- Scholieren.com

advertisement
Economie hoofdstuk 1:
De meesten mensen moeten een inkomen verdienen en om daar aan te komen moeten ze
meestal werken. Inkomen in nodig om goederen en diensten te betalen. Je wilt daarmee je
welvaart verhogen. Welvaart is de mate waarin de behoeften met de beschikbare
middelen kunnen worden bevredigd.
Ook vrije tijd vergroot welvaart.
Economen zien werk vooral al een manier om inkomen te verdienen.
Hoe welvarend je bent, hangt ervan af hoe goed je in staat bent om werk en vrije tijd te
combineren. Een probleem is dat je moet kiezen tussen weken en vrije tijd
de belangrijkste reden waarom Nederlandse werknemers minder uren werken in
vergelijking met andere landen ligt in het grote aantal deeltijd werkers: veel werknemers
hebben geen baan an 5 dagen per week.
Dat de Nederlanders koplopers zijn in deeltijd werken heeft 3 redenen:
 in Nederland zijn er meer mogelijkheden om deeltijd te werken
 Nederlanders geven in vergelijking met buitenlanders meer voorkeur aan vrije tijd
 veel Nederlanders verdelen de zorg taken, zoals de kinderen.
Wie in deeltijd wil werken zal in Nederland makkelijker aan werk komen dan in andere
landen.
Door deeltijdwerk doet er een probleem voor: als je der werkgelegenheid meet in
personen stuit je op het fijt dat er mensen zijn met een voltijdbaan en mensen die in
deeltijd werken.
Daarom tellen we de werkgelegenheid in voltijdsbanen en reken we deeltijdbanen om naar
volledige banen. Een voleindig baan wordt een arbeidsjaar genoemd. De werkgelegenheid
in arbeidsjaren noemen we ook wel het arbeidsvolume.
Hetzelfde doet zich voor bij werkeloosheid en de beroepsbevolking. Dat kan in personen
mar ook in voltijdsbanen.
Een statisch grootheid om een deelnamen op de arbeidsmarkt te onderzoeken is de
participatiegraad of het deelnemingspercentage.
De participatiegraad is het percentage dat aangeeft hoeveel procent van de bevolking
van 15 jaar tot 65 jaar tot de beroepsbevolking hoort.
De beroepsbevolking bestaat uit de werkende en de werkelozen.
De participatiegraad van de van 15 t/m 65 bevolking 70% is, betekend dit dat van alle 15
tot 65 jarige in het land 70% een betaalde baan heeft of werkeloos is. De resterende 30%
zijn studenten , arbeidsongeschikte huis mannen of vrouwen, allemaal mensen die niet
willen of kunnen werken.
Participatiegraad= beroepsbevolking : potentiële beroepsbevolking X100
De Nederlandse bevolking van 15 tot 65 jaar wordt onderverdeel in de beroepsbevolking
en de niet beroepsbevolking. De beroepsbevolking wordt onderverdeel in de werkzamen
beroepsbevolking en de werkelozen beroepsbevolking.
Zowel werkzame al werkelozen bied arbeid aan.
Bij de niet-beroepsbevolking horen de mensen die wel van 15 tot 65 jaar
zijn maar die niet werken of op zoek zijn naar werk.
De werkzame beroepsbevolking bestaat uit zelfstandigen en werknemers.
De samenstelling van de beroepsbevolking veranderd voortdurend.
We kunnen de keuzen tussen tussen inkomen en vrije tijd ook grafisch weergeven.
We doen dat mbv een lijn die de verschillende combinaties tussen vrije tijd en inkomen
aangeeft.
Op de horizontale as van deze grafiek staan het aantal vrije uren per dag.
Op de verticale as staat het inkomen.
De budgetlijn geeft de verschillende combinaties van twee opleidingsmogelijkheden bij
een bepaald budget.
Een uur extra vrije tijd kost je 20 euro aan inkomen. In dit verband spreken we van
opofferingskosten.
We kunnen een budgetlijn van de combinaties tussen werk en vrije tijd ook weergeven in
een vergelijking
de verhouding tussen werk en vrije tijd heeft niet alleen met voorkeuren te maken, maar
ook met de mogelijkheden om in deeltijd te werken. In Nederland zijn de mogelijkheden
om in deeltijd te werken veel groter dan in andere Europese landen en in de VS. Dit komt
door de afspraken die de vakbonden en de werkgeversverbonden met elkaar hierover
hebben gemaakt in de collectieven arbeidsovereenkomsten, (cao's)
Hoofdstuk 2:
AOW:
Uitkering die iedere Nederlander krijgt en voor iedereen even hoog als hij 50
jaar in Nederland heeft gewoond.
Zorgkosten:
Medische kosten en kosten van verpleeg huizen
Inactieven: Mensen met een uitkering, omdat ze bv werkeloos of arbeidsongeschikt zijn.
Ook de 65-plusser hoort hierbij omdat hij een AOW krijgt.
Actieve:
Mensen met een betaalde baan, zij betalen balasting en premis waaruit de
inactieven worden betaald.
i/a ratio:
De verhouding tussen de actieve en de inactieve.
Een i/a-ratio van 70 wil zeggen, dat er 70 inactieven zijn op 100 actieve
formule:
aantal inactieven
i/a-ratio= -------------------- x 100
aantal actieve
Door de toename van het aantal 65-plussers zal de i/a-ratio stijgen, dit heeft nadelen:
 Evenveel of minder actieven moeten meer uitkeringen betalen voor de inactieven.
Die uitkeringen worden betaald uit belasting en premies, dus die moeten omhoog.
Dat lijd tot een lager netto inkomen (het inkomen na aftrek van belastingen en
premies)
 Het totale bedrag aan uitkeringen wordt verlaagd. Dat kan door:
– De uitkeringen te verlagen
– Het aantal mensen die recht hebben op een uitkering verlagen
Nationaal product:
De productie van alle mensen samen in een bepaalde periode
Nationaal inkomen:
Het inkomen van alle mensen samen in een bepaalde periode
het verhogen van belastingen en premies is nadelig voor de actieven en het verlagen van
de uitkering is nadelig voor de inactieven. Het besteedbaren inkomen van bijde groepen
daalt hierdoor.
De overheid wil het probleem van de stijging van de i/a-ratiograag oplossen.
Hiervoor zijn 2 wegen mogelijk:
 Het vergroten van de productie van de werkende
– De actieven meer uren te laten werken, dan wordt de productie hoger
– De arbeidsproductiviteit ( de productie per werkende in een bepaalde tijd) per
uur te verhogen dit kan door machines te gebruiken.
 Het verhogen van de arbeidsparticipatie
 De pensioen leeftijd verhogen
 het verlagen van de uitkering, dan zullen meer inactieven gaan werken.
 Verbeteren van kinderopvang, kan de niet werkende ouder gaan werken.
Hoofdstuk 3:
Op de arbeidsmarkt komen de vraag naar arbeid en aanbod van arbeid samen.
Als je wilt gaan werken, bied jij arbeidskracht aan.
Aanbod van arbeid of de beroepsbevolking:
Aanbod van arbeid:
Het aanbod van alle arbeidskrachten
van 15 tot 65 jaar die willen en
kunnen werken.
– Mensen in loondienst
 Zelfstandigen
 Geregistreerde werklozen
De beroepsbevolking in Nederland kan groeien omdat:
 De bevolkingsomvang toeneemt, bijvoorbeeld de immigratie is groter dan de
emigratie
 Een grotere participatie van vrouwen , hiervoor zijn 2 oorzaken:
– Jongeren vrouwen gaan werken
– Oudere vrouwen gaan weer werken als ze uit de
kinderen zijn, de herintreders
 Als het goed gaat met de economie is er veel werk, mensen die achten dat ze geen
kans meer hadden op een baan gaan het nog eens proberen
 Organistie van het arbeidsproces, als er betere kinderopvang is en meer
mogelijkheden om in deeltijd te gaan werken gaan meer mensen werken.
Werkgevers:
Zij vragen werknemers, bedrijven, de overheid en zelfstandigen
Zelfstandigen:
Ze hebben een eigen bedrijf en bieden daarmee arbeid aan en ze
vragen om arbeidskrachten.
Vacaturen:
Er is spraken van een vacaturen als een bedrijf op zoek is naar een
werknemer voor een functie die onvervuld is.
De totale vraag naar arbeid bestaat dus uit der vraag naar werknemers, de vraag naar
arbeidskracht van zelfstandigen en de vacatures.
De vraag naar arbeid veranderd voordurend van omvang en samenstelling, bedrijven
breiden uit, bedrijven gaan failliet en ondslaan werknemers, door machines zijn arbeiders
niet meer nodig...
De groei van de economie gaat samen met meer bestedingen aan goederen en diensten.
Voor de productie van de zelfde goederen en diensten hebben bedrijven en de overheid
arbeidskracht nodig. De toeneming van besteding leid daardoor tot een stijging van de
productie en daardoor tot de stijging van de vraag naar arbeid.
Omgekeerd wordt op
korte termijn de vraag naar arbeid minder als het slecht gaat met de economie.
De schommeling van de productie als gevolg van de verandering in de bestedingen aan
goederen noemen we conjunctuurschommeling. Gemiddeld genomen is de economie de
laatste 30 jaar met 2% per jaar gestegen. Deze stijging noemen we de trendmatige groei of
de trend. Als de bestedingen boven de trendlijn liggen spreken we van hoogconjunctuur
en onder de trend van laagconjunctuur.
Op de arbeidsmarkt komen vraag naar arbeid en aanbod van arbeid samen.
Op de arbeidsmarkt zijn 3 situaties mogelijk:
 Vraag en aanbod zijn gelijk. Iedereen die wil werken heeft een baan, en alle
werkgevers kunnen precies genoeg arbeiders krijgen. Er is dan geen werkloosheid
en geen arbeiders tekort.
 Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag. Dan is er werkeloosheid, we spreken
van een ruimen arbeidsmarkt. De werkgevers kunnen gemakkelijk aan personeel
komen.
 De vraag naar arbeid is groter dan het aanbod. Dan zijn er vacatures. We spreken
van een krappe arbeidsmarkt. De werkgevers kunnen moeilijk aan hun personeel
komen.
Hoofdstuk 4:
Minimumloon: Het loon dat iemand van 23 wettelijk moet krijgen.
In een arbeidsovereenkomst worden arbeidsvoorwaarden zwart op wit gezet zodat er
later geen onduidelijkheden over kunnen ontstaan.
Primaire arbeidsvoorwaarden: bijvoorbeeld loon en arbeidstijd
Secondaire arbeidsvoorwaarden: De overige arbeidsvoorwaarden zoals reisvergoeding,
vakantie regeling.
Individuele arbeidsvoorwaarden: Hierin worden het loon voor 1 werknemer vastgelegd.
Voor het overige wordt gewezen naar de collectieven arbeidsovereenkomst (cao)
De vakbond strijd voor hogere lonen en betere werkomstandigheden, een hoger loon is
gewenst maar kan ook nadelig zijn voor het aantal banen.
Als er in een cao iets is afgesproken geld dat voor alle werknemers, ook voor de gene die
niet lid zijn van het vakbond. Sommige mensen profiteren gratis ( om in het vakbond te
komen moet je contributie betalen) die mensen worden free-riders genoemd, het gedrag
dat zij vertonen wordt meeliftersgedrag genoemd.
Vakbonden worden ook wel werknemers bonden genoemd.
Nominale loon: Het loon in euro's.
Reële loon of koopkracht: De hoeveelheid producten die je van je loon kunt kopen.
Het loon dat iemand ontvangt blijft het zelfde maar de prijzen stijgen wordt de koopkracht
van dat loon steeds minder. Het Reële loon daalt dan.
Om de verandering van het reële inkomen te berekenen maken we gebruik van
indexcijfers.
Het indexcijfer van het reële inkomen berekenen we met de volgende formule:
INC (indexcijfer nominaal inkomen)
indexcijfer = ----------------------------------------------------- x100
PIC ( prijs indexcijfer)
In algemenen termen:
Indexcijfer geldbedrag
Indexcijfer reëel = ---------------------------------------------- x100
Indexcijfer prijzen
Prijscompensatie: Een loonstijging die in procenten gelijk is aan de stijging van de prijzen.
Als alleen de procentuele veranderingen gegeven zijn, kun je de loonkosten per product
berekenen met indexcijfer. Het indexcijfer loonkosten per product bereken je als volgt:
Indexcijfer loonkosten per werknemer
Indexcijfer loonkosten per product = ---------------------------------------------------- x100
Indexcijfer arbeidsproductiviteit
Als de loonkosten per product stijgt zullen sommige ondernemers hun prijzen verhogen.
Ze doen dit om de winsten van het bedrijf op pijl te houden. Er zitten wel grenzen aan de
prijsverhoging. Als bedrijven hun prijzen niet verhogen zullen ze verlies lijden. Hierdoor is
er minder geld voor investeringen. Het vooruitzicht van lage winsten schrikt onderneers af.
Loonstijgingen die gelijk zijn aan de stijgingen van de arbeidsproductiviteit en de inflatie
samen hebben geen invloed op de verhouding loon/winst.
Het totale percentage waarmee lonen zullen stijgen terwijl de vehouding winst/loon
verhouding gelijk blijft wordt de loonruimte genoemd. De loonruimte word door de
vakbonden gebruikt als de richtsnoer bij de cao-onderhandelingen. Is de feitelijke
loonstijging kleiner dan de loonruimte is is er spraken van de loonmatiging.
Macht speelt een rol bij loonvorming, hoe machtiger de vakbonden hoe beter de
arbeidsvoorwaarden.
Wat speelt een rol bij loonvorming:
 Macht, hoe machtiger de vakbonden hoe beter de arbeidsvoorwaarden.
 Hoogopgeleiden hebben meer invloed op hun salaris.
 Ook opleidingsniveau en verantwoordelijkheid hebben invloed op de hoogte van
het loon.
 Ook talent, een profvoetballer verdient miljoenen per jaar.
Menselijk kapitaal van de economie of human capital: De kennis en vaardigheden van
de werknemers.
Nadat een werknemer in dienst is genomen doet hij kennis en ervaring op, zijn
arbeidsproductiviteit stijgt. Ook kan hij cursussen hebben genomen. Omdat het bedrijf
profiteert van de betere scholing betaald hij het geld vaak. Toch loopt de werkgever een
risico, de werknemer kan hogere eisen gaan stellen omdat hij meer warden voor het bedrijf
geeft. Nu hij beter is geschoold heeft hij meer kansen op andere beter betaalde banen.
De werkgever kan een speciaal contract maken met de werknemer dat hij voor een
bepaalde tijd moet werken, als hij eerder stopt krijgt hij een boete genaamd,
boeteclausules. Op deze manier bind de werkgever de werknemer aan zijn bedrijf.
Hoofdstuk 5:
Bij een hoger uurloon zijn meer jongeren berijd om te werken, werken word aantrekkelijker
omdat de opofferingskosten van vrije tijd toe nemen.
De vraag naar arbeid kun je weergeven in de vergelijking : Qv = -L + 8
Qv is het aantal arbeiders dat gevraagd word
L is het uurloon in euro's
Het aanbod van arbeid kun je weergeven in de vergelijking: Qa = L
Qa is het aantal arbeiders dat zich aanbieden
L is het uurloon in euro's
Het snijpunt op de grafiek waarin je de vergelijkingen uitzet is het evenwichtspunt.
Bij dat punt zijn vraag en aanbod gelijk aan elkaar, het loon dat daarbij hoort heet het
evenwichtsloon. Dit evenwicht kun je ook uitrekenen door de vergelijkingen aan elkaar
gelijk te stellen.
De markt is in evenwicht als vraag en aanbod gelijk zijn aan elkaar, het evenwichtsloon geld
voor iedereen met dezelfde baan.
Door transacties af te sluiten op de arbeidsmarkt kunnen werkgevers en werknemers een
surplus verweven en zo hun welvaart vergroten.
Arbeidsmarkt: Vraag en anbod van arbeid komen bij elkaar.
Arbeidsproductiviteit: wat een arbeider in een bepaalde periode produceert.
Je neemt pas iemand aan als het loon lager is als de arbeidsproductiviteit. Als het loon
hoger word dan de arbeidsproductiviteit zal de werknemer minder mensen in dienst
nemen.
Vrijwillig werkeloos: Iemand die alleen voor een hoger bedrag dan de evenwichtsprijs wil
werken is vrijwillig werkeloos.
Er kunnen misschien wel genoeg vacatures zijn maar dit betekend niet dat iedereen een
baan kan vinden, dit komt door de deelmarkten. Je moet een speciale opleiding hebben
gedaan voor speciaal werk. Kortom, de arbeidsmarkt is niet homogeen.
Bij de vraag wie een baan zou krijgen spelen dus ook andere factoren een rol dan loon.
Homogeen: In de ogen van de concument is het hetzelfde , gegevens zijn helder en
makkelijk te krijgen.
Ook andere factoren dan vraag en aanbod van arbeid zijn afhankelijk bij het bepalen van
het loon :
 Door vergrijzing zal het aanbod van abeid afnemen en de vraag naar verpleegkunde
toenemen
 Door onderhandelingen kunnen vakbonden een hoger loon afdwingen dan het
individu, dit komt omdat ze kunnen dreigen met stakingen enz. Doordat de lonen
hoger worden kan onvrijwillige werkeloosheid ontstaan.
 Ook de overheid grijpt in bij het stellen van de prijsvorming, door bv een
minimumloon in te stellen.
 De arbeidsmarkt is niet transparant omdat verschijnsel van asymmetrische
informatie, de ene partij heeft meer info dan de andere, voordoet.
Hoofdstuk 6:
als het slecht gaat met de economie zijn de jongeren tussen de 16-23 de eerste
slachtoffers.
Aantallen zeggen niet zo veel als je een groot land met een klein land vergelijkt, daarom
word de werkeloosheid in een percentage van de beroepsbevolking uitgedrukt:
werkeloosheid percentage
aantal werkelozen
--------------------------- x100 %
beroepsbevolking
Werkeloos: Volgens het buerau van statestiek (CBS) ben je werkeloos al je van de 15 tot 23
jaar bent minder dan 12 per week werkt, actief op zoek bent naar werk +12uur,
en direct beschikbaar bent
Constante werkeloosheid: Evenveel werkelozen stromen in al dat er uitstomen.
Voor de overheid, die werkeloosheid probeert te voorkomen ,is het belangrijk om te weten
waarom mensen werkeloos zijn, als ze de oorzaak weten kunnen ze dat aanpakken en
verhelpen.
Vraaguitval: De economie heeft minder mensen nodig.
Conjuncturele werkeloosheid: De werkeloosheid die zijn oorzaak vind in een afname van
de bestedingen. Bestaat door schommeling in het
nationaal inkomen
Ruime arbeidsmarkt: omdat het aantal ontslagen mensen weer een baan zoekt bieden
veel mensen zich aan, daardoor is er een ruime arbeidsmarkt een
werkgever kan uit veel mensen kiezen. Er is dan laagconjunctuur
bij hoogconjunctuur investeren veel bedrijven in uitbreidingen, consumenten hebben
vertrouwen in de economie en besteden veel. Ook veel export. De productie stijgt en de
vraag naar arbeid neemt toe, de arbeidsmarkt is krap.
De bezettingsgraad van de productiecapaciteit is dan hoog.
Productiecapaciteit: de hoeveelheid goederen die een land maximaal kan produceren in
een jaar.
Productie
bezettingsgraad ------------------------- x100
productiecapaciteit
Natuurlijke werkeloosheid: Werkeloosheid die niet het gevolg is van op en neersalg van
de
economie onderscheiden in
 frictiewerkeloosheid: de werkeloosheid gedurende het
zoekproces naar een baan, onvermijdelijk
 structurele werkeloosheid: ontstaat door blijvende verandering in
de economie zoals vervanging van arbeid door machines ,
lagelonenlanden, te hoge lonen. Ontstaat alleen als in bepaalde
sectoren de werkgelegenheid krimpt, ze moeten naar een andere
sector.
*Je hebt creatie en destructie van werkeloosheid, dit komt
doordat bedrijven groeien en krimpen
Structurele werkeloosheid kan ook ontstaan doordat de overheid een minimumloon boven
de evenwichtsloon.
Waarom lijd een minimumloon tot structurele werkeloosheid?
 Laag opgeleiden en daardoor vaak laag producerende vinden vaak moeilijk werk.
De overheid van bijdragen aan een lagere werkeloosheid door:
 Het scheppen van banen bij de overheid, ambtenaren
 Het geven van subsidies aan werkgevers die werknemers aannemen met een lage
arbeidsproductiviteit
 Scholing van mensen met een lage arbeidsproductiviteit
Welvaartsverlies: Mensen die door het minimumloon werkeloos zijn
loonstarheid: Ik hou het loon hoog ik doe het niet omlaag terwijl het wel zou moeten
regeringen en parlementen maken een afweging: lagere lonen en meer werkgelegenheid,
of een minimumloon behoorlijke uitkeringen en meer werkeloosheid
Download