Ongepubliceerd? (wel in vertaling) Troost zonder hoop De actualiteit / relevantie van Spinoza Wie kan twijfelen aan de relevantie van Spinoza’s denken? Het is voldoende te wijzen op de grote bloei van een vereniging als Het Spinozahuis en op de niet aflatende belangstelling, wereldwijd, voor Spinoza’s filosofie, ook in diverse media en in de kunst. De reden voor die belangstelling lijkt niet ver te zoeken. Spinoza’s denken is aantrekkelijk voor zoekers naar zin die hun gading niet (meer) vinden in de traditionele religie en evenmin aangetrokken worden door allerlei irrationele esoterie. Spinoza’s werk lijkt de verzoening te realiseren tussen een robuuste aanvaarding van wetenschappelijke denkbeelden en mentaliteit én een gevoeligheid voor de diepere vragen van het leven, de vraag naar het goede leven, naar heil. Zijn filosofie biedt daarbij het voordeel dat ze zich op twee manieren laat interpreteren: op een eerder rationalistische of op een meer mystieke manier. De Ethica kan inderdaad gelezen worden als uitmondend in een rationele therapie voor het goede leven of eerder als beschrijving van een contemplatieve weg naar het ware heil – zij het een typisch Westerse weg die bemiddeld wordt door het moderne Westerse weten betreffende de natuur en de menselijke psyche. De blijvende aansprekingskracht van Spinoza’s filosofie heeft ongetwijfeld ook te maken met het enigmatisch karakter van zijn denken dat afspiegelt op zijn persoon, en omgekeerd. Er zijn slechts enkele andere filosofen die in dit opzicht kunnen wedijveren met Spinoza: een Socrates, een Nietzsche of Kierkegaard, een Wittgenstein. Paradoxaal is de Spinozistische combinatie van een poging tot strikt wetenschappelijk denken met een sterke betrokkenheid op wat we vandaag existentiële vragen noemen; paradoxaal ook de extreme onpersoonlijkheid van de methode van filosoferen en het unieke en idiosyncratische van de stijl (en de inhoud). Filosofie is in de mode. Hippe denkers zijn regelmatig te gast in lifestyle-magazines. Managers lezen Seneca of Marcus Aurelius. Plato vervangt pillen. Filosofie in ’t algemeen vult vandaag mee de leegte op van de wegdeemsterende religieuze levensbeschouwing. Dat ook Spinoza in deze trends prominent aanwezig is, is echter niet zo evident en kan ten dele op misverstand berusten. Zijn denken is veel radicaler dan het van zijn christelijke premissen losgekomen gangbare humanisme. George Santayana noemde Spinoza een zuiver joods denker die, in tegenstelling tot christelijke denkers, ontsnapt aan alle Platonisme, aan alle participatie-denken. God, maar dan een radicaal antiantropomorfistische God, is de enige macht die alles door en door bepaalt. Dat is de intellectuele waarheid van het jodendom door Spinoza, los van alle bijkomstigheden, perfect uitgedrukt. Of, zoals Spinoza het Paulus nazegt: “Wij zijn als klei in de handen van de pottenbakker die daarmee maakt wat hij wil”. De wetten van God waardoor en waarnaar God handelt, hebben niets te maken met de morele verlangens van de mens. Hoewel Spinoza’s filosofie een heilsdenken is, valt er niets van religieuze gedrevenheid of gedweep te merken. Daarvoor is de heilsboodschap té paradoxaal: wij zijn niet gewild, er zijn geen doeleinden in de natuur; het heil bestaat erin dit in te zien en in dat inzicht rust, aanvaarding van het leven te vinden. Troost zonder hoop. Indien er transcendentie is van God, dan is het niet de transcendentie van Iemand (die om ons geeft). Het is alleen een transdescendentie: een in-zijn van het menselijke in het On-menselijke. De Spinozistische wijsheid is een illusieloze wijsheid. Ze steunt op de negatie van wat – ook vandaag – velen nog altijd absolute waarheden achten: de vrijheid van de wil, het bestaan van het kwaad, de onsterfelijkheid van de ziel, de doelgerichtheid van alles. Spinoza’s filosofie is een moderne filosofie. Ze is ondenkbaar zonder Galilei. Ze staat in een verhouding tot de moderne wetenschap die die wetenschap inschakelt in de zoektocht naar een waarheid die bevrijdt van allerlei, haast onvermijdelijke illusies. Moderne wetenschap openbaart een werkelijkheid die niet beantwoordt aan onze wensdromen en aldus kan bijdragen tot een waarachtig leven. Opnieuw is dit niet evident. De moderne cultuur is eerder geëvolueerd in een richting waarin de wetenschap helemaal in dienst is gekomen van antropocentrische verlangens en denkbeelden. Als 1 techno-wetenschap verricht ze slavendienst voor het streven naar rijkdom, eer of genot. Gecombineerd met de illusies van het spontane antropocentrisme leidt ze beurtelings tot hybris en cynisme: de hybris van de maakbaarheidsgedachte, of het cynische inzicht dat wij – zoals Isaac Bashevis Singer schrijft – maar een tijdelijke schimmel zijn op het oppervlak van een tot ondergang gedoemde planeet. Spinoza’s filosofie is uitzonderlijk in de zin dat zij de wetenschap niet onderschikt aan een machts- of genotsstreven, maar haar een spirituele rol laat spelen die haar tegelijk volkomen vrijlaat. Hoewel de ontluisterende inzichten van de wetenschap volkomen au sérieux worden genomen, leidt dit toch niet tot cynisme. Integendeel, het menselijk lichaam bijvoorbeeld wordt een object van verwondering en bewondering dat aanzet tot verdere studie; de menselijke geest wordt opgevat als een extreem complex deel van Gods Intellect, van de ‘Mindedness’ waarin we participeren – een deel bekwaam tot unieke inzichten, zelfs tot mystieke beleving. Hoe kan er heil zijn zonder hoop op (persoonlijke) onsterfelijkheid? Wat kan een amor Dei en een genieten van eigen glorie in het besef van Gods heerlijkheid (gloria) betekenen als die God niets anders is dan de onpersoonlijke Substantie of de Natura Naturans? Mijn vraag is niet of en hoe bepaalde stellingen hieromtrent kunnen bewezen worden: daarvoor kan men verwijzen naar Ethica V. Mijn vraag is hoe men enigszins kan vermoeden waarover het hier gaat, als men die amor en die gloria nog niet bereikt heeft? Misschien kan een verwante ziel, niet een wetenschapper-filosoof, maar een wetenschapper-dichter ons helpen. Ik citeer uit het gedicht Begrip in Leo Vromans dichtbundel Dierbare ondeelbaarheid (zeer Spinozistisch: dierbare en tegelijk ondeelbare substantie): ... Als ik de grens aanraak van mijn vermogen worden mijn zolen even grondig plat kriebelt er iets boven mijn ellebogen en begrijp ik: nu begrijp ik wat. Dan krijg ik wel eens tranen in mijn ogen niet van het begrepene maar doordat ik merk hoe kinderachtig opgetogen ik weer ben met wat ik nooit bezat. Lieve natuur door de natuur bedrogen omhels ik de natuur en blijf ik pogen in haar te baden die ik al aanbad. ... De wetenschapper ziet zijn eigen activiteit en zijn eigen emoties hier als onderdeel van de natuur, – een onderdeel waarin die natuur tot een paradoxale zelfreflectie komt. Een zelfreflectie die de vreugde van het begrijpen deelachtig is en dit tegelijk doorziet als noodzakelijk enigszins illusorisch (het is eigenlijk allemaal het werk van mechanismen achter onze rug?); maar daardoor komt tot een tedere aanvaarding van zichzelf (“lieve natuur”) en tot liefde voor datgene waarvan men deel is (“omhels ik de natuur”). Inzicht in een op het eerste gezicht ontluisterende waarheid (“ik ben maar dit”) combineert met de vreugdevolle beleving van de eigen activiteit en leidt tot een grote tederheid voor zichzelf en tot liefde voor datgene wat alles mogelijk maakt, inclusief deze paradoxale belevingen. 2 Ik zou Spinoza tekort doen, mocht ik zijn relevantie beperken tot deze kwestie van de ethiek of de juiste levenswijze. Terecht wordt hij ook meer en meer geapprecieerd als politiek filosoof. En wel een politiek filosoof die kwesties aan de orde stelt die vandaag minder dan ooit kunnen ontweken worden, zoals de relatie tussen politiek en religie, politiek en wetenschap. Niet voor niets omschrijft de ondertitel van de Tractatus theologico-politicus de thematiek van het boek als een onderzoek naar de onderlinge relatie tussen vrede (politiek), vroomheid (religie/ethiek) en zoeken naar waarheid (wetenschap en filosofie). Dit betekent dat Spinoza in zijn politieke denken ook een theorie ontwikkelt over de religie en over de wetenschap (inclusief de filosofie) als sociale realiteiten met impact op de politiek. Het is evident dat dit onderzoek tegelijk een antwoord zoekt op de vraag hoe de (Westerse) politiek moet omgaan met zijn joodschristelijke erfenis. Zonder twijfel een actuele problematiek! Ik heb erop gewezen dat Spinoza’s filosofie een kritiek bevat van de begoochelingen van een antropocentrisch humanisme; wat hem natuurlijk niet tot een anti-humanist maakt, zoals Theo Zweerman ooit terecht opmerkte. Men zou kunnen zeggen: een waarachtig humanisme veronderstelt op een of andere manier inzien dat de mens niet de maat is van alle dingen. Zoals het hedendaagse denken in het algemeen sterk antropocentrisch is, zo is de politieke filosofie vandaag met haar centraal stellen van de mensenrechten sterk humanistisch. Opnieuw kan men bij Spinoza een tegengeluid horen. Zoals de godsdienst en de kerken niet boven de staat staan, zo geldt dat ook voor de mensenrechten. Dat komt omdat er geen echt recht bestaat dat niet op macht is gebaseerd. Rechten, ook ‘mensenrechten’, kunnen er maar zijn waar er een soevereiniteit is die die rechten kan afdwingen, eventueel van zichzelf. Opnieuw waarschuwt Spinoza voor begoochelingen: mensenrechten zijn vrome wensen, misschien zelfs gevaarlijke leugens als er geen politieke macht achter staat. Opnieuw betekent dit natuurlijk niet dat Spinoza voor tirannie is. Alleen is hij sceptisch ten aanzien van internationale soevereiniteit: is die wel echt mogelijk? En hij lijkt ook te zeggen: hoed u voor degenen, vooral de machtshebbers, die beweren in naam van de zuivere mensenrechten te spreken. Mijn laatste beschouwing is misschien ietwat vergezocht. Ik las enige tijd geleden een interessant artikel waarin betoogd werd dat Spinoza’s metafysica zeer verhelderd wordt als men hem ziet als een moderne Avicenna. Het artikel lijkt me erg overtuigend en zou er eigenlijk toe moeten leiden dat de Spinoza-research zich nu ook eens grondig bezighoudt met de Arabische wortels van Spinoza’s denken, zoals dit gebeurd is met zijn scholastisch-cartesiaanse, en zijn joodse wortels. De komende eeuw lijken we in Europa opnieuw geconfronteerd te zullen worden – of we dat nu graag willen of niet – met de islamitische levensbeschouwing en al wat ermee samenhangt. Vele partijen wensen de ontwikkeling van een moderne islam die zich vrijmoedig confronteert met moderne wetenschap, hermeneutiek en dergelijke. Het kan van belang zijn dat niet-islamieten op hun manier aan deze ontwikkeling participeren. Het Spinozisme lijkt me, gezien zijn specifiek gedachtegoed en zijn deels ook Arabisch-joodse achtergrond bijzonder geschikt niet alleen om, zoals ik eerder zegde, in het reine te komen met onze joods-christelijke erfenis, maar ook om in deze filosofisch-levensbeschouwelijke dialoog met de islam een vruchtbare rol te spelen. Bibliografie John CARRIERO, “Spinoza’s Views on Necessity in Historical Perspective”. Philosophical Topics 19 (1990), p. 47-96. Herman DE DIJN, Spinoza. The Way to Wisdom. West Lafayette (Ind.), Purdue University Press, 1996. George SANTAYANA, “Introduction”, in: SPINOZA, Spinoza’s Ethics and “De intellectus emendatione” (Everyman’s Library). London, Dent / New York, Dutton, s.d. [1910]. 3 Isaac Bashevis SINGER, Op zoek (vert. Joop van Helmont). Amsterdam, De Arbeiderspers, 1985 (p. 93). Leo VROMAN, Dierbare Ondeelbaarheid. Gedichten. Amsterdam, Querido, 1989. Theo ZWEERMAN, “Spinoza en de hedendaagse kritiek op het humanisme als ideologie”. Mededelingen XXXIV vanwege Het Spinozahuis. Leiden, E.J. Brill, 1975. 4