Methode Nederlands Klas 1 T(GK) Pleincollege Nuenen Thema 7 en Thema 8 geschreven door: Monique Enders, John van der Kant en Ilse van der Woude INHOUDSOPGAVE Thema 7 Internet Paragraaf 1 Lezen tekstsoorten herkennen 238 Paragraaf 2 Schrijven samenvatten 248 Paragraaf 3 Grammatica ontleden: pv, ow, gez en lv 254 Paragraaf 4 Taal straattaal 262 Paragraaf 5 Spelling (scheidbare) werkwoorden 269 Thema 8 Bibliotheek Paragraaf 1 Lezen feiten, meningen en argumenten 276 Paragraaf 2 Schrijven schrijfplan overtuigende teksten 282 Paragraaf 3 Grammatica persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 289 Paragraaf 4 Taal voor- en achtervoegsels 294 Paragraaf 5 Spelling herhaling 301 236 Methode Nederlands Klas 1 T(GK) Pleincollege Nuenen Thema 7 Internet 237 Thema 7 Internet LEZEN Je hebt dit jaar verschillende manieren om met teksten om te gaan geleerd. In dit hoofdstuk herhaal je deze manieren, zodat het meer een automatisme voor je wordt. Opdracht 1 Lees tekst 1 en beantwoord de vragen op de volgende bladzijde. tekst 1 Duitsland waarschuwt voor Internet Explorer Gepubliceerd: 17 januari 2010 13:42 | Gewijzigd: 18 januari 2010 08:48 BBC, AP Rotterdam, 16 jan. De Duitse regering heeft internetgebruikers opgeroepen een andere internetbrowser te gebruiken dan Internet Explorer om hun veiligheid op internet te waarborgen. Het Federaal Bureau voor Veiligheid in de Informatietechnologie (BSI) raadt Duitse internetgebruikers aan een andere internetbrowser te gebruiken, zolang een lek in de beveiliging niet gedicht is. Volgens BSI kan door het beveiligingslek de computer geïnfecteerd raken met schadelijke software waarmee de computergebruiker kan worden bespioneerd. Het probleem treedt op met de versies 6, 7 en 8 van Internet Explorer in combinatie met de besturingssystemen Windows 7, XP en Vista. 238 Thema 7 Internet LEZEN De waarschuwing volgt nadat Microsoft vorige week toegaf dat Internet Explorer de zwakke plek was bij een aantal recente aanvallen op de systemen van Google. Microsoft heeft de waarschuwing van de Duitse regering weersproken en gezegd dat het risico voor gebruikers laag is. Met de verhoogde beveiligingsinstelling van de browser lopen internetgebruikers geen veiligheidsrisico, aldus het bedrijf. Microsoft zegt dat het veiligheidslek gedicht kan worden door de veiligheidsinstellingen van Internet Explorer op 'hoog' te zetten, hoewel dit een aantal mogelijkheden van de browser en sommige sites blokkeert. Volgens BSI is deze maatregel echter onvoldoende. Volgens Microsoft zijn de aanvallen op Google uitgevoerd door ,,zeer gemotiveerde mensen" met een ,,specifieke agenda". ,,Dit waren geen aanvallen tegen gewone internetgebruikers", aldus een woordvoerder van Microsoft. Hij voegde er aan toe dat internetgebruikers geen veiligheidsrisico lopen bij gebruik van Internet Explorer. Microsoft, dat maandelijks een veiligheidsupdate uitbrengt, zegt momenteel te werken aan een structurele oplossing voor het probleem. www.nrc.nl 239 Thema 7 Internet LEZEN Vervolg opdracht 1 1. Wat is de tekstsoort? 2. Waaraan kun je dat zien? 3. Verken de tekst. Waar gaat tekst 1 over? 4. Waaraan kun je dat zien? 5. Als je een afbeelding bij deze tekst zou moeten zoeken, wat zou er dan op te zien zijn? 6. Zoek of maak een afbeelding bij tekst 1. 7. Wat is de titel van tekst 1? 8. Wat wil de schrijver van de tekst met deze titel? Kies uit: a. het onderwerp van de tekst aangeven; b. de lezer nieuwsgierig maken naar de tekst. 9. Lees nu de hele tekst. Wat vertelt de schrijver over het onderwerp? 10. Wat is de hoofdgedachte van tekst 1? Opdracht 2 Lees tekst 2 op de volgende bladzijde en beantwoord de vragen. 240 Thema 7 Internet LEZEN tekst 2 Zelf games maken! Nóg leuker dan games spelen Kinderen zijn razend enthousiast over computergames. Natuurlijk zijn ze leuk om te spelen, maar wat is er nu ‘cooler’ dan zelf een computergame te maken? je kind leert al in 4 maanden 4 verschillende typen spellen te maken, waarbij hij of zij eigen plaatjes en figuurtjes kan gebruiken. Na afloop van de cursus ontvangt je kind een diploma als bewijs. Waarom deze cursus? * Echte doecursus * Tijd achter de pc leerzaam besteden * Een echt diploma na afloop Zo zit de cursus in elkaar Het lesmateriaal is ontwikkeld door onderwijsdeskundigen voor kinderen van 10 tot en met 14 jaar. De cursus ‘Zelf games maken’ duurt 4 maanden en bestaat uit 11 hoofdstukken. Afwisselend lesmateriaal Het lesmateriaal van deze cursus is niet alleen speciaal ontwikkeld vóór kinderen, maar ook in overleg met kinderen! Hierdoor weten we precies wat kinderen interessant vinden. Zo is er speciaal voor cursisten van deze cursus een elektronische leeromgeving beschikbaar. Hier staan o.a. interviews, meer informatie over games en voorbeelden van games. Zo blijft de cursus boeiend, afwisselend en makkelijk vol te houden. Lees verder! 241 Thema 7 Internet LEZEN Een echt diploma als bewijs Elke maand maakt de cursist een game. Je kind kan deze game insturen via internet. De game wordt nagekeken door een ervaren docent. Je kind haalt, bij voldoende resultaat, het diploma ‘Zelf games maken’ van LOI Kidzz. Makkelijk te combineren De cursus is eenvoudig thuis te volgen. Je kind bepaalt zelf het tempo. Eisen aan de PC Om de cursus ‘Zelf games maken’ te doen, moet je kind dagelijks kunnen beschikken over een PC met Windows en een internetverbinding. Het programma dat wordt gebruikt om games te maken, kan gratis worden gedownload. Studieduur en lesgeld De cursus ‘Zelf games maken’ duurt 4 maanden en de lespakketten worden per maand verzonden. Je betaalt in 4 termijnen van € 37,50. bij betaling ineens ontvang je € 2,50 korting. Wil je de eerste les van de cursus gratis proberen? Dat kan! LOI Kidzz brengt je alleen verzendkosten van € 2,95 in rekening. Bestel deze cursus en ontvang al binnen 3 werkdagen het eerste pakket in huis! www.loikidzz.nl Vervolg opdracht 2 Thema 3 Tekstdoelen en publiek van een tekst 1. Welke hulpmiddelen gebruik je om tekst 2 te verkennen? 2. Hoeveel tussenkopjes heeft tekst 2? 3. Wat is de bron van tekst 2? 4. Wat is het onderwerp van tekst 2? 242 Thema 7 Internet LEZEN Vervolg opdracht 2 5. Voor welk publiek is tekst 2 bestemd? 6. Wat is het doel van tekst 2? 7. Als je een afbeelding bij deze tekst zou moeten zoeken, wat zou er dan op te zien zijn? 8. Zoek of maak een afbeelding bij tekst 2. Opdracht 3 Lees tekst 3 en beantwoord de vragen. tekst 3 Pubers en internet In 2000 bleek nog dat de belangrijkste functie van internet entertainment was, naast het opzoeken van informatie. Maar dat is de laatste twee jaar enorm aan het veranderen. Internet is nu een communicatiemedium aan het worden. Tachtig procent van de jongeren gebruikt op dit moment de MSN-messenger, ze noemen dat ook wel chatten. Hier wordt zo’n uur per dag aan besteed. Tieners zijn een geliefde doelgroep van online marketeers; ze hebben wat geld te besteden en surfen overal naartoe waar ze willen. Ook zijn de pubers vaak gevoelig voor de groep vrienden waartoe ze behoren, er kan sprake zijn van zogenaamde groepsdruk. Commerciële websites proberen daar op in te spelen; ze spreken hun taal, gebruiken beroemdheden op hun sites en bouwen communities waar jongeren met elkaar in contact kunnen komen. De 3 M’s worden naadloos met elkaar verweven: merken, muziek en mooie mensen. Van belang is je kind weerbaar te maken tegen de verleiding van deze commercie. www.medicinfo.nl 1. Welke hulpmiddelen gebruik je om de tekst de verkennen? 2. Uit hoeveel alinea’s bestaat tekst 3? 243 Thema 7 Internet LEZEN Vervolg opdracht 3 3. Waaraan kun je dat zien? 4. Wat is de bron van tekst 3? 5. Wat is het onderwerp van tekst 3? 6. Wat voor tekstsoort is tekst 3? 7. Voor welk publiek is tekst 3 bestemd? 8. Lees de hele tekst. Wat vertelt de schrijver over het onderwerp? 9. Als je een afbeelding bij deze tekst zou moeten zoeken, wat zou er dan op te zien zijn? 10. Zoek of maak een afbeelding bij tekst 3. Opdracht 4 Lees tekst 4 en beantwoord de vragen. tekst 4 Internet & Gadgets 'Internetverslaafde kinderen vaker depressief' woensdag 15 februari 2006 09:42 Kinderen die verslaafd zijn aan internetten zijn vaker depressief dan hun leeftijdsgenoten en ook presteren zij slechter op school. Ouders kunnen een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van internetverslaving. 244 Dat blijkt uit een onderzoek van het IVO, een instituut dat zich specialiseert in onderzoek naar verbanden tussen leefwijzen en verslaving. Het instituut vroeg 500 kinderen in de leeftijd van 13 tot en met 15 jaar naar hun internetgebruik. Volwassen internetverslaafden besteden zo'n 26 uur per week aan internet, de kinderen die meewerkten aan het IVO-onderzoek zo'n veertien à vijftien uur. Niet-verslaafden zijn ongeveer negen uur per week te vinden op het internet. Regels Volgens het IVO moeten ouders duidelijke regels opstellen als het gaat over het internetgedrag van hun kinderen. Zo moeten er afspraken worden gemaakt over hoe lang een kind mag internettenen welke websites er wel en niet worden bezocht. Duidelijke afspraken moeten ervoor zorgen dat de hobby niet uit de hand loopt. Te streng zijn en internetten helemaal verbieden, werkt volgens het instituut averechts, omdat kinderen zich dan gaan afzetten. Msn Internetverslaafde kinderen besteden de meeste tijd online aan msn. Er zijn nog geen cijfers bekend over het aantal kinderen dat verslaafd is aan internetten. Het IVO hoopt daar in juni meer over te kunnen melden na verder onderzoek. Typevaardigheid Lang niet alle kinderen die veelvuldig gebruikmaken van het internet ondervinden daar negatieve gevolgen van. De sociale drempel op het internet ligt veel lager, waardoor het bijvoorbeeld voor verlegen kinderen veel makkelijker is om vrienden te maken. Ook leren kinderen dankzij het internet al op jonge leeftijd informatie te verzamelen voor een spreekbeurt, zelf websites te bouwen en verbeteren zij hun typevaardigheid. www.elsevier.nl Vervolg opdracht 4 1. Wat voor soort tekst is dit? 2. Wat is het doel van deze tekst? 3. Wat is het publiek van tekst 3? 4. Uit hoeveel alinea’s bestaat de tekst? 5. Schrijf alle tussenkopjes op. 6. Waar gaat tekst 3 over? 245 Thema 7 Internet LEZEN Vervolg opdracht 4 7. In de eerste alinea staan twee gevolgen van internetverslaving voor kinderen genoemd. Welke zijn dat? 8. Wat is het gevolg als ouders hun kinderen helemaal verbieden te gaan internetten? (alinea 5) 9. Er zijn natuurlijk ook positieve dingen te zeggen over internet. In welke alinea(‘s) worden deze genoemd? 10. Welke positieve dingen zijn dat? Opdracht 5 Lees tekst 5 op de volgende bladzijde en beantwoord de vragen. tekst 5 De geschiedenis van Internet Internet is ontstaan uit een netwerk dat in 1969 is opgezet door het Amerikaanse Ministerie van Defensie: het Arpanetwerk. Zij wilden een netwerk van computers die onderling met elkaar konden praten, zodanig dat als één of meer computers beschadigd zouden raken (bijvoorbeeld door een bombardement), het netwerk toch nog zou kunnen functioneren. Om dat mogelijk te maken, werd een protocol (methode) ontwikkeld, waardoor informatie die verzonden moet worden, opgedeeld wordt in pakketjes. Elk pakketje wordt afzonderlijk verstuurd, en kiest de snelste weg naar de computer van bestemming. Daar aangekomen worden alle pakketjes weer in de goede volgorde gezet, en kunnen ze weer als één geheel gelezen worden. Dit protocol wordt Transmission Control Protocol/Internet Protocol (TCP/IP) genoemd. De taal waarin de pagina's geschreven werden en met elkaar verbonden kunnen worden, heet Hyper Text Markup Language (HTML). Hyper Text is in feite een ander woord voor 'link'. Hyper Text Transmission Protocol (HTTP) is het protocol voor de communicatie tussen webbrowser (bijv. Internet Explorer of Firefox) en de webserver. 246 In het begin van de tachtiger jaren, toonden een aantal overheids- en wetenschappelijke instituten (onderzoekstinstituten en universiteiten) belangstelling voor dit netwerk. Voor hun zou het een mooi netwerk zijn om informatie uit te wisselen over de verschillende onderzoeksprojecten waar ze mee bezig waren. Zij namen het netwerk van computers (internet) over en verbonden hun eigen computers eraan. En daar bleef het natuurlijk niet bij. Steeds meer instellingen en bedrijven zochten aansluiting bij dit netwerk. Ook particulieren konden zich aansluiten bij het netwerk via een provider. Die verzorgt de verbinding met het netwerk voor hen, en ook zorgt de provider ervoor dat je je eigen website op Internet kan zetten. Zo werd het internet langzaam maar zeker uitgebreid tot het grote netwerk dat we nu kennen. Omdat Internet is ontstaan in het Westen, is de meeste informatie die op het internet geplaatst is ook daarvan afkomstig. Bovendien vind je op Internet nog weinig informatie van wat oudere datum. Dat komt natuurlijk doordat Internet nog pas kort bestaat. Tenslotte vind je op het net voornamelijk exacte informatie (wis-, natuur- en scheikunde en biologie), en veel minder informatie over alfa- en gammawetenschappen (talen, en filosofie, psychologie enz.). Daar moet je rekening mee houden als je informatie nodig hebt. Soms is het beter informatie te zoeken in boeken, tijdschriften, bij musea of in archieven, of misschien ook wel informatie te vragen bij deskundigen. www.ictenonderwijs.nl Vervolg opdracht 5 1. Lees tekst 5 zoekend. Wat is het onderwerp van deze tekst? 2. Lees tekst 5 globaal. Uit hoeveel alinea’s bestaat de tekst? 3. Lees tekst 5 intensief. Noteer alle moeilijke woorden die je tegenkomt in je schrift en zoek de betekenis ervan op in je woordenboek. 247 Thema 7 Internet SCHRIJVEN In deze paragraaf leer je hoe je een samenvatting maakt. Dit kun je goed gebruiken tijdens het leren van grote stukken tekst, die niet allemaal even belangrijk zijn. Ook kun je een samenvatting goed gebruiken bij het maken van een werkstuk of een spreekbeurt. Opdracht 1 Lees tekst 1 en beantwoord de vragen. tekst 1 Jongeren willen jongerenwebsite van eigen bank Van de Nederlandse jongeren heeft 70 procent behoefte aan een specifieke jongerenwebsite van hun bank. Een ruime meerderheid van de jongeren geeft aan dat zij een jongerenwebsite met tips over geldgebruik (75 procent) en antwoorden op financiële vragen (74 procent) aantrekkelijk vinden. Naast een jongerenwebsite zijn er nog meer initiatieven van banken die jongeren aantrekkelijk vinden. Ruim twee derde geeft aan het belangrijk te vinden, dat er voor rekeninghouders bij een bank regelmatig speciale acties zijn (zoals prijsvragen of speciale kortingen). Ook over verschillende manieren om het banksaldo te controleren zijn jongeren enthousiast. Het wijdverbreide internetbankieren wordt door 90 procent aantrekkelijk gevonden. Saldo checken via sms (56 procent), via telefoon (51 procent) en via MSN-messenger (47 procent) zijn ook populair. Via programma’s voor internettelefonie, zoals Skype, vragen stellen aan de bank wordt door 28 procent van de jongeren aantrekkelijk gevonden. 248 Thema 7 Internet SCHRIJVEN Meeste banken besteden onvoldoende aandacht aan jongeren Ruim de helft van de jongeren vindt het belangrijk dat banken speciale aandacht aan jongeren besteden. Eén derde heeft geen behoefte aan speciale aandacht. Volgens de jongeren zelf besteden slechts twee van de zeven onderzochte banken voldoende aandacht aan jongeren. Naast speciale aandacht vinden jongeren duidelijke informatievoorziening belangrijk voor de dienstverlening van een bank (93 procent geeft aan dit belangrijk te vinden). Ook snelle overboekingen (90 procent), goede klachtenafhandeling (88 procent) en gemakkelijk online bankieren (85 procent) scoren hoog. Relatief onbelangrijk vinden jongeren een goede creditcard (36 procent), voordelig rood staan (36 procent) en gemakkelijk mobiel bankieren (29 procent). www.checkitout.nl Vervolg opdracht 1 1. Wat is de titel van tekst 1? 2. Wat is het onderwerp van tekst 1? 3. Uit hoeveel alinea’s bestaat tekst 1? 4. Bedenk een tussenkopje voor alinea 2. 5. Volgens de tekst zijn er behalve tips over geldgebruik en antwoorden op financiële vragen nog 3 andere initiatieven van banken die jongeren aantrekkelijk vinden. Ze staan in alinea 2. Noteer ze. 6. Hoeveel banken besteden voldoende aandacht aan jongeren? 7. Er zijn naast speciale aandacht nog 4 dingen die jongeren belangrijk vinden. Ze staan in alinea 4. Noteer ze. 8. Welke 3 dingen vinden jongeren relatief onbelangrijk? Noteer ze. 9. Ben je het daarmee eens? Leg uit. 249 Thema 7 Internet SCHRIJVEN Vervolg opdracht 1 10. Stel dat je van deze tekst een samenvatting zou moeten maken, hoe zou je dat aanpakken? a. Ik zou de antwoorden op de vragen 5, 6, 7 en 8 uitschrijven in hele zinnen. b. Ik zou de antwoorden op de vragen 5, 6, 7 en 8 puntsgewijs opschrijven. Opdracht 2 Lees tekst 2 en beantwoord de vragen op de volgende bladzijde. tekst 2 Jongeren verslaafd aan internet en mobiel Alle vormen van internet en mobiele telefonie zijn een dagelijkse levensbehoefte voor jongeren en spelen een belangrijke rol bij het aangaan, opbouwen, onderhouden en beëindigen van relaties. Bijna de helft van de jongeren geeft aan “liever een dag niet te eten, dan een maand geen internet te mogen gebruiken”. Jongeren communiceren via hun mobiel of laptop, zo blijkt uit een insight onderzoek uitgevoerd door MeMo² onder 800 Nederlandse pubers en jonge volwassenen. En als men moest kiezen dan zouden jongeren internet het meest missen (51%), gevolgd door de mobiele telefoon (31%) en televisie (14%). Het internet is in al haar verschijningsvormen een dagelijkse levensbehoefte van de gemiddelde tiener geworden. Bijna de helft van de jongeren voelt zich onrustig als zij hun mail nog niet hebben gecheckt en een derde komt wel eens te laat of slaapt wel eens te kort doordat zij aan het msn-en waren. Voor tieners is het dus belangrijk om connected te zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat 86% zijn mobiele telefoon altijd 250 Thema 7 Internet SCHRIJVEN binnen handbereik heeft en dat de mobiel bij twee derde van de jongeren alleen uit staat als de batterij leeg is. www.mediaonderzoek.nl Vervolg opdracht 2 1. Wat is het onderwerp van tekst 2? 2. Wat is het onderwerp van alinea 1? 3. Wat is het onderwerp van alinea 2? 4. Wat is de belangrijkste zin van alinea 1? 5. Wat is de belangrijkste zin van alinea 2? 7.1 Kernzinnen zoeken De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. Dat is de belangrijkste zin van die alinea, met de belangrijkste informatie. Hij staat meestal aan het begin of aan het eind. De rest van die alinea is toelichting of uitleg bij die zin. Aan de kernzin van de alinea kun je dus zien waar de alinea over gaat. Opdracht 3 1. Bekijk tekst 1 nog een keer. Deze tekst bestaat uit 4 alinea’s. Noteer de kernzinnen van iedere alinea. Je noteert dus 4 kernzinnen. 2. Bekijk tekst 2 nog een keer. Deze tekst bestaat uit 2 alinea’s. Noteer de kernzinnen van iedere alinea. Je noteert dus 2 kernzinnen. 3. Valt je iets op bij de kernzinnen? 251 Thema 7 Internet SCHRIJVEN 7.2 Stappenplan samenvatting maken 1. Lees de tekst intensief (zie theorie blz. XXX). 2. Vraag je af wat het onderwerp van de tekst is en noteer dat (zie theorie blz. XXX). 3. Wat is de hoofdgedachte? Schrijf die op (zie theorie blz. XXX). 4. Lees nu iedere alinea nogmaals intensief. 5. Noteer al lezend per alinea de hoofdzaken. Deze staan vaak in de kernzin. 6. Lees je aantekeningen aandachtig door en vraag je af: als ik dit gebruik voor mijn samenvatting, heb ik dan het belangrijkste van de tekst te pakken? Voeg zo nodig iets toe of laat iets weg. 7. Schrijf de samenvatting in je eigen woorden en in goede zinnen. 8. Lees je samenvatting goed door. Ga na of hierin het belangrijkste uit de oorspronkelijke tekst staat. Kijk daarbij ook nog eens goed naar de tekst die je moest samenvatten. Het is de bedoeling dat je die tekst niet meer nodig hebt, dus vraag je af: heb ik genoeg opgeschreven om te weten wat er in de tekst staat maar niet teveel? Opdracht 4 1. Maak een samenvatting van tekst 1. 2. Maak een samenvatting van tekst 2. 252 Thema 7 Internet SCHRIJVEN Opdracht 5 Voor deze opdracht gebruik je tekst 5 van paragraaf Lezen, ‘De geschiedenis van Internet’. 1. Lees de tekst intensief. Wat is het onderwerp van de tekst? 2. Wat is de hoofdgedachte? 3. Uit hoeveel alinea’s bestaat tekst 5? 4. Noteer van elke alinea de kernzin. 5. Schrijf een samenvatting in je eigen woorden en in goede zinnen. 253 Thema 7 Internet GRAMMATICA Je gaat leren dat je een zin in nog meer delen kunt splitsen, behalve de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde. Je gaat in deze paragraaf kennismaken met het lijdend voorwerp. Opdracht 1 Opfrissing Weet jij nog hoe je zinnen in zinsdelen moet verdelen? In de tekst staan 5 zinnen onderstreept. Schrijf deze over in je schrift en verdeel ze in zinsdelen, zoals je dit geleerd hebt in het vorig hoofdstuk. Niet alle pubers verkennen het Internet. Maar zodra ze de kans krijgen, raken ze in de ban van wat er allemaal kan. Niet alleen jongens, maar ook meisjes hebben er belangstelling voor. Vooral meisjes chatten graag. Er zijn onnoemelijk veel plekken waar jonge mensen, of ze elkaar nu kennen of niet, met elkaar kunnen kletsen. Ook spelen ze spelletjes via Internet. Soms zelfs in een verband met wel 50.000 mensen van over de hele wereld, zoals 'Utopia'. Een schietspel als 'Quake' trekt vooral jongens. Populair onder alle Nederlandse scholieren is het versturen van berichten. Dit kan via de mobiele telefoon (sms) of op Internet, bijvoorbeeld met de 'messenger service' van msn.nl. 254 Thema 7 Internet GRAMMATICA 5.1 Het lijdend voorwerp (lv) Je kent nu al aantal zinsdelen, zoals de persoonsvorm en het onderwerp. Je gaat er nu nog een bijleren namelijk, het lijdend voorwerp. Het lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp. Je vraagt ‘wie’ als het lijdend voorwerp om een persoon gaat en ‘wat’ als het lijdend voorwerp dieren of dingen zijn in de zin. Bijvoorbeeld: Hakan gooit de bal naar zijn neefje. Stap 1. Je zoekt de pv in de zin = gooit Stap 2. Je zoekt het ow in de zin = Hakan Stap 3. Je zoekt het gezegde in de zin = gooit Stap 4. Je zoekt het lijdend voorwerp in de zin = Wie of wat + gezegde + onderwerp = Wat + gooit + Hakan = de bal ( lv) Je vraagt je ‘wat’ af, want de bal is een ding. Stap 5. Je kijkt naar de rest = naar zijn neefje Zo ziet het eruit in zinsdelen verdeeld: Hakan / gooit / de bal / naar zijn neefje Ow pv/gez lv rest Thema 7 Internet 255 GRAMMATICA Let op! Niet in elke zin staat een lijdend voorwerp! Bijvoorbeeld: Hakan voetbalt de hele dag. Pv = voetbalt Ow = Hakan Gez = voetbalt Lv = wie voetbalt Hakan of wat voetbalt Hakan? Deze vraag kun je niet beantwoorden. Er zit dus geen lv in de zin. Rest = de hele dag Opdracht 2 Noteer van elke zin: - het gezegde en onderstreep de persoonsvorm. - het onderwerp - schrijf op wat het lijdend voorwerp is aan de hand van de vraag: wie + gezegde + onderwerp Bijvoorbeeld: Jan heeft de koningin gezien. gez = heeft gezien ow = Jan lv = wie heeft Jan gezien? De koningin Let op! Niet in alle zinnen staat een lijdend voorwerp! 1. Ons werkstuk moet op de computer gemaakt worden. 2. De juffrouw waarschuwde ons, dat er anders een punt af gaat. 3. Mijn vriendin Lisa gaat mij helpen. 256 Thema 7 Internet GRAMMATICA Vervolg opdracht 2 4. Helaas gaat mijn broertje vanavond leren met behulp van de computer. 5. Waarom zouden wij vanavond dan niet gaan schaatsen? 6. Zullen wij de andere meiden ook meevragen? 7. Jammer dat niemand meeging. 8. Janine en Rosa hebben dezelfde persoon als wij gekozen. 9. Misschien dat zij ons kunnen helpen. 10.Mama roept mij om te eten, doei! Opdracht 3 Noteer van elke zin: - het gezegde en onderstreep de persoonsvorm. - het onderwerp - schrijf op wat het lijdend voorwerp is aan de hand van de vraag: wat + gezegde + onderwerp Bijvoorbeeld: Daan blaast een ballon op. gez = blaast op ow = Daan lv = wat blaast Daan op? Een ballon Let op! Niet in alle zinnen staat een lijdend voorwerp! 1. Gelukkig dreef de onweersbui over. 2. Kan jouw kat ook allerlei trucjes laten zien? 3. De bal werd door het raam naar binnen gegooid. 4. Afgelopen winter droegen veel meisjes een joggingbroek. 257 Thema 7 Internet GRAMMATICA Vervolg opdracht 3 5. Gisteren heeft mijn zusje haar zwemdiploma gehaald. 6. Ze hebben er nog geen antwoord op gegeven. 7. De premier bakte een appeltaart voor zijn gezin. 8. Waarom gaan jullie niet mee? 9. Mijn moeder heeft haar voet verzwikt. 10. Fijn dat je komt! Opdracht 4 Noteer van elke zin het gezegde en onderstreep de pv, het onderwerp en het lijdend voorwerp. 1. Joanne en Jamey schrijven samen een opstel. 2. Op internet kun je de raarste figuren tegenkomen. 3. Zij heeft hem een horloge gegeven. 4. Op onze school lezen de leerlingen veel boeken. 5. De dokter riep de volgende patiënt. 6. De voetballers nodigden alle fans uit voor de kampioenswedstrijd. 7. Mijn oma heeft geen internet op haar computer. 8. Ik heb alle informatie over Messi gevonden op www.wikipedia.nl. 9. Bij een grote bestelling krijgt u veel korting. 10.Erika heeft een fout in het verhaal ontdekt. 258 Thema 7 Internet GRAMMATICA Opdracht 5 herhaling zinsdelen Splits de zinnen van de tekst in zinsdelen. Let goed op welke zinsdelen je kunt splitsen en dus voor de persoonsvorm kunt zetten! De zin moet dan nog steeds kloppend zijn. 1. Vijftig jaar geleden vulden de eerste computers een grote zaal. 2. Nu is een slimme computer niet groter dan een zakrekenmachine. 3. Computers zijn de slimste machines ter wereld. 4. In een computer zitten miljoenen elektronische schakelingen. 5. Ze kunnen allerlei taken over de hele wereld uitvoeren. 6. De computers kunnen je helpen met je huiswerk. 7. Ook worden ze dagelijks aan het werk gezet in autofabrieken, ziekenhuizen, supermarkten en kantoren. 8. Sommige besturen vliegtuigen, schepen, onderzeeërs en ruimtevaartuigen. 9. De Virtual Reality-computers nemen je mee op reis in een denkbeeldige wereld. 10.Dit lijkt op de echte wereld! Opdracht 6 extra Is het onderstreepte zinsdeel onderwerp of lijdend voorwerp? 1. Dat beloven we! 2. Wat eet jij? 3. Wie zie jij fietsen? 4. Wat loopt daar op de weg? 5. Wie weet de laatste roddels? 259 Thema 7 Internet GRAMMATICA Opdracht 7 Maak met onderstaande zinsdelen goede zinnen, waarin zij steeds het lijdend voorwerp zijn. 1. Een ongeluk 2. Een computervirus 3. Mijn beste vrienden 4. Hem 5. Mij Opdracht 8 herhaling woordsoorten Schrijf van elk onderstreept woord in de onderstaande tekst op, of het een zelfstandig naamwoord, een lidwoord, een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord is. Het zijn er 10. Internet Lang niet elke puber verkent het internet, maar zodra ze de kans krijgen, raken ze in de ban van wat er allemaal kan. Niet alleen jongens, maar ook meisjes hebben er belangstelling voor. Vooral meisjes chatten graag. Er zijn onnoemelijk veel plekken waar jonge mensen, of ze elkaar nu kennen of niet, met elkaar kunnen kletsen. Ook spelen ze spelletjes via internet; soms in een verband met wel 50.000 mensen van over de hele wereld, zoals 'Utopia'. Een schietspel als 'Quake' trekt vooral jongens. Populair onder alle Nederlandse scholieren is het versturen van berichten, via de mobiele telefoon (sms) of op internet, bijvoorbeeld met de 'messenger service' van msn.nl. 260 Thema 7 Internet GRAMMATICA Wat heb ik geleerd? Je hebt geleerd dat een lijdend voorwerp het antwoord geeft op de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp. Ook heb je geleerd dat je bij personen naar wie vraagt en bij dieren en dingen. 261 Thema 7 Internet TAAL Je gaat leren wat straattaal nou precies is. Wie spreekt deze taal en waar komt straattaal nou precies vandaan. Dit is handig om te weten, omdat jij deze woorden ook wel eens gebruikt en zo ken je een beetje de geschiedenis hiervan! Je weet inmiddels al wat synoniemen zijn, maar we hebben nog een andere categorie voor je: homoniemen! Wat dit is leer je in paragraaf 3.2. Opdracht 1 Hieronder staan tien begrippen en hun betekenissen. Alleen de betekenissen zijn door elkaar gehaald. Schrijf het begrip met de juiste betekenis op in je schrift. Begrip 1) Googelen Betekenis Zoeken op het internet via de zoekmachine Google 2) Surfen ( op internet ) Op internet rondkijken op sites, zonder een vast plan 3) Digibeet Samentrekking van Digitale Analfabeet. Uitdrukking voor iemand die niets van computers afweet. 4) Hacken Term gebruikt voor het inbreken in computers 262 Thema 7 Internet TAAL 5) Virtueel Denkbeeldig, het lijkt of iets of iemand aanwezig is 6) Massamedium Communicatiemiddel waarmee men veel mensen bereikt, zoals kranten, radio, televisie en internet 7) Registreren Inschrijven ( bijvoorbeeld je registreren voor een account voor Hotmail) 8) Hardware Alle onderdelen van de computer wat bestaat uit materiaal (plastic, metaal, etc.). Bijvoorbeeld: printers, toetsenborden, computerkast. 9) Software De programma’s voor op een computer 10) Een website waarover een bepaald onderwerp Forum kan worden gediscussieerd. Opdracht 2 Welke woorden uit opdracht 1 passen op de puntjes in onderstaande zinnen? 1. Mijn oma weet niets van computers, zij is een echte … 2. De systeembeheerder heeft allemaal nieuwe … op de computer gezet. 3. Als er belangrijk nieuws is, wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een … 4. Ik snap niet dat jij nog blijft discussiëren op dat … over hoeveel zakgeld je krijgt! 263 Thema 7 Internet TAAL Vervolg opdracht 2 5. De inbrekers … de computer van het congreslid waarop gevoelige informatie staat. 6. De … van een computer is niet bestemd tegen schoppen en slaan. 7. De student is al uren aan het … op internet op zoek naar informatie over Ruud Feltkamp. 8. Je gaat eerst maar eens … waar ‘www’ eigenlijk voor staat. 9. In de … wereld van de Sims is kun je je eigen huis bouwen en gezin stichten. 10. Wanneer laat jij je … om het laatste nieuws te ontvangen via internet? 264 Thema 7 Internet TAAL 3.1 Straattaal Over het algemeen wordt het volgende verstaan onder straattaal: het taalgebruik van jongeren in grote meertalige steden die Nederlandse woorden en uitdrukkingen mengen met andere woorden uit de volgende talen: Turks, Marokkaans, Arabisch, Berbers, Surinaams, Antilliaans en het Engels. Vooral woorden uit het Surinaams en Antilliaans worden gebruikt, want aan het eind van de twintigste eeuw kwamen heel veel Surinamers en Antillianen naar Nederland, ze dachten namelijk dat ze hier een beter leven zouden vinden en een betere baan. Ook veel gewone Nederlandse woorden zijn verkort, bijvoorbeeld Mercedes wordt dan een merrie genoemd. Ook wordt ‘merrie’ gebruikt om aan te geven dat iemand een mooi meisje is. Straattaal is begonnen aan het eind van de 20e eeuw. De taal ontstond op plaatsen waar veel allochtone jongeren met elkaar optrokken. Vroeger werd er haast geen straattaal gesproken. Maar nu is het anders. Het wordt in de klas gesproken en op straat, eigenlijk overal. Het kan eigenlijk al worden gezien als een nieuw Nederlands dialect. Een tijdje geleden lag dat wel anders. Ze hadden namelijk andere woorden in straattaal. Bijvoorbeeld: knal, mieters, reuze, kei en zalig. Nu spreken die mensen ook straattaal, maar dan gebruiken ze woorden zoals: ‘doekoe’ (geld), ‘loesoe’ (geld), ‘dissen’ (iemand voor schut zetten) en ‘tezz’of ‘tazz’ (shit). Ook heeft het Engels nu veel invloed op de straattaal. De Engelse woorden zijn voornamelijk afkomstig uit de rap-scene waar jongeren via televisie en 265 TAAL internet mee in aanraking komen. Voorbeelden hiervoor zijn: ‘dope’ (geweldig, leuk), ‘chick’ (meisje) en ‘phat’ (vet, cool). De taal verandert snel, nu komen er zelfs de hele tijd nieuwe woorden bij. Jongeren vinden het zelfs raar als je hun straattaal niet begrijpt. Maar vroeger was het juist omgekeerd, toen spraken haast geen jongeren straattaal. Nu spreken heel erg veel jongeren het. Opdracht 3 computeropdracht in tweetallen - Ga in tweetallen op zoek naar straattaalwoorden. Zorg dat je er minstens 10 tot 15 hebt gevonden. Maak gebruik van de volgende sites: http://mediatheek.thinkquest.nl/~jre0184/index.php http://www.straatwoordenboek.nl/ http://www.kennislink.nl/publicaties/hoezo-straattaal - Vervolgens ga je samen een verhaal bedenken waarin deze woorden terugkomen. Het verhaal moet minsten een half A-4tje lang zijn. - Ten slotte maak je een woordenlijst op chronologische volgorde, waarin je de straattaalwoorden met hun betekenissen verklaart. 266 Thema 7 Internet TAAL Opdracht 4 Je kent vast wel woorden die je hetzelfde schrijft, maar toch twee of meerdere verschillende betekenissen kunnen hebben. Bedenk minstens 3 van zulke woorden. Je mag dit ook samen overleggen met je buurman/vrouw! Maak met elk woord steeds 2 zinnen. ( boer, dag, krab, kaart) 3.2 Homoniemen Homoniemen zijn woorden die je hetzelfde schrijft, maar die 2 of meer verschillende betekenissen hebben. Je hebt bijvoorbeeld het woord ‘bank’.(misschien had je deze ook al bedacht bij opdracht 4!) Nu kun je hier 2 verschillende zinnen mee maken met ieder een eigen betekenis. 1. Sam en Isa zitten samen op de bank tv te kijken. 2. Opa brengt iedere week nog 100 euro naar de bank. In de eerste zin is ‘bank’ een meubelstuk, waar op je kunt zitten en in de tweede zin is ‘bank’ een gebouw waar je o.a. geld kunt opnemen. 267 Thema 7 Internet TAAL Opdracht 5 Schrijf van de volgende omschrijvingen het homoniem op. 1. Smalle weg – een groen kwakend beest >pad 2. Een aan de computer gekoppeld bedieningsapparaat- een knaagdier > muis 3. Een adellijke titel – dit doe je vaak met een schop in de tuin > graaf 4. Een parasiet die zich vastzuigt in de huis en vult met bloed – een middel om iets of iemand iets aan te geven – je kunt dit doen met een potlood of krijt > teken 5. Een snelheidsmaat die te maken heeft met boten – een schijfje waarmee je kleren sluit > knoop 6. Orgaan waarmee je hoort – handgreep aan een kopje > oor 7. Verwijzing naar een vrouwelijk persoon – hoofdbegroeiing > haar 8. Je staande houden op de golven – op internet rondkijken, zonder vast plan > surfen 9. Muziekteken – voorwerp waarmee een deur geopend kan worden > sleutel 10.Dier dat balkt – een standaard voor een kunstschilder > ezel Ik heb geleerd dat straattaal een mengeling van talen is samen met het Nederlands, namelijk, Turks, Marokkaans, Berbers, Arabisch, Engels, Surinaams en Antilliaans. Ook weet ik nu dat homoniemen woorden zijn, die je hetzelfde schrijft, maar toch ieder een andere betekenis hebben. 268 Thema 7 Internet SPELLING Wat zijn scheidbare werkwoorden? Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden? Wat heb ik aan ’t kofschip? Het antwoord op deze en andere vragen krijg je in deze laatste paragraaf Spelling. De spelling van werkwoorden kun je in twee tijden verdelen: tegenwoordige en verleden tijd. Zet de volgende zinnen in de tegenwoordige tijd. Opdracht 1 1. Hij sloeg zijn oom. 2. Vorige zomer viel hij tien kilo af. 3. Ik belde vroeger dagelijks met mijn moeder. 4. Wachtte hij je na de wedstrijd op? 5. Vond hij Jaap de terechte winnaar van X Factor? 6. Onze docent keek het proefwerk altijd snel na. 7. De automobilist passeerde de vrachtwagen. 8. Mijn zus droeg felrode jeans. 9. Op vrijdagmorgen bad hij tot God. 10. Wij zouden bij goed weer gaan zwemmen! 5.1 PV, OW en tijd Als je weet wat de persoonsvorm in een zin is, ga je op zoek naar het onderwerp. Weet je ook in welke tijd de zin staat? Gebruik dan het juiste werkwoordschema, zodat je de PV foutloos schrijft! 269 Thema 7 Internet SPELLING Opdracht 2 Ken je het schema van de t.t. nog? Vul het hieronder aan. Ik + STAM Je/jij +..... Staat je of jij áchter de pv? Dan schrijf je ..... Hij of een ander woord in het ev +..... Wij of een ander woord in het mv +..... Opdracht 3 Neem onderstaande zinnen over. Schrijf de persoonsvorm correct, in de tegenwoordige tijd. 1. Dat (gebeuren) me nou elke keer! 2. Ik (worden) later postbode. 3. Het vliegtuig (landen) om 14.00 uur. 4. Hij (betekenen) niets voor mij! 5. Zij (interesseren) zich voor Nederlandse literatuur. 6. (Vinden) jij paprikachips lekker? 7. Op school (worden) een filmavond georganiseerd. 8. Vincent van Gogh (verscheuren) zijn kladontwerp. 9. De journalist (reageren) verbaasd op het commentaar. 10. De brandweer (blussen) met man en macht. 270 Thema 7 Internet SPELLING Vervolg opdracht 3 Ken je het schema van de v.t. nog? Vul het hieronder in. Staat het onderwerp in het enkelvoud, dan schrijf je . . . . . . . . . Staat het onderwerp in het meervoud, dan schrijf je . . . . . . . . . Heb je te maken met klankverandering, dan schrijf je de pv . . . . . . . . . . Opdracht 4 Neem onderstaande zinnen over. Schrijf de persoonsvorm correct, in de verleden tijd. 1. De vrouw (betalen) haar rekeningen nooit op tijd. 2. De eerste raket (landen) in 1969 op de maan. 3. De harde kern van PSV (juichen) enthousiast. 4. Het slachtoffer (verkeren) in acute nood. 5. Het schilderij (worden) volgekliederd. 6. De secretaresse (typen) het woord verkeerd. 7. (Vinden) jij de sportdag goed geregeld? 8. Wij (verhuizen) van Groningen naar Nuenen. 9. Het woestijnzand (stuiven) keihard over de droge grond. 10. Die muziek (herinneren) me aan muziek uit mijn jeugd. 271 Thema 7 Internet SPELLING 5.2 ‘t kofschip ’t kofschip is een hulpmiddel. Alléén in de verleden tijd! Als je niet weet of een werkwoord op de(n) of te(n) eindigt, gebruik je ’t kofschip. Bekijk onderstaande stappen en vul ze aan waar dat nodig is. Stap 1: je neemt het hele werkwoord. Stap 2: daarvan haal de letters . . . . . . af. Stap 3: dan kijk je naar de laatste letter die overblijft. Stap 4: zit die letter niet in ’t kofschip? Dan schrijf je STAM + DE(N) zit die letter wel in ’t kofschip? Dan schrijf je STAM + TE(N) Opdracht 5 Welke is juist? Als je het niet hoort, neem dan de vier stappen van ’t kofschip. Schrijf de juiste combinatie van onderwerp en persoonsvorm op. 1. hij sms’te / hij sms’de 2. zij juichten / zij juichden 3. de agent verhoorte / de agent verhoorde 4. de auto kantelte / de auto kantelde 5. de directeur faxte / de directeur faxde 6. jij nikste in je vakantie / jij niksde in je vakantie 7. het meisje verhuiste / het meisje verhuisde 8. de arbeider schilderte / de arbeider schilderde 9. de vakantieganger surfte / de vakantieganger surfde 10. moeder stofzuigte / moeder stofzuigde 272 Thema 7 Internet SPELLING 5.3 Scheidbare werkwoorden Sommige werkwoorden kun je splitsen. Ze zijn te scheiden in twee woorden. Een paar voorbeelden: - Opbellen. Hij belt me ’s avonds altijd op. - Aantrekken. Ik trek me het jurycommentaar heel erg aan. - Weggooien. Claudia, gooi jij je kauwgom even weg? - Nakijken. Onze lerares kijkt het proefwerk altijd snel na. Werkwoorden die je kunt scheiden noem je scheidbare werkwoorden. Kun jij nog een paar scheidbare werkwoorden noemen? Opdracht 6 Schrijf de volgende zinnen over. Onderstreep de scheidbare werkwoorden. 1. Raap je die prullen ook op, Jan? 2. Jij houdt ook nooit op, hè! 3. Ik moest naar het toilet en zette de film stop. 4. De kleine judoka deed niet onder voor de grote. 5. Vanavond komt Expeditie Robinson. Dat neem ik graag op! 6. De bestuurder stond zijn rijbewijs af aan de motoragent. 7. In welk land haal je rechts in? 8. Werk jij samen met hem? 9. De rechter wijst het verzoek tot vervroegde vrijlating af. 10. Het onweer barst nu pas echt goed los. 273 Thema 7 Internet SPELLING Opdracht 7. Woorddictee: neem onderstaande woorden over in je schrift. Spel ze foutloos. 1. internetaansluiting 2. chatprogramma’s 3. beeldscherm 4. monitor 5. laptop 6. verbinding 7. downloaden 8. geüpdatet 9. up-to-date 10. gedeletet 274 Methode Nederlands Klas 1 T(GK) Pleincollege Nuenen Thema 8 Bibliotheek 275 Thema 8 Bibliotheek LEZEN In deze paragraaf leer je wat feiten, meningen en argumenten zijn. Deze kun je bijvoorbeeld gebruiken tijdens een discussie met je ouders, zodat je voortaan – als je het slim aanpakt – misschien wel later thuis mag komen, of meer zakgeld krijgt! Opdracht 1 Lees tekst 1 en beantwoord de vragen. tekst 1 Gaming & Games Everything bad is good for you. Spelen van (commerciële) games draagt bij aan de ontwikkeling van sociale en intellectuele vaardigheden. Het verbetert o.a. het reken- en taalkundig vermogen, geheugen, ruimtelijk inzicht en oog-hand coördinatie. Bovendien versterkt het samen gamen de sociale band. Zeker nu steeds meer mensen online gaan gamen, wereldwijd. Gamen in de Bieb Bibliotheek dommeldal is gestart met het uitlenen van games. Voorlopig is de collectie nog alleen in de vestiging Son en Breugel verkrijgbaar. Maar na een (gratis) reservering kun je de game in iedere vestiging laten aankomen. Daarnaast kun je in een aantal vestigingen de nieuwste console games spelen. Een leuke manier om een game uit te proberen voordat je ‘m koopt. Je vindt een up to date selectie van spellen uit de hele game-industrie. www.bibliotheekdommeldal.nl 276 Thema 8 Bibliotheek LEZEN Vervolg opdracht 1 1. In de tekst worden twee redenen gegeven waarom het goed voor je is om te gamen. Noteer die redenen. 2. Bij de eerste reden worden vier voorbeelden gegeven. Noteer die voorbeelden. 3. Wat is de kernzin van alinea 2? 8.1 Feiten Een feit is iets wat echt zo is, of echt gebeurd is. Feiten kun je controleren, ze zijn waar of niet waar. Een feitenuitspraak is dus waar of onwaar. Opdracht 2 Noteer de nummers van de zinnen die feitenuitspraken zijn. tekst 2 Een week lang feest rond het kinderboek (1) De 56e Kinderboekenweek vindt plaats van woensdag 6 t/m zaterdag 16 oktober 2010. (2) Het motto is De Grote TekenTentoonstelling – beeldtaal in kinderboeken. (3) Mirjam Oldenhave schrijft het Kinderboekenweekgeschenk Mees Kees - In de gloria. Over de campagne (4) De Kinderboekenweek wordt elk jaar in oktober gehouden. (5) Tijdens het tien dagen durende evenement zijn er in het hele land allerlei activiteiten rond het kinderboek. (6) 277 Thema 8 Bibliotheek LEZEN Op grote schaal haken bibliotheken, het onderwijs, boekhandels en culturele centra hierop in. (7) Het jaarlijks wisselende thema van de Kinderboekenweek dient als leidraad bij de organisatie van de vele activiteiten. (8) In 1955 organiseerde de CPNB de eerste Kinderboekenweek. Geschenk & Prentenboek (9) Tijdens de Kinderboekenweek is een speciale uitgave verkrijgbaar. (10) Dit Kinderboekenweekgeschenk wordt gratis door de boekhandel weggegeven bij aankoop van ten minste € 10 aan kinder- of jeugdboeken. www.cpnb.nl 8.2 Meningen Een mening geeft aan wat iemand denkt of vindt. Mensen hebben vaak verschillende meningen. Iedereen kan anders over iets denken. Een mening is persoonlijk. Daarom kun je nooit zeggen dat een mening waar of onwaar is. In een mening staan woorden die zeggen wat iemand ergens van vindt. Bijvoorbeeld: spannend – saai – leuk – mooi – lelijk – ouderwets – lekker – vies – zoet – bitter. Deze woorden heten beoordelingswoorden. 278 Thema 8 Bibliotheek LEZEN Opdracht 3 Noteer van elke zin of het een feitenuitspraak of een mening is. tekst 3 Hoi!! (1) Ik had net gestemd op de site www.jongejury.nl en toen zag ik dat er een forum was dusssss ik dacht laat ik een berichtje plaatsen (2) Op welke boeken hebben jullie gestemd!?!? (3) Ik op Project M van Milan Hofmans! (4) Ik vind dat boek echt zooooooooo gaaf! (5) Het zit vol avontuur en spanning! (6) Ik bleef maar lezen volgens mij had ik nog nooit zo snel een boek uit. (7) Ik had hier willen uitleggen waar het boek over gaat maaaaar toen vond ik een trailer van het boek op de Hyves van de uitgeverij! (8) Ik vind het zo cool hoe die in elkaar gezet is! (9) Check dit! http://www.clavisleesboeken.hyves.nl/ en dan onderaan links bij gadgets! (10) Op welke boeken hebben jullie gestemd? (11) En hebben jullie ook Project M gelezen? Greetz Julian (=^_^=) www.jongejury.nl/forum 8.3 Argumenten Je kunt je mening verduidelijken door er een argument bij te geven. Een argument is een reden waarom je iets vindt. Als je een argument wilt bestrijden, kun je een tegenargument geven. 279 Thema 8 Bibliotheek LEZEN Opdracht 4 Lees nogmaals tekst 1 en beantwoord de vragen. 1. Is de eerste zin van de tekst een feit of een mening? 2. Er worden twee argumenten gegeven. Noteer deze. Lees nogmaals tekst 3 en beantwoord vraag 3. 3. Julian vindt het boek Project M van Milan Hofmans ‘echt zooooooooo gaaf’ en hij geeft twee argumenten voor die mening. Noteer deze. Opdracht 5 1. Eindhoven is een mooie stad, omdat er veel moderne gebouwen staan. Is ‘Eindhoven…stad’ een feit/mening/argument? 2. Angelo zit op voetbal, omdat hij dat leuk vindt. Is ‘Angelo…voetbal’ een feit/mening/argument? 3. Afgelopen winter was het lekker warm in Nederland. Is bovenstaande zin is een feit/mening/argument? 4. Ik vond het een goed boek, omdat ik met de hoofdpersoon meeleefde. Is ‘omdat...meeleefde’ een feit/mening/argument? 5. Dit boek van Nederlands is leuk, omdat er veel plaatjes in staan. Is ‘omdat…staan’ een feit/mening/argument? 6. Je kunt het beste kleren dragen die niet te veel opvallen. Is ‘Je…dragen’ een feit/mening/argument? 7. Het feest op school is volgende week woensdag. Is bovenstaande zin een feit/mening/argument? 280 Thema 8 Bibliotheek LEZEN 8. Gisteren heb ik een proefwerk gemaakt bij Nederlands. Is bovenstaande zin een feit/mening/argument? 9. In Utrecht staat de Euromast. Is bovenstaande zin een feit/mening/argument? 10. Ik vind de Euromast lelijk, omdat hij niet mooi afgewerkt is. Is ‘omdat…is’ een feit/mening/argument? Je hebt nu geleerd dat 8.1 Een feit waar of onwaar kan zijn, maar dat je dat altijd kunt controleren. 8.2 Een mening iets is wat een persoon vindt. 8.3 Een argument een reden is waarom iemand iets vindt. 281 Thema 8 Bibliotheek SCHRIJVEN Deze paragraaf gaat over het maken van een schrijfplan voor een overtuigende tekst. Het is handig als je jouw mening duidelijk op papier kunt uitleggen. Opdracht 1 Lees tekst 1 en tekst 2 (op de volgende bladzijde) en beantwoord de vragen. 1. Wat vindt Natasja Storm van Hoe overleef ik mijn vriendje en hij mij? 2. Wat vindt Meisje,, ;$ van Hoe overleef ik mijn vriendje en hij mij? 3. Wie heeft de duidelijkste argumenten? tekst 1 Hoe overleef ik mijn vriendje en hij mij? Winnaar van de Nederlandse Kinderjury 2009 Het elfde deel in de Hoe overleef ik-serie staat bomvol problemen. Er gebeurt van alles rondom Rosa’s leven. Een vriendin is drugsverslaafd en probeert zelfstandig af te kicken, een vriend is gameverslaafd (WoW) en wordt gepest op school, een deprimoeder die wil trouwen, een gevonden zwangerschapstest… maar van wie? En natuurlijk de perikelen rondom haar vriendje Neuz. Het gaat de ene keer goed en dan weer niet, en natuurlijk zit Rosa met de vraag of ze wel of niet met Neuz naar bed moet gaan nu hij op kamers woont. Een vlotte, soms humoristische schrijfstijl met veel MSN-gesprekken, e-mails en survivaltips. De dialogen zijn levensecht en passen bij de taal van de jeugd van tegenwoordig. Herkenbare problemen voor de jeugd: ruzie met ouders, vriendje waarmee het niet meer zo lekker loopt, verliefd zijn en geheimen. Leuke zwart-wit illustraties van Annet Schaap. Achterin het boek 282 Thema 8 Bibliotheek SCHRIJVEN staat een biografie met foto van de auteur. Een lijst met alle boeken die de auteur geschreven heeft, en een testje of je het boek Hoe overleef ik stress? nodig hebt. Een luchtig verhaal over liefde, vrijen, verslavingen, alcohol, ruzie en problemen en hoe je deze kunt oplossen met behulp van de survivaltips. Voor meisjes vanaf circa 13 jaar. Recensie door Natasja Storm op www.bol.com tekst 2 Hoe overleef ik mijn vriendje en hij mij? Winnaar van de Nederlandse Kinderjury 2009 Het boek is zó voorspelbaar, je leest het begin en je weet wat er gebeuren gaat. Verder is het niet spannend en is het slecht geschreven, 1 boek van HOI is genoeg: Hoe overleef ik mezelf, die is een stuk leuker. En ik vind de serie wel vol genoeg zo, het wordt alleen maar saaier & saaier, naarmate je de hoofdpersonen leert kennen is het echt zóó voorspelbaar. Dit boek krijg van mij een 4 want, het boek is voorspelbaar en er zit absoluut geen avontuur in. En met de leeftijden ben ik het ook niet eens 12-15?? Echt niet, alles wordt kinderachtig benaderd. Het is meer een boek voor basisschoolleerlingen groep 7/8, hooguit voor brugklassers. Jammer hoor, Francine Oomen kan prachtig schrijven, maar ze heeft dit boek verprutst. Ze moet denk ik toch een afsluiting gaan schrijven (moet wel goed wezen! :P) en hop naar het volgende boek. Recensie door Meisje,, ;$ op www.bol.com 283 Thema 8 Bibliotheek SCHRIJVEN 8.1 Je mening uitleggen Je moet niet alleen zeggen dat je iets vindt. Je moet ook vertellen waaróm je dat vindt. Zo kun je mensen overtuigen. De reden waarom je iets vindt, noem je een argument. Heb je meer dan één argument, dan sta je nog sterker. Opdracht 2 In opdracht 1 had Meisje,, ;$ de beste recensie. Ze had over meerdere zaken in het boek een mening en onderbouwde die mening met duidelijke argumenten. Maak onderstaande zinnen compleet met duidelijke argumenten. 1. Ik vind sport belangrijk, omdat… 2. Gym op maandag vind ik niet leuk, omdat… 3. Dat vind ik een leuke jas, omdat … 4. Dat is een geweldig boek, omdat … 5. Ik vind dat nummer niks aan, omdat … 284 Thema 8 Bibliotheek SCHRIJVEN 8.2 Een overtuigende tekst schrijven 1. Je moet je mening kort en krachtig formuleren door bijvoorbeeld te beginnen met: Ik vind dat… Volgens mij… Wij denken dat… 2. Daarna ga je argumenten bedenken die je mening ondersteunen. Heb je jouw mening en argumenten bedacht? Dan ga je jouw tekst schrijven. 3. Begin je tekst met je mening. 4. In de volgende alinea’s noem je de argumenten. Bij ieder nieuw argument maak je een nieuwe alinea. In de eerste zin van je alinea (de kernzin) noem je het argument. Daarna geef je een voorbeeld of extra uitleg. 5. In de slotalinea herhaal je jouw mening nog een keer. Opdracht 3 Je schrijft aan een klasgenoot waarom bibliotheek dommeldal de moeite van het bezoeken echt een keertje waard is. Iedere alinea bestaat uit 3 zinnen. Hieronder staat je schrijfschema. Voor meer informatie: www.bibliotheekdommeldal.nl. 285 Thema 8 Bibliotheek SCHRIJVEN Vervolg opdracht 3 Schrijfschema Onderwerp: bibliotheek dommeldal Opbouw Onderwerp alinea Wat weet ik erover? alinea 1 mening dommeldal leuke alinea 2 Argument 1: veel activiteiten PSV, gedichtenwedstrijd alinea 3 Argument 2: niet alleen boeken games, luisterboeken, Argument 3: lan-party elk jaar 2 24-uurs lan- herhaling van de mening Daarom vind ik dat… bibliotheek films alinea 4 party’s alinea 5 Opdracht 4 Beantwoord de volgende vragen: 1. Wat is een argument? 2. Waarom moet je jouw mening kort en krachtig formuleren? 3. Leg uit waarom je beter drie argumenten kunt hebben dan maar één argument. 4. Geef een voorbeeld om je antwoord bij vraag 3 te verduidelijken. 5. Waarom moet je jouw mening aan het slot van de tekst herhalen? 286 Thema 8 Bibliotheek SCHRIJVEN Stappenplan: overtuigend schrijven 1. Kies je onderwerp. 2. Formuleer je mening kort en krachtig. 3. Bedenk een paar argumenten. 4. Maak een schrijfschema: * In de eerste alinea zet je jouw mening. * In de volgende alinea’s behandel je de argumenten. * Verzin bij de argumenten eventueel voorbeelden. * In de laatste alinea herhaal je jouw mening. * Bedenk een goede titel voor je tekst. 5. Schrijf je tekst. 6. Laat je tekst door iemand controleren. 7. Bespreek samen wat je nog kunt verbeteren. 8. Schrijf je tekst, met verbeteringen, in het net. Dit mag op de computer. 287 Thema 8 Bibliotheek SCHRIJVEN Opdracht 5 Je gaat een overtuigende tekst schrijven. 1. Kies een van de volgende onderwerpen: invaluur, lesuitval, huiswerk. 2. Volg alle stappen uit het ‘Stappenplan overtuigend schrijven’. 3. Formuleer je mening kort en krachtig. Bijvoorbeeld: ‘Een invaluur is vele malen beter dan lesuitval.’ 4. Lever na stap 8 je opdracht in bij de docent. Je krijgt er een cijfer voor. 288 Thema 8 Bibliotheek GRAMMATICA Je gaat leren dat er persoonlijke voornaamwoorden zijn en dat is handig om te weten, omdat je op deze manier niet steeds de naam van de persoon hoeft te gebruiken, maar dat je daar in de plaats, haar of hem of ze voor kunt gebruiken. Bijvoorbeeld: Evi speelt graag met haar poppen, maar Evi speelt ook graag met lego. Het is dan mooier om te zeggen: Evi speelt graag met haar poppen, maar ze speelt ook graag met lego. Bezittelijke voornaamwoorden geven aan bij wie of wat het zelfstandig naamwoord hoort. Dat is handig om te weten, omdat je op deze manier leert in de zin te kijken bij wie of wat het zelfstandig naamwoord hoort. Opdracht 1 Opfrissing Weet jij nog hoe je zinnen in zinsdelen moet verdelen? Maak de volgende 5 zinnen! 1. Jan geeft mij een snoepje. 2. Het feestcomité trakteert de genodigden een glas champagne. 3. Het vissersdorpje Volendam heeft al vele muzikanten opgeleverd in Nederland. 4. Wanneer zal het slechte weer eens ophouden? 5. Tante Tiny zal vandaag bij ons op bezoek komen. 289 Thema 8 Bibliotheek GRAMMATICA 5.1 Voornaamwoorden Er zijn een heleboel verschillende voornaamwoorden en we beginnen dit schooljaar met het persoonlijk voornaamwoord (pvnw) en het bezittelijk voornaamwoord (bvnw). Volgend schooljaar komt er nog meer aan bod! Om te beginnen zetten we de voornaamwoorden in een schema: Persoonlijke Bezittelijke voornaamwoorden voornaamwoorden ik – me – mij mijn - m’n jij – je – jou jouw* – je enkelvoud u Uw* hij – hem zijn – z’n zij – ze- haar haar het – ‘t zijn wij – we – ons ons – onze meervoud jullie jullie – je zij – ze – hun - hen hun *Bij het bvnw komen er bij jou en u een –w achter jouw en uw! Het persoonlijk voornaamwoord: Bijvoorbeeld: Zij geeft een kus aan haar nichtje. Zij is een pvnw. Hoe kun je dit controleren? Bij pvnw kun je er altijd een naam voor in de plaats zetten. Zij vervang je door bijvoorbeeld Jara Jara geeft een kus aan haar nichtje. Het bezittelijk voornaamwoord: Bijvoorbeeld: Thomas heeft zijn scooter verkocht. Zijn is een bvnw, want een bvnw staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. Ook geeft het een bezit van iets of iemand aan. Kijk maar: zijn scooter, scooter is een zelfstandig naamwoord. Ook kun je wel zeggen, dat die scooter het bezit van ‘zijn’ is, zijn is in dit geval Thomas. 290 Thema 8 Bibliotheek GRAMMATICA Opdracht 2 Noteer de onderstreepte woorden in je schrift en zet erachter of het een persoonlijk voornaamwoord (pvnw) is, of een bezittelijk voornaamwoord (bvnw). 1. Mina heeft haar boeken aan haar zusje meegegeven. 2. Gaan jouw ouders ook nog steeds naar de bieb? 3. Ik had jou toch gisteren mijn fiets geleend? 4. Het schilderij werd door hem beklad. 5. Hebben ze jullie nog kunnen vinden in het pretpark? 6. U geef hen toch wel strafwerk mee naar huis, hè? 7. Wij willen onze spullen mee naar jullie huis nemen. 8. Hij heeft mij een ijsje beloofd! 9. Hun jassen waren in de wasmachine verkleurd. 10. Ze weet goed wat ze jou heeft verteld over jouw vriendje. Opdracht 3 Wat is het persoonlijk voornaamwoord in onderstaande zinnen? Noteer deze in je schrift. 1. Ik volg de voetbalwedstrijd via de computer. 2. Heb je mijn nieuwe agenda gezien? 3. Waarom moeten wij daar iets mee doen? 4. Ik wil me daar niets van aantrekken. 5. Heb je jouw bordje leeggegeten? 6. Waarom heeft die man mij dat aangedaan? 291 Thema 8 Bibliotheek GRAMMATICA Vervolg opdracht 3 7. Zijn vader heeft hem flink aangepakt. 8. Jullie staan de volgende wedstrijd reserve. 9. Ik kan me maar met moeite beheersen. 10. Hij heeft flink zijn best gedaan. Opdracht 4 Wat is het bezittelijk voornaamwoord in onderstaande zinnen? 1. Ik ben mijn jas thuis vergeten. 2. Weten jouw vrienden hier eigenlijk wel van? 3. Mijn cavia heb ik weggegeven aan Kristel. 4. Zullen we met zijn allen jullie rommel bij het grofvuil zetten? 5. Ik vind ons huis niet erg gezellig. 6. Hij heeft zijn zinnen gezet op dat stukje land. 7. Maar natuurlijk is dat hun goed recht. 8. Ze werden er nog van verdacht hun auto bekrast te hebben. 9. Waarom kijk je niet eerst naar onze computer? 10. Ze stond met haar handen in haar zij. Opdracht 5 In de volgende zinnen staat je steeds onderstreept. Door welk woord kun je het vervangen? Kies uit: jij, jou of jouw? 1. Heb je je strips al allemaal uitgelezen? 2. Hoeveel zakgeld heb ik je gegeven? 292 Thema 8 Bibliotheek GRAMMATICA Vervolg Opdracht 5 3. Waar zijn je cd’s gebleven? 4. Je proefwerk heb je erg goed gemaakt! 5. Ik heb je nog zo gewaarschuwd voor je zogenaamde beste vriend! 6. Heb je Alice in Wonderland al in de bioscoop gezien? 7. Wie heeft je dat verteld? 8. Mijn moeder heeft je tas gevonden. 9. Je eten wordt koud als je zo blijft doorzeuren. 10. De brandweermannen hebben je kat uit de boom gered. Opdracht 6 Maak met de volgende woorden zelf 10 zinnen. Zorg ervoor je dat je 5 zinnen met een pvnw hebt en 5 zinnen met een bvnw. Sommige kun je dus 2x gebruiken! Kies uit: haar, zijn, hun, ons, jou, uw, mij, zij en je. Opdracht 7 Herhaling woordsoorten Let op! Nieuw: pvnw en bzvw. Schrijf van elk onderstreept woord in de onderstaande tekst op, of het een zelfstandig naamwoord, een lidwoord, een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, een persoonlijk voornaamwoord if een bezittelijk voornaamwoord is. Het zijn er 10. 293 Thema 8 Bibliotheek TAAL Ik ga leren dat er woorden zijn die je aan elkaar kunt plakken, zodat er een nieuw woord ontstaat, op deze manier kunnen er veel nieuwe woorden worden gemaakt. Ook ga ik leren dat er voor- en achtervoegsels zijn. Dit is handig om te weten, omdat je op deze manier vaak uit die voor- en achtervoegsels kunt opmaken wat het woord betekent. Ook kun je hier nieuwe woorden mee maken. Opdracht 1 Hieronder staan tien begrippen en hun betekenissen. Alleen de betekenissen zijn door elkaar gehaald. Schrijf het begrip met de juiste betekenis op in je schrift. Begrip Betekenis 1) Bibliothecaresse Biebmedewerkster 2) Archief Een bewaarplaats van geschriften, boeken, oorkonden. 3) Auteur Schrijver 4) Repertoire Lijst van muziek- of toneelstukken 5) Assortiment Voorraad van (winkel)goederen 6) Antiquariaat Winkel met oude boeken, prenten en kaarten 294 7) Database Een digitale plaats waar gegevens worden bewaard. Thema 8 Bibliotheek TAAL 8) Taxatie Het bepalen van de waarde van bijvoorbeeld oude boeken of een auto. 9) Antiek Ouderwets, voorwerpen uit een vroegere kunstperiode 10) Naslagwerk Een boek waarin je informatie kunt opzoeken, zoals de encyclopedie of een woordenboek Opdracht 2 Welke woorden passen op de puntjes in onderstaande zinnen? 1. Wie is de … van alle Harry Potter boeken? 2. In Venray heb je al jaren een … waar je nog steeds prenten kaarten en postzegels kunt kopen. 3. Anneke weet vast wel wanneer de … plaatsvindt van haar oude platenspeler. 4. Je kunt alles opzoeken in die … die ik voor je heb klaargelegd. 5. Mijn moeder heeft van haar overgrootmoeder nog een echte … vaas geërfd. 6. De systeembeheerder heeft alle belangrijke informatie bewaard in zijn … 7. Ken jij het … van William Shakespeare? Hij schreef onder andere Romeo en Juliet. 295 Thema 8 Bibliotheek TAAL Vervolg opdracht 2 8. Tineke werkt al jaren als … in de schoolbibliotheek. 9. In de kelder van de bibliotheek vind je het …, waarin onder andere ook oude Bijbels liggen. 10. Wij bieden een groot … aan met alleen maar moderne kinderboeken. 3.1 Samenstellingen Samenstellingen zijn 2 of meerdere woorden die zelfstandig kunnen voorkomen, maar die je ook aan elkaar kunt plakken, met andere woorden: woorden die je samen kunt stellen tot één heel nieuw woord. Bijvoorbeeld: Je hebt het woord oor, daarmee kun je luisteren en je hebt het woord bel, daarmee kun je bellen als je op de fiets zit. Deze twee woorden samengevoegd, krijg je oorbel. Een heel nieuw woord, want dit is een sieraad voor in je oren. Tip! Bij samenstellingen moet je altijd naar het laatste woord kijken, om te weten of je er ‘de’ of ‘het’ voor moet zetten. Bijvoorbeeld: het tweede woord van rugzak, is zak. Je zegt ‘de zak’, dus je zegt ook, ‘de rugzak’. Bij het woord rugzakje, is zakje het tweede woord, maar je zegt ‘het zakje’, dus dan wordt het ook ‘het rugzakje’ en niet ‘de rugzakje’. 296 Thema 8 Bibliotheek TAAL Opdracht 3 Vul de ontbrekende woorden in. Bijvoorbeeld: Een kinderfeest is een feest waar kinderen zijn. 1. Een woordenboek is een … waar … in staan. 2. Een autosleutel is een … van een … 3. Een bibliotheekmedewerker is een … van de … 4. Een vloertegel is een … van de … 5. Een tegelvloer is een … met … 6. Een tafellaken is een … voor de … 7. Een muziekwereld is een … met … 8. Wereldmuziek is … van de hele … 9. Een haarkrul is een… voor de … 10. Krulhaar is … dat … Opdracht 4 Wat valt je op bij de zinnen van opdracht 3? De betekenis van het samengestelde woord, leid je dat af uit het eerste of het tweede woord van de samenstelling? Leg uit hoe je dit weet! 297 Thema 8 Bibliotheek TAAL Opdracht 5 werken in tweetallen Probeer zoveel mogelijk samenstellingen van woorden uit kolom 1 met woorden uit kolom 2 samen te voegen. Soms moet je de woorden een beetje aanpassen. Bijvoorbeeld ‘woord’ en ‘boek’ wordt samen woordenboek of kind en boek wordt samen kinderboek. Wie vindt de meeste correcte combinaties? De samenstellingen moeten wel in het woordenboek staan! 1 2 kind muur geluid gitarist klap spel soep arbeid schaak bal rock mat haven bord voet band 298 Thema 8 Bibliotheek TAAL 3.2 Afleidingen Afleidingen zijn woorden, waarvan niet alle delen zelfstandig kunnen voorkomen, zoals bij samenstellingen. Je hebt bij afleidingen te maken met voorvoegsels en achtervoegsels. Voorbeelden van voorvoegsels: on-, be-, ge-, her-, en ver- pro-. onaardig, beleven, gelopen, herkennen, verzetten, pro-Duits. Let op! Bij het woord pro gebruik je altijd een streepje tussen beide woorden. Voorbeelden van achtervoegsels: -baar, -heid, -dom, -lijk, -ling, -loos vergelijkbaar, vrijheid, rijkdom, ongelooflijk, werkloos. Opdracht 6 De volgende woorden hebben alle vier hetzelfde voorvoegsel. Schrijf de woorden onder elkaar op en zet erachter wat ze betekenen. Verklaar ook wat het voorvoegsel betekent! onzeker – ondiep – onsportief - ongelukkig Opdracht 7 De volgende woorden hebben alle vier hetzelfde achtervoegsel. Schrijf de woorden onder elkaar op en zet erachter wat ze betekenen. Verklaar ook wat het achtervoegsel betekent! pijnloos – zinloos – woordeloos - grenzeloos 299 Thema 8 Bibliotheek TAAL Opdracht 8 Maak met de volgende voor – en achtervoegsel steeds een woord en schrijf deze in een zin. Bijvoorbeeld: be- bekennen De dief heeft de misdaad bekend. 1. Ge – 6. –loos 2. – achtig 7. ont- 3. – heid 8. pro- 4. Ver- 9. –baar 5. –ling 10. her- Ik heb geleerd Dat er woorden zijn die je aan elkaar kunt plakken, oftewel samen kunt stellen, zodat er een heel nieuw woord ontstaat. Dit woorden worden samenstellingen genoemd. Ook weet ik nu dat er voorvoegsel bestaan, zoals pro-, ge- , ont en dat er er achtervoegsels bestaan, zoals – heid, -loos en –baar. Ook deze voor- en achtervoegsels kunnen een nieuwe betekenis aan een woord geven. 300 Thema 8 Bibliotheek SPELLING Heb je al een goed beeld gekregen van wat spelling inhoudt? In deze laatste paragraaf herhalen we alles wat je dit schooljaar geoefend hebt. Opdracht 1 We onderscheiden in de Nederlandse taal klinkers en medeklinkers. Er zijn vijf klinkers. Welke? Schrijf ze hieronder op. ...-...-...-...-... Opdracht 2 Welk woord is goed geschreven? 1. Dubbelop/dubelop 2. Tenis/tennis 3. Tafel/taffel 4. Successen/succesen 5. Afgesprokken/afgesproken 6. Ligging/liging 7. Regelmattige/regelmatige 8. Rekkening/rekening 9. Belangstelling/belangsteling 10. Rasendiscriminatie/rassendiscriminatie 301 Thema 8 Bibliotheek SPELLING Herhaling: Eindigt een woord in het enkelvoud op de letter a, i, o of u? Dan krijgt het in het meervoud een ‘s. Eindigt het woord op een y? Dan moet je nagaan hoe je deze letter uitspreekt. Klinkt-ie als i? Ook dan krijgt het woord in het meervoud ‘s. Klinkt-ie als j? Dan schrijf je een vaste s. Woorden die eindigen op twee of drie klinkers die samen één klank vormen, krijgen ook een vaste s. Woorden die gemaakt zijn van een afkorting (gsm bijvoorbeeld) krijgen een ’s in het meervoud. Opdracht 3. Schrijf het meervoud op van de volgende woorden. 1. Cadeau 2. Oma 3. Televisie 4. Tv 5. Huis 6. Erf 7. Agenda 8. Garage 9. Dictee 10. Pc 302 Thema 8 Bibliotheek SPELLING Opdracht 4 Schrijf de PV in de tegenwoordige tijd. 1. Jij (worden) volgende week alweer 14 jaar! 2. (Worden) jij wel eens ouder geschat? 3. En (worden) je broertje dan niet jaloers? 4. Ik (vinden) Justin Bieber een grote schat? 5. (Vinden) je moeder dat ook? 6. De dj (draaien) allemaal tophits! 7. Jullie (luisteren) voor geen meter! 8. Wanneer (krijgen) we zomervakantie? 9. Veilig internetten (zijn) tegenwoordig erg belangrijk. 10. Onze taxi (komen) te laat op het vliegveld. Opdracht 5 Schrijf de pv in de verleden tijd. 1. Wij (leren) op school veel van de Nederlandse taal. 2. In die winkel (kunnen) je mooie cadeaus kopen. 3. In het centrum (zijn) rellen uitgebroken. 4. De miljonair (verliezen) een fortuin op de beurs. 5. Het vervelende ventje (mogen) helemaal niets meer zeggen! 6. Mijn opa en oma (reizen) gratis met de trein. 7. Waarom (eten) jullie zo weinig? 8. Op het laatste momenten (bedenken) het meisje zich. 9. Het shirt (krimpen) in de was. 10. Ik (kunnen) u niet verstaan! 303 Thema 8 Bibliotheek SPELLING Herhaling: om te kijken hoe je de persoonsvorm schrijft, neem je drie stappen. Stap 1 Zoek de pv Stap 2 Zoek het ow Stap 3 Gebruik het schema (van de t.t. of v.t.) Wil je weten hoe een woord eindigt dat géén pv is? Dan maak je het woord langer. Hoor je een ‘d’? Schrijf dan een ‘d’. Hoor je een ‘t’? Schrijf dan een ‘t’. D, T of DT? Neem de volgende zinnen foutloos over in je schrift. Opdracht 6. d of t? In de tegenwoordige tijd: 1. De vrolijkhei... (werken) aanstekelijk. 2. Mijn spreekvaardighei... (zijn) niet zo goe... 3. Die mis... (zijn) erg gevaarlijk! 4. Dat beel... (kopen) toch nieman...! 304 Thema 8 Bibliotheek SPELLING Vervolg opdracht 6 5. Hij (denken) verlief... te zijn. In de verleden tijd: 6. De onweersbui (barsten) in alle hevighei... los. 7. In de regentij... (zijn) veel wegen in Thailand onbegaanbaar. 8. Ik (kunnen) vroeger niet tegen eenzaamhei... 9. De majestei... (eisen) een nieuwe maaltij... 10. De hoeveelhei... huismij... (lijken) alleen maar toe te nemen. Opdracht 7. Woorddictee. Neem onderstaande woorden over in je schrift. Schrijf ze foutloos. 1. Bibliotheek 2. Boekenkast 3. Dyslexie 4. Argumentatie 5. Auteur 6. Inhoudsopgave 7. Jeugdliteratuur 8. Bloedstollend 9. Genre 10. Paragrafen 305 Thema 8 Bibliotheek SPELLING Goed om te weten: Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd Is het ‘hij word’ of ‘hij wordt?’ En is ‘raad jij’ goed gespeld, of ‘raadt jij’? Om het juiste antwoord te geven, neem je drie stappen. STAP 1 : ZOEK DE PV Dat doe je door de zin vragend te maken. Of door de zin van tijd te veranderen. STAP 2: VIND HET ONDERWERP Bij elke pv hoort een onderwerp. Het onderwerp vind je door je af te vragen: wie doet het? Oftewel: wie of wat + gezegde? STAP 3: GEBRUIK HET SCHEMA Er zijn twee schema’s. Eentje voor de tegenwoordige tijd (tt) en eentje voor de verleden tijd (vt). Voor de tt ziet het schema er als volgt uit: onderwerp persoonsvorm ik stam je of jij (voor de pv) stam + t je of jij (achter de pv) stam hij (of een ander woord in het enkelvoud) stam + t 306 Thema 8 Bibliotheek SPELLING wij (of een ander woord in het meervoud) hele werkwoord De stam van een werkwoord is de korte vorm, de ik-vorm in de t.t. Goed om te weten: Persoonsvormen in de verleden tijd Waarom schrijf je ‘mijn hand bloedde’ met twee d’s? En waarom ‘de plant bloeide’ met één d? Voor het antwoord, neem je de volgende drie stappen. STAP 1: ZOEK DE PV Maak de zin vragend. Of verander de zin van tijd. Dus van tegenwoordige naar verleden tijd, of andersom. STAP 2: VIND HET ONDERWERP Bij elke pv hoort een onderwerp. Is het onderwerp enkelvoud (ik, jij, hij enz.)? Of is het meervoud (zoals wij, jullie enz.)? STAP 3: GEBRUIK HET SCHEMA Hieronder staat het schema van de verleden tijd (vt)? onderwerp persoonsvorm enkelvoud (ik, je, jij, hij, enz.) STAM + TE of STAM + DE meervoud STAM + TEN of STAM + DEN 307 Thema 8 Bibliotheek SPELLING Wanneer gebruik ik TE en wanneer DE in het enkelvoud? En: wanneer schrijf ik TEN en wanneer DEN in het meervoud? Het antwoord is simpel. Bijna altijd hoor je dat wel. En wanneer je dat niet hoort, gebruik je de regels van ’t kofschip. Bovenstaand schema geldt niet voor werkwoorden die van klank veranderen. Dus lopen – liep. Liegen – loog. Kopen – kocht. Enzovoorts. 308 TREFWOORDEN alinea achtervoegsel antoniem argument bezittelijk voornaamwoord bijvoeglijk naamwoord bijzin dialecten feit formeel gezegde hoofdgedachte hoofdletters hoofdzin h-vraag infinitief informeel inleiding klank klinker lay-out leesstrategieën leestekens lettergreep lidwoord lijdend voorwerp medeklinker meervoud mening onderwerp 125, 136 294 32 276 289 60 109 147 276 92, 187 141, 254 45 152 109 54 217, 230 92, 187 136 74 38 4 203 152 38 23 254 38 116 276 45, 101, 254 309 overtuigende tekst persoonlijk voornaamwoord persoonsvorm samenvatten scheidbare werkwoorden schrijfplan signaalwoord spreekwoord straattaal synoniem tekstdoel tekstsoort tekstverbanden tussenkopje uitdrukking verleden tijd voegwoord voltooid deelwoord voorvoegsel voorzetsel werkstuk werkwoord woordenboek woordsoorten w-vraag zakelijke brief zelfstandig naamwoord zinsdelen 282 289 101, 141, 254 248 4, 217, 65, 23, 195, 269 16 163 65 262 32 85 238 163 136 65 195 109 230 294 223 212 230 187 141 54 174 23 181