De praktische bijdrage van onderwijskundig ontwerp

advertisement
Onderwijskundig ontwerp
Conducting educational design research
DEEL 1: GRONDSLAGEN
LES 1: ABOUT EDUCATIONAL DESIGN RESEARCH
Onderwijskundig ontwerpen verschilt van onderwijskundig ontwerp onderzoek. Wij ontwerpen iets,
maar je kan pas spreken van onderzoek als je theoretisch output aan je ontwerp koppelt.
Onderwijskundig ontwerpen: naar een definiëring.




“The process of deciding which methods of instruction are best for bringing about desired
changes in student knowledge and skills”.  Vooral op de output gericht.
“Een methode waarin op systematische wijze wordt toegewerkt naar een oplossing van
‘maak’problemen”.  Systematisch en willen steeds iets maken.
“The analysis of learning problems, and the design, development, implementation, evaluation
and management of instructional processes intended to improve learning and performance
(…)”
“A series of approaches, with the intent of producing new theories, artifacts, and practices
that account for and potentially impact learning and teaching in naturalistic settings”.
Verschil tussen hypothese toetsend versus ontwerpgericht onderzoek (mogelijke examenvraag!)
-
Hypothese toetsend onderzoek vertrekt van een theorie en ontwerpgericht onderzoek van de
praktijk  Verschil in wie de vraag articuleert.
Ook een verschil op het einde. Hypothese toetsend onderzoek kan leiden tot verbetering in de
praktijk, maar is niet noodzakelijk! In ontwerpgericht onderzoek wel.
1
Algemeen ontwerpmodel:addie
 Analyse
o Klacht van de poetsploeg over vuile klaslokalen
 Design (ontwerp)
o Beter afvalbeleid + sensibilisering.
 Develop (ontwikkel)
o Nieuwe vuinisbakken voor gescheiden afval in de buurt van lokale + affiches/powerpoint
 Implement (invoering)
o Sessie voor docenten > powerpoint voor studenten
 Evaluate
o Afvalprobleem opgelost?
Ontwerpprobleem/behoefte
Algemene omschrijving: “Wanneer de bestaande situatie naar mening van de betrokkenen te veel
afwijkt van de gewenste situatie” .
Soorten “problemen”:



‘Weet’problemen: de oplossing wordt verkregen door onderzoek.
‘Kies’problemen: de oplossing ervan wordt verkregen door evaluatie.
‘Maak’problemen: de oplossing wordt verkregen door te ontwerpen.
Onderwijskundig ontwerpen gaat om de vraag hoe je tewerk moet gaan om voor een probleem een
oplossing te verkrijgen die zo goed mogelijk voldoet.
HOOFDSTUK 1: OVER ONDERWIJSKUNDIG ONTWERP ONDERZOEK
Verschilt met andere wetenschapsbenaderingen: zowel het ontwikkeling van theoretische inzichten
als praktische oplossingen zoeken.
Motieven en de oorsprong van onderwijskundig ontwerp onderzoek
- Voornamelijk bezig met ontwikkelen waardoor de producten relevant worden voor
onderwijskundige praktijken.
- De onderzoeken zijn doorgaans methodologisch creatief = hanteren meerdere methodes.
Linken van basis en toegepast onderzoek
Basis onderzoek: de zoektocht naar fundamenteel begrip. Vaak door gebruik te maken van
wetenschappelijke methodes om een fenomeen te exploreren, te beschrijven en te verklaren. Maakt
in het algemeen gebruik van een empirische cyclus.
Toegepast onderzoek: het gebruik van wetenschappelijke methoden om fenomenen te voorspellen
en te controleren met het ultieme doel om een reëel probleem op te lossen. Maakt in het algemeen
gebruik van een regulatieve cyclus .
Geïnspireerd basis onderzoek (use-inspired basic research)
2
Gebruik geïnspireerd basis onderzoek
oplossen van reële

Pasteurs’s Quadrant: matrix om
wetenschappelijk
onderzoek
te
illustreren.

Basic versus applied research

Linking science (Dewey, 1900)

Artificial separation of basic and
applied science(Stokes, 1997)

Educational design research is a form
of linking science.

Geïnspireerd
basis
onderzoek:
zoeken van
fundamentele
kennis
binnen de
context
van
het
wereldproblemen.
Robuust (krachtig) en relevant onderwijskundig ontwerpen
- Theorie beïnvloedt het ontwerp en omgekeerd.
- Robuuste ontwerp praktijken:
1. Onderzoek is nodig om te voorzien in “grounding” die informatie kan bieden in de eerste
of latere ontwerp beslissingen.
2. De planning van tussentijdse testen, die het, de ontwerpen, mogelijk maakt om adequaat
te reageren, is nodig om de kans op ambitieuze en complexe interventies te verhogen en
te doen slagen.
3. De inbedding van substantieel onderzoek in het ontwerpproces kan een belangrijke
bijdrage leveren aan de professionele ontwikkeling van educatieve ontwerpers.
- De waarde van kruisbestuiving tussen laboratoriums en een klasomgeving voor de verrijking
van het begrip van een fenomeen.
- Onderwijskundig onderzoek is lang bekritiseerd voor de zwakke link met de praktijk. Nu
streven naar robuuste en relevante resultaten/ outcomes.
Karakteristieken van onderwijskundig ontwerp onderzoek
Voornaamste kenmerken:
-
-
Theoretisch georiënteerd: de wetenschappelijke fundering is niet enkel gebruikt als frame
voor het onderzoek, maar ook om het ontwerp van een oplossing vorm te geven voor een
reëel probleem.
Interventionistisch: ernaar streven om een positieve impact te hebben op de praktijk. Komen
tot een product.
Collaboratief: samenwerking tussen een variëteit aan actoren, verbonden door een probleem.
Responsief geaard: aanpassing in ontwerp gebaseerd op empirische data, verzameld in een
reële wereld setting. Wat je maakt, gaan uitproberen in de praktijk.
Iteratief: meerdere iteraties van onderzoeken, ontwikkelen, testen en verfijnen. Binnen 1
studie, nemen er vaak meerdere sub-studies plaats.
Empirisch onderzoek en interventie ontwikkeling zijn met elkaar verweven. Terwijl beide een kern doel
zijn, is het niet ongewoon dat de ene de hoofd katalysator is voor een project.
3
Verschillende benaderingen van onderzoek als ook persoonlijke voorkeuren en lokale condities
hebben een sterke invloed op de onderzoeker-uitvoerder samenwerking.
Drie verschillende vormen van onderzoeker-uitvoerder samenwerkingen (zie pagina 18 voor meer
uitleg):
1. Klinisch partnerschap
2. Data-extractie overeenkomsten
3. Co-leer overeenkomsten
Voornaamste resultaten van onderwijskundig ontwerp onderzoek
- Het theoretisch inzicht in ontwerpend onderzoek: liggen ten grondslag aan het ontwerp van
een interventie, omlijst het wetenschappelijk onderzoek en wordt voortbewogen door de
bevindingen gegenereerd door empirische toetsing van de interventie.
- Theoretische bijdrage: zowel tot het fenomeen dat in vraag gesteld wordt, als een bijdrage aan
de algemene kennis die bruikbare is voor andere zaken die buiten het onderzoek vallen.
- Praktijk bijdrage.
- Generalisatie: de resultaten van een studie kunnen we veralgemenen/generaliseren. Of de
resultaten kunnen we transformeren naar een andere setting. Generalisatie kan, in zekere
mate, worden gestimuleerd/ versterkt door replicatie.
o Analytische generalisatie: is een proces waarin de onderzoeker streef naar het
generaliseren van een bepaalde set van resultaten naar een bredere theorie.
o Case-to-case generalisatie verwijst naar de transfer van ideeën die plaats vinden
wanneer een persoon in een bepaalde setting overweegt om een interventie, of zijn
onderliggende ideeën aan te passen voor het gebruik in andere settingen.
Belangrijk om eerst je volledig onderzoek af te ronden vooraleer je gaat generaliseren.
Rijke variëteit onder de 2 oriëntaties
2 basis oriëntaties van onderzoek: het verschil heeft te maken met het ontwerp van de interventie zelf
gedurende het empirisch onderzoek. Maar in de praktijk worden ze vaak gecombineerd.
1. Ontwerpend onderzoek uitgevoerd door middel van interventies: de interventie dient meer
als een onderzoekcontext of als een complexe behandeling, waarvan het hoofddoel is om
middelen te verschaffen voor het bestuderen van specifieke fenomenen, die gerelateerd zijn
aan, maar niet dezelfde zijn, de interventie zelf. Tracht te zoeken naar fundamenteel begrip.
Bv. Wat zijn de effecten van instructieaanwijzingen, gegeven aan individuen en collectief, op
het begrip van studenten hun fluid dynamics?  Bezig met het genereren en testen van een
theorie die niet direct gerelateerd is aan interventies van een specifiek type.
2. Ontwerpend onderzoek kan direct worden uitgevoerd op interventies. Streeft ernaar om
kennis te genereren over karakteristieken en functies van bepaalde types van interventie.
Dient voornamelijk de toepassing.
Bv. Hoe praktische en effectief zijn de scaffolds en prompts die in een bepaald computerspel
over chemie zitten en waarom? Bezig met het testen van hoe (goed) ontwerp ideeën zijn
ingebed of vastgesteld in specifieke concretiseringen van de interventie.
4
Het veld is rijk aan variaties in interpretaties en toepassing van deze algemene benadering. Verschillen
kunnen te maken hebben met de methodologische tradities, maar kunnen ook voortvloeien uit een
breed spectrum van motieven.
Hoe is onderwijskundig ontwerp onderzoek verschillend?
- Onderwijskundig ontwerp onderzoek is verschillend van onderwijskundig ontwerp. Het
verschil ligt in het feit dat onderwijskundig ontwerp onderzoek expliciet streeft naar het maken
van een theoretische bijdrage waar onderwijskundig ontwerp dit niet doet. Onderwijskundig
ontwerp maakt gebruik van theoretische, empirische of alledaags bewijs om onderwijskundige
interventies op te zetten.
- Expliciete ontwerp- en ontwikkelingsdoelen. Vijf types van onderzoeksdoelen:
 Beschrijvend.
 Interpreterend: niet enkel beschrijven, maar tracht ook te zoeken naar een verklaring.
 Voorspellend: gefocust op het testen van hypotheses gerelateerd aan theorieën.
 Ontwikkelend: voeren hun studies door middel van het ontwerp, de ontwikkeling en het
testen van interventies.
 Actie.
ARTIKEL: THEORIËN VAN LEREN: BEHAVIORISME, COGNITIVISME EN
CONSTRUCTIVISME (P. ERTMER)
Leertheorieën voorzien instructional designers van geverifieerde educatieve strategieën en technieken
voor het faciliteren van leren alsmede een basis voor intelligente strategieselectie. De integratie van
de geselecteerde strategieën binnen de instructie context is van kritiek belang.
Nood aan een brug tussen basis leeronderzoek en de onderwijskundige praktijk. De waarde hiervan is
de mogelijkheid om relevante aspecten van leer theorieën te vertalen naar optimale instructie acties.
 Het veld van Instructional Design (ID) vervult deze rol.
-
2 sets van vaardigheden en kennis zijn hiervoor nodig:
 De designer moet de positie van de beoefenaar begrijpen. De designer moet het vermogen
hebben om de praktische leerproblemen te diagnosticeren en te analyseren.
 Kennis en vaardigheden nodig om de toepassing met het onderzoek te “overbruggen” of
te “linken”.
Leren gedefinieerd
Shuell definieert leren als volg: “leren is een voortdurende verandering in gedrag, of in het vermogen
om zich op een bepaalde manier te gedragen, die voortvloeien uit oefeningen (de praktijk) of andere
vormen van ervaring.”
Instructional design = systematisch proces van het vertalen van principes van leren en instructie in een
instructie praktijk  Toegepaste wetenschap.
5
Historische grondslagen
- Empirisme: ervaring is de hoofdbron van kennis. Organismen zijn geboren met geen kennis en
alles wat geleerd is, wordt verkregen door interactie en associaties met de omgeving. Kennis
is afgeleid van zintuigelijke indrukken.
 Instructie ontwerp: hoe de omgeving manipuleren om de gebeurtenis van behoorlijke
associaties te verbeteren en te verzekeren.
- Rationalisme: kennis komt uit de reden zonder de hulp van de zintuigen. Er is een afstand
tussen geest en materie. Mensen leren door kennis op te roepen of te ontdekken van wat al
bestaat in de geest. Kennis ontstaat door de geest.
 Instructie ontwerp: focus op hoe nieuwe informatie best te structuren om (1) de leerlingen
de informatie te kunnen laten coderen en (2) om de bestaande kennis te kunnen
oproepen.
Behaviorisme
Leren is een verandering in het gedrag. Het is gefocust op de efficiënte overdracht van kennis.
The educational diagnostician needs to determine the reading level of a slow reader. The second grade
student is not very interested in these assessment measures and does not appear to be trying very hard
to do well, even though the initial words are very simple sight words. The tester tells Kevin that she will
give him an M&M for every word that he reads correctly.
Hoe vindt het leren plaats?
Leren wordt bereikt wanneer een adequate respons wordt gedemonstreerd naar aanleiding van de
presentatie van een specifieke omgevingsstimulus. De hoofdelementen zijn de stimulus, de response
en de associatie tussen de twee. Als de respons bekrachtigd wordt is er meer kans dat het zich in de
toekomst zal herhalen.
Welke factoren beïnvloeden het leren?
De belangrijkst factor is de opstelling van de stimuli en gevolgen binnen de omgeving.
Wat is de rol van het geheugen?
Er is weinig aandacht uitgegaan naar hoe deze “gewoonten” opgeslagen en opgeroepen kunnen
worden voor de toekomst. Vergeten is toegeschreven aan het niet-gebruiken van de respons over de
tijd.
Hoe vindt een overdracht plaats?
Overdracht is een resultaat van generaliseren. Situaties met betrekking tot identieke of simultane
kenmerken laat gedragen toe om te transformeren over gemmenschappelijke elementen.
Welke types van leren worden het best uitgelegd door de theorie ?
Bewezen dat het betrouwbaar is bij discriminatie (oproepen van feiten), generalisatie, associatie
(toepassien van uitleg) en “chaining” (automatisch uitvoeren van specifieke procedures). MAAR niet
adequeaat bij hoger orde vaardigheden of taken die een grotere diepte van processing
veronderstellen.
6
Welke basis assumptie/ principes van de theorie zijn relevant voor het instructie
ontwerp (instructional design)?





Nadruk op het produceren van observeerbare en meetbare resultaten.
Voor evaluatie om te bepalen waar instructie moet beginnen.
Nadruk op het beheersen van vroege stappen vooraleer te beginnen aan meer complexe
stappen.
Gebruik van bekrachtiging.
Gebruik van hints, shaping en oefening om een sterke stimulus-respons associatie te
verzekeren.
Hoe moet instructie gestructureerd worden om leren te faciliteren?
Instructie is gestructureerd rond de presentatie van de doelstimulus en het aanbieden van
mogelijkheden voor de lerende om te oefenen op het uitvoeren van de juiste respons. Hierbij maken
ze gebruik van hints en bekrachtiging. En gaan deductief te werk: als dit, dan dat (alles op voorhand
goed organiseren)
De rol van de leerkracht:



Beslissen welke hints de gewilde respons kan ontlokken.
Organiseren van oefeningen (design: bepalen van doelen want kennis moet overgebracht
worden)
Organiseren van omgevingscondities
Assessment
Gefocust op uitkomsten. Men gaat er van uit dat als je iets kan, je het begrijpt/ hebt onthouden.
Kernelementen
Associatie tussen stimuli (instructie materiaal) en de respons (het antwoord van de student).
Organiseren van omgevingssignalen en gevolgen.
Limitatie



Beperkt tot openlijk gedrag.
Bekrachtiging is nog noodzakelijk nog voldoende voor leren.
De lerende is reactief op de omgeving.
Cognitivisme
Meer nadruk op complexe cognitieve processen zoals denken, probleem oplossen, taal,… Nadruk op
het bevorderen van mentale processen (staan dichter bij het rationalisme). Focus op verandering van
de lerende door hem of haar aan te moedigen gebruik te maken van gepaste leerstrategieën. Focus op
hoe de inhoud betekenisvol te maken.
The 26-year old mechanic has never learned to read. He is very motivated to learn and hires a private
tutor to help him. The tutor spends the first session asking Jim about his job, hobbies, and other
interests and creates a vocabulary list based on words that are common to these activities.
7
Hoe vindt het leren plaats?
Leren gelijkgesteld met discrete veranderingen tussen verschillende staten van kennis in plaats van
met veranderingen in de kans op een respons. Focus op de conceptualisatie van studenten hun
leerproces en de kwestie van hoe informatie is ontvangen, georganiseerd, opgeslagen en opgehaald
door het geheugen. Kennis verwerving is een mentale activiteit die interne codering en structurering
door de lerende met zich mee brengt.
Welke factoren beïnvloeden het leren?
Nadruk op omgevingscondities, de rol van oefeningen met correcte feedback net zoals bij het
behaviorisme. Maar omgeving hints en instructie componenten alleen kunnen geen verklaring geven
voor al het leren dat resulteert uit instructie situaties. Ook de gedachtes, overtuigingen en attitudes
van de leerlingen worden als beïnvloeden factoren gezien.
Wat is de rol van het geheugen?
Geheugen krijgt een prominente rol in het leerproces. Leren resulteert wanneer informatie is
opgeslagen in het geheugen in een georganiseerde, betekenisvolle manier. Vergeten is de
onmogelijkheid om informatie op te halen uit het geheugen door interferentie, geheugenverlies,…
Hoe vindt een overdracht plaats?
Overdracht is een functie van hoe informatie is opgeslagen in het geheugen.
Welke types van leren worden het best uitgelegd door de theorie?
Cognitieve theorieën worden vaak beschouwd als meer gepast voor het uitleggen van complexe
vormen van leren. Zowel bij behaviorisme als bij het cognitivisme wordt er gebruik gemaakt van
simplificatie en standaardisering.
Welke basis assumptie/ principes van de theorie zijn relevant voor het instructie
ontwerp (instructional design)?





Maken gebruik van feedback om mentale connecties accuraat te sturen en te ondersteunen.
Kijken naar de lerende om te bepalen hoe de instructie te ontwerpen.
Active rol van de lerende in het leerproces.
Nadruk op structurering, organiseren en sequencering van informatie voor het faciliteren van
optimale processing.
Creëren van leeromgevingen waar studenten worden aangemoedigd en hun toelaat om
connecties te maken met eerder geleerd materiaal.
Hoe moet instructie gestructureerd worden om l eren te faciliteren?



Leerling gecentreerd en een actieve lerende.
Betekenisvolle kennis aanbieden en lerende helpen bij het organiseren en relateren van
nieuwe informatie aan bestaande kennis in het geheugen. Bijvoorbeeld a.d.h.v. analogieën en
metaforen.
Rol van de leerkracht:
8
o
o
o
Begrijpen dat individuen verschillende leerervaringen meebrengen wat een invloed
kan hebben op de leeruitkomsten.
Bepalen van de meest effectieve manier om nieuwe informatie te organiseren en te
structureren.
Organiseren van oefening met feedback.
Assessment
Focus op het toepassen van gekende regels op nieuwe problemen. Slagen voor de test met begrip.
Kernelementen
Actieve lerende en nadruk op efficiënte processing strategieën.
Limitatie



Afhankelijk van zorgvuldige taakanalyse.
Het zegt niets over slecht-gestructureerde problemen.
Gaat misschien niet om met een aantal belangrijke school doelen.
Constructivisme
Kennis is een functie van hoe het individu betekenis creëert vanuit haar of zijn eigen ervaring. Leren
vind altijd plaats in een context!
The ID instructor uses case studies to introduce her graduate students to realistic problems encountered
in practice. Students work by themselves and in small groups to analyze problem situations and
propose tentative solutions. A large discussion follows. Students present evidence to support their
recommendations. No single solution is offered as the “right” one.
Hoe vindt het leren plaats?
Betekenis creëren vanuit ervaringen. De geest filtert input van de wereld om zijn eigen unieke realiteit
te maken. De geest is de bron van alle betekenis. De interne representatie van kennis is constant open
voor verandering, er is geen objectieve realiteit naar waar de lerende streven. Mensen creëren
betekenis in tegenstelling tot het verwerven.
Welke factoren beïnvloeden het leren?
Zowel de lerende als de omgeving zijn kritiek want het is de specifieke interactie tussen deze twee
variabelen die kennis creëren. De context, situatie is belangrijk. Daarom is het belangrijk dat het leren
plaatsvind in realistische settingen en dat de geselecteerde taken relevant zijn voor de studenten hun
levenservaring.
Wat is de rol van het geheugen?



Het geheugen is altijd onder constructie als een cumulatieve geschiedenis van interacties.
Nadruk op flexibel gebruik van kennis in plaats van ophalen van voorverpakte schema’s.
Focus op het creëren van cognitieve tools die de wijsheid van de cultuur waarin ze gebruikt
word reflecteert als de inzichten en ervaringen van individuen.
9

Om kennis succesvol, betekenisvol en blijvend te laten zijn moeten volgende 3 cruciale
factoren aanwezig zijn:
o Activiteit
o Concept (kennis)
o Cultuur (context)
Hoe vindt een overdracht plaats?
Overdracht kan gefaciliteerd worden door de betrokkenheid in authentieke taken verankerd in
betekenisvolle contexten.
Welke types van leren worden het best uitgelegd door de theorie?
Het is onmogelijk om informatie te isoleren in units of ze onderverdelen in kennisdomeinen.
Constructivistische leeromgevingen zijn het meest effectief voor de fase van gevorderde kennis
toepassing.
Welke basis assumptie/ principes van de theorie zijn relevant voor het instructie
ontwerp (instructional design)?





Lerende worden aangemoedigd om hun eigen begrip te construeren en deze dan te laten
valideren door sociale onderhandeling.
Nadruk op de identificatie van de context waarin de vaardigheid zal geleerd en toegepast
worden.
Nood aan informatie die gepresenteerd wordt in een variëteit van verschillende manieren.
Ondersteunen van het gebruik van problem solving skills.
Coachen, scaffolding (verschillende stappen waarin je in het begin heel veel ondersteuning
biedt maar naarmate de tijd vordert de leerlingen steeds meer, stap voor stap alleen verder
laat werken).
Hoe moet instructie gestructureerd worden om leren te faciliteren?
De leerling wordt gezien als een actieve lerende, maar gaat verder dan het cognitivisme doordat de
lerende elaboreerd en interpreteert gegeven informatie.
Rol van de leerkracht:


De leerlingen instructies geven over hoe betekenis te construeren, maar ook hoe ze effectief
moeten monitoren, evalueren en hun constructies aanpassen.
Ervaringen ontwerpen en afstemmen voor de lerende zodat authentieke, relevante contexten
ervaren kunnen worden.
Assessment



Toegepast en continue in leercontexten.
Proces georiënteerd.
Gebruik van zelfevaluatie.
Kernelementen
10
Creëren van betekenis.
Limitatie



Moeilijk te evalueren.
Niet genoeg structuur voor sommigen.
Moeilijk voor sommige studenten en leerkrachten.
Algemene discussie
Welke benadering is het best? Het hangt ervan af! Leren wordt beïnvloed door vele factoren van vele
bronnen. Het hangt af van de:


Taak: feiten vergaren of oplossen van een probleem.
De lerende: een expert of een beginneling.
De vraag stellen welke theorie het meest effectief is in het bevorderen van meesterschap bij specifieke
taken door specifieke lerenden.
HOOFDSTUK 2: BIJDRAGE TOT DE THEORIE EN PRAKTIJK – CONCEPTEN EN
VOORBEELDEN
Theoretische bijdrage van onderwijskundig ontwerp onderzoek
Theorieën zijn verklaringen voor echte wereldverschijnselen onderbouwd door wetenschappelijk
bewijs. Ze voorzien modellen of schema’s om de natuur en de oorzaak van bepaalde fenomenen te
begrijpen.
= Verklaringen voor fenomenen in de werkelijkheid op basis van wetenschappelijk onderzoek zijn
behulpzaam om de wereld te begrijpen (en betekenis te geven).
Theorieën worden niet ontwikkeld vanuit een enkele studie. In plaats daarvan zijn ze gebouwd
doorheen de tijd op hypotheses, vermoedens, aanwijzingen en andere theorieën.
Theoretische kennis wordt ontwikkeld door middel van reflectie en vooral door redeneren. Drie
soorten van redenering:



Deductie: conclusie volgt logischerwijs uit de premissen.
Inductie: verschillende observaties leiden tot conclusie.
Abductie: door observaties verbanden leggen tussen bepaalde factoren of fenomenen
(gebaseerd op wat er in de praktijk opvalt). hypothesevorming door verschillende fenomenen
met elkaar in verband te brengen .
Doelen van theoretisch onderzoek
Theorieën ontwikkeld door middel van onderzoek kan verschillende doelen dienen:
11
1. Beschrijvend
Theorieën kunnen reële wereldfenomenen beschrijven. Bv. Gardner’s theorie van
meervoudige intelligentie. Hij beschrijft acht, relatief autonome intelligenties. Ook
vergelijkend onderzoek valt hieronder zoals de TIMSS.
2. Verklarend
Bieden van verklaringen zoals waarom of hoe bepaalde fenomenen bestaan. Bv. Darwin’s
theorie over natuurlijke selectie. Of de constructivistische theorie zegt dat individuen zo uniek
zijn en daarom creëren ze hun eigen kennis en betekenis door interactie tussen hun ervaringen
en ideeën.
3. Voorspellend
Beschrijvende en verklarende theorieën gebruiken om effecten te gaan voorspellen.
4. Prescriptieve / normatieve
Begrip van bepaalde verschijnselen, hoe ze werken, worden gebruikt om bepaalde activiteiten
die een bepaalde invloed zullen opleveren aan te bevelen. Het doel van dit soort theoretische
kennis is het identificeren en articuleren van veelbelovend plannen of beslissingen te maken
 Voorschrijven hoe men moet handelen op basis van bestaande kennis.
Prescriptieve/normatieve functie van onderwijsonderzoek.
Bijvoorbeeld PISA:




Beschrijven van niveau van geletterdheid in verschillende landen
(Secundair) Verklaren waarom er in sommige landen significant afwijkende resultaten zijn.
Voorspellen van resultaten op basis van specifieke interventies.
Voorschrijven wat er moet gebeuren op basis van de resultaten, bv. curriculumherziening of
wijziging van onderwijsstructuren.
Hamvraag: op welk niveau situeert DBR zich voornamelijk? Voorschrijven, incl. design principles
(ontwerpprincipes).
Theorieën gecategoriseerd op niveau
1. Lokale theorie: betrekkelijk bescheiden inzake waarheidsaanspraken. Bv. specifieke
didactische vernieuwing in enkele klassen, via enkele iteraties effecten nagaan.
2. Middle-range theory (midden bereik theorie): bouwt voort op de lokale theorieën, is van
toepassing op meerdere scholen met gevarieerde, maar vergelijkbare curricula. Streven lokale
kennis te overstijgen door middel van interventies in verschillende contexten. Bv. onderzoek
naar stimulatie van het meertalig bewustzijn.
3. High-level theory (hoge niveau theorie): bouwt voort op middle-range theorieën. Gebaseerd
op paradigmatische kennis, toepasbaar in verschillende contexten. Bv. relatie tussen
effectiviteit in leeropbrengsten en mate waarin didactische praktijken aansluiten bij voor
leerlingen relevante problemen.
Praktische bijdragen van onderwijskundig ontwerponderzoek
De praktische bijdrage van onderwijskundig ontwerp onderzoek is de interventie die word ontwikkeld
om reële problemen op te lossen in de praktijk.
1. Biedt een oplossing voor het gestelde probleem.
12
2. Werkt inspirerend voor anderen.
3. Bevordert de deskundigheid van de betrokkenen.
Onderwijskundig ontwerp onderzoek interventies kunnen gekarakteriseerd worden door verschillende
types, zoals onderwijskundige producten, processen, programma’s of beleid.
Er zijn 4 velden waarin onderwijskundig ontwerp onderzoek voornamelijk actief is in de laatste 2
decennia, namelijk curriculum, media & technologie, leren & instructie en leerkracht ontwikkeling.
Voorbeelden van onderwijskundig ontwerp onderzoek
- Strategieën voor het ontwikkelen van orale taalvaardigheden van kleuters. Probleemstelling:
hoe kan de kwaliteit en de kwantiteit van leerkracht-kind interacties vergroot worden
gedurende verschillende gemeenschappelijke activiteiten om kinderen hun orale
taalvaardigheid te bevorderen?
o Leerkrachten werden gevoelig gemaakt voor het belang van taal ontwikkeling.
o Leerkrachten hadden het gevoel dat ze de kinderen beter leerden kennen door een
verhoogde conversatie.
o De kinderen waren vaker blootgesteld aan conversatie en deze waren vaker van een
hogere kwaliteit dan daarvoor.
 Praktische bijdrage (+ ook een theoretische bijdrage die ik niet ga vermelden).
- Para-leraar professionele ontwikkeling in de Indiase sloppenwijken. Probleemstelling: welk
soort van professionele ondersteuning kunnen para-leerkrachten helpen bij het aanleren en
ontwikkelen van strategieën met een leerling gecentreerde oriëntatie?
- Technologie-rijk leren in wiskunde in de midden school. Probleemstelling: studenten zijn vaak
niet in staat om reële wereldproblemen op te lossen in tegenstelling tot de problemen
geformuleerd in hun boek.
o Een teachingmodel genaamd verankerde instructies en de “Jasper viedeo anchors”.
- Een geïntegreerd curriculum voor wetenschap en geletterdheid in het lager onderwijs.
LES 3: MODELLEN
Wat is educational design?
 Onderwijskunde omvat zowel onderzoek als praktijk, ED (educational design) en EDR
(educational design research) zijn verschillende, maar verwante activiteiten.
 ED: educational design, maar ook (frequenter) aangeduid als ID: “instructional development”
of “instructional design”.
 ID: systematisch proces voor het ontwikkelen van instructies voor betrouwbare en gewenste
opbrengsten van leren en prestatieresultaten te behalen.
 Uitgangspunt van ED/ID: effectief en efficiënt leren moet gepland worden.
 ED/ID-Modellen = conceptuele en communicatietools om ontwerpprocessen van
onderwijs/leersituaties te visualiseren, richting te geven en te beheren; heuristische modellen
(als je een aantal stappen volgt heb je een grote kans op een goed resultaat, maar geen
garantie op succes). Activiteit in de praktijk van het onderwijs, met wetenschappelijke basis.
 Vaststelling: evenveel ID-modellen als practici.
13





Ontstaan ED/ID? Jaren zestig, invloed behaviorisme, ontwikkeling trainingen voor militaire
doeleinden (Silvern, 1965, instructional systems); behaviorisme: menselijk gedrag kan op een
valide en betrouwbare manier worden geobserveerd, gemeten, gepland en geëvalueerd.
Instruction moet in brede zin begrepen worden: alle vormen van gepland leren.
Sterke binding met de leer- en cognitieve psychologie (bv. invloed van motivatie; cognitive
load theory), invloed van sociale omgeving op leerprocessen (Vygotsky), …
ED (naast psychologie) ook sterk beïnvloed door curriculumtheorie.
Invloed van objectivisme en constructivisme op ED.
o Objectivisme (relativisme): kennis is kennis en is objectief. In het onderwijs moet deze
objectiviteit worden doorgegeven van leerkracht naar leerling.
o Constructivisme: kennis bestaat niet buiten het individu. Instructie moet daarom
condities en materialen voorzien om de kennisconstructie te faciliteren.
ED uitgangspunt: versterking van het leren
Bijvoorbeeld Merrill (2007) onderscheidt zeven leerprincipes, dit waren de eerste principes voor
insttuctional design. Leren wordt versterkt indien:
1.
2.
3.
4.
5.
Lerenden worden betrokken in het oplossen van realistische problemen.
Bestaande kennis wordt geactiveerd als voorwaarde voor nieuwe kennisverwerving.
Nieuwe kennis wordt gedemonstreerd
De lerende heeft de mogelijkheid heeft de nieuwe kennis toe te passen.
Een verbinding wordt gemaakt tussen de nieuwe kennis en de leefwereld van de lerende. De
kennis generaliseren
Hint: vertrekken vanuit leerprincipes, afgeleid uit onderwijsvisie.
Modellen
ED-Modellen geven een overzicht van welke stappen gezet moeten worden om effectief
leren/onderwijs te ontwerpen. Er bestaan modellen gebaseerd op theorieën (bv. Gagné) en modellen
gebaseerd op processen, vanuit praktijk van ontwerper zelf (bv. ADDIE) Gustafson & Branch bespreken
enkele historische, invloedrijke modellen.
ID output
ID proces
(fundamenteel) begrip
Gagné’s theorie van instructie
Gustafson an Branch’s ADDIE
Toegepast gebruik
Van Merriënboer’s 4C/ID
Posner and Rudnitsky model
Model van Gagné
(voorbeeld hoe ID vertrekt vanuit theorievorming ‘how to shape instruction’). Gagné vertrekt vanuit 3
parameters namelijk, leeruitkomsten, events of instructions en condities.
I.
Taxonomie van leeruitkomsten (elke vorm vereist zijn eigen vorm van instructie).
 Motorische vaardigheden: bijvoorbeeld zwemmen, fietsen, 100 meter lopen op 20 seconden.
 Attituden: Interne dispositie (begrip en gevoel) die richtinggevend is voor het stellen van
specifiek gedrag. Is gedrags- en gevoelsmatig.
 Verbale informatie: feiten, concepten, principes, procedures.
14


Intellectuele vaardigheden: mentale handelingen van “signal learning” (stoppen als het rood
wordt) tot “probleemoplossende vaardigheden”.
Cognitieve strategieën: plannen, controleren en beheren van cognitieve processen /
handelingen. Bijvoorbeeld de beertjes van Meichenbaum.
II.
Nine events of instruction (invloed van behaviorisme)
1. Aandacht trekken van lerende (bv. door aantrekkelijk leermateriaal).
2. Informeer de lerende over de doelen (wat ze kunnen verwachten, wat ze zullen
weten/kunnen).
3. Activeer voorkennis (vraag naar ervaring, concepten).
4. Presenteer stimuli (inhoud visualiseren).
5. Voorzie begeleiding bij het leerproces (bv. door voorbeelden).
6. Lok gedrag uit (bv. door te oefenen).
7. Geef feedback, bekrachtiging .
8. Evalueer het gedrag (testing, feedback).
9. Zorg voor retentie en transfer.
III.
Leercondities
 Interne condities: bv. voorkennis, leervermogen en MOTIVATIE.
 Externe condities: bv. kwaliteit van het instructiemateriaal, gelegenheid tot leren.
Model van Merriënboer
Van Merriënboer ontwikkelde het 4C/ID (Four-compenent Instructional Design Model). Het model
biedt een holistische benadering op ID die verschillende elementen integreert: de ontwikkeling van
kennisvaardigheden en attituden, coördineren van het ontwikkelen van kwalitatief verschillende
vaardigheden en de opbrengsten van leren die kunnen worden overgedragen aan het dagelijkse werk
of life setting. Dit model heeft vooral een invloed gehad op ons begrip over hoe theoretisch begrip te
ontwikkelen en te testen dat wordt gebruikt voor het prescriptieve / normatieve doel.
Gustafson and Branch
(Voorbeeld hoe ID vertrekt vanuit processen: procesmatige benadering van ontwerpen).
Historische elementen van ontwerpproces: analyse, design, development, implement, evaluation,
revision => Komen aan bod in de meeste ID-modellen.
ADDIE – model:
 Analysis: (analyse van het probleem)
leerbehoefte
in
onderwijs,
productiviteitsprobleem in bedrijfssetting,
of doelstelling, kenmerken van de
lerenden.
 Design (ontwerp van de oplossing):
formuleren van meetbare doelstellingen,
leeractiviteiten
omschrijven,
media
specificeren.
15




Develop (ontwikkeling van de oplossing): ontwikkelen van leer- en instructiematerialen.
(Implementation) (sommigen) het ontwerp in praktijk brengen.
Evaluate: formatieve (doorgaans tussentijds, voornamelijk om bij te sturen) en summatieve
evaluatie (doorgaans op het einde van de rit, kijken of leerdoelen bereikt zijn).
Revision: aanpassingen op basis van de formatieve evaluatie.
Posner and Rudnitsky
Model voor cursusplanning (pag. 67)
Drie typen van modellen (Gustafson & Branch, 2002)



Modellen voor klassikale instructie: ontwerpen van onderwijsleersituaties, bv. Gerlach & Ely
(1980), Dick & Carey’s Model (1996)
Productgeoriënteerde modellen: ontwerpen van leermaterialen, bv. Bergman & More (1990)
Systeemmodellen: ontwikkelen van cursussen, opleidingsprogramma’s, … (bv. IDI)
Gerlach & Ely (1980) – uitgangspunten
- Behoefte aan het expliciteren van de verschillende onderdelen van onderwijsleeractiviteiten.
- Assumptie: leraar als eigen ontwerper van onderwijsleerprocessen.
Overlap met andere modellen, zoals CS (van den Akker) en het IDImodel.
- Bedoeld om te werken op microniveau.
 ? 1 moeten doelen en inhoud de beginsituatie voorafgaan.
 ? 2 in welke mate beheersen de studenten de nodige concepten, vaardigheden… Vertrekken
van begin situatie
 ? 3 vijf samenhangende stappen.
 ? 4 didactische werkvormen, gaande van informatieoverdracht naar SRL
 ? 5 Vgl met ADDIE: geen implementatie voorzien (impliciet)
Het ASSURE-model (Heinich, Molenda, Russell, Smaldino, 1999)
16
-
Analyze learners, State objectives, Select instructional methods, media, and materials, Utilize
media and materials, Require learner participation, Evaluate and revise
Assumpties:
o Leerlinggerichte benadering van het leren (A: bv. leerstijlen; R: betrokkenheid)
o Multimediale aanpak (niet zozeer voor ex cathedra-onderwijs).
Dick & Carey’s Model is een heel oud model, maar veel gedetailleerder. Het vertrekt sterk van een
visie van een behavioristisch onderwijs.
17
Het IDI-model
Zeven overwegingen bij ID modellen
1. ID-modellen zijn ontstaan door theorievorming, ervaring en gezond verstand.
2. ID-modellen zijn tools voor het analyseren, ontwikkelen, creëren en evalueren van begeleid
leren in de brede educatieve sector.
3. Leren is geen deterministisch of absoluut proces, maar planning en probabiliteit zijn
belangrijke kenmerken.
4. ID= niet noodzakelijk lineair, kan dynamisch, recursief zijn.
5. Evaluatie van ontwerpmodellen is beperkt: weinig of geen onderzoeksliteratuur die evidentie
geeft welk model betere resultaten oplevert dan andere.
6. Modellen kunnen geclassificeerd worden op basis van contextuele (micro, meso, macro?,
theoretische (vertrek van psychologische inzichten?) & filosofische basisprincipes (vertrek je
van leerlinggericht of van leerkrachtgericht?)  Mogelijkse examenvraag!!!
7. ID modellen zullen steeds blijven bestaan, maar ook veranderen.
Enkele kenmerken






Instructional Development Institute.
Duidelijk een model ontwikkeld voor het onderwijs zie stap 5.
Vertrok vanuit en betrokkenheidsmodel
Drie typen activiteiten: definieeractiviteiten (1-3), ontwikkelactiviteiten
evaluatieactiviteiten (7-9).
Generiek model (niet domein-/contextspecifiek?).
Systeemmodel
(4-6),
18



o Houdt rekening met alle betrokken actoren.
o Van vakoriëntatie (technisch) naar context- en doelgroeporiëntatie (communicatief).
o Participatieprincipe verhoogt kans op implementatiesucces.
Transparant en werkbaar model.
Rekening houden met visies/mensbeelden. Niet duidelijk weergegeven in model. Maar het
expliciteren van een visie doe je in stap 2, bij de bronnen.
Te lineair?
Stap 1. Probleem


Behoeftenanalyse: noodzakelijk afhankelijk van thema en context; kwantitatief?
Prioriteiten: eventuele terugkoppeling bij stap 5: ontwerp van verschillende “oplossingen”,
maar keuze vooraf en keuze ‘en route’.
o Op verschillende manieren prioriteren: doel, doelgroep, inhoud, vorm, …
Stap 2. Context





Betrokkenen: actoren die te maken hebben met de totstandkoming, invoering en evaluatie
van het product
Denk eraan professionals te betrekken bij
o Ontwerp en/of
o Evaluatie
Bronnen: wetenschappelijke bronnen?
o Wetenschappelijke theorieën (cfr. leertheorieën P. Ertmer; Gagné…)
o Beleidstheorieën
o Veldtheorieën
Niet enkel ‘theorie’ (evidence-based?), maar ook visiebepaling.
o Sluit de ontwikkeling aan bij een specifiek paradigma? Een ideologie?
Wat zijn de uitgangspunten?
o Normatieve assumpties
o Inzichten vanuit de (leer)psychologie: cognitivistisch, constructivistisch…
Stap 3. Organisatie


Overkoepelende stap
Korte opsomming van taakverdeling
Stap 4. Doelen

Geen onderscheid naar uiteindelijke/tussendoelen, wel algemene / specifieke doelen
o Algemene doelen (kunnen worden bereikt door het ontwikkelen van verschillende
producten).
o (Product)specifieke doelen: operationele doelen, zijn evalueerbaar (bieden
referentiekader voor opstellen van evaluatietechnieken).
Stap 5/6. Methoden/prototype

BELANGRIJK: verschillende oplossingsmodellen, waarvan één wordt uitgewerkt.
19




Onderwijskundig model: leren en instructie.
Niet steeds eenduidig te onderscheiden:
o Ontwikkelaar/ondersteuner/leerder
o Informatieverstrekker/consument
o Ontwikkelaars/betrokkenen
o …
Welke activiteiten worden ontworpen voor de verschillende actoren?
Welk onderwijsleermateriaal en evaluatiemateriaal moet worden ontworpen voor de
verschillende actoren?
Stap 7: Evaluatie
Aandachtspunt: op verschillende niveaus
1. Reactieniveau: zijn de lerenden tevreden…, zijn de leerlingen sterker gemotiveerd om…, wordt
de activiteit als zinvol ervaren…?
2. Leerniveau: zijn de vooropgestelde leerdoelen bereikt (cognities, attituden,…)
3. Gedragsniveau: is het gewenst gedrag bereikt?
4. Resultaatniveau: is het probleem opgelost in termen van een meetbaar resultaat?
Stap 8. Analyse van de resultaten



Zijn de doelen bereikt? Waren de doelen haalbaar…?
Was de methode adequaat? Werd de juiste evaluatietechniek gebruikt? (evaluatie van de
evaluatie)
Vragen die proces/productzijde onder de loep nemen.
HOOFDSTUK 3: IN DE RICHTING VAN EEN GENERIEK MODEL VOOR EDUCATIEVE
ONTWERPEND ONDERZOEK + Les 5
Lessen vanuit curriculum ontwikkeling
Het gebied van het curriculum heeft ons begrip sterk gevormd over onderwijskundig ontwerp
onderzoek. Het veld van curriculum bied bruikbare lenzen voor het kijken naar lesgeven en
leerprocessen en raamwerken voor het begrijpen wat hun beïnvloed.
Curriculum: racewagen uit het Latijn. En een definitie: “een plan voor leren”. Curriculum houdt zich
bezig met het plannen en begeleiden van leren in een educatieve context.
20
Drie categorieën voor het classificeren van curriculum theorieën:



Prescriptieve theorieën (Tyler): creëren modellen of raamwerken die schoolpraktijken helpen
te verbeteren.
Beschrijvende theorieën (Walker): identificeren hoe curriculum ontwikkeling plaatsvind in
educatieve settings.
Kritisch verklarende theorieën (Eisner): beschrijven voornamelijk tekortkomingen en leveren
soms commentaar op de beste praktijken in de ontwikkeling van curricula.
Drie curriculum planningsmodellen



Tyler’s rationaal-lineaire benadering. 4 basis bezorgdheden:
o Definiëren van gepaste leerobjectieven.
o Vaststellen van bruikbare leerervaringen.
o Organiseren van leerervaringen
o Evalueren en herzien van het curriculum
Walker’s deliberatieve benadering is een formaliseren en uitbreiding van wat mensen
natuurlijk doen in het ontwikkelen van curricula. Hij wil de processen transparant maken en
voornamelijk door communicatie
Eisner’s benadrukt de verschillende, subjectieve, geconstrueerde manieren waarop mensen
betekenis geven aan leerprocessen.
lessen uit bestaand ontwerp onderzoek modellen
Verschillende types van onderwijskundig ontwerp onderzoek modellen

Visuele modellen: lijken vooral nuttig voor het inlijsten van ideeën over hoe de totale
onderneming eruit ziet.
21

Frameworks lijken daarentegen goed inzicht te bieden in specifieke elementen van fasen van
onderwijsontwerp onderzoek.
Modellen met lagere niveaus van specificatie bieden minder gedetailleerde aanwijzingen, maar door
meer open te zijn van nature, lenen ze zich gemakkelijker voor maatwerk dan de uitgewerkte
modellen.
Het onderwijskundig design onderzoeksproces


Het proces is zowel iteratieve als flexibel.
Bevat 3 grote fasen:
o De initiale oriëntaties: heeft betrekking op het onderzoeken en analyseren van
bestaande situatie in termen van de zowel de huidige kennis en de huidige praktijk.
o De ontwikkelingsfase: heeft betrekking op het bedenken en uitwerken van een
prototype als oplossing.
o Evaluatie of empirisch testen.
Duale focus op theorie en praktijk
De dualiteit wordt in sommige modellen gerepresenteerd door parallel onderzoek en design processen
en in andere modellen door een geïntegreerd proces.
Generiek model voor design onderzoek - McKenney & Reeves, 2012
Vanuit verschillende literatuur heeft men een eigen generiek model opgesteld. De volgende
elementen dienden zeker aan bod te komen:



Drie hoofdfasen in een flexibele, iteratieve structuur.
Een duale focus op theorie en praktijk; integrale benadering van onderzoek-ontwikkeling.
Gebruikers-gecentreerd: implementatie vanaf de start (neemt toe, cfr. trapezium)
Een generiek model: je probeert net iets verder te gaan, je wil kennis generen en deze transporteren
naar andere settingen.
22
Drie hoofd fasen in een flexibel, iteratief proces
Het is een iteratief proces omdat de resultaten van sommige elementen lopen over in anderen/
worden meegenomen. Het is flexibel omdat hoewel er een algemene richting is aangegeven er toch
verschillende wegen zijn die genomen kunnen worden (de elementen kunnen niet los gezien worden
van elkaar – dubbele pijlen).
Regulatieve cyclus: drie micro-cyclussen kunnen worden geïdentificeerd. Elke keer dat een van de drie
belangrijkste fasen wordt uitgevoerd, vindt een micro-cyclus plaats. Dit komt omdat elke hoofdfase
zijn eigen cyclus van actie vormt, met een eigen logische keten van redeneren. Terwijl een macrocyclus kan bestaan uit drie micro-cycli, zullen de meeste educatieve design research macro-cycli tal
van meso-cycli over lange periodes van tijd omvatten.
1. Analyse en exploratie
 De analyse en verkenning fase vormt één
(empirisch) micro-cyclus, in termen van de
regulatieve cyclus beschreven door van Strien.
 Overleg met de doelgroep over de specifieke aard
van het probleem
 Identificatie van het probleem, bv. via
literatuuranalyse om het probleem theoretisch
helder te krijgen.
 Exploratie van oplossingsstrategieën die door anderen zijn gehanteerd.
 Resultaten van de exploratie gebeurt ook in overleg met doelgroep.
2. Ontwerp en ontwikkeling
 Ontwerpen: voorstellen van mogelijke (voorlopige) oplossing voor het probleem.
 Rationele, doelgerichte inschatting van de aanwezige kennis, rekening houdend met de
interne en externe consistentie.
o Interne consistentie: het ontwerp is geschikt om het doel te bereiken.
o Externe consistentie: de doelgroep vindt het een goed ontwerp.
 Andere aandachtspunten:
23

o het ontwerp is voldoende origineel, creatief.
o het ontwerp is uitvoerbaar binnen de gegeven condities.
Ontwikkelen: materialiseren van het ontwerp.
3. Evaluatie en reflectie
 Nagaan wat de opbrengsten zijn van de interventie (cfr. is het probleem opgelost?, is het
gedrag veranderd?, zijn de doelen bereikt?, is de doelgroep tevreden?);
 Reflectie op het ontwerpproces (heldere probleemstelling, juiste technieken,
ontwerpprincipes, …)
4. Implementatie en verspreiding
 Vanaf de start
 Betrokkenheid van alle mogelijke actoren.
 Ontwerp bekijken vanuit 4 ontwerp-rationaliteiten (instrumentele, artistieke,
communicatieve en pragmatische rationaliteit).
 Andere aandachtspunten:
o Interne consistentie: bereiken wat jou wou bereiken?
o Externe consistentie: doelgroep moet tevreden zijn met de resultaten.
o Origineel
o Uitvoerbaar.
Wat is het theoretische en het praktische belang van de drie kernactiviteiten (AE -OOER) ? (examenvraag)
Analyse en exploratie: vanuit het praktische perspectief, genereert deze fase een duidelijk inzicht in de
problematiek en de oorsprong ervan, alsmede de specificatie van doelstellingen op lange termijn.
Vanuit het theoretisch perspectief, levert deze fase een beschrijvend en analytisch inzicht van de
gegeven klasse van problemen, zoals blijkt in dit geval binnen een bepaalde context.
Ontwerp en ontwikkeling: de resultaten van deze fase vanuit een praktisch oogpunt zijn evident: de
ingreep wordt bedacht en gemonteerd. Vanuit een theoretisch perspectief, worden de kaders die ten
grondslag liggen aan het ontwerp en de rechtvaardiging van ontwerpbeslissingen gearticuleerd. De
interventie op zichzelf draagt direct bij tot de praktijk (door het probleem te willen aanpakken) en
indirect tot het theoretisch begrip (als een voorbeeld van hoe specifiek, gearticuleerd design
raamwerken kunnen worden geconcretiseerd).
Evaluatie en reflectie: vanuit een praktisch oogpunt, leiden de activiteiten in deze fase tot ideeën voor
herontwerp en of conclusies over een bepaalde interventie. Vanuit een theoretisch oogpunt, draagt
de kennis die door de gezamenlijke activiteiten in deze fase bij tot een ruimer theoretisch begrip,
betreffende hetzij het type interventie die bestudeerd werd of het fenomenen dat direct gerelateerd
is aan de interventie.
24
DEEL 2: KERNPROCESSEN
LES 5: ANALYSE EN EXPLORATIE
Deze fase richt zich op het begrijpen van het volgende:
Probleem
context
randvoorwaar
den
kennisgebaseerd
• Bestaande versus wenselijke situatie
• Oorzaken
• Onmiddellijke setting en het omliggende systeem
• Noden en wensen van de stakholder
• Binnen de probleemstelling
• Buiten de probleemstelling
• Bestaande literatuur
• Praktische kennis
Fase van het onderzoek:
De analyse vanaf het allereerste moment naar de praktijk brengen. Het generiek model verschilt met
het ander model: bij het tweede model is de evaluatie gedurende het hele proces. Ook de uitkomsten
komen minder aan bod, het is een puur procesmodel.
Het belang van analyse
 Analyse faciliteert het design proces:
 Relevanter (risico: ontwerp is ongewenst / ongepast).
 Efficiënter (risico: tijd en geld worden verspild / wielen opnieuw uitgevonden).
25

Effectiever (risico: voldoet niet aan de behoeften / doelstellingen symptoom, geen oorzaken).
Het resultaat van de analyse:




Probleem definitie: descriptief en verklarend.
Lange termijn doel: de wenselijke situatie (of een deel ervan).
Voldoen aan theoretische eisen: milieu-beperkingen, eisen waarin het ontwerp moet passen,
essentiële kenmerken.
Ontwerp inputs: de eerste ideeën over hoe het ontwerp vorm te geven (richtlijnen /
proposities).
Probleem analyse



-
-
Probleem verkenning
o Vraag aan mensen wat er gebeurt en waarom
o Onderscheid symptomen versus oorzaken.
o Om dit specifiek geval te begrijpen: zoek diep
o Begrijp problemen die lijken op dit: zoek breed
Beschrijf het probleem
o Verduidelijking van de kloof tussen de huidige situatie en de gewenste situatie.
Leg het probleem uit.
o Identificeren en leg de oorzaken vast voor het verschil.
Probleem: discrepantie tussen de bestaande en de gewenste situatie
 Beschrijvend: Wat is deze discrepantie, wat zijn de gevolgen?
 Verklarende: Wat zijn de oorzaken voor deze discrepantie?
Behoeften: Welke problemen vereisen de meest urgente aandacht met het oog op ingegaan
op de overkoepelende probleem?
 Behoeften zijn geen oplossingen.
 Behoeften is niet hetzelfde als de wil.
26
Contextanalyse





De dichte setting
De bredere systeem
Stakeholders
o Huidige koers
o Verantwoordelijkheden
o Directe doelgroep (en)
o Indirect beïnvloede groep (en)
Voorwaarden
Voorzieningen
-
Situatie / context
 Voorzieningen
 Tijd
 De autonomie van een organisatie om verandering aan te brengen; belemmeringen &
beloningen.
 Gevolgen van de wijzigingen voor de andere gebieden (in scholen: andere vakken,
examens, leraar ontwikkeling, enz., in bedrijf: link met dagelijkse taken)
-
Belangrijkste doelgroep en andere belanghebbenden
 Attitudes
 Capaciteiten/ vermogen (kennis en vaardigheden)
 Andere kenmerken die van belang kunnen zijn (uniformiteit van de groep; leeftijd (en);
ervaring, enz.)
Knowledge base


Wat is bekend over het probleem?
o Variaties op dit thema?
o Mogelijke verklaringen / oorzaken
o Mogelijke benaderingen voor het oplossen ervan
Bronnen:
o Literatuur
o Experts
-
Mindset/ denkwijze
 Veilige aanname: iemand, ergens, heeft iets gedaan dat relevant is voor dit onderwerp.
 Ga verder, sneller, door het bestuderen en het gebruiken van hoog kwaliteitsvol bestaand
werk.
-
Informatie verzamelen:
 Over het probleem:
o Wat is bekend over het probleem?
27


o Wat is bekend over de oorzaken?
Over mogelijke oplossingen
o Wat is bekend over de bestaande oplossingen?
o Zijn er beschrijvingen van gerelateerde projecten?
o Zijn er theorieën om dit soort werk te begeleiden?
Vanuit verschillende bronnen (elk met sterktes / beperkingen).
o Literatuur, deskundigen, vakmensen, enz.
Randvoorwaarden





Geld
Tijdpad
Mensen beschikbaar
Expertise
Energie, attitudes
-
Een bruikbare lens: SWOT-analyse:
 Sterke punten: Kenmerken/ eigenschappen van de directe doelgroep inzetten om het
probleem te verzachten en / of een gemakkelijkere oplossing, bijvoorbeeld klasleraren
zeer gemotiveerd om te werken aan het probleem.
 Zwakke punten: Kenmerken/ eigenschappen van de directe doelgroep die bijdragen tot
het probleem en / of een oplossing, bijvoorbeeld gebrek aan ondersteunende
deskundigheid wat zorgt voor een belemmering om het probleem verder te helpen
begeleiden.
 Kansen: Externe omstandigheden die het inperken van het probleem en / of een oplossing
probeert te vergemakkelijken, bijvoorbeeld centraal beheer acht het probleem waardig
van het aanpakken ervan.
 Bedreigingen: Externe omstandigheden die bijdragen aan het probleem en / of een
oplossing kan belemmeren, bijvoorbeeld begrotingen moeten worden gesneden in het
komende jaar.
Eerste ontwerp ingangen / richtlijnen / stellingen


Gebaseerd op alle bronnen
o Literatuurstudie
o Veld onderzoek
o Bestaande (tegen-) voorbeelden (ervaringen, oplossingen!)
Resulteert in gevolgen voor het ontwerp.
o Zijn voorlopige voor nu - kunnen worden uitgewerkt en verfijnd tijdens het ontwerpen na
het testen.
o betrekking op twee gebieden:
 Procedurele: Proces voor het ontwerpen en / of de uitvoering van.
 Inhoudelijke: De verkregen oplossing (product, proces, programma,etc).
Wat moeten we streven naar (belangrijkste resultaten)?
Deze fase moet het volgende opleveren:
28




Probleemstelling (beschrijvende en verklarende); consensus
Lange
termijn
doel
(algemene
doelstelling); consensus
Ontwerp eisen (kan ook evolueren in de
tijd);
Eerste ontwerp proposities / richtlijnen (uit
te werken in de volgende fase)
Wat doen we eigenlijk?



Niemand stelt een weg vast.
Verscheidene werkwijzen/ routes zijn
algemeen bruikbaar.
Opeenvolging is afhankelijk van vele
factoren.
Welke perspectieven en vaardigheden zijn nuttig?



Onderzoek vaardigheden:
o Formuleer goede probleemstelling (en)
o Verzamel gegevens om de vraag te beantwoorden (en)
o Analyseer de gegevens om een conclusies te trekken.
Gebaseerd op onderzoek repertoire en inzichten, bijvoorbeeld
o Document analyse: Werkt goed met vooraf opgemaakte checklist.
o Vragenlijst: Gesloten vragen, schalen, open vragen.
o Docent logboek formaat: Weinig, makkelijk om vragen te beantwoorden.
o Interview regeling: Meestal gebruikt om inzicht te verdiepen.
o Observatie schema: Een doorlopend overzicht of checklist stijl
o Literatuurbespreking: Relatieve waarden van empirische, theoretische of positie stukken.
Flexibel denken: evenwicht tussen de creatieve en de analytische benaderingen
o De analytische geest kan "juiste" antwoorden spotten, maar het vraagt een zeer creatieve
geest om de juiste vragen stellen: vanuit de praktijk naar situaties kijken vanuit
verschillende invalshoeken en raamwerkvragen dienovereenkomstig.
o Een onderscheid tussen de oorzaken van een probleem en de symptomen ervan.
o Ontwikkeling van de mentale gewoonte om je focus te kunnen veranderen op een
probleem: van uit een close-up (vergroot) perspectief naar een vogelperspectief
(helikopter).
o Vergelijking met de rol van een detective (analyse) en van een uitvinder (creatief).
Analyse
De detective
Leest voor begrip
Wordt een probleem
toegewezen
Bestudeerd wat het is
Vraagt
wat
blematisch is
Taken
Literatuur overzicht
Probleem definitie
Context analyse
pro- Noden vastleggen
De uitvinder
Leest voor inspiratie
Ontdekt
een
opportuniteit
Vragen waarom dit zo
is
Vraagt wat wenselijk is
29
Exploratie



Specificeert pro’s en Site visits, conferenties Zoekt naar nieuwe
contra’s
en meetings
paradigma’s
Vraagt feedback
Netwerken
met Vraagt om ideeën
mensen
Teamwork
o Leiderschap: Transformatief? Transsectioneel?
o Rollen: duidelijk / opkomende? Statische / dynamische?
o Meerdere perspectieven: disciplinaire? geslacht? attitudes? leeftijd?
o Gedeelde gevoel van doel: doelen? werkethiek?
Communicatie - alle vormen:
o Lezen, schrijven.
o Luisteren, spreken.
o Enkele kernpunten.
o Gedeelde taal (volkstaal).
o Discussie en schrijven voor het ontwikkelen van ideeën.
o Respect en oprechte interesse over de leden.
Organisatie
o Het werk in beeld gebracht: kunnen we realistisch dit doen?
 Tijdlijnen
 Participatie
 Bronnen (financiële, personele, materiële)
o Het bijhouden van dit alles: werken de dingen volgens plan?
 Beheer van mens en werk.
 Documenten, vergaderingen, enz.
o Evolutionaire planning: Hoe kunnen we ‘rollen met de stoten'?
 Continue bewaking.
 Misschien veranderen natuurlijk, maar niet bestemming.
HOOFDSTUK 4: ANALYSE EN EXPLORATIE
De basis leggen voor analyse en verkenning
Het begint met een basis assumptie dat de bestaande praktijken inadequaat zijn of ze kunnen op zijn
minst verbeterd worden, zodat nieuwe praktijken noodzakelijk zijn.
Maar omdat nieuwe inzichten vaak leiden tot nieuwe vragen, mogen we terug keren naar deze fase,
in onze zoektocht naar nieuw of dieper begrip.
Legitieme problemen versus oplossingen op zoek naar problemen
Probleem = om de discrepantie te beschrijven tussen de huidige en de wenselijke situatie. En oplossing
= om de educatieve interventie (programma, product, proces of beleid) te beschrijven dat gecreëerd
is als een antwoord op een probleem.
30
Vanaf het begin ontwikkelen we zowel een theoretisch perspectief als een praktisch perspectief om
hetzelfde probleem te bekijken. De verleiding om te starten met een mogelijke oplossing kan groot
zijn, maar leidt je niet verleiden!
Problemen zijn geverifieerd in de literatuur en praktijk.
Het punt hier is niet wie aanbiedt om het probleem te onderzoeken, maar dat de directe of indirecte
waarde van het onderzoek serieus wordt overwogen. Tijdens het initieel proces van analyse en
verkenning, benadrukken we de noodzaak om respectvol en kritisch om te gaan met beoefenaars op
zoek naar problemen die: (a) zij zien en waar zij genoeg om geven om het probleem te willen oplossen,
en (b) die ook in de onderzoeker (s) hun vakgebied valt.
Analyse
Vermengen van een reductionistisch perspectief en een systeem perspectief
Reductionistische perspectief: zoekt begrip over een probleem, zijn directe en indirecte oorzaken en
analyseert elk component. Begrip wordt gezocht door de probleemsituatie te ontbinden in zijn
verschillende onderdelen en onderzoekt gebreken in de componenten en/ of in hun interactie. Het
helpt ons te verzekeren dat we oplossingen zullen ontwikkelen en niet enkel symptomen te
behandelen.
Holistische benadering of systeem perspectief: systemen zijn opgesteld uit dynamische en complexe
gehelen van elementen die, door middel van interactie, functioneren als een geheel. Systemen helpen
ons veranderde elementen en diegene die onveranderbaar lijken te herkennen (helpt ons bij het
verkennen van het rechtsgebied van verandering: mag je iets veranderen of is het bij wet vastgelegd?).
Nood aan een combinatie van de twee!
Drie hoofdactiviteiten



De initiële oriëntatie: beginnen met het verduidelijken van het project in termen van
wederzijds voordeel voor de betrokken partijen.
Literatuuronderzoek: om theoretische input te verzamelen dat zal helpen bij het begrijpen van
het probleem, de context en relevante onderwerpen.
Veld gebaseerd onderzoek: data wordt verzameld om de setting, zijn actoren, mechanismen
en andere relevante factoren te schetsen.
Deze activiteiten worden frequent parallel en soms zelf tegelijk ontwikkeld, in interactie met elkaar.
De analyse wordt afgesloten met het synthetiseren van de bevindingen van alle drie de taken om dan
een verfijnd en compleet probleem te kunnen schrijven.
Initiële oriëntatie
De analyse begint met het schrijven van een voorstel van een probleem statement. Initiële oriëntatie
is voornamelijk informeel, en wordt uitgevoerd samen met praktijkbeoefenaars of professionele die
het probleem ervaren. De initiële oriëntatie kan plaatsvinden op verschillende manieren, bijvoorbeeld
door middel van participatie in meetings over het probleem en via gesprekken met verschillende
31
stakeholders. De vraag wordt gesteld “Wat willen we weten?”. Deze vraag kan opgesplitst worden in
drie deel vragen:
-
-
-
Wat willen we weten over het probleem?
 Wat is de huidige situatie, wat is de wenselijke situatie en wat is eer al geweten of
verondersteld over de oorzaken van deze discrepantie.
Wat willen we weten over de context?
 Stakeholders? De doelgroep? De fysische context? De organisatorische/ beleid context?
De educatieve context? Levensvatbaarheid?
Wat willen we weten over de noden en de wensen?
 Gedurende de initiële oriëntatie is de taak om te bepalen wie zijn noden en wensen dienen
onderzocht te worden en dient men ideeën over hoe men het probleem kan benaderen te
bediscussiëren.
Literatuurstudie
Twee hoofdoelen: het biedt ideeën die kunnen helpen bij het vormen van data verzameling en het
kan worden gebruikt om de kaders voor data-analyse te identificeren.
Veld gebaseerd onderzoek
Veld gebaseerd onderzoek wordt uitgevoerd in de richting van drie belangrijke doelstellingen namelijk,
probleem definiëring, context analyse en de beoordeling van de noden. Het proces volgt een
empirische cyclus.
Verfijnen van vragen en het selecteren van strategieën om deze te beantwoorden.
Nadat de analysevragen verfijnd zijn, dient men aandacht te besteden aan het bepalen van de
settingen en actoren die in staat zullen zijn om de noodzakelijke informatie te voorzien om het
probleem, de context en de noden van de stakeholders te begrijpen.
Vier Strategieën worden er weergegeven:
1. Beleid synthese (formeel curriculum): helpt de bestaande, formele mechanisme die het leren
en lesgeven sturen in een bepaalde context te begrijpen. Dit door het lezen, het bediscussiëren
en synthetiseren van beleidsdocumenten.
2. Veld portret (waargenomen/ ervaren curriculum): probeert een duidelijk begrip te hebben
over wat er actueel gebeurt in de probleemcontext.
3. Een perceptie poll (het operationele curriculum): verzamelt informatie over de stakeholders
hun perceptie over het probleem en hun eigen context, als hun overtuigingen, attitudes,
gevoelens, noden en wensen.
4. SWOT analyse: onderzoekt de sterktes, zwaktes, opportuniteiten en bedreigingen.
Het bepalen van de methode
In deze fase gaat men op zoek naar de gepaste methode voor het bekomen van de nodige informatie.
De banden tussen de affordanties van bepaalde methoden en de vragen die worden gesteld moeten
determinant zijn bij methode selectie. Men dient ook te zorgen dat verschillende participatie groepen
gehoord worden.
32
Mogelijke methoden zijn: interviews, focus groepen, observaties, vragenlijsten, testen, logboeken en
documenten analyse.
Planning
Het onderzoeksplan dient te tonen hoe strategieën en methoden actueel zullen worden gebruikt. Het
moet tonen dat het voorzichtig, kritisch maar toch realistisch aandacht heeft bestaat aan de volgende
overwegingen: tijd, geld, en beleid.
Creëren van instrumenten
Boeiende deelnemers
Populaties representeren vaak mensen van de doelgroep, stakeholders en/ of experten.
Verzamelen van data
Data analyse
Twee belangrijke zorgen zijn representativiteit en betrouwbaarheid van de gegevens.
Rapporteren
-
-
Project rapporten: voornamelijk vanuit het praktische perspectief beschreven. Ze zijn bedoeld
voor een intern publiek en focussen voornamelijk op het veld gebaseerd onderzoek en in
mindere mate op de literatuur.
Journal artikels: worden geschreven voor een breder wetenschappelijke gemeenschap vanuit
een meer theoretisch perspectief.
Exploratie/ verkenning
Doelstellingen van exploratie
De term “exploratie wordt gebruikt om de aard van dit werk te duiden, hetgeen inhoud nieuwe
manieren vinden om te kijken naar problemen en hun oplossingen, evenals het zoeken naar “de
uitgevonden wielen" die anderen hebben ontwikkeld om het probleem aan te pakken, en het
ontdekken van hoe ze dit deden.
Terugvallen op ideeën van anderen kan ten eerste een mogelijkheid zijn om te bouwen op de
schouders van anderen. Andere hun ideeën meenemen en er mee aan de slag gaan. Ten tweede kan
er een rijker begrip ontstaan over het probleem. Als derde zorgt dit proces onvermijdelijk voor
motivatie en inspiratie. Als laatste zorgt het bouwen aan een netwerk met gelijk denkende designers
en onderzoekers voor een goede verder ontwikkelingswerk.
Strategieën voor het uitvoeren van explora tie
Veel van de exploratie in design onderzoek is informeel en over het algemeen een voortdurend proces
die op de achtergrond plaatst vind. Het is echter niet omdat het informeel is, dat er niets gepland is!
Er bestaan drie veel voorkomende activiteiten van exploratie: (1) site visits (vb. op scholen,
programma’s, trainingen, centra), (2) professionele meetings (professionele en praktijk conferenties)
en (3) netwerken.
33
Producten resulterend uit deze fase
Probleem definitie
Gebaseerd op de bevinden uit het velg gebaseerd onderzoek, dient een verfijnd, complete
probleemstelling geformuleerd te worden die zowel beschrijvend als verklarend is.
Lange termijn doelstellingen
Lange termijn doelstellingen specificeren het algemene doel van de interventie. Vaak zullen meerder
doelen afgewogen en geprioriteerd dienen te worden. Het uiteindelijke resultaat zal rationeel gekozen
dienen te worden en moet duidelijk, realistisch en meetbaar zijn.
Gedeeltelijke ontwerpeisen
Verwijst naar criteria die een ontwerptaak omkaderen. Ontwerpeisen transformeren de informatie
verkregen in de analyse fase naar operationele criteria waar rekening dient mee gehouden te worden.
De ontwerpeisen vallen vaak onder te verdelen in de categorieën van vrijheid, kansen en beperkingen.
Eerste ontwerp proposities
Verwijzen naar de kern ideeën die ten grondslag liggen, en worden gebruikt als input voor het ontwerp.
We spreken van initiële ontwerpproposities omdat gedurende het ontwerpen men nog terugvalt op
de literatuurstudie of bijkomstige literatuur en daardoor het ontwerp nog wordt herzien.
LES 8: DESIGN EN CONSTRUCTIE
Schoolgebouwen: spiegels van maatschappelijke tendensen?
Geschiedenis van het schoolgebouw
-
-
De vraag naar schoolgebouwen.
Onderzoek naar het bouwen van scholen (midden 19e eeuw) > “type”-scholen > systematische
scholenbouw.
19e eeuw: school als hygiënische omgeving (strijd tegen epidemieën): verwarming, verluchting
en verlichting.
Institutionele en kerkelijke vormen: sombere en degelijke uitstraling.
Gelijkschakeling en gepastheid
 De ‘gepaste ideaalarchitectuur van de school in het schooltraktaat is een afwezige en dus
een ontbrekende architectuur (Châtel et al., 2006) “De wezenloze eenblokscholen (alles
onder één dak, op één koer, naar één sanitairgroep, en ‘s avonds door één poort weer naar
buiten) hebben al lang, als pedagogisch zinloos en architectuur armzalig afgedaan, zelfs al
zijn ze uitstekend uitgerust en met een bevallige gevelschort fris aangekleed: zij sloren de
kinderziel onder hun anonieme massastolp”.
Het raam is om te verlichten en te verluchten zonder dat dit tot uitzicht leidt.
34
-
Door het klasraam kan worden weggedroomd, valt een moment aan de concentratie te
ontsnappen. “Maar voor het dagverblijf, de basisklas, kunnen wij het om veelzijdig menselijk
redenen niet stellen zonder dat noodzakelijk kwaad, dat venster heet”.
Architecturale ontwikkelingen (1)
-
-
-
Na WO2:
 Ontwikkeling van het kind.
 Initiatie met de buitenwereld / natuur (schooltuin). “Men kan zich afvragen of met het
openbreken van de schoolmuur of het inbedden van de school in het groen de essentie
van de school, met name controle of beheersing is aangetast?”.
Vier trends (Dudek, 2007):
 Nieuwe technologieën
 Geïntegreerde “break-out” ruimtes: je kan flexibel omgaan met ruimtes, beschikken over
meerder ruimtes.
 Gespecialiseerde leeromgevingen: TO lokaal
 Multifunctionele ruimtes
Invulling van een schoolbouwproject (Lathouwers &Van Heddegem, 2008)
 Ruimtelijke context
o Inpassing school in de omgeving
 Onderwijskundige context
o Pedagogisch project
 Organisatorische context
o Bv. Dagindeling, graadklassen, aantal leerlingen.
Nieuwe eisen in de huidige maatschappelijke/ onderwijskundige context [Walden,
2009]
-
Scholen moeten plaatsen zijn voor leren en leven.
Scholen leiden tot een zintuiglijke ervaring.
Scholen zijn ruimtes voor actiegerichte activiteiten.
Scholen bieden individuele variatie en teamprocessen.
Scholen faciliteren sociaal leren.
Scholen zijn plaatsen voor ontmoeting.
Scholen bevatten zowel de persoonlijke levenssfeer als het openbare leven.
35
Idee van brede school: de school maakt deel uit van
de gemeenschap. De school werkt nauw samen
met de bakker enzovoort.
Betrokkenen bij het ontwerpproces?
De basis leggen voor het ontwerp en de bouw
-
-
Algemene competenties
 Teamwork, communicatie, creativiteit.
 4
rationaliteiten:
Technischinstrumenteel,
Communicatief,
Pragmatisch, Artistiek.
Het genereren van ideeën, aandacht, controle
Synthese, scamper (combineren, aanpassen, wijzigen, te maken aan andere gebruikers,
eliminatie, reverse), Slip schrijven, Picture nemen, delta methode, de bono hoeden ...
HOOFDSTUK 5: DESIGN EN CONSTRUCTIE
Belangrijke activiteiten en resultaten
De processen van ontwerpen en constructie
zijn systematisch en doelbewust, maar ook
een inventieve creativiteit, toepassing van
nieuwe inzichten en openheid naar
serendipiteit staan centraal.
Analytische en creatieve perspectieven
We vinden de combinatie van de woorden
imagination (verbeelding) en engineering
(techniek) nuttig om de behoefte aan zowel
creatieve en analytische gezichtspunten te
benadrukken.
Design
Constructie
De detective
Weegt de kwaliteit van
de ideeën af
Zoekt naar manieren
om ideeën praktischer
te maken
Behouden van een
focus
Gestuurd door de data
Taken
De uitvinder
Verkennen
van Verwelkomt rare en
oplossingen
wilde ideeën
In kaart brengen van Duwt
aan
vaak
oplossingen
geaccepteerde
grenzen
Bouwen
van Denkers
met
oplossingen
mogelijkheden
Herzien
van Gestuurd door intuïtie
oplossingen
en inspiratie
36
De basis leggen voor design en constructie
Over het proces
De grote meerderheid van nieuwe ideeën die echt worden meegenomen zijn producten van
collaboratief denken over een bepaalde periode van tijd. Het is belangrijk om te bouwen aan
ontwerponderzoek trajecten, namelijk aan de tijd en de mechanismen waarmee nieuwe inzichten te
genereren, (her) aangesloten en vervolgens geïntegreerd in het ontwerp. Het documenteren van de
evolutie van ideeën, zodat anderen kunnen begrijpen het proces tot stand is gekomen en is een
controle voor de onderneming van onderwijsontwerp onderzoek.
Ontwerpeisen specificeren criteria waaraan de interventie tegemoet moet komen en/ of condities
onder welke voorwaarden het moet functioneren. Ontwerpeisen zijn sterk verbonden met de lange
termijn doelen. Ontwerp propositie daarentegen voorzien richtlijnen over hoe de lange termijn doelen
te bereiken.
Origine
Geïnformeerd moet zijn..
Ontwerpeisen
Primair bepaald door de
context, secundair bepaalt
door de theorie en de expertise
Analyse en exploratie
Ontwerpproposities
Primair bepaald door de theorie
en expertise, secundair bepaald
door de context
Literatuurstudie en kennis
vervaardigen (initieel), en
empirisch testen (later)
Algemene competenties voor design en constructie
We dienen open te staan voor verandering! We moeten open staan voor nieuwe oplossingen te
onderzoeken die misschien de status quo zal aantasten. Vele factoren beïnvloeden hoe verandering
ontvangen wordt. Drie factoren die vernoemingswaardig zijn:



Teamwerk. Effectieve teams bezitten een aantal karakteristieken:
o Groep cohesie
o Gedeelde doel oriëntatie en visie.
o De verschillende leden zijn bewust van, begrijpen en accepteren hun verschillende
rollen binnen de groep.
Communicatie: extreem belangrijk om te weten hoe je moet luisteren en productief te
interageren.
Creativiteit.
Design
Verkenning van oplossingen: wat zullen we ontwerpen?
Generen van ideeën.
De meest voorkomende benadering voor het generen van ideeën is brainstorming.
Overwegen van ideeën.
37
Kritisch denken is essentieel! Er bestaan verschillende manieren om poteniele oplossingen te
vergelijken. Vier technieken die vaak handig zijn om kritisch denken te stimuleren zijn.




De Bono’s Hats
Courtroom challenge: 2 teams die elk de rechter van hun idee proberen te overtuigen.
Sterkte/ zwakte matrix.
Gewogen ranking
Checken van idee
Vergelijken van nieuwe ideeën met de initiële ontwerpproporties en met de ontwerpeisen.
Om het vergelijkingsproces te vergemakkelijken, kan het handig zijn om in kaart te brengen hoe een
bepaalde interventie bedoeld is om te werken, door de onderliggende assumpties te verduidelijken.
Aan de hand van bijvoorbeeld een Logic Model. Dit model beschrijft input, proces, output en resultaten
van de interventie.
In kaart brengen van oplossingen: wanneer fundamenteel begrip is toegepast.
Verfijnen van het ontwerpeisen en ontwerp proposities
Ontwerpeisen geven richtlijnen over wat er moet worden gedaan in een specifieke setting. Waar
design proposities informeert over hoe het gedaan kan worden en waarom. In deze fase zouden
(indien nodig) de ontwerpeisen en ontwerpproposities aangepast dienen te worden. Hoewel
ontwerpeisen relatief stabiel zouden moeten zijn.
Ontwerpeisen: vrijheid,
functionaliteitseisen.
opportuniteiten
en
beperkingen.
Nu
een
vierde
bij
namelijk
Designproposities moeten worden geëlaboreerd en verfijnd, dit door middel van een literatuurstudie.
Nu dient echter de focus te liggen op het informeren van het design over de oplossing.
Skelet ontwerp
Het is belangrijk omdat het ontwerpers helpt bij het identificeren van kenmerken van het kernontwerp
en onderscheid deze van de ondersteunende kenmerken.
Het skelet, samen met de ontwerpeisen en proposities, kan helpen bij het afwegen van de kosten en
baten van de voorgestelde toevoegingen.
In het algemeen aandacht voor: materialen/ middelen, activiteiten/ processen en participatie/
implementatie.
Gedetailleerde ontwerp specificaties
Inhoudelijke specificaties: in detail beschrijven hoe het eind product er uit zal zijn, waardoor de lezer
met enkel een beschrijving een vrij compleet beeld kan krijgen.
Proces specificaties: de stappen die men onderneemt, beschrijven de inhoud, de leerondersteuningen
en de interfacedesign.
38
Constructie
Bouwen van initiële oplossingen
Prototypes in onderwijskundig ontwerp onderzoek
Prototype = om verschillende ontwerpversies van de geconstrueerde oplossing te beschrijving. Het is
virtueel onmogelijk om elke klein detail te voorspellen, daarom dienen een aantal dingen gedurende
het proces van constructie beslist te worden. <-> Ontwerpeisen, ontwerpproposities, skelet ontwerp
en gedetailleerde specificaties kunnen op voorhand bepaald worden.
Prototypes kunnen direct worden gemaakt voor sommige componenten en indirect voor anderen:




Product component (direct)
Beleid component (direct)
Proces component (indirect)
Programma component (indirect)
Vormen van prototypes
Onderdelen
uitgewerkt/
geëlaboreerd
Functionaliteit
Uitvoering
Initieel
Partieel
Eén
of
meerde Verschillende
componenten
componenten
Mock-up (maquette)
Throw-away
Compleet
Alle componenten
Deels in werking
Volledig in werking
Mix van throw-away Evolutionaire
en
evolutionaire elementen
elementen
Hoe prototype processen beheren?
Verschillende tools om het prototyping proces te orkestreren:




Kritisch pad
Gantt chart
Mijlpaal kaart
RASCI matrix
Prototyping in teams
De meeste van de succesvolle design onderzoeksprojecten hebben verschillende expertise in hun
multidisciplinair team. Maar soms is het wenselijk om nog andere experten van buitenaf te betrekken.
Herzien van oplossingen
Verschillende soorten van evaluatie en reflectie bevindingen
39
Evaluatie op basis van een
vragenlijst, observatie enzovoort.
Dit kan context factoren, voorkeur
van deelnemers, genuanceerd
inzicht, enzovoort in kaar brengen.
Overwegen van herzieningen
LES 6: EVALUATIE EN
REFLECTIE
De eerste stap in dit model “values” kom je niet vaak tegen. Het houdt namelijk in dat je je eigen
waarden weergeeft. Dit komt zeer lineair over, maar is niet zo. Waarden moeten namelijk herzien
worden doorheen het proces.
Evaluatie is verschillend van reflectie. Evalueren kan je summatief doen (op het eindproduct) of
formatief (gedurende het gehele proces). Bij evaluatie is er een interventie; doelgericht en met een
intentie. Reflectie daarentegen slaat terug op jezelf, op je eigen handelen.
Verschil tussen analytisch en creatief. Een analytisch model is sterk gebaseerd op empirisch onderzoek,
vanuit de literatuur wordt er afgetoetst. Bij het creatief model staat men veel meer open voor
vernieuwing.
De vier pijlers van een ontwerp (Hoobroeckx & Haak, 2002)
1. Interne consistentie: alle ontwerpstappen zijn op elkaar afgestemd.
2. Externe consistentie: het plan wordt door de betrokkenen als relevant ervaren.
40
3. Creativiteit: het plan vormt het beste alternatief.
4. Realisme: het plan is realiseerbaar binnen de geldende randvoorwaarden.
Evaluatie binnen systematisch en doelgericht ontwerpen


Systematiek: volgens een bepaald patroon, volgens een vooropgestelde ontwerpmethodologie.
Systeembenadering: een verzameling van samenhangende elementen (Banathy, 1978)
o Interdependent (alle teamleden zijn afhankelijk van elkaar).
o Synergetic (de samenhang zorgt voor een meerwaarde dan enkel de afzonderlijke
actoren).
o Dynamic (aanpassen aan de context, situatie).
o Cybernetic (alle vorige elementen in beschouwing nemen).
Een "systeem" is een geïntegreerde set van elementen die met elkaar interageren (Banathy, 1987).




Afhankelijkheid (interdependent): geen element kan worden gescheiden van het systeem,
aangezien alle elementen van elkaar afhankelijk zijn om de doelen van het systeem te
bereiken.
Synergistische: alle elementen kunnen meer bereiken dan de afzonderlijke elementen alleen.
Dus het geheel is groter dan de som der delen.
Dynamic: de elementen in het systeem kunnen worden aangepast in het licht van
veranderingen in de omgeving waarin het systeem werkt.
Cybernetische: de elementen communiceren onder elkaar efficiënt, een essentiële
voorwaarde om een systeem te zijn, is van elkaar afhankelijk, synergetische, en dynamisch zijn.
>> Deze eigenschappen zijn essentieel voor het begrijpen van het instructie ontwerpproces en hoe de
elementen samen werken om systeemdoelen en doelstellingen te bereiken.
Fase en focus
Alfa testing (internal structure)
-
“White box”
1ste fase van prototype testen; los van de context. Bijvoorbeeld kijken of alle techniche dingen
juist zijn.
Systeem vereisten, specificaties, uitvoerbaarheid, …
Voorbeeldvragen
 Hoe goed zijn de kernontwerp voorstellen vervat in het ontwerp?
 Welke veranderingen moeten worden aangebracht in de onderliggende ideeën of het
ontwerp zelf, om de geloofwaardigheid en de aannemelijkheid te verhogen?
Beta testing (use in context)
-
“Black box”
Functionaliteiten, interactie in context, institutionalisatie, …
Voorbeeldvragen
 Hoe relevant en bruikbaar zijn de perspectieven van de beoefenaars en de ervaren de
interventie?
41


Welke bedoelde en onbedoelde processen worden veroorzaakt door de interventie?
Wat maakt uitvoeringen van bepaalde mechanismen veerkrachtiger dan anderen?
Gamma testing (effects)
-
Laatste versie prototype, voor implementatie
Effectiviteit nagaan, impact meten, …
Voorbeeldvragen:
 Hoe effectief is de ingreep om het probleem op te lossen? Onder welke voorwaarden?
 Wat zijn de lange termijn effecten van de interventie?
Verschillende evaluatietypes
 Intended (beoogd)/ implemented (uitgevoerd) / Attained (bereikt) intervention (cf. Goodlad
et al., 1979; van den Akker, 2003).
 Reactie-, leer-, gedrag-, en resultaatniveau (Hoobroeckx & Haak, 2002).
Strategieën voor evaluatie
4 strategieën volgens Nieveen (1997, 1999)




Developer screening
Expert appraisal (experts bevragen)
Pilot (interventie kleinschalig uitvoeren)
Tryout (effectief in de context gaan evalueren)
Verschillende methodes:
documentenanalyse, …
interviews,
focus
groups,
vragenlijsten,
pre-posttest,
logboek,
HOOFDSTUK 6: EVALUATIE EN REFLECTIE
Belangrijkste activiteiten en resultaten
Evaluatie volgt een empirische cyclus van negen stappen:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Vastleggen van de focus.
Lijst van richtvragen.
Selecteren van basis strategieën.
Bepalen van specifieke methoden.
Opstellen en herzien van een
planningsdocument.
Creëren of zoeken naar instrumenten.
Verzamelen van deelnemers.
Analyseren van data.
Rapporteer de studie.
Als resultaat van deze fase is een beter begrip
van de interventie, de geschiktheid van zijn
42
bedoelingen, hoe het eruit ziet wanneer uitgevoerd, en de effecten die het oplevert.
Analytisch en creatief perspectief
De term "evaluatie" verwijst in brede zin naar elke vorm van empirisch testen van interventies die in
kaart zijn gebracht of vervaardigd. de term "reflectie" wordt gebruikt om de retrospectieve
beschouwing van de bevindingen en observaties te beschrijven.
De detective
Bouwt strakke lenzen
De taken
Frames het onderzoek
De uitvinder
Staat open om verrast te
worden
Evaluatie Voert een plan uit
Verzameld data
Grijpt ongeplande
mogelijkheden
Afleiden en introduceren Analyseert de bevindingen Vraagt zich af waarom dit zo
is
Beoordelen wat was
Beschouwt het proces
Vraagt wat als?
Reflectie Vastgestelde betekennis Beschouwt de bevindingen Verbindt de andere ideeën
De basis leggen voor evaluatie en reflectie
Een basisassumptie bij het begin van het ontwerp onderzoek is dat gedisciplineerd en systematisch
onderzoek, in combinatie met creatieve innovatie, manieren zal ontdekken om de beoogde doelen te
bereiken. Design onderzoekers weten naar waar ze willen gaan en geloven dat het onderzoeksproces
hun naar daar zal brengen, ook al weten ze niet altijd hoe hun tocht er uit zal zien.
Evaluatie
1. Vaststellen van een focus
De rol van de interventie
Vastleggen van een focus is als het instellen van een agenda, en profiteert dus van het worden
uitgevoerd door middel van een dialoog met collega-onderzoekers en beoefenaars, terwijl ook de
geïnformeerd worden door de relevante literatuur.
Onderscheidt tussen:


Onderzoek op interventies: het doel is om kennis te generen over een bepaald type van
interventie.
Onderzoek door middel van interventies: het doel is om kennis te generen over iets anders
dan een bepaald type van interventie. Dan bekijken we de ingreep aan de hand van de context
of eventueel de behandeling in de studie.
Fase en focus op evaluatie
Formatieve evaluatie, summatieve evaluatie en ‘semi-summatieve’ evaluatie (om een onderzoeksfase
te beschrijven die tracht een basis te voorzien voor het maken van beslissingen, maar die nog steeds
over veel eigenschappen van formatieve evaluatie beschikt.
43
We onderscheiden 6 focussen die belangrijk zijn voor onderwijskundig ontwerponderzoek evaluatie.
Deze kunnen worden geclusterd in drie zaken: interne structuren van een interventie, hoe het in de
praktijk gebruik wordt en effecten. Deze drie cluster komen sterk overeen met drie fasen van testen
die uit de computerwetenschappen afkomstig zijn.
-
-
-
Alpha testing
 “White box” technieken worden gebruikt om de onderliggende hypothese, vermoedens,
en constructies zoals neergeschreven in de voorlopige ontwerp documenten te testen.
 Alfa studies heeft betrekking op de verzameling van gegevens om deze eerst na te gaan:
o Deugdelijkheid/ grondigheid
o Haalbaarheid
Beta testing
 Het wordt uitgevoerd met werkzame systeemcomponenten binnen een min of meer
functionele systeem, en is gericht op gebruik in de context. Dit is waar de functionaliteit
van een interventie en hoe deze samenwerkt in zijn context in-diepte worden bestudeerd.
o Lokale levensvatbaarheid
o Institutionaliteit.
Gamma testing
 Het neemt plaats bij een bijna afgewerkt, of op zijn minst redelijk stabiele, versie van de
interventie.
 Houdt zich voornamelijk bezig met:
o De effectiviteit
o En de impact.
Interventie vormen: beoogd, uitgevoerd en bereikt
De beoogde vorm van de interventie verwijst naar wat het stelt te doen. De uitgevoerde vorm verwijst
naar dat wat effectief is gebruikt in de praktijk.
Koppelen van vormen aan de fase en de focus van de evaluatie: uitgangspunten
Alpha testen in de eerste plaats bedoeld voor initiële bedoelingen, bij beta-testen gaat het vooral om
de uitvoering en gamma-testen heeft in de eerste plaats betrekking op de verwezelijking.
2. Lijst van richtvragen
Vragen gedurende alpha testen
Gaat over vragen naar de intentie van de interventie. Het kan ook nuttig zijn om te vragen naar de
afstemming van de intenties van het ontwerp met: wensen en behoeften van stakeholders,
mogelijkheden en beperkingen, of andere randvoorwaarden.
Vragen gedurende beta testen
Vragen over de geïmplementeerde interventie vooral richten of het bedoelde processen voortbrengt
in de bedoelde situatie en hoe duurzaam ze zijn en hoe dit dan gebeurd.  Hoge of lage tolerantie
Vragen gedurende gamma testen
44
Vragen over de bereikte interventie gids, onderzoek naar effectiviteit en impact
3. Selecteren van basis strategieën
Verschillende manieren om aan formatieve evaluatie te doen. Deze strategieën worden vaak in
combinatie met elkaar gebruikt.
Developer
screening
Alpha
Beta
Gamma
Expert
appraisal
Pilot
Tryout
Grondigheid
Haalbaarheid
Lokale
vatbaarheid
Institutionaliteit
Effectiviteit
Impact
Developer screening
De developer screening is een geformaliseerd proces van het kritisch beoordelen van het ontwerp
werk. In developer screening, worden initiële ontwerpideeën geëvalueerd en deze overwegingen
worden gedocumenteerd en geanalyseerd. Dit kan zowel gebeuren door een onderzoeker(s) die
deelneemt aan het ontwerpproces of door iemand van buitenaf. Deze strategie zorgt voor kritische
reflectie, kan impliciete kennis helpen uitlokken en kan ervoor zorgen dat het duidelijk is dat er
expertise van buitenaf nodig is.
Expert appraisal
Externe expertise omvat het onderwerpen van het ontwerp van begin af aan tot kritische externe
beoordeling. Het kan verschillende perspectieven bieden om naar verschijnselen te kijken, het kan
ontwerpteams helpen om dingen te zien die zij over het hoofd gezien hadden of verkeerd hadden
begrepen. Als laatste kan het ook gebruikt worden om ideeën voor verbeteringen te verzamelen en
kan het worden gebruikt om de interventie te verifiëren of valideren.
Pilot
Pilot testen verwijst naar het uittesten van de interventie in een setting die zeer dicht bij de reële
context ligt, maar die het niet volledig representeren. Bijvoorbeeld iets uittesten bij een aantal
jongeren uit een klas in plaats van voor de gehele klas. Het kan onderzoekers en practici helpen bij een
idee te krijgen hoe de interventie zal werken in verschillende contexten en welke reële wereld
rationaliteiten er voldaan dienen te worden om een kans op succes te hebben.
Tryout
Tryouts worden gebruikt op na te gaan hoe de interventies werken, wat de deelnemers denken of
voelen over de interventie en de verkregen resultaten na te gaan.
45
5. Bepalen van specifieke methoden.
Methoden
Developer
screening
Expert
appraisal
Pilot
Tryout
Interviews
Focusgroepen
Observaties
Vragenlijsten
(pre/post)
tests
Logboeken
Documenten
analyse
5. Opstellen en herzien van een planningsdocument.
Een planningsdocument voorziet in een overzicht van de activiteiten en tijdslijnen voor de studie. Naar
een planningsdocument kan gekeken worden voor methodologische grondigheid en haalbaarheid.
6. Creëren of zoeken naar instrumenten.
7. Verzamelen van deelnemers.
8 . Analyseren van data.
9. Rapporteer de studie .
Reflectie
De waarde en functies van reflectie
Reflectie in onderwijskundig ontwerp onderzoek verschilt van gewone reflectie. De reflectie in
onderwijskundig ontwerp wordt ondernomen om de geïntegreerde onderzoeks- en
ontwikkelingsagenda te ontwikkelen. Reflectie heeft hier betrekking op actieve en doordachte
overwegingen over wat samenkomt in onderzoek en ontwikkeling met het oog op de productie van
een nieuw (theoretische) begrip.
Bevorderen van reflectie
46
Reflectie kan worden aangedreven door redeneren. Door dit redelijk transparant en rationeel proces,
kunnen connecties tussen bestaande ideeën leiden tot nieuwe ideeën. Er bestaan drie vormen van
redenering: deductie, inductie en abductie.
Organische reflectie
De term "organische reflectie" verwijst naar een soort bedoeld beschouwing. Het neemt plaats tijdens
momenten wanneer er weinig agenda is en het geheugen is relatief vrij om af te dwalen en om eigen
connecties te maken tussen ideeën.
Drie technieken die organische reflectie makkelijker tot stand kunnen laten komen:



Goed getimede pauze, met input.
Zoek naar anders denkende spreekpartners.
Neem deel aan achtergrond projecten.
Gestructureerde reflectie
Reflectie moet focussen op 2 gebieden (Reymen): de ontwerpuitdaging (het verschil tussen de
bestaande en de gewenste situatie) en aspecten van het geïntegreerd onderzoek- en
ontwikkelingsproces. Reflectie wordt gedefinieerd als een proces bestaande uit drie hoofdfasen:
voorbereiding, beeldvorming en conclusie trekken.
Procee’s benadering op reflectie focust op oordeel en hij maakt gebruik van Kant’s “vier momenten”
in oordeel om reflectie vorm te geven, namelijk




Kwantiteit/ hoeveelheid: een willekeurig concept (of beeld, of verhaal) geplaatst buiten de
ervaring. Het creëert een reflectieve ruimte die het leren van ontdekkingen stimuleert. Het
genereert nieuwe en onverwachte uitzichten op ervaring.  Punt reflectie
Kwaliteit: het moment van de kwaliteit gaat over standpunten die nuttig kunnen zijn om
(elementen van) ervaringen en keuzes te schatten.  Lijn reflectie
Relatie: het moment van de relatie brengt dynamische elementen, door de invoering van
standpunten die gerelateerd zijn aan verschillende visies van een professionele en een sociale
context.  Driehoeks reflectie
Modaliteit: reflectie reflecteert op het reflectieproces zelf en over aspecten van de
(professionele) identiteit.  Cirkel reflectie
Strategie
Punt reflectie
Lijn reflectie
Voorbereiding
Identificeer één of
meerdere data punten
vanwaar ongeplande
inzichten
kunnen
afgeleid worden en
stel een vraag.
Beeldvorming
Overweeg/ discussieer
niet de potentiele les
die geleerd moet
worden, maar denk na
over de ervaring. Vraag
niet enkel naar de
waarom vraag, maar
ook naar hoe en wat.
Neem
een Overweeg/ discussieer
geobserveerd moment over de normen in het
in de tijd en kies een licht van het actueel
Conclusie trekken
Gebruik de resultaten
om
nieuwe
hypotheses , vragen
voor onderzoek of
herziende
ontwerp
ideeën te formuleren.
Beslis of normen
verder
onderzocht
dienen te worden of
47
Driehoeks reflectie
Cirkel reflectie
rol. Overweeg normen
die
kunnen
gerelateerd worden
aan elkaar en kies één
of meer normen die
verwacht
worden
belangrijk te zijn.
Selecteer
een
bevinding of voorbeeld
om op te focussen en
noem de verschillende
(groepen van) mensen
op van wie het
perspectief relevant is.
Identificeer
de
methoden die gebruikt
zijn.
moment in de tijd.
Gezien de bedoeld
interventie, hoe nodig
en nuttig is het om te
worden beheerst door
deze normen?
verandering in de
interventie nodig zijn
om
beter
te
reflecteren.
Veronderstel hoe deze
mensen
betekenis
geven
en
deze
verantwoorden met
voorbeelden.
Wat kan er geleerd
worden
van
het
proberen van deze
andere perspectieven?
Beschrijf zaken, vragen Wat kan er anders
of problemen die gedaan worden?
genegeerd zijn of
inefficiënt
zijn
aangepakt
geweest
door deze methoden.
Producten resulterend uit deze fase
De hoofd resultaten uit deze fase zijn antwoorden op de onderzoeksvragen (en nieuwe voor verder
onderzoek) (= theoretisch begrip), implicaties voor geïntegreerd ontwerpproposities en problemen/
aanbevelingen voor herontwerp.
LES 7: IMPLEMENTATIE EN VERSPREIDING
Uiteindelijk doel van onderwijskundig ontwerpen = Planning for actual use. Implementatie: manier
waarop het ontwerp in realiteit wordt gebracht (vgl. met medicijn).
McKenney & Reeves: drie implementatiefasen: “adoption”, “enactment”, “sustained maintenance”



adoptie: beslissing het ontwerp in gebruik te nemen.
ingebruikname: getrouw gebruik of wederzijdse aanpassing (let op voor “lethal mutations”
(vbdn); exogeen (interventie) vs endogeen versus ontwerp (situatie zoals voorheen en na
interventie).
blijvend gebruik, zonder externe ondersteuning (institutionalisatie).
Vier elementen om het verloop van een innovatie te begrijpen (Rogers):
1. De aard van de innovatie: De vernieuwing kan organisatorisch, technologisch ... van aard zijn.
Het idee van ‘nieuwigheid’ bepaalt de reactie van het individu.
2. De communicatie: menselijke interactie, de communicatie tussen personen over dit nieuwe
idee. Het gebruik van specifieke kanalen ((in)formeel overleg, …)
3. Het sociale systeem: individuen betrokken in een collectief probleemoplossend gedrag. De
normen van het sociaal systeem en de status van individuen binnen de sociale structuur van
48
het systeem, beïnvloeden de diffusie van ideeën. Sociale relaties beïnvloeden dus de wijze
waarop diffusie van de vernieuwing plaatsgrijpt en de resultaten ervan
4. De tijd: proces dat verloopt van kennisname tot de uiteindelijke adoptie.
Fase-specifieke vragen bij het generiek model voor EDR (McKenney & Reeves, 2012). Vertrek vanuit
je eigen ontwerpvoorbeeld. Welke specifieke implementatie-/verspreidingsvragen vragen stellen jullie
je, opgesplitst voor de drie hoofdactiviteiten?
HOOFDSTUK 7: IMPLEMENTATIE EN VERSPREIDING
Plannen voor werkelijk gebruik
Planning voor daadwerkelijk gebruik kan: een bescheiden omvang weer geven (bijvoorbeeld een paar
deelnemers, korte duur), zijn slecht gedefinieerd (wat vaak het geval is bij het begin van ontwerp
projecten), of opzettelijk tijdelijk (bijvoorbeeld beperkt tot piloot testen). Maar men is wel in de
veronderstelling dat ontworpen interventies van start kunnen gaan, en het streven naar de
ontwikkeling van zowel de theoretische kennis en praktische oplossingen die daadwerkelijk gebruikt
kunnen worden door anderen.
Planning voor het werkelijke gebruik brengt met zich mee dat men dient te anticiperen op hoe
interventies worden uitgevoerd en hoe zij (potentieel) kunnen verspreid worden buiten de eerste test
sites. Het gaat ook om rekening te houden met factoren die het proces van implementatie en
verspreiding beïnvloeden.
Implementatie
Implementatie: manier waarop het ontwerp in realiteit wordt gebracht (vgl. met medicijn: inslikken,
kauwen, na de maaltijd,…). Drie belangrijke fasen van de uitvoering kunnen worden onderscheiden:
adoptie,
inwerkstelling
(implementatiebenadering),
en
aanhoudende
onderhoud
(organisatiebenadering).
Adaptatie
49
Adaptatie wordt gebruikt om een beslissing om een interventie te gebruiken (al was het maar bij wijze
van proef) te beschrijven. Het proces van adaptatie kan al van start gaan bij analyse en verkenning, als
beoefenaars en onderzoekers collaboratief overwegen welke problemen het waard zijn om op te
lossen en toegewijd zijn om potentiele oplossingen te testen.
Inwerkstelling
Inwerkingtreding wordt gevormd door de interventie, de gebruikers, de context waarin het zich
bevindt, en de wijze waarop deze wordt geïntroduceerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
geplande en ongeplande processen:


Geplande processen worden vaak voorgesteld in termen van trouw. Trouw beschrijft de mate
waarin de interventie wordt vastgesteld met zijn intacte bedoelingen, methoden en
strategieën.
Ongeplande processen omvatten neveneffecten - de onbedoelde bijkomende voordelen en/of
negatieve gevolgen veroorzaakt door een interventie.
Oplettend voor “lethal mutations”: een interventie die zo gekneed wordt naar de eigen voorkeur zodat
er bijna niets meer overblijft van het oorspronkelijk ontwerp.
Aanhoudend onderhoud
Aanhoudende onderhoud verwijst naar de nodige inspanningen die nodig zijn of althans om deze te
proberen te behouden en die dienen verdergezet te worden voor een interventie met weinig tot geen
externe ondersteuning. Dit brengt vaak een zekere mate van institutionalisering mee, en is
buitengewoon moeilijk.  Blijvend duurzaam gebruik zonder externe ondersteuning.
Verspreiding
De term “verspreiding” verwijst naar de verspreiding van ontworpen interventies (of hun
onderliggende ideeën) naar instellingen/ settingen buiten de oorspronkelijke veldtestcontext.
Rogers: beschrijft verspreiding in termen van een beslissing-nemend proces dat beschikt over het
zoeken en verwerken van informatie, waarbij individuen ernaar streven om de onzekerheid over de
voor-en nadelen van een innovatie te verminderen.
Het implementatieproces van een innovatie (hier volgens Rogers) (toepasbaar op implementatie van
een interventie/product):
50
Kennis (inzicht in basiskenmerken)
Overtuiging (beoordelen van de kenmerken)
Besluitvorming (acceptatie of verwerping)
Implementatie
(gebruik of niet-gebruik)
Confirmatie (oordeel over impact, met mogelijk
stopzetting)
Verspreiding (rol ontwerper: voorbeeld pictos)


Disseminatie: eenrichtingsverkeer waarin informatie wordt aangeboden of uitgezonden
(bijvoorbeeld door middel van conferentie presentaties, workshops, artikel publicaties, naar
een uitgever gaan…)  Planten van een zaadje en kijken of het ingeworteld geraakt.
Diffusie: hoe het in de praktijk zelf zijn weg vindt. Niet aan de testgroep blijven vasthangen.
(bijvoorbeeld beoefenaars wisselen informatie uit, organiseren demonstraties of coachen
elkaar).
Determinanten van implementatie en verspreiding
Deze paragraaf gaat over de factoren die indien een invloed hebben (en in welke mate) en hoe een
EDR interventie wordt: aangenomen, vastgesteld, duurzaam onderhouden, disseminatie en / of
diffusie. De discussie is georganiseerd rond vier sets van factoren: interventie attributen, strategieën
voor de implementatie en de verspreiding, de context en de omliggende systemen en de betrokken
actoren.
Interventie attributen
Interventies hebben meer kans op het ondergaan van een succesvolle implementatie en verspreiding
wanneer er sprake is van:




Toegevoegde waarde: de interventie biedt iets beter aan dan wat er reeds is.
Duidelijkheid: bij duidelijke interventies kunnen de deelnemers gemakkelijk hun
betrokkenheid visualiseren. Men kan gebruik maken van voorbeeldmateriaal.
Compatibiliteit: compatibele interventies zijn congruent met bestaande waarden, culturen,
praktijken en overtuigingen.
Tolerantie: tolerante interventies zijn die "gracieus degraderen" tijdens de natuurlijke variatie
in inwerkingtreding die onvermijdelijk wordt geleverd samen met verschillende contexten,
middelen, kennis, acceptatie, en ga zo maar door. Tolerantie verwijst naar hoe precies
kerncomponenten moeten worden vastgesteld voor de ingreep om waar te zijn om haar
doelen te bereiken.
Strategieën voor de implementatie en verspreiding
51
Strategieën tot implementatie en verspreiding zijn, idealiter, in staat om goed aan te sluiten bij een
interventie theorie van verandering. Bovendien zijn strategieën voor implementatie en verspreiding,
vaak impliciet gevormd door percepties van de manier waarop onderzoekresultaten zijn gebruikt en
de onderzoeker zijn rol (len) in het proces.
Vanuit welke innovatietheorie vertrekt het ontwerp? bv.



Adoptiebenadering
Implementatiebenadering
Organisatiebenadering
McKenney en Reeves stellen verschillende theorieën voor




Sociale interactie: afhankelijk van interactie tussen gebruikers. Ontvangers reageren op de
interventie en delen die reacties door middel van sociale interactie, wat de besluiten beïnvloed
om het uit te proberen, te accepteren, of een interventie af te wijzen.  Bilaterale
communicatie + initiatief wordt genomen door de ontwikkelaar.
Research, Development, Diffusion: gescheiden rollen  Unilaterale communicatie + initiatief
wordt genomen door de ontwikkelaar.
Probleemoplossing: vertrekkend vanuit praktijkprobleem. De ontvanger identificeert een
nood en initieert het veranderingsproces.
verbinding (linkage): een focus op de gevoelde nood en brengt de gebruikers en de
onderzoekers samen om elkaar problem-solving gedrag te stimuleren. Via een program
champion. Een programma kampioen is iemand die strategisch verbonden is met de uitvoering
ter plaatse, vaak iemand die (maar niet altijd) formeel deel uitmaken van die organisatie.
Rekening houden met de context
Het is niet ongewoon om in ontwerp onderzoek enkele uitvoeringsuitdagingen te verminderen door
het veranderen van omgevingsfactoren. Bijvoorbeeld wanneer extern gefinancierde coaches tijdelijk
ter beschikking worden gesteld aan scholen. Dit soort tactieken kan essentieel zijn om greep te krijgen
op hoe de kernmechanismen van een interventie te verfijnen. Maar deze kan enkel functioneren als
tijdelijke scaffolds (niet permanent steunen) om een deel van de interventie in te schakelen voor een
beperkte tijd.
Efficiënte/ werkzaamheid maatregelen geven weer hoe goed iets werkt onder gecontroleerde
omstandigheden (bijvoorbeeld de mate waarin een stof een bepaald effect kan produceren).
Effectiviteit, daarentegen, geeft aan hoe goed een behandeling werkt in praktijkvarianten (bijv.
voldoen aan de dosering, zorgen de bijwerkingen dat het onbruikbaar wordt, enzovoort). Wanneer het
resultaat uitgevoerd wordt in authentieke settingen, onderwijsontwerp onderzoek dat contextuele
factoren veranderd om de uitvoering te vergemakkelijken levert efficiënte resultaten, geen effectieve.
Een systeemlens ziet de educatieve omgeving als een dynamisch complex geheel, waarvan de
samengestelde delen op elkaar inwerken als een functionele eenheid. Ideeën, activiteiten en middelen
bewegen door het hele systeem, en soms bewegen ze ook in en uit de systeemgrenzen. Educatieve
systemen kunnen worden beschreven op verschillende manieren, waaronder: niveaus, zoals micro-,
meso-, macro, inputs, en actoren. Van den Akker’s spinnenweb -metafoor demonstreert een
systeemlens vanuit het perspectief van curriculum op het microniveau.
52
De afwezigheid van een systeemlens kan onverwachte gevolgen opleveren wanneer interventies
worden uitgevoerd. Het falen in het erkennen van het "verborgen curriculum" dat inherent aan veel
schoolpraktijken is en de daaruit voortvloeiende weerstand tegen verandering zou een dergelijke
gevolg zijn.
Drie consolidatievragen:
1. Eigen aan ontwerp(en)(onderzoek) is dat aansluiting wordt gezocht bij de authentieke context.
Licht toe vanuit je eigen ontwerpvoorbeeld dat frequent scaffolds op contextniveau moeten
ingebouwd worden om de implementatie te faciliteren. Geef aan welke mogelijke invloed dit
heeft op duurzame implementatie van het ontwerp.
2. Leg het verschil uit tussen de werkzaamheid (efficacy) van je ontwerp en de effectiviteit van
je ontwerp. Hoe breng je beide in beeld vanuit een onderzoeksperspectief?
3. Ontwerpers vertrekken vaak vanuit een systeemvisie. Leg uit aan de hand van je eigen
ontwerpvoorbeeld wat dit betekent. Betekent dit dat ontwerpen als doel heeft veranderingen
op systeemniveau te bewerkstelligen?
Actoren
Interventies moeten betrekking hebben op diepe en consequente verandering die verder gaan dan
oppervlakkige structuren of procedures.
Wie is er betrokken?
Er zijn drie belangrijke actoren in het ontwerpen en implementeren van educatieve interventies
namelijk beleidmakers (tekstboek schrijvers, senior leerkrachten, wetgevers,…), stakeholders en
invloeden (individuen of groepen die zich inspannen om de autoriteiten in verband met een soort van
ideologie of belang te overtuigen, zoals milieu-lobbyisten)
Wanneer worden zij betrokken?
Classificatie van individuen op basis van snelheid van implementatie (Rogers). Elke groep heeft
specifieke karakteristieken
53
Wat zijn hun bezorgdheden
De motieven van persoonlijke ontwikkeling en nieuwsgierigheid kunnen katalyseren, maar kan de
betrokkenheid bij de beoefenaar van onderwijs-ontwerponderzoek interventies niet in stand houden.
De waargenomen (in)directe voordelen voor leerlingen zijn een van de sterkste invloeden op de
uitvoering en in de in stand houding van educatieve interventies, maar dit kan niet alleen een
interventie dragen. Mobilisatie van de waarden die sociale aantrekkingskracht hebben kunnen krachtig
zijn om interventies te ondersteunen.
De Concerns-Based Adoption Model (C-BAM): dit model gaat ervan uit dat een specifieke innovatie
reeds is ontwikkeld, en beschrijft hoe het adoptieproces kan worden gefaciliteerd.
Fase-specifieke overwegingen
Het werkelijke gebruik overwegen tijdens de analyse en verkenning
Bijvoorbeeld gedurende analyse: informatie verzamelen in de begin fase dat zal helpen om oplossingen
meer praktisch te maken. Bijvoorbeeld gedurende verkenning: observaties van de implementatie van
gelijkaardige oplossing.
Adoptie
Actoren
Wie mag de beslissing
maken om het aan te
nemen?
Inwerkstelling
Wie mag de beslissing
nemen om het uit te
voeren?
Aanhoudend
onderhoud
Wie mag de beslissing
nemen om het aan te
houden?
Systeem factoren
Welke
systeemfactoren
hebben een invloed
gehad op adaptatie in
het verleden?
Hoe ziet het huidige
systeem eruit en hoe
werkt het?
Welke
systeemfactoren
hebben een invloed
gehad op het
aanhouden in het
verleen?
Strategieën
Wat is er in het
verleden gedaan om
adoptie beslissingen te
beïnvloeden en wat
was het resultaat?
Wat is de relevante
kennis, vaardigheden
en attitudes van
potentiele enactors?
Zijn er actoren,
gemeenschappen of
agency die vroeger
een invloed hadden op
het aanhouden?
Het werkelijke gebruik overwegen tijdens het ontwerpen en construeren
Ontwerp: beoefenaars kunnen gevraagd worden om lid te worden van het ontwerpteam om er voor
te zorgen dat het ontwerp wordt geïmplementeerd. Constructie: advies ter verbetering vragen aan
praktijkbeoefenaars en andere stakeholders.
Adoptie
Actoren
Hoe kan dit
ontwerp de
adopters
aanspreken?
Systeem factoren
Hoe kan dit
ontwerp af
stemmen of in
strijd zijn met
enige factoren in
Strategieën
Zijn we aan het
doen wat we
kunnen om de
adaptatie te
beïnvloeden?
Monitoren
54
Inwerkstelling
Aanhoudend
onderhoud
Wat
verondersteld het
ontwerp over de
kennis,
vaardigheden en
attitudes van de
enactors?
Hoe kan dit
ontwerp diegene
aanspreken die
zullen beslissen
over de
aanhouding?
Disseminatie
Welk breder
publiek kunnen
we overwegen om
aan te spreken
met dit ontwerp?
Diffusie
Wat zou maken
dat dit ontwerp
aantrekkelijker
wordt voor een
breder publiek?
het bestaande
systeem?
Welke
systeemfactoren
kunnen beïnvloed
worden door het
uitvoeren van deze
interventie?
Welke
systeemfactoren
dienen te
veranderen om
deze
implementatie in
stand te houden?
Zijn er
mechanismen in
het systeem dat
kan worden
ingezet voor
disseminatie?
Welke factoren van
het systeem zijn in
het bijzonder
ontvankelijk voor
dit ontwerp?
Welke middelen
zijn we aan het
gebruiken voor de
inwerkstelling?
Hoe zullen we
bepaalde actoren,
gemeenschappen
en agency’s
betrekken die een
positieve invloed
kunnen hebben op
de aanhouding?
Welke
disseminatiestrategieën zijn
gekend om te
werken bij dit
breder publiek?
Welke diffusie
strategieën zijn er
gekend om te
werken bij dit
breder publiek?
Het werkelijke gebruik overwegen tijdens de evaluatie en reflectie
Adoptie
Inwerkstelling
Aanhoudend
onderhoud
Actoren
Hoe wordt deze
interventie
waargenomen
door degenen die
zal beslissen over
de vaststelling
ervan?
Zijn de
onderliggende
assumpties over
de kennis,
vaardigheden en
attitudes van de
enactors accuraat
en voldoende?
Hoe is de
interventie
ervaren door
Systeem factoren
Is dit ontwerp in
overeenstemming
of in strijd met
enige factoren in
het bestaande
systeem?
Strategieën
Wat kan er nog
gedaan worden om
de adoptie
beslissing te
beïnvloeden?
Welke
systeemfactoren
zijn beïnvloed door
het uitvoeren van
deze interventie?
Functioneren de
tewerkstellingsmiddelen als
gepland?
Welk bewijs
suggereert dat elke
systeem factor die
Welke data over de
interventie zal de
actoren,
Monitoren
55
degene die zullen
beslissen over zijn
verder bestaan?
Disseminatie
Diffusie
Hoe is deze
interventie
ontvangen door
het bredere
publiek?
Is de interventie
op genomen door
een breder
publiek en
waarom?
zou moeten
veranderen voor
deze
implementatie
duurzaam kan zijn
en zal veranderen?
Hoe (goed) worden
systeem
mechanismen
ingezet voor
disseminatie?
Zijn er
systeemfactoren
die helpen bij
diffusie of het
verhinderen?
gemeenschappen
en agency’s
aanspreken die een
positief effect
zullen hebben op
de aanhouding?
Welke
disseminatiestrategieën werken
(of niet) en
waarom?
Welke diffusie
strategieën werken
er (of niet) en
waarom?
VOORBEELDEN VAN ONDERWIJSKUNDIG ONTWERPEN
Wat is voorlichting?
Actuele term: studie-oriëntering.
Kenmerken:






Een specifieke vorm van communicatie/beïnvloeding.
Heeft verschillende domeinen (seksuele, milieu-, verkeers-, landbouw-, gezondheids-,
studievoorlichting...)
Verschilt van reclame in die zin dat…
o Reclame is op winst gericht/ is commercieel. Er is een belang bij betrokken van diegene
die de boodschap verzend.
o Voorlichting is informatief en diegene die de boodschap ontvangt heeft er belang bij.
Uiteenlopende verschijningsvormen (training, beleid, materialen,…)
Meer accurate term bij opsplitsing naar domeinen: promotie/educatie i.p.v. voorlichting.
Voorlichting is een opzettelijke en weloverwogen poging om op het gebied van kennis en
inzicht een ander zodanig van dienst te zijn dat deze in staat is zo zelfstandig en bewust
mogelijk en tevens zoveel mogelijk overeenkomstig zijn eigen belang, ten aanzien van een
specifiek geval een redelijke beslissing te nemen.
o Een mogelijke definitie.
o Het is een poging, er is geen zekerheid.
o Rationele beslissing: als je over de juiste informatie beschikt zal je automatisch de
juiste beslissing nemen  niet waar! Veel rokers weten dat roken niet goed is, maar
ze doen het toch nog.
Casus gezondheidsbevordering
Gezondheidsbevordering heeft tot doel de gezondheid te bevorderen, te beschermen of te behouden
door die processen te ondersteunen die individuen en groepen in staat stellen om de determinanten
van hun gezondheid te beïnvloeden’ (World health organisation).
56
A. Maatschappelijke aandacht
B. Wetenschappelijke aandacht
C. Onderwijskundige aandacht
Waarom leveren ze soms niet het gewenste resultaat op? Er spelen namelijk nog andere factoren mee
zoals attitudes van mensen, sociale en fysische zaken,…
A. Maatschappelijke aandacht
Vlaamse overheid: Gezondheidsdoelstellingen rond zes verschillende thema’s (actieplan 2009-2015)
(voeding en beweging; tabak, alcohol, drugs; borstkankeropsporing, zelfdoding en depressie;
ongevallen privésfeer; infectieziekten en vaccinatie).
Exemplarisch:
1. hoofddoelstellingen. Bv. "Het realiseren van gezondheidswinst op bevolkingsniveau door
tegen het jaar 2015 het gebruik van tabak, alcohol en illegale drugs terug te dringen."
2. Specifieke streefdoelen: “Bij personen van 15 jaar en jonger is het percentage rokers niet hoger
dan 11% (in het schooljaar 2004 - 2005 was dat 14,2%).”
3. Ondersteuning projecten
Gebeurt door het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie. Zij dienen deze
doelstellingen ook te operationaliseren in meetbare doelstellingen.
B. Onderwijskundige aandacht
1. Plaats in onderwijscurricula: voorbeeld: OD BuSo, VOET SO. Bv. “Gezondheidseducatie verwijst
naar de school die gebruik maakt van georganiseerde leermogelijkheden om jongeren kennis,
inzichten, vaardigheden en attitudes bij te brengen met betrekking tot gezondheid. Het
einddoel is dat zoveel mogelijk jongeren alleen of in groep, over de eigen gezondheid en die
van anderen met kennis van zaken keuzes kunnen maken, besluiten kunnen nemen en daar
naar leren handelen.”
 Verschilt met de vorige definitie. Ten eerste gaat het hier over een gebied van kennis en
inzicht en ten tweede worden hier ook attitudes en vaardigheden opgenomen.
2. Stimulatie gezondheidsbeleid op school . Bv. Advies VLOR over welbevinden, gelijke kansen en
gezondheidsbeleid (juni 2011) (zie verder methodiek gezonde school)
3. Schoolprojecten … Bijvoorbeeld rond gezonde voeding en anti-roken. Dit heeft een beperkte
invloed op duurzaam verandering.
Ondersteunende actoren (volgens de VLOR, 2010 – heeft als taak deze in kaart te
brengen).




CLB’s: decretale opdracht om welbevinden en gezondheid van lln. te verhogen door aan
preventieve en vraag gestuurde gezondheidszorg te doen.
Pedagogische BegeleidingsDiensten: vanuit hun rol om scholen vraag gestuurd te coachen.
Ouderkoepelorganisaties en de Vlaamse Scholierenkoepel: vanuit hun ondersteunende rol in
de samenwerking met ouders en leerlingenraden.
Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo): vanuit zijn rol in de lokale en regionale netwerking voor
preventieve gezondheidszorg  Projecten ondersteunen.
57

Expertisecentra zoals de Kind en Gezin, Rode Kruis Vlaanderen, Sensoa, SVS (Stichting Vlaamse
Schoolsport), VAD (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen) en VIGeZ (Vlaams
Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie): vanuit hun opdracht om scholen te
ondersteunen via modellen, instrumenten, opleidingen en consultancy.
Bijvoorbeeld: hoe wordt er aan gezondheidspromotie gedaan bij kleuters?
-
Stuk fruit tijdens de speeltijd.
Geen frisdrank
Fruitsalade maken.
C. Wetenschappelijke aandacht
Als je vanuit een wetenschappelijke benadering merkt dat het werkt, zal je project meer aanzien
hebben.





Modelontwikkeling: studie naar determinanten van gedrag.
o Op welk niveau/ bij welke leeftijdscategorie zal het de beste resultaten opleveren?
o Bv. Pas in het lager onderwijs beginnen met gezondheidseducatie?
Opzetten en evalueren van specifieke interventies (wat werkt?).
Reviewstudies en meta-analyses.
Beleidsondersteuning en –advisering.
Praktijkverbetering
Drie vormen van gezondheidseducatie



Informatief: klemtoon op feitelijke inlichtingen (oorzaken
en gevolgen + aansluiten bij de kenmerken van de
doelgroep).
Educatief:
o Vergroten van inzicht in achtergrond en samenhang
van feiten (informatie inzichtelijk verwerken),
o rekening houdend met kenmerken doelgroep.
Persuasief: het overgangsgebied tussen voorlichting en
propaganda.
o “bezint eer je begint”: waarom werkt het niet?
 Voorlichting met het vingertje.
 Het informeert niet.
 Betweterige positie.
 Sturing van het gedrag.
Ontwerpen gezondheidseducatie: relatie met mensbeelden (verschillende visies t.o.v.
voorlichting)
Verschillende opvattingen over rationaliteit menselijk handelen
58
-
-
Ja, dus:
 kan zelfstandig oordeel vellen op basis van objectieve informatie.
 informatieve voorlichting volstaat.
Nee, dus
 incongruentie tussen denken en doen.
 enkel persuasieve voorlichting is doeltreffend.
Huizinga (1983): historiek in visie op voorlichting




De mens is primitief wezen, gedragsverandering kun je enkel opleggen door instructie of
afdwingen (plantagemodel)  Persuasief.
Voorlichter weet beter en licht in (cf. technisch/instrumentele rationaliteit) (technisch
veranderingsmodel)  Experimenteel: onwetend inzicht.
Doelgroep krijgt inspraak (probleemoplossend model)  Communicatie, betrokkenheid en
implementatie bevorderen.
Gelijkwaardigheid tussen individuen (medezeggenschapsmodel)  Horizontale i.p.v. verticale
relatie.
 Nadenken over verschillende niveaus, actoren, strategiën.
Ook structurele maatregelen bijvoorbeeld schoolklimaat: koek vervangen door fruitautomaat, beleid
op school, gemeenschappelijke visie.
Doelstelling: gedragsverandering
59
Determinanten
volgens sociaalpsychologische
theorieën:
Op
welke
determinanten
wil je inspelen?





Kennisdomein: in vlees zit veel vet,…
o Aansluiten bij leefwereld.
o Mogelijke alternatieven aanreiken.
Omgevingsfactoren
o Financiële drempel: gezonde voeding is duurder.
Attitudes
o Positieve attitudes ten opzichte van gedrag dat je wil bereiken.
Sociale beïnvloeding:
o Positieve reactie van omgeving op nieuw gedrag.
Doelmatigheidsbeleving:
o Overtuigd dat het je zal lukken om ander gedrag te stellen.
60
Download