Lesbrief dinsdag 12 mei 2015 Nederlands 9D, Sanne Ruhaak Lieve 9D-ers, Vandaag lezen jullie deze lesbrief over de vier grote denkers die belangrijk zijn geweest binnen de Verlichting. Lees de informatie goed en maak vervolgens de opdrachten aan het einde van het document. Snap je iets niet? Vraag dan je klasgenoten of zij het misschien begrijpen. De opdrachten is het huiswerk voor morgen. Immanuel Kant (1724 - 1804) Immanuel Kant was een Duits filosoof ten tijde van de verlichting wiens ideeën een grote invloed hebben uitgeoefend op de westerse wijsbegeerte. Kant wordt soms gezien als de eerste Duitse idealist. Kritik der reinen Vernunft uit 1781 wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd. Kant was de vierde van negen kinderen van een arme zadelmaker. Dankzij de welwillendheid van een dominee kon Kant op achtjarige leeftijd het Collegium Fridericianum, een Latijnse school, in zijn geboorteplaats bezoeken. Op zijn zestiende ging hij daar naar de universiteit, waar hij eerst theologie en vervolgens filosofie en wis- en natuurkunde studeerde. Na zijn afstuderen op 22-jarige leeftijd verdiende hij de kost als huisonderwijzer in zijn woonplaats. Op de universiteit van Koningsbergen kon hij pas negen jaar later, in 1755, (onbetaald, want het was een erefunctie!) een aanstelling als privaatdocent krijgen. Hij gaf in deze functie tot 1770 openbare colleges in onder meer logica, metafysica, ethiek, wiskunde en fysische geografie. Hij promoveerde in 1755 op een in het Latijn geschreven proefschrift. In 1770 werd Kant hoogleraar in metafysica en logica aan de filosofische faculteit van de universiteit van Koningsbergen. Hij gaf colleges filosofie tot 1796. Hij overleed in 1804. Immanuel Kant behoort tot de moderne filosofen. Zijn invloed op de terreinen van filosofie, ethiek, theologie, strafrecht, volkenrecht en esthetiek werkt door tot op van vandaag en is nog actueel. In het werk van Kant zijn twee duidelijke periodes te onderscheiden: zijn voorkritische periode en zijn kritische periode. Als grens tussen deze twee periodes wordt in de filosofische literatuur als regel het jaar 1781 aangehouden. In dit jaar verscheen zijn Kritik der reinen Vernunft. In de voorkritische periode publiceerde Kant een groot aantal boeken en artikelen die alle in het teken stonden van de rationalistische denkwijze van de Verlichting. Metafysica kon een wetenschap zijn, mits zij dezelfde denkmethode hanteerde als de wiskunde. Ook ging hij er toen vanuit dat er een rationalistisch Godsbewijs mogelijk was, zoals hij betoogde in zijn Der einzig mögliche Beweisgrund zu einer Demonstration des Dasein Gottes. De nakritische periode van denken van Kant kenmerkt zich door zijn zoektocht naar de grenzen van de menselijke kennis. De eerste tekenen van zijn kritisch denken zijn volgens de vakfilosofen te vinden in zijn brief aan zijn vriend Marcus Herz (21 feb 1772). Daarna volgde een periode van 10 jaar waarin hij weinig tot niets publiceerde en waarin hij zijn gedachten overdacht en probeerde te systematiseren. De opvatting over het Godsbewijs is als een rode draad in de kritieken van Kant aanwezig. In zijn kritieken betoogt hij dat een Godsbewijs volgens de zuivere rede onmogelijk is. Desondanks bleef hij theïst. Al kan de rede het bestaan van God niet bewijzen door de transcendentale theologie, de moraaltheologie kan in de leemte voorzien. Als die moraaltheologie het bewijs levert van het Godsbestaan, blijkt het Godsbegrip in de rede onmisbaar. De zuivere rede "bepaalt het begrip van de moraaltheologie. John Locke (1632 –1704) John Locke was een Brits filosoof van de vroege Verlichting. John Locke werd op 29 augustus 1632 geboren in een middenklassegezin dat zich op de sociale ladder omhoog werkte. Zijn grootvader was lakenfabrikant; zijn vader was advocaat en klerk bij the Justices of the Peace in Chew Magna. Zijn moeder, Agnes Keene, was een leerlooiersdochter en was naar men zegt erg mooi. In 1647 werd John Locke naar de prestigieuze Westminster-school in het vlakbij Londen gelegen Westminster gestuurd. Zijn studie werd mede betaald door Alexander Popham, een 'member of Parliament' en voormalige commandant van Lockes vader. Locke was een 'King's Scholar'. The King's Scholars waren een speciale kleine groep van speciale jongens die het privilege hadden om op de school te wonen en versneld opgeleid te worden voor de bekende universiteiten. In de herfst van 1652 werd hij op 20-jarige leeftijd toegelaten op het Christ Church college, Oxford University. De drie en een half jaar die hij studeerde om zijn B.A.-graad (Bachelor of Arts) te verkrijgen vulde hij vooral met logica, metafysica en de klassieke talen. Hij vond echter ook tijd voor het lezen van werken van moderne filosofen, zoals René Descartes. Maar er was in Oxford meer dan alleen Aristoteles. De nieuwe experimentele filosofie was gearriveerd. John Wilkins, Cromwells zwager, was de bestuurder van Wadham College geworden. De groep rond Wilkins werd de kern van wat later The English Royal Society werd. De Society groeide uit informele bijeenkomsten en discussiegroepen en verhuisde naar Londen, waar het een formeel instituut werd. Het doel van deze Society's was het in contrast staan met de Aristotelische tradities die de andere universiteiten domineerden. Hun lessen/programma was het bestuderen van de natuur in plaats van boeken. De meeste van Wilkins' partners waren mensen die geïnteresseerd waren in het toepassen en waarnemen van de geneeskunde in plaats van het lezen in oude klassieke boeken. Tussen 1675 en 1679 verbleef Locke in Frankrijk, waar hij Descartes bestudeerde en in contact kwam met de grote geesten van die tijd Ofschoon hij 72 werd en nog vele andere dingen schreef, verscheen zijn belangrijkste werk binnen een periode van 5 jaar. Locke vond zowel voldoening in heel praktische zaken als in de filosofie en was in beide heel bekwaam. Hij is nooit getrouwd, maar was erg geliefd en had veel vrienden; hij was warm, charmant, geestig, wijs en toch bescheiden. Of het nu ging om persoonlijke relaties, politiek of filosofie, altijd liet hij zich leiden door het gezonde verstand, ook al had dat soms tegenspraken tot gevolg, maar die vond hij minder bezwaarlijk dan de ontkenning van wat voor hem duidelijke feiten waren. John Locke was ook een belangrijk figuur in de Verlichting. Zijn ideeën waren: • Alle mensen zijn vrij en gelijk geboren (dit idee was revolutionair aangezien men toen nog leefde in de zogenaamde 'standenmaatschappij') * Iedereen heeft onvervreemdbare rechten: leven, vrijheid, eigendom en gezondheid. * De maatschappelijke staat vervangt de natuurlijke staat. Met de maatschappelijke staat wordt bedoeld: de regels en wetten zodat de samenleving geen chaos wordt, zodat de wet van de jungle/sterkste niet gaat tellen. • Zulke 'constitutionele staten' zorgen voor respect, tolerantie en verdraagzaamheid niet alleen in het binnenland maar ook in de internationale politiek. • Het hoofd van de maatschappelijke staat is de vorst. Hij is bescherming en gehoorzaamheid verschuldigd aan zijn volk. Wanneer de vorst zich hieraan onttrekt, mag het volk in opstand komen (volkssoevereiniteit). • Scheiding der machten: Zo konden ze elkaar controleren, en om te vermijden dat de machten te geconcentreerd werden. René Descartes (1596 – 1650) René Descartes was een Franse natuurfilosoof en wiskundige en bekend van de uitspraak ‘Cogito ergo sum’. Hij wordt algemeen beschouwd als de vader van de moderne filosofie en was de eerste die de filosofie van Aristoteles niet alleen verwierp, maar ook verving door een eigen filosofisch systeem. Daarmee legde hij de basis voor de 17de-eeuwse stroming van het rationalisme. Descartes was sterk beïnvloed door de vooruitgang in de natuur- en sterrenkunde en een van de centrale figuren van de wetenschappelijke revolutie. Hij bood voor het eerst een idee wat de natuurwetenschap in de toekomst zou bieden. Descartes woonde en werkte 20 jaar in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waar hij zijn belangrijkste publicaties schreef. In de wiskunde legde hij de basis voor de analytische meetkunde en leverde bijdragen aan de natuurkunde en fysiologie, maar zijn Verhandeling over de methode (1637) behoort tot zijn invloedrijkste werk. Iedere (Amerikaanse) student filosofie maakt kennis met zijn Meditaties over de eerste filosofie (1641), waarin hij het bestaan van God en het onderscheid tussen de menselijke ziel en het lichaam wordt aangetoond. Descartes' methode van en visie op onderzoek werd populair in heel Europa. Zijn werk werd gepropageerd door onder andere Baruch Spinoza. Er vonden heftige discussies plaats tussen voor- en tegenstanders en in veel gevallen werd het refereren naar het werk Descartes verboden. Volgens de tegenstanders zou het toepassen van het dualisme van Descartes leidden tot atheïsme. In oktober 1628 spoedde Descartes zich naar Middelburg, waar ooit zijn vriend Beeckman woonde, die inmiddels was verhuisd naar Dordrecht. Descartes ontboezemde niemand te hebben ontmoet waarmee hij echt kon discussiëren. In april 1629 schreef hij zich in aan de Universiteit van Franeker en werd enkele maanden lang student van Adriaan Metius. Descartes was inmiddels steeds meer geïnteresseerd geraakt in toegepaste kennis als optica en anatomie. Eind juni 1630 schreef hij zich in aan de Universiteit Leiden en werd student bij Jacobus Golius. In oktober 1630 brak hij met Isaac Beeckman, die hij ten onrechte beschuldigde van plagiaat. Descartes schrijft dat je altijd uit moet gaan van twijfel aan hetgeen wat beweerd wordt. Ook zelf trok hij alle bestaande kennis in twijfel en vond het Bijbelboek Genesis niet relevant voor de wetenschap. Als je alles weglaat waaraan kan worden getwijfeld houdt je iets over dat mogelijk waar is. Je moet dan alsnog niet uitsluiten dat hetgeen je gevonden hebt onwaar is, want wij worden bedrogen door onze zintuigen en denkbeelden. Waar je volgens Descartes niet aan hoeft te twijfelen is dat je armen en benen hebt en een hoofd om mee te denken. Maar ook het eerste deel van die uitspraak is niet altijd waar. Descartes vond: Wat ik denk is in de meeste gevallen niet waar, maar dat ik denk is dat altijd wel. Zo kwam hij tot de conclusie: Ik denk, dus ik ben. Baruch Spinoza (1632 – 1677) Baruch Spinoza is geboren in Amsterdam, op 4 november 1632 en is gestorven in Den Haag op 21 februari 1677. Hij was de zoon van PortugeesJoodse immigranten. Spinoza was een Nederlands filosoof en lenzenslijper. Zijn bekendste werk, de Ethica, werd na zijn dood uitgegeven. De komst van de Joden naar Amsterdam In 1492 werd het decreet van Alhambra afgekondigd, dit betekende dat het jodendom (en de islam) verboden werd in Spanje. Veel van deze Joden vluchtten naar Portugal en deden zich naar buiten toe voor als christenen, terwijl ze hun Jood-zijn verborgen hielden. In 1580 werd Portugal door Spanje bezet, waardoor de anti-Joodse politiek van dat land ook in Portugal werd toegepast. Dit deed veel Portugese Joden besluiten (opnieuw) een goed heenkomen te zoeken. De eerste Joden kwamen rond 1593 aan in Amsterdam en er ontstond een bloeiende gemeenschap. Zij mochten hun religie niet in de openbaarheid belijden. Pas op 8 november 1616 legaliseerde het stadsbestuur hun vestiging in de stad. In 1618 hadden deze joodse immigranten al drie verborgen synagogen gebouwd. Deze synagogen waren niet zichtbaar vanaf de straat. De voorouders van Spinoza behoren tot deze groep joden. In zijn schooljaren ziet hij in dat de tekst "zozeer de mensengeest verraadt" onmogelijk door God kan zijn geschreven of door God kan zijn geïnspireerd. Na zijn schooljaren bestudeert hij meer teksten. Hij concludeert dat veel geschreven teksten niet waar zijn en noemt ze "uitvindingen van de menselijke fantasie". Gaandeweg zet hij zich meer af tegen alle voorschriften en regels rondom eten, drinken en bidden. De rabbi's zien deze 'godslasterlijke handelingen' van de jonge Spinoza met ontzetting aan. Spinoza heeft waarschijnlijk al jong het ambacht van lenzen slijpen geleerd. In de joodse traditie moest een geleerde ook een handwerk beheersen. In maart 1654 sterft Spinoza's vader. Na diens dood begint Spinoza samen met zijn broer Gabril een exportfirma in fruit. Later komt Spinoza werkelijk in conflict met de Amsterdamse Joodse gemeenschap. Hij wordt op 27 juli 1656 uit de sefardische gemeente verbannen. Het is mogelijk dat niet Spinoza's filosofische ideeën de aanleiding waren voor zijn verbanning, maar het gegeven dat hij zich onderwierp aan het Hollands recht in plaats van het Joodse. Spinoza weigerde namelijk om na het overlijden van zijn vader diens erfenis met louter schulden te accepteren en liet zich daarom als burger van Amsterdam minderjarig verklaren onder Hollands recht. Volgens de Joodse wetten was hij echter sinds zijn dertiende jaar volwassen. Tevens deed hij aanspraak op de erfenis van zijn moeder. Hiermee keerde hij zich tegen de wetten en gewoonten van de Joodse gemeenschap. Als Spinoza in 1660 Amsterdam definitief verlaat, blijven zijn vrienden in leeskringen zijn toegestuurde teksten lezen en becommentariëren. Spinoza vindt volgens sommigen onderdak in het buitenhuis Tulpenburg, aan de weg naar Ouderkerk aan de Amstel. Daarna vertrekt hij naar Rijnsburg en trekt in bij de chirurgijn (nu een chirurg) Herman Hooman. Die woning staat nu bekend als het Spinozahuisje. Op 21 februari sterft Spinoza aan een longziekte, waarschijnlijk tuberculose. Hij wordt 44 jaar oud. Zijn lessenaar, met daarin zijn voltooide en onvoltooide manuscripten, werd naar de uitgever Jan Riewertsz gebracht. Een van deze werken werd vervolgens vertaald en in 1677 gepubliceerd als De nagelaten geschriften van B.d.S. Het verbod op publicatie, binnen enkele maanden uitgevaardigd door de Staten van Holland, heeft de verspreiding van zijn geschriften niet gestopt. Zijn andere grote werk het Tractatus theologicopoliticus verscheen anoniem tijdens Spinoza's leven in 1670. Het geeft een van de eerste logische analyses van de Bijbel en geeft argumenten voor godsdienstvrijheid en tolerantie. Spinoza sluit dit boek af met een prijzende beschouwing over de vrijheid die Amsterdam haar burgers biedt. Zoals net geschreven hield hij zijn grote werk Ethica ordine geometrico demonstrata in manuscript in zijn schrijftafel. Het hoofdonderwerp is ethiek (houdt zich bezig met goed en kwaad). De Ethica bestaat uit vijf delen: 1. 2. 3. 4. 5. God Aard en oorsprong van de geest Oorsprong en aard van de hartstochten Menselijke slavernij of kracht van de hartstochten Macht van het verstand of de menselijke kracht. Spinoza's filosofische stelsel begint de traditie van het radicale denken. Spinoza was de eerste die het bestaan van wonderen en het bovennatuurlijke ter discussie stelde. Voor zijn tijd een gevaarlijk uitgangspunt. Volgens Spinoza is God onpersoonlijk. Een standpunt dat onder meer blijkt uit de 33e stelling uit het eerste deel van de Ethica waarin Spinoza zegt dat er van een Goddelijk plan geen sprake kan zijn. Alle dingen zijn bepaald door God, niet door de vrijheid van diens wil, maar door zijn absolute natuur, of onbegrensde macht. Op het gebied van de politieke filosofie heeft Spinoza grote invloed gehad. In het Theologisch-Politiek Traktaat pleitte Spinoza voor volledige vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid, dit in tegenstelling tot zijn tijdgenoten die geloof onderdanig wilden maken aan de staat. Hierdoor werd Spinoza, tezamen met John Locke, de eerste die de principiële tolerantie verdedigde. Opdracht 1: 1. Lees de vier teksten over Kant, Locke, Descartes en Spinoza en schrijf een korte samenvatting van de informatie in je schrift. 2. Maak van de vier personen een woordspin. Voorbeelden van een woordspin: Opdracht 2: 1. Kies twee citaten en leg deze in eigen woorden uit. Immanuel Kant: • "Overigens is het een bewijs van een prima verstand, wanneer de mens weet, hoe hij goede vragen moet stellen." • "De mens is het enige wezen dat opvoeding nodig heeft." • "Als men iets niet kan bewijzen of weerleggen, kan men enkel maar "geloven"." • "Denken zonder ervaring is leeg, maar ervaring zonder denken is blind." • "Men moet altijd handelen volgens een regel waarvan men zou willen dat het een algemene wet is." • "Als rechtvaardigheid verloren gaat, heeft het geen zin meer dat mensen op aarde leven." John Locke: • • • • • • "Koppigheid komt niet voort uit aanhankelijkheid aan de waarheid, doch uit onderwerping aan vooroordelen." "Gemaaktheid in welke van onze gedragingen ook, is een kaars aansteken om onze gebreken te tonen en vestigt altijd de aandacht op ons gemis aan verstand of oprechtheid." "Een gezonde geest in een gezond lichaam is een korte doch volledige beschrijving van een gelukkige toestand in deze wereld." "Dwaasheid betekent: valse gevolgtrekkingen maken uit juiste premissen, en onderscheidt zich daardoor van krankzinnigheid, die juiste gevolgtrekkingen maakt uit valse premissen." "Nieuwe meningen worden altijd met argwaan bejegend, en stuiten gewoonlijk op verzet, om geen andere reden dan dat ze nog geen ingang gevonden hebben." "Zo leert men ons, evenals ons lichaam, ook de geest naar 's lands wijs te kleden, en als wij dat niet doen dan ziet men ons voor zonderlingen aan of nog wat ergers." Klaar? Maak dan de bonusopdracht van gisteren! Succes & tot morgen!