Leren voor de toets Thema 5

advertisement
Leren voor de toets Thema 5
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord dat staat in de voltooide tijd.
De voltooide tijd geeft aan dat iets gebeurd en voltooid (afgerond) is.
De voltooide tijd maak je met een hulpwerkwoord (zijn, hebben) en het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Je herkent vaak aan geVoorbeelden:
Onderstreept is het gezegde (gezegde = alle werkwoorden in de zin)
Monique is snel in de machine gestapt.
Hulpwerkwoord: is
Voltooid deelwoord: gestapt
Ze heeft verbaasd naar het formaat gekeken.
Hulpwerkwoord: heeft
Voltooid deelwoord: gekeken
Dat ding heeft haar ingesloten.
Hulpwerkwoord: heeft
Voltooid deelwoord: ingesloten
Let op!!!! Niet alle woorden met ge- zijn voltooid deelwoorden!!!
Vraag jezelf eerst af of het een werkwoord is.
Woorden zoals gelijk en geluk beginnen met ge-, maar zijn geen werkwoorden en dus ook
geen voltooid deelwoorden!!!
Bijwoorden
Een bijwoord zegt iets over het woord dat GEEN zelfstandig naamwoord is.
Een zelfstandig naamwoord is een mens, dier of ding. Je kunt voor een zelfstandig
naamwoord een lidwoord zetten.
Voorbeelden
Jantien schrijft een erg boze brief.
In deze zin is erg het bijwoord.
Erg zegt in deze zin iets over boze.
Boze is een bijvoeglijknaamwoord en dus GEEN zelfstandig naamwoord.
Hij schrijft woorden verkeerd.
In deze zin is verkeerd het bijwoord.
Het zegt iets over hoe hij schrijft.
Schrijven is een werkwoord en dus GEEN zelfstandig naamwoord.
Ik heb enorm slaapverwekkende uitvindingen gezien.
In deze zin is enorm het bijwoord.
Enorm zegt in deze zin iets over slaapverwekkende.
Slaapverwekkende is een bijvoeglijk naamwoord en dus GEEN zelfstandig naamwoord.
Let op!!! Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
De mooie auto  mooie is bijvoeglijk naamwoord, zegt iets over de auto
De groene bomen  groende is bijvoeglijk naamwoord, zegt iets over de bomen.
Een werkwoord zegt wat je kunt doen.
Lopen, fietsen, rennen, praten, lachen, drinken, denken, eten, enzovoort.
Voegwoorden
Een voegwoord verbindt een hoofdzin en een bijzin. Het voegwoord legt het verband tussen
de twee zinnen.
De voegwoorden omdat, doordat, zodat en opdat geven aan waarom iets gebeurt, gebeurd
is of zal gaan gebeuren.
Omdat  reden
Doordat  oorzaak
Zodat  gevolg
Opdat  met als doel, om te bereiken dat.
Voorbeelden:
Thijmen en Jasper lijken op elkaar, doordat ze broers zijn.
Doordat geeft een oorzaak aan. Hier is de oorzaak dat ze broers zijn, daarom lijken ze op
elkaar.
Vandaag hebben ze ruzie gehad, omdat Jasper iets kapot maakte.
Omdat geeft een reden aan, de reden voor de ruzie is dat Jasper iets kapot maakte.
Dan maken ze het goed, opdat ze rustig in één kamer kunnen spelen.
Opdat geeft een doel aan, het doel is dat ze rustig in één kamer kunnen spelen, daarom
hebben ze het goed gemaakt.
Apostrof
De apostrof is een leesteken. Het is een soort van komma boven aan de schrijfregel.
Je komt de apostrof tegen:
1) Ter vervanging van enkele letters
Zo een jongen  zo’n jongen
Des middags  ’s middags
Amsterdam  A’dam
2) Bij sommige bezitsvormen
De vader van Nina  Nina’s vader
De pen van Shakira  Shakira’s pen
3) Bij meervouden
Een baby  twee baby´s
4) Bij letterwoorden en cijferwoorden
Cd  cd´tje A4A4´tje
Download