Protocol Kindermishandeling “Vermoeden = Handelen” 1. Inleiding Protocol kindermishandeling Dit protocol geeft richtlijnen in signaleren van en handelen bij een vermoeden van kindermishandeling. Het protocol richt zich op de medewerkers van Jarabee die werken met kinderen van 0 tot 18 jaar. Het protocol is een praktische uitwerking van het totale beleid kindermishandeling, waarmee het dus onlosmakelijk is verbonden. Waarom een protocol? Een protocol kindermishandeling geeft antwoord op vragen als: wanneer spreek je van kindermishandeling? Hoe kun je het herkennen? Wat moet je doen? Wie is waarvoor verantwoordelijk? Bij wie kun je terecht? Bij een vermoeden van kindermishandeling is het belangrijk dat op zorgvuldige en eenduidige wijze wordt gehandeld. Een protocol kindermishandeling biedt houvast in het maken van keuzes. Tevens is een protocol een essentieel onderdeel van het beleid van onze instelling (zie beleid kindermishandeling). Duidelijkheid over de verdeling van verantwoordelijkheden is een voorwaarde voor het in gebruik stellen van het protocol. Daarnaast hebben de medewerkers van Jarabee basiskennis en –vaardigheden nodig om op een juiste manier om te gaan met (een vermoeden van) kindermishandeling. Hoe werkt dit protocol? Het protocol beschrijft de procesgang in geval van een vermoeden van kindermishandeling. Het stroomdiagram visualiseert de te nemen stappen; afhankelijk van de situatie kan op elk niveau binnen het stroomdiagram worden ingestoken. Deze stappen worden alle toegelicht. Informatie over mogelijke deskundigheidsbevordering is te verkrijgen bij de coördinator kindermishandeling, evenals informatie over signalering en over bestaande stedelijke en regionale samenwerking. Uitgangspunten “Openheid, tenzij”: gestreefd zal worden naar een zo groot mogelijke openheid met als doel de medewerking van de ouders / verzorgers te verkrijgen en te behouden, tenzij het risico voorzien wordt, dat de ouders zich zullen onttrekken aan de hulpverlening of het kind/ de jongere anderszins gevaar loopt. In dit protocol wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het belang van het kind altijd voorop staat. Ook indien een situatie van belangentegenstelling tussen ouder en kind ontstaat. Uitgangspunt is tevens, dat er steeds slechts sprake kan zijn van een vermoeden van kindermishandeling. Dit is bepalend voor handelings- en houdingsaspecten: een respectvolle benadering van onze cliënten staats steeds voorop ( Jarabee kan geen feitelijk oordeel uitspreken over de vaststelling van kindermishandeling. Beoordeling van de omstandigheden gaat niet verder dan het uiten van vermoedens. Fysieke vaststelling van kindermishandeling is aan de medicus, juridische vaststelling van kindermishandeling ligt bij de rechter). 2. Verdeling verantwoordelijkheden Bij gebruik van dit protocol moet duidelijk zijn wie binnen de instelling waarvoor verantwoordelijk is. Verantwoordelijkheden in algemene zin De verantwoordelijkheid voor het opnemen van het protocol kindermishandeling in het totale kwaliteitsbeleid van de instelling ligt bij directie en bestuur. De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van het protocol ligt ook bij directie en bestuur; dit dient evenwel steeds in nauw overleg met de centrale coördinator kindermishandeling van Jarabee plaats te vinden. In het verlengde hiervan dient de werknemer gesteund en beschermd te worden in het handelen volgens het protocol. Tevens dienen er één of meerdere contactpersonen kindermishandeling per sector benoemd te worden. Het stroomdiagram moet gezien worden als een algemene leidraad, waarbij de wijze van handelen inzichtelijk is gemaakt. Zodra een vermoeden bestaat, dient het protocol in werking te treden, dus zowel tijdens een eerste telefonisch contact als tijdens een intake, als wel tijdens de begeleiding en behandeling. Binnen de instelling worden de werkbegeleiders en/ of gedragswetenschappers , ( indien mogelijk, de arts) aangewezen als aanspreekpunt bij vermoeden of onthulling van kindermishandeling. Zij zijn meestal de contactpersonen en dragen zorg voor het maken van goede afspraken over de onderlinge taakverdeling. Voor zover de cliëntvertrouwenspersoon niet al door de cliënt zelf is benaderd, zal het kind / de jongere in beginsel op de hoogte gebracht moeten worden van de mogelijkheid van diens diensten gebruik te kunnen maken. Verantwoordelijkheden werkbegeleider en gedragswetenschapper bij een vermoeden van kindermishandeling: (De werkbegeleider/ gedragswetenschapper is een persoon binnen de instelling die als aanspreekpunt fungeert voor de medewerker van de betreffende afdeling die een vermoeden heeft van kindermishandeling) Herkennen van signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling Overleg plegen met de groepsbegeleider die zorg heeft over een kind. Indien nodig overleggen met andere beroepskrachten. Kennis hebben van de handelwijze volgens het protocol. Attenderen op het bestaan van de cliëntvertrouwenspersoon. Zonodig contact op (laten) nemen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voor advies of melding. Waken voor de veiligheid van het kind bij het nemen van beslissingen. Streven naar een zo groot mogelijke openheid met als doel medewerking te behouden/ verkrijgen van de ouders/ verzorgers. Ouders kunnen op de hoogte gebracht worden van signalen waarbij interpretaties nog niet worden genoemd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de in het Beleid Kindermishandeling genoemde wetsartikelen. Evalueren van de genomen stappen. Verantwoordelijkheden groepsbegeleider: Herkennen van signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling Overleg plegen met de werkbegeleider/ gedragswetenschapper bij zorg over een kind aan de hand van waargenomen signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling Uitvoeren van afspraken die zijn voortgekomen uit het overleg met de werkbegeleider/ gedragswetenschapper. Bespreken van de resultaten van de ondernomen stappen met de werkbegeleider/ gedragswetenschapper. De directie, de werkbegeleider/ gedragswetenschapper en de groepsbegeleider zijn niet verantwoordelijk voor: • Het formeel en feitelijk vaststellen of er al dan niet sprake is van kindermishandeling (dit is de taak van politie, Raad voor de Kinderbescherming en/ of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling). 3. Signaleren van kindermishandeling Zorg over een kind Iedereen die beroepshalve met kinderen werkt moet in staat zijn lichamelijke en emotionele mishandeling, verwaarlozing en seksuele kindermishandeling te signaleren en naar aanleiding van een vermoeden van kindermishandeling adequate hulpverlening op gang te brengen. Omdat ten aanzien van de signalering gesteld kan worden “niet gekend is niet herkend” moet deskundigheidsbevordering van alle beroepsbeoefenaren binnen Jarabee als een instellingsverantwoordelijkheid worden gezien. Deskundigheidsbevordering dient de kennis bij hulpverleners t.a.v. interpretatie van de signalen en gedragingen te vergroten waardoor een grotere alertheid op het bestaan van (seksuele) kindermishandeling ontstaat en snelle en adequate actie wordt ondernomen met als doel de mishandeling te doen stoppen. Het is niet aan de groepsbegeleider om vast te stellen dat er sprake is van kindermishandeling. Het gaat om een vermoeden van kindermishandeling. Normen, waarden en dilemma’s Signaleren vraagt om bewustwording van eigen normen en waarden. Signalen worden vaak verschillend geïnterpreteerd. Iedereen kijkt vanuit zijn eigen achtergrond naar het onderwerp kindermishandeling. Objectief signaleren Het is belangrijk objectief te signaleren. Dat wil zeggen concrete, feitelijke zorgen te beschrijven en niet te interpreteren. Binnen de dagbehandeling zijn hiervoor formulieren ontwikkeld. Een lijst met signalen op het gebied van gedrag en lichamelijke kenmerken, alsmede een lijst van school- en thuissignalen is eventueel beschikbaar bij de centrale coördinator. Deskundigheidsbevordering Deskundigheidsbevordering is een van de belangrijkste pijlers van het totale beleid kindermishandeling. In de trainingen die aangeboden zullen worden, zal er in ieder geval aandacht zijn voor het op een zorgvuldige manier oppakken van signalen. 4. (Mogelijke) vormen van kindermishandeling A Lichamelijke mishandeling: Het toebrengen van verwondingen zoals kneuzingen, blauwe plekken, snij-, brand-, of schaafwonden, botbreuken, hersenletsel. Deze verwondingen kunnen ontstaan door slaan, schoppen, knijpen, door elkaar schudden, branden, snijden, krabben, verstikking. B Lichamelijke verwaarlozing: Aan het kind onthouden wat het voor zijn lichamelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft, zoals goede voeding, voldoende kleding, voldoende slaap, goede hygiëne en benodigde medische verzorging. C Psychische of emotionele mishandeling: Stelselmatig vernederen, kleineren, pesten, bang maken, bedreigen met geweld, achterstellen, het verbieden met anderen om te gaan, eisen stellen waaraan het kind niet kan voldoen. Ook getuige zijn van huiselijk geweld valt hieronder. D Psychische of emotionele verwaarlozing: Aan het kind onthouden wat het voor zijn geestelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft: aandacht, respect, veiligheid, scholing, contact, warmte, liefde, genegenheid en bevestiging. E Seksueel misbruik: Seksuele handelingen bij of met het kind, die niet passen bij leeftijd of ontwikkeling òf seksuele handelingen waaraan het kind zich niet kan onttrekken. Dit gaat van het betasten van het lichaam tot verkrachting en komt voor bij kinderen van alle leeftijden. Ook het tonen van pornografisch materiaal aan een kind, valt onder seksueel misbruik. Incest: betreft misbruik binnen het gezin. Ontucht: betreft misbruik buiten de familieband. Van grootschalig seksueel misbruik is sprake als door één of meerdere verdachten strafbaar gestelde seksuele contacten worden aangegaan met meerdere kinderen afkomstig uit meer dan één gezin. N.B. 1. Vaak treden de verschillende vormen van kindermishandeling in combinatie met 2. elkaar op. Het toebrengen van lichamelijke en psychische verwondingen aan kinderen kan voortkomen uit het syndroom van Münchhausen by proxy, een ziekelijke aandoening waarbij ouders aandacht voor zichzelf eisen door het kind te verwonden. 5. Vermoeden = handelen Wat te doen bij (een vermoeden van) kindermishandeling: de mogelijke stappen. N.B. Van dit stroomdiagram kan afgeweken worden, indien dit het belang van de cliënt dient. Maak hiervan wel melding bij de centrale coördinator van Jarabee! 6. Toelichting bij het stroomdiagram Algemeen Juist binnen de (intensieve) jeugdhulpverlening kan een kind ervoor kiezen uit de misbruik/ mishandelingsituatie te komen door de hulpverlener in vertrouwen te nemen en spontaan zijn verhaal te doen dan wel door bijzondere signalen te geven. Als een jongere zelf komt met een signaal/ verhaal van mishandeling en/ of een onthulling van (seksueel) misbruik/ mishandeling mag geen geheimhouding worden beloofd, uitgelegd moet worden dat geheimhouding de hulpverlening kan belemmeren. De mogelijkheden binnen het hulpverleningstraject moeten zorgvuldig met de jongere worden doorgenomen en met de gemaakte afwegingen o.a. wat betreft een mogelijke melding bij het AMK, de Raad voor de Kinderbescherming of Justitie, in het dossier worden vastgelegd. De jongeren moeten altijd bij de te ondernemen stappen betrokken worden, tenzij: dit direct gevaar voor de jongere oplevert, de jongere onder de 12 jaar is, en/ of de jongere een redelijke waardering van zijn belangen ontbeert. De hulpverlener van Jarabee neemt contact op met zijn werkbegeleider/ gedragswetenschapper om te bespreken in welke fase van het protocol zal worden ingestapt. De stappen afzonderlijk bezien 6.1 Zorg over een kind Zorg om een kind kan ontstaan wanneer je merkt dat er “iets” met het kind aan de hand is waarvoor je geen afdoende verklaring kunt vinden en aan kindermishandeling als één van de mogelijke oorzaken wordt gedacht. Omdat er een vermoeden bestaat, moet het protocol in werking treden en dus door de betreffende werkers ter hand worden genomen. Het vermoeden wordt dus gemeld bij de behandelingsverantwoordelijke orthopedagoog/ gedragswetenschapper /werkbegeleider. 6.2 Intern werkoverleg De behandelingsverantwoordelijke/ gedragswetenschapper roept binnen twee weken een intern overleg bijeen. De gedragswetenschapper bepaalt wie er bij het interne overleg aanwezig zijn. In het interne overleg wordt vastgesteld óf en in welke mate ouders betrokken worden bij de verdere voortgang van het proces. De inhoud van dit interne overleg wordt door de gedragswetenschapper/ werkbegeleider vastgelegd op een zorgvuldig in te vullen “intern overlegformulier” dat door de gedragswetenschapper/ werkbegeleider tot de sluiting van dit onderzoeksdossier in eigen beheer wordt bewaard. Objectieve lichamelijke bevindingen worden in het dossier vermeld op het speciale formulier dat een lichaamstekening bevat waarop verdachte plekken kunnen worden ingetekend door elke signalerende behandelaar. Als uitkomst van het interne overleg moet er tenslotte gekozen worden uit een van de twee mogelijke conclusies: A. Vermoeden lijkt niet juist B. Op het overlegformulier wordt een toelichting en een evaluatie periode vastgelegd. Wordt na de evaluatie periode het vermoeden opnieuw afgewezen dan wordt de procedure volgens het protocol afgesloten. De verslaglegging wordt afgesloten volgens hoofdstuk 7 van dit protocol. Vermoeden wordt gedeeld Dan zullen de vervolgstappen volgens dit protocol genomen moeten worden. 6.3 Nader werkoverleg Binnen één week wordt een werkoverleg bijeen geroepen (waarvoor de ouders mogelijk worden uitgenodigd, tenzij het risico gelopen wordt, dat ouders zich aan de hulpverlening zullen onttrekken of het kind/ de jongere anderszins gevaar loopt) waarbij naast de case manager andere disciplines die het kind begeleiden aanwezig zijn. Een verwijzer (van vrij toegankelijke zorg) wordt alleen op de hoogte gebracht, indien deze bij de cliënt betrokken is/ blijft, zulks ter beoordeling van de werkbegeleider/ gedragswetenschapper. De werkbegeleider/ de gedragswetenschapper maakt aantekeningen van dit overleg, met name wat betreft de wegingen die leiden tot de keuzes voor de verdere voortgang van het protocol. Afspraken voor verder onderzoek, gerichte observaties dan wel consultaties, het moment van de eventuele benadering van de ouders, en evaluatie momenten worden op het overlegformulier vastgelegd. Tot het vragen van advies of het doen van een melding bij het AMK kan ook in deze fase worden besloten. Doorslaggevend voor deze keuze is waarborging van de veiligheid van het kind. Ook in dit werkoverleg kan men alsnog concluderen dat het vermoeden niet bevestigd is, waarna volgens par. 6.2 wordt verder gewerkt. 6.4 Observatieperiode Tijdens het groot werkoverleg kán worden besloten tot een nadere observatieperiode om te beoordelen of de ontvangen signalen juist worden geïnterpreteerd. De duur van de periode wordt vooraf vastgelegd; aan het eind van de periode wordt aan de hand van de bevindingen besloten of er verder gehandeld dient te worden volgens het protocol dan wel of het dossier gesloten moet worden. Let op. Het vaststellen of verlengen van een periode van observatie of de keuze voor een handelingsmogelijkheid mag echter nooit als argument dienen voor het niet nemen van een moeilijke beslissing. Echter ook: een vaag vermoeden mag nooit aanleiding zijn voor een te vroege gezinsinterventie om een proces van ontkenning te voorkomen. Voor de observatieperiode wordt een maximale termijn van 6 weken gesteld. De resultaten van deze periode worden in een verslag neergelegd en dienen ter bespreking bij afsluiting van deze periode. Zonodig wordt een aanvullende observatieperiode afgesproken. 6.5 Contact met de ouders In principe zo snel als mogelijk, doch altijd na afweging van de belangen van het kind, worden de ouders van de signalen, welke aanleiding waren tot de zorg om het kind, in kennis gesteld. Het open, voor beiden informatief bedoeld gesprek, heeft tot doel te komen tot het delen van de zorg over het kind en wordt gevoerd door de maatschappelijk werker /thuisbegeleider of de gedragswetenschapper dan wel de maatschappelijk werker eventueel samen met de kinderarts van Tesinkweide. Gewaakt moet worden voor een confrontatie gesprek! De groepsleiding/ pedagogisch medewerker die als vertrouwenspersoon voor het kind fungeert, zal -evenals het kind zelf- in beginsel niet bij een dergelijk gesprek aanwezig zijn. Mocht het kind toch bij dat gesprek aanwezig zijn, dan dient ook de desbetreffende groepsleiding/ pedagogisch medewerker aan het gesprek deel te nemen ter ondersteuning van het kind. Wordt besloten voorlopig af te zien van het in kennis stellen van de ouders dan moet de reden hiervan in het dossier worden vastgelegd. 6.6 Extern overleg met het Advies en Meldpunt Kindermishandeling Wanneer de voorgaande fasen in het protocol daartoe aanleiding geven zal advies kunnen worden gevraagd bij het AMK dan wel een melding gedaan kunnen worden. Dit extern overleg met het AMK heeft tot doel het in de interne fase gevormde oordeel n.a.v. de diagnostische bevindingen te toetsen en nader advies (zie par. 8.1) te vragen t.a.v. het verdere diagnostiek- en begeleidingsverloop óf de casus aan het AMK over te dragen voor verdere behandeling door middel van een melding (zie par. 8.2). Tijdens het overleg met het AMK kan door het AMK aan Jarabee verzocht worden alsnog nadere observaties te verrichten en verdere informatie te verzamelen. Vastgelegd moet worden: Wat wordt geobserveerd en hoe Wie observeert en hoe het wordt vastgelegd Hoe lang de observatieperiode duurt Wat er met de conclusies gedaan wordt Hoe het contact met het AMK verder zal verlopen De eventuele vervolgstappen 6.7 Afsluiten, nazorg en evaluatie Het protocol wordt afgesloten wanneer de zorg om het kind is verdwenen dan wel wanneer adequate hulpverlening op gang is gekomen. Het is belangrijk alert te blijven ten aanzien van de situatie van het kind en beschikbaar te zijn voor de ouders bij de hulpverlening. Het team evalueert bij het afsluiten van het protocol het verloop van de interventie aan de hand van het protocol en neemt zo nodig contact op met de centrale coördinator kindermishandeling van Jarabee. 7. Verslaglegging 7.1 Algemeen Van elke genomen stap volgens dit protocol, dus altijd wanneer er sprake is van een vermoeden van kindermishandeling, wordt een afzonderlijk dossier bijgehouden door de behandelingsverantwoordelijke/ de gedragswetenschapper. In de verslaglegging staat in ieder geval: • • • • • • De signalen (objectieve beschrijvingen) Alle besluiten en afspraken die worden genomen. De namen, datum, chronologie en tijdsduur. Wie welke taken op zich neemt. Wie welke verantwoordelijkheid draagt. De termijn dat het verslag bewaard wordt. 7.2 Inzagerecht A. Ten aanzien van hulpverleners Alleen díe hulpverlener van wie het noodzakelijk is, dat die een bijdrage levert aan de uitvoering van dit protocol -met het oog op de behartiging van de belangen van het kind/ jongere van wie vermoed wordt dat die mishandeld wordt- kan ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) inzage krijgen in het dossier, dat door de behandelingsverantwoordelijke/ de gedragswetenschapper bijgehouden wordt. B.Ten aanzien van ouders In geval van vermoedens van kindermishandeling door een of beide ouders kan de ouder(s) tijdelijk informatie onthouden worden, ingevolge art. 43 sub b en e WBP. Dit betekent: dat de ouder niet vooraf geïnformeerd hoeft te worden over het aanleggen van het afzonderlijke dossier, én dat de ouder het inzagerecht in het afzonderlijke dossier ontzegd kan worden. Doorslaggevend voor het onthouden van deze informatie dient steeds te zijn: de bescherming van het kind/ de jongere, óf de voorkoming van strafbare feiten. Deze informatie kan slechts worden onthouden, zolang de situatie onder de hiervoor genoemde omstandigheden zich blijven voordoen. Raadpleeg bij twijfel de functionaris binnen Jarabee, die met de privacyregelingen is belast. N.B. Onder ouders wordt hier ook verstaan: andere opvoeders die met ouders kunnen worden gelijk gesteld. 7.3 Geheimhoudingsplicht Het beroepsgeheim brengt met zich mee dat de hulpverleners van Jarabee verplicht zijn tegenover anderen te zwijgen over alle zaken, waarvan zij in het kader van de hulpverlening hebben kennis genomen. Daaronder wordt onder meer verstaan kennis, feiten, waarnemingen en uitlatingen van anderen. In een beperkt aantal gevallen mag de hulpverlener zijn beroepsgeheim doorbreken aan derden; in de kern komt het daarbij op neer, dat men het beroepsgeheim mag doorbreken, indien de hulpverlener in gewetensnood komt, omdat die weet dat enerzijds een kind/ jongere in gevaar is en anderzijds de hulpverlener niet tot bescherming van het kind/ de jongere kan overgaan door de gebondenheid van het beroepsgeheim. Voor de ondersteunende diensten geldt een afgeleid beroepsgeheim, dat overigens net zo stringent doorwerkt als die voor de hulpverleners. 7.4 Bewaartermijn Ingevolge art. 44a lid 1 Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling, wordt het dossier 10 jaar bewaard óf zoveel langer als redelijkerwijs noodzakelijk is in verband met een zorgvuldige hulpverlening. 8. Nadere informatie 8.1 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling is de instelling waar men terecht kan met alle zorgen, vragen of meldingen betreffende vermoedens van kindermishandeling. 8.1.1 Advies Men kan advies vragen over alles wat met kindermishandeling te maken heeft. Bijvoorbeeld: hoe ga ik om met de zorgen over het kind, hoe schat ik een situatie in, hoe voer ik een gesprek met een ouder of met het kind, hoe terecht zijn mijn zorgen? Samen met het AMK bekijkt men wat het vervolgtraject kan zijn. Men kan meerdere malen met het AMK overleggen over hetzelfde kind. De verantwoordelijkheid voor de zorg over het kind blijft bij de adviesvrager. Het AMK zal nooit naar aanleiding van een advies actie ondernemen. Het AMK legt in geval van een advies dus geen gegevens vast over het gezin. Wel zal het gegeven advies op naam van de adviesvrager een korte periode bewaard worden, zodat de adviesvrager op de situatie terug kan komen. Niet in alle gevallen kan met een advies worden volstaan. 8.1.2 Melding Men kan besluiten om een melding te doen van een vermoeden van kindermishandeling. Het AMK neemt dan de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de gemelde zorg over en schakelt zonodig hulpverlening in. Ook nieuwe zorgen kunnen opnieuw gemeld worden. Anoniem of niet? Een melding kan ingevolge art. 43 sub e WBP in het algemeen open of anoniem gedaan worden. Anoniem betekent dat het AMK de naam van de melder niet doorgeeft aan het gezin. Ook in het dossier van het AMK wordt de informatie zo opgeschreven dat deze niet te herleiden is naar de melder. Bij het AMK is naam van de melder wel bekend, zodat de melder tijdens het onderzoek nog benaderd kan worden voor meer informatie. Professionele hulpverleners van Jarabee kunnen in beginsel niet een anonieme melding doen, tenzij het bespreken van de problematiek met het gezin door die hulpverlener van Jarabee een bedreiging inhoudt voor het kind/ de jongere of de hulpverlener (Memorie van Toelichting, Wet AMK). Consequenties Een melding betekent voor het AMK de start van een onderzoek naar de aard en de ernst van de mishandelingsituatie, naar onderliggende problemen en naar mogelijkheden voor hulpverlening. Er wordt contact gezocht met de ouders en zonodig met personen die beroepsmatig betrokken zijn bij het kind zoals huisarts, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, school of consultatiebureau. Ook contact met de politie is mogelijk. Indien het onderzoek uitwijst dat de vermoedens van kindermishandeling worden bevestigd, motiveert het AMK de ouders tot hulpverlening. Het AMK verleent zelf geen hulp maar probeert samen met de ouders geschikte hulpverlening te vinden. Meldingen die ongegrond blijken te zijn worden afgesloten. Wanneer ouders niet bereid zijn tot vrijwillige hulpverlening en de zorgen blijven bestaan of wanneer direct gevaar dreigt voor het kind kan het AMK de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen. Wanneer men een melding heeft gedaan bij het AMK wordt men op de hoogte gesteld van het verdere verloop. Men krijgt te horen of de melding in behandeling is genomen. Wanneer de melding is afgesloten, brengt het AMK de melder op de hoogte of ouders en kind hulp krijgen. Het AMK geeft geen inhoudelijke informatie over het onderzoek, tenzij de instelling wordt ingeschakeld bij de hulpverlening. 8.2 Meldingsplicht vermoeden van kindermishandeling door hulpverleners binnen Jarabee Deze meldingsplicht is wettelijk geregeld. Een protocol voor onze instelling is in de maak. Deze melding moet aan het AMK gedaan worden. 8.3 Melding Raad voor de Kinderbescherming In levensbedreigende situaties dient altijd direct de Raad voor de Kinderbescherming te worden ingeschakeld. In de regio Twente bevindt zich deze in Almelo, telefoonnummer (0546) 832 200. 8.4 Melding Inspectie jeugdbescherming en jeugdhulpverlening Indien er sprake is van een vermoeden van kindermishandeling van een jongere, die binnen Jarabee verzorgd dan wel begeleid wordt, wordt daarvan melding gemaakt bij de Inspectie. Bronnen Naast het gegeven dat gebruik gemaakt is van vele bronnen, waaronder documenten van de in het fusieverband opgegane instellingen, dient apart vermelding te worden gemaakt van: A. Dijkhuis & I. Leeuwenburgh, Protocol kindermishandeling voor beroepskrachten die werken met kinderen van 0-12 jaar, AMK NH & AMK A’dam 2002 Literatuur Adriaenssens P., In vertrouwen genomen. Lannoo 1998. Aarsen R.S.R. e. a., Werkboek kindermishandeling. VU uitgeverij Amsterdam 2000 Baartman H., Opvoeden kan zeer doen. Utrecht SWP 1996 Bilo R.A.C., Vroege signalering van kindermishandeling. De Tijdstroom, Lochem. Bilo R.A.C., Arnold Oranje, Het ongelukshuidje. De Weezenlanden series Zwolle 1998. Commissie Seksueel misbruik van jeugdigen, Richtlijnen voor beroepsbeoefenaren Van Gorkum/ Dekker& van de Vegt 1994 Commissie Seksueel misbruik van jeugdigen, Richtlijnen SMJ in de praktijk, Van Gorkum/ Dekker& van de Vegt 1994 Eeland K & Woelinga H., Praktische richtlijnen voor de hulpverlening bij seksueel misbruik van kinderen. VU uitg. Amsterdam 1991. Hobbs CJ, Physical signs of child abuse. Saunders New York 1996. Koers AJ., Kindermishandeling. Ad Donker, Rotterdam 1981. Lamers-Winkelman Fr., Sexueel misbruik van jonge kinderen. Een onderzoek naar signalen en signaleren, en naar ondervragen en vertellen inzake sexueel misbruik, VU uitg. Amsterdam 1996. Lammes FB., Kindergynaecologie. Bohn stafleu Houten 1992. Moerings M & Swiers B., Recht rond Zedendelicten. Samsom Alphen 1997 Rensen B., Kindermishandeling: voor het leven beschadigd. Bruna Utrecht 1990 Scheurs-Dijkstra M.C., Over drempels. Vragen over kindermishandeling. NIZW Uitg. 1999 Wolzak A., Kindermishandeling, signaleren en handelen NIZW Uitg. 2001 IJperen van W.J.., Seksueel misbruik? Pedia Boek 1995, Oud-Beijerland Zandijk- v. Harten T & Haarsma L : Grenzen voorbij, kindermishandeling in allochtone gezinnen VU uitg. Amsterdam 1996 Bij de mediatheek is deze literatuur verkrijgbaar of weet men waar het materiaal te verkrijgen is. Hengelo versie mei 2003 Projectgroep Kindermishandeling Bijlage 1- Formulier Lichamelijke bevindingen Bijlage 2- Intern overlegformulier (seksuele) kindermishandeling