallen. Regels (1) Met één of meer punten. (2) Met één of meer punten en hoofdletters. (3) Zonder punten en met kleine letter(s). (4) Zonder punten en met hoofdletter(s). 4 Voorbeelden blz. (bladzijde), bv. of bijv. (bijvoorbeeld), mr. (meester), a.u.b. H.K.H. (Hare Koninklijke Hoogheid) cm (centimeter), pc (personal computer), btw (belasting over de toegevoegde waarde) NB (nota bene), AOW (Algemene Ouderdomswet) Algemene regels voor korte en lange klanken Regels (1) Als je woorden met een korte klank langer maakt, moet de klank kort blijven. (2) Als je een woord met een korte klank langer maakt, schrijf je en achter het woord. De klank moet kort blijven. Daarom verdubbel je de medeklinker als dat nodig is. (3) Als het woord op een medeklinker eindigt en je hoort de klinkers a, e, o en u lang, dan schrijf je twee dezelfde klinkers. (4) Als je een woord met een lange klank langer maakt, schrijf je -en achter het woord. Als de eerste klankgroep op twee dezelfde klinkers eindigt, laat je één klinker weg. (5) Als je de letter i kort hoort, schrijf je wat je hoort. (6) Als je de letter i lang hoort, schrijf je geen dubbele i, maar ie. (7) Als een woord uit meer klankgroepen bestaat, schrijf je de lange klank i soms met i, soms met ie. 5 Voorbeelden vork - vorken step - steppen bon - bonnen maag beest - beesten vraag - vragen stil mier bikini advertentie Alle of allen, beide of beiden? Algemeen Woorden als alle(n), beide(n), dezelfde(n), enkele(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je soms zonder -n en soms met -n. Regels (1) Bij bijvoeglijk gebruik schrijf je geen n. Let op: Achter sommige kun je het woord leerlingen zetten (herhalen). (2) Bij zelfstandig gebruik én als het om personen gaat, schrijf je een -n. Let op. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeelden Alle inktpatronen die leeg waren, zijn in de chemobox gedaan. Sommige leerlingen kregen het werk niet af. De meeste leerlingen waren op tijd klaar; sommige [...] kregen het werk niet af. De leerlingen van de brugklas zijn allen bevorderd. De inktpatronen zijn alle vervangen door volle inktpatronen. (zelfstandig gebruik; geen personen) 3 6 Apostrof Algemeen De apostrof is meestal een scheidingsteken (regels 1 - 4) en soms een weglatingsteken (regel 5). Regels (1) Bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -a, -i, -o, -u of -y (voor de y moet een medeklinker staan.) Deze regel wordt ook besproken in 11.5. Bij het meervoud van letters en afkortingen. (2) Bij het verkleinwoord van letters, afkortingen of cijfers en van woorden die op een y (met een medeklinker ervoor) eindigen. Deze regel wordt ook besproken in 15.3. (3) Bij een achtervoegsel. (4) Bij woorden die een bezit aanduiden. Als deze woorden op een sisklank eindigen, voeg je geen extra -s toe, maar schrijf je een apostrof. (5) In woorden waarvan letters zijn weggelaten. 7 Voorbeelden pizza’s, ski’s, foto’s, accu’s, party’s twee a’s, dvd’s a’tje, dvd’tje, A4’tje, party’tje ME’er Menno’s rapport, Frans’ spreekbeurt ’s middags, ’s-Gravenhage (‘s = des), jus d’orange (d’ = de), ’t Waaide hard. (‘t = het) Bijvoeglijke naamwoorden Algemeen Een bijvoeglijk naamwoord geeft een kenmerk of een eigenschap aan van een zelfstandig naamwoord. Bijna altijd is de uitgang van een bijvoeglijk naamwoord een -e. Alleen als het lidwoord een voor een het-woord staat, krijgt het bijvoeglijk naamwoord geen -e. de kleine slaapkamer, een kleine slaapkamer, kleine slaapkamers het groene gordijn, een groen gordijn (niet: een groene gordijn), groene gordijnen Hieronder worden de lastige gevallen besproken. Regels Voorbeelden (1) Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een voltooid deelwoord a) van een klankveranderend werkwoord: a) de gereden route, gebraden gehakt schrijf -en; b) de geprinte tekst, verbrede wegen, de b) van een klankvast werkwoord: schrijf ontvluchte gevangene, het gelande e. vliegtuig, de vergrote afbeelding Deze woorden schrijf je zo kort mogelijk. verhitte gezichten, de bekladde zijmuur Verdubbel alleen medeklinkers als dat nodig is voor de uitspraak. (2) Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord een gouden ring, een zijden stropdas, eindigt meestal op -(e)n. een houten schutting a) ‘Nieuwere’ stofnamen krijgen geen a) een plastic zak, een polyester boot uitgang. b) een rubberen band, een rubberband b) Soms wordt het bijvoeglijk naamwoord vast geschreven aan het zelfstandig naamwoord. (3) Bijvoeglijk naamwoord na te: schrijf het de te verwachten opkomst, hele werkwoord. het te verbranden afval Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv 4 8 Hoofdletters Regels (1) Het eerste woord van een zin. Maar niet als de zin begint met een verkort woord, een cijfer of ander teken. (2) Namen. Let op de spelling van persoonsnamen. Ze worden vaak verkeerd geschreven. (3) Namen van God en heilige personen en zaken. (4) Merknamen. (5) Namen van feestdagen. (6) De eerste letter van de titel van een boek, film, programma enz. In allerlei andere gevallen schrijf je geen hoofdletter, maar een kleine letter. Hier volgen de belangrijkste regels. a) Woorden die zijn afgeleid van namen van feestdagen. b) Namen voor geloven en gelovigen en voor politieke stromingen en aanhangers daarvan. c) Woorden waarbij je niet meer aan de eigennaam denkt. 9 Voorbeelden Soms heb je veel huiswerk. ’t Werd een bijzonder warme dag! 58 procent van de kandidaten slaagt in één keer. Rijn, Atlantische Oceaan, Beursplein, Haarlems Dagblad, Apenheul, Feyenoord, Paleis op de Dam, Nederlandse Spoorwegen, Tweede Kamer, Nederlands, Eskimo, ZuidAmerika meneer De Winter, mevrouw De Wintervan Damme en hun dochter Lotte de Winter de Heer, Allah, de Bijbel een Renault, een Magnum, het afwasmiddel Dreft Pasen, Suikerfeest, Nieuwjaar, Koninginnedag, Moederdag jeugdboek ‘De verboden kamer’ a) paasvakantie, nieuwjaarsdag b) het christendom, moslim, sociaaldemocraat. [Jan: regel hoger]c) beatlehaar (= bepaald soort haardracht). Andere voorbeelden: een fles bordeaux, de coopertest, een nijlkrokodil Klemtoonteken Regel Als je op een woord de nadruk wilt leggen, kun je een klemtoonteken gebruiken. Let op:Zet geen klemtoontekens op woorden die niet verkeerd gelezen kunnen worden. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeelden Dat is dé oplossing. Je moet het vóór de vakantie doen. een van de grootste, eenmanszaak 5 10 Liggend streepje (koppelteken) Algemeen Het liggend streepje gebruik je om letterverwarring bij het lezen te voorkomen. Je kunt aan dit spellingteken zien welke letters niet bij elkaar horen. Regels (1) Bij twee gelijke klinkers. (2) Bij andere letters waar letterverwarring kan ontstaan. (3) Bij de volledige naam van gehuwde vrouwen. (4) Tussen gelijkwaardige delen. (5) Bij samenstellingen met letters, cijfers of andere tekens en samenstellingen met Sint of St. (6) Na een aantal voorvoegsels en vóór een aantal achtervoegsels. (7) Woorden met meer dan één streepje. Let op: Er zijn nog veel meer regels, maar die kun je niet allemaal onthouden. Daarom geven we hier alleen voorbeelden. Gebruik bij twijfel een woordenboek! Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeelden astma-aanval, mede-eigenaar, autoonderdeel milieu-inspecteur, ski-jack mevrouw Nina Koning-van der Meer de wedstrijd PSV-AZ, café-restaurant, kip-kerriesalade, prijs-kwaliteitverhouding ANWB-kantoor, 06-nummer, A4-formaat, %-teken, Sint-Nicolaas, St.-Nicolaas ex-gedetineerde, niet-aanvalsverdrag, warming-up, drive-in kant-en-klaar(maaltijd), laag-bij-de-gronds aspirant-koper, pro-Duits, ik-figuur, 50 kilometerbord, Tweede Kamergebouw. 6 11 Meervoud van zelfstandige naamwoorden Algemeen De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er een meervoudsuitgang achter te schrijven: -(e)n, -s of -eren. geleerde kist reparatie ei – – – – geleerden kisten reparaties eieren Hieronder volgen enkele lastige gevallen. Regels (1) Veel woorden op -e hebben een (dubbel) meervoud op -n én -s (2) Als zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud eindigen op -ee, dan voeg je in het meervoud -ën toe aan het woord. Het trema (de twee puntjes) op de letter -emaakt duidelijk hoe je het woord moet uitspreken. (3) Bij woorden op -ie met de klemtoon niet op de laatste lettergreep voeg je een n toe en zet je een trema (twee puntjes) op de -ën. Ligt de klemtoon wel op -ie, dan schrijf je zet je er -ën achter. (4) Bij zelfstandige naamwoorden die in het enkelvoud eindigen op een s of een f, moet je die letters in het meervoud vaak (maar niet altijd!) veranderen in een z of een v. (5) Je schrijft ’s (apostrof + s) als anders een verkeerde uitspraak zou ontstaan. Dat is het geval bij alle zelfstandige naamwoorden die eindigen op een heldere klinker: a, i, o, of u. De regel geldt ook voor de y, als daar een medeklinker voor staat. (6) Soms heeft een woord twee verschillende meervoudsuitgangen. Bovendien kan er verschil in betekenis zijn. (7) Bepaalde woorden op -man (vooral bij beroepen) krijgen in het meervoud -lieden of -lui. (8) Er zijn ook afwijkende meervouden. (9) Soms is er alleen maar een enkelvoud of een meervoud. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeelden seconde – seconden/secondes, rente – renten/rentes idee – ideeën, zee – zeeën bacterie – bacteriën, porie – poriën industrie – industrieën, knie – knieën Let op het klemtoonstreepje. wens – wensen, kaars – kaarsen grens – grenzen, laars – laarzen fotograaf – fotografen, filosoof – filosofen staaf – staven, sluis – sluizen oma – oma’s, ski – ski’s, radio – radio’s paraplu – paraplu's, baby – baby’s Niet: jockey – jockey's, maar jockeys, want voor de y staat geen medeklinker. Bij bijvoorbeeld de volgende woorden is geen verkeerde uitspraak mogelijk: repetitie – repetities, café – cafés, dictee – dictees, douche – douches, cadeau – cadeaus, etui – etuis, kangoeroe – kangoeroes. bal – ballen / bals (= dansfeest) portier – portieren (van een auto) / portiers (van een hotel) been – benen / beenderen (botten), wortel – wortels (van een boom én de groente worteltjes) / wortelen (alleen groente) timmerman – timmerlieden, timmerlui, maar timmermannen mag ook zakenman – zakenlieden, zakenlui, maar zakenmannen mag ook stad – steden, schip – schepen wiskunde, warmte, grind, hersenen, financiën, jeans 7 12 Trappen van vergelijking Algemeen De overtreffende trap vorm je meestal door -st toe te voegen aan het bijvoeglijk naamwoord. Bij woorden op -d, -st of -isch wordt meestal de toevoeging meest gebruikt. diep – dieper – (het) diepst, sportief – sportiever – (het) sportiefst verbaasd – verbaasder – (het) meest verbaasd, fantastisch – fantastischer – (het) meest fantastisch 13 Trema (deelteken) Algemeen Je gebruikt een trema binnen een los woord, als dat woord verkeerd kan worden gelezen. Regels (1) Bij letterverwarring. (2) In getallen. (3) Géén trema in sommige woorden die het Nederlands heeft overgenomen van andere talen. (4) Géén trema als het woord niet verkeerd gelezen kan worden. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeelden ruziën, beëdigen tweeënhalf, drieëndertigjarige. opticien, paella financieel, gekopieerd, verdraaiing, naoorlogs 8 14 Tussenletter(s) -e(n)- en -s- Algemeen Een samenstelling is een woord dat van twee (of meer) andere woorden is gemaakt. Als je de voorbeeldwoorden uitspreekt, hoor je bij het eerste woord in het midden een toonloze e zoals in het woord de. Bij het tweede woord hoor je een s. tomatensap, verkeersdeelnemer Voorbeelden Regels (1) Zet -(e)n- bij samenstellingen waarvan het eerste deel alleen een meervoud heeft op -(e)n. Op deze regel zijn uitzonderingen: a) Het eerste deel noemt een persoon of zaak waarvan er maar één is. b) Het eerste deel is niet (meer) herkenbaar als apart woord. Of het hele woord is niet (meer) herkenbaar als samenstelling of het is geen samenstelling. (2) Schrijf geen -n- als het eerste deel van de samenstelling eindigt op de e (van de) en een meervoud heeft op -n én -s. (3) Er zijn nog meer samenstellingen zonder -n-. a) Bij deze samenstellingen heeft het eerste deel alleen een meervoud op -s (asperges, garages). b) Bij deze samenstellingen komt het eerste deel van een werkwoord (spinnen, breken). c) Deze samenstellingen zijn bijvoeglijk naamwoord én het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord is, maar een versterkend woord. Tussenletter -sJe schrijft een -s- wanneer je hem hoort. Let op: Als het tweede deel begint met een sisklank: c, ch, s, sch, z of j kun je deze tussen-s niet horen. Zoek dan een andere samenstelling waarbij je hem wel kunt horen, bijvoorbeeld de samenstellingen uit het eerste rijtje. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv invalidenparkeerplaats, ziekenbezoek, hondenhok, paardenbloem a Koninginnedag, zonnebank, maneschijn, schijn, Onze-Lieve-Vrouwekerk b schattebout, dageraad; apekool seconden / secondes --> secondewijzer groenten / groentes --> groentezaak a aspergesoep, garagebedrijf b spinnewiel, brekebeen c boordevol (erg vol), beresterk (erg sterk) Tweede deel met sisklank stadsverkeer personeelsbeleid verkeersdeelnemer vissersboot kapperswinkel scheepswand stadscentrum personeelschef verkeerssituatie vissersschuit kapperszaak scheepsjournaal 9 15 Verkleinwoorden Algemeen Meestal kun je horen hoe je het verkleinwoord schrijft. geit – geitje wang – wangetje boom – boompje oning – koninkje Hieronder volgen enkele lastige gevallen. Regels (1) Klinkerverdubbeling bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op de heldere klinker a, é, o en u. (2) Bij zelfstandige naamwoorden op -i schrijf je -ie- en bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor) schrijf je -y'. (3) Bij cijfer- en letterwoorden schrijf je ‘tje. (4) Bijzondere gevallen. 16 Voorbeelden pyjama– pyjamaatje, saté – sateetje, kano – kanootje, papaplu – parapluutje ski – skietje, lolly – lolly'tje, baby – baby'tje Maar: diskjockeytje (de e is geen medeklinker, maar een klinker). wc’tje, A4’tje chocola(de) – chocolaatje, machine – machientje, jongen – jongetje, koning – koninkje Het weglatingsstreepje Een woorddeel dat twee keer voorkomt, kun je soms weglaten. In de plaats van het weggelaten woorddeel zet je dan een weglatingsstreepje. zomertijd en wintertijd --> zomer- en wintertijd, bootverkoop en bootverhuur --> bootverkoop en -verhuur Je schrijft geen streepje als een volledig woord is weggelaten. op warme en koude dagen Let op. peper-en-zoutstel (niet: peperstel en zoutstel), klank-en-lichtspel (niet: klankspel en lichtspel) Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv 10 B Leestekenregels Met leestekens help je een lezer door je tekst heen. Maak je tekst overzichtelijk door op de juiste plaatsen leestekens toe te voegen. 17 Punt, vraagteken, uitroepteken Algemeen De punt, het vraagteken en het uitroepteken sluiten een zin af. Regels (1) Achter een mededelende zin schrijf je een punt. (2) Achter een vragende zin schrijf je een vraagteken. (3) Achter een uitroep schrijf je een uitroepteken. Met een uitroepende zin kun je verbazing, bewondering, woede of een gebod (bevel) aangeven. Let op: Zet nooit meer dan één vraagteken of uitroepteken per keer. Als je een uitroep extra wilt benadrukken, doe dat dan met woorden. 18 Voorbeelden De nieuwe wasmachine moet nog worden aangesloten. Is dat echt waar? Wat jammer dat de wedstrijd niet doorgaat! Niet: ‘Was het maar vast vakantie!!!’ zei Esther. Wel: ‘Was het maar vast vakantie!’ zuchtte Esther. Komma Algemeen De komma is na de punt het meest gebruikte leesteken. Het is ook een lastig leesteken, want het heeft veel functies. Regels (1) In brieven en e-mails: achter de aanhef en de groet. Let op: De eerste zin krijgt een hoofdletter. (2) Achter woorden als ach, hè, tja, helaas. (3) (Meestal) voor signaalwoorden die een tegenstelling, oorzaak-gevolg of reden aangeven. (4) Tussen twee werkwoorden uit verschillende werkwoordelijke gezegdes die naast elkaar staan. (5) Bij een letterlijke uitspraak van iemand (bij het citeren). Zie ook bij 19 Hoofdletters, aanhalingstekens en leestekens. (6) Tussen de delen van een opsomming zet je komma’s (of het woord en). Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeelden Hallo Raymon, Beste Nikki, Groetjes, Hoe gaat het met je? Ach, wat doet u nou! Tja, wat zal ik doen? We wilden die dvd kopen, maar die was uitverkocht. Anne slikt een aspirientje, want ze heeft hoofdpijn. Als ik thuiskom, drink ik eerst een glas karnemelk. ‘Dan kom ik naar jou toe’, zei Jesse. Houd jij ook zo van kroketten, loempia’s en hamburgers? 11 19 Hoofdletters, aanhalingstekens en leestekens Regels (1) Zin met aangehaalde woorden na een dubbele punt. (2) Zin met aangehaalde woorden die vooraan staan. (3) Zin met aangehaalde woorden die vooraan en ook verderop in de zin staan. 20 Voorbeelden Gijs riep: 'Geef mij dat woordenboek eens aan, alsjeblieft!’ ‘Morgen moet ik dat spannende boek uithebben’, zei Nadia. ‘In de zomervakantie’, zei Sabine, ‘ga ik vier weken naar Griekenland.’ Dubbele punt Regel Achter samenvattende woorden die worden gevolgd door een opsomming. Op niveau onderbouw ©ThiemeMeulenhoff bv Voorbeeld Lotte vraagt voor haar verjaardag twee dingen: een i-Pod en de laatst verschenen ‘Harry Potter’. De drie groentes die Yves niet lust zijn: witlof, spruitjes en broccoli. 12