SPINOZA: SPRINGPLANK NAAR DE MODERNE FILOSOFIE? EVEN DOORBIJTEN Zojuist heb ik de Verhandeling over de verbetering van het verstand 1 dichtgedaan en weggelegd. Hoewel Spinoza ook nog een zogenaamde Korte verhandeling 2 geschreven heeft, mag het zojuist door mij dichtgeslagen boek beslist niet omvangrijk genoemd worden. Voor een deel zal dat liggen aan de onvolledigheid: het werkje lag indertijd bepaald niet klaar voor de drukker. Het is postuum door Spinoza’s vrienden en bewonderaars uitgegeven. Misschien ligt de beknoptheid ook aan het karakter van het werk: het is bedoeld als inleiding op de Ethica, het magnum opus van Spinoza, zijn meest filosofische werk. Een kort werk dus, maar niet gemakkelijk. Ik heb er echt mijn tanden in moeten zetten: sommige passages heb ik, met tussenpozen, drie of vier keer gelezen. Na de laatste lezing viel soms het kwartje. Mijn lezing van Tractatus theologico politicus 3 vorig jaar verliep vlotter. Spinoza denkt in een trant die bij de 17e eeuw hoort en mijn gevoel daarbij is, dat die denkwijze lichtjaren achter mij ligt. Hij formuleert omslachtig en schrijft abstract, óók al beweert hij, dat je concreet moet zijn: de ideeën in het verstand hebben tenslotte altijd iets eenvoudigs en concreets tot object. Een voorbeeld: voor Spinoza bestaat er maar één substantie, de natuur, een enig en eeuwig object. Het idee ‘natuur’ of ‘God’ – deze twee zijn uitwisselbaar - geeft het wezen van dat object weer en omvat alles. Daarbúiten kan niets gedacht worden. Het object natuur noemt Spinoza eenvoudig en concreet en het idee ervan is zó evident in het verstand aanwezig, dat het geen bewijs behoeft. Alle andere objecten vloeien er uit voort en alle ideeën van die objecten kunnen uit het idee natuur worden afgeleid. Als we dat volgens de juiste methode doen, zijn die ideeën zeker en waar. VERSTAND EN VERBEELDING Als 17e-eeuwse filosoof maakt Spinoza gebruik van tijdgebonden termen, zoals object en idee. Een object kan van alles zijn, als het maar reëel aanwezig is, zoals ‘zon’, ‘lichaam’, ‘mens’ of ‘plant’. Bij objecten zullen wij niet zo gauw denken aan die éne substantie, de natuur in haar geheel. Spinoza wel. Natuur kan overigens ook iets anders betekenen, zoals in de zin: “Door zijn verstand te verbeteren werkt de mens aan de vervolmaking van zijn natuur.” Opvallend is ook het denken in oorzaken: naaste oorzaak (causa proxima), verder verwijderde oorzaak (causa remota) en eerste oorzaak (causa prima). Hierin herkennen we het denken van Aristoteles en dat van de grote theologen uit de Scholastiek, zoals Anselmus en Thomas van Aquino. De natuur is een keten van oorzaken en gevolgen: alles is veroorzaakt en alle oorzaken vloeien uit een (onveroorzaakte) eerste oorzaak, God of de natuur, voort. Of: alles is gedetermineerd. Er is geen vrijheid: zelfs God is niet vrij: Hij ís het geheel van principes of natuurwetten als uniformiteit, causaliteit en intelligibiliteit. Daarom hangen ook alle ideeën in het verstand samen en leveren ze zekere kennis. De ‘conceptuele structuur’ in het werk van Spinoza zouden we in deze tijd misschien een netwerk noemen, maar bij het 17e-eeuwse denken past eerder een mechanisch beeld, bijvoorbeeld dat van een uurwerk. De radertjes, tandwieltjes en pinnetjes, álles zit op zijn plaats en werkt perfect. Het geheel als zodanig beweegt niet, maar binnenín is volop beweging. Wat beweegt heeft altijd al zo bewogen en zal zo blijven bewegen, want het uurwerk is enig en eeuwig. Het wereldbeeld is naast mechanistisch immers ook statisch. Het Ding-an-sich is niet geproblematiseerd - daarvoor is het nog te vroeg in de filosofie - want de dingen, op de eerste plaats de natuur in haar geheel, zijn vanzelfsprekend gegeven en intelligibel. De bewegingen in het ‘uurwerk van de natuur’ zijn wiskundig en empirisch na te trekken. In de opkomende natuurwetenschappen is men daar volop mee bezig. Maar Spinoza denkt liever na over zekere kennis en ‘blijft bij zijn Verstand’. Ja, met een hoofdletter: het verstand is dát deel van de geest of de ziel waar Spinoza écht in gelooft. Want voorzover de percepties niet helder en welonderscheiden zijn - in Spinoza’s terminologie zijn ze dan geen ideeën in de strikte zin van het woord - komen ze voort uit de verbeelding. De verbeelding is dat deel van de menselijke geest dat luistert naar de zintuigen en lichamelijke processen en dat alleen maar voor verwarring en vaagheid zorgt: ervaringen, emoties, sensus communis en herinneringen horen daarbij. De verbeelding leidt af van het verstand. Spinoza brengt tussen beide vermogens een strikte scheiding aan. Het verstand is alles, de verbeelding niets. Dus kan ik niet laten een paar plagerige vragen te stellen te stellen: zou Spinoza romans en gedichten gelezen hebben? Ging hij wel eens naar de schouwburg? Heeft hij van muziek gehouden? Kende hij de schilderijen van Rembrandt en zijn tijdgenoten? GESLOTEN DENKEN Spinoza is een exponent van het 17e-eeuwse Europese denken. Er vallen mij, na het lezen van de Verhandeling, twee dingen op. Eén: de toonzetting is optimistisch. De mens kan zichzelf verbeteren, kan tot volmaaktheid komen en daarmee zijn grootste geluk bereiken. Twee: de objecten zijn gegéven. Aan hun bestaan wordt niet getwijfeld. De vraag “Kén je de objecten als je een idee hebt van hun wezen?” komt, voorzover ik weet, bij geen enkele Leibniz en Spinoza filosoof nog op. Misschien bij Leibniz. Die zou de ultieme filosofische vraag “Waarom is er íets en niet veeleer niets?” gesteld hebben. Hebben Spinoza en Leibniz, die een keer in Rijnsburg op bezoek is geweest, het daar misschien over gehad? STUDEERKAMERGELEERDE Hoe was Spinoza als mens? Die vraag intrigeert me. Een mens is altijd een mix van nurture en nature. Over Spinoza is door de Portugese synagoge in Amsterdam de banvloek uitgesproken. Dat is een gevolg geweest van zijn vrijmoedige denken over God, maar zijn verwijdering uit joodse kring zal tevens zijn verdere denken beïnvloed hebben. Wat die nurture betreft, zijn nog meer invloeden denkbaar. Bijvoorbeeld de briefwisseling met de grote denkers uit zijn tijd. Dat kon niet zonder invloed op zijn denken blijven. Over de aanleg en het temperament van Spinoza – hijzelf noemt het natuur - is niet veel bekend. Ik kan het niet nalaten mijn verbeelding - sorry Benedictus! - te laten spreken. Een studeerkamergeleerde zie ik voor me, ijverig schrijvend aan een tafel, omringd door boeken en een kaars binnen handbereik. Er is weinig dat hem afleidt: geen vrouw en kinderen, want hij is vrijwillig celibatair. Hij leidt een regelmatig en sober leven. De meeste uren brengt hij aan die schrijftafel door, werkend aan een nieuw filosofisch systeem, ánders dan dat van zijn tijdgenoten, René Descartes voorop. Zijn kleren worden door een zorgzame en toegewijde vrouw gewassen en er wordt voor hem gekookt. Hij voert vriendelijke gesprekken met omwonenden, zowel in Rijnsburg als in Voorburg en Den Haag, maar beslist niet te veel. In herbergen is hij niet te vinden. Ook in de schouwburg zul je hem tevergeefs zoeken. En op het lezen van een roman of dichtwerk is hij nauwelijks te betrappen. Zijn leven draait niet om verbeelding en fantasie. Een kleine kring van intimi draagt hem op handen en zal diverse uitgaven van zijn werk verzorgen. Als het te gevaarlijk is – hij staat inmiddels bekend als atheïst – wordt werk anoniem gedrukt bij een uitgever in Hamburg of verschijnt postuum, zoals de Verhandeling. Behalve zachtaardig is hij voorzichtig: hij wéét wat vooraanstaande predikanten van zijn werk vinden. Hij wil eigenlijk maar één ding: ongestoord filosoferen. SPINOZA ALS SCHARNIER Wat waardeer ik aan Spinoza? Allereerst waarvoor hij veroordeeld is: zijn vermeende atheïsme. Ik betwijfel of hem het etiket ‘atheïst’ opgeplakt kan worden: hij gelooft in een God die samenvalt met de Natuur. Of hij nu over de een of over het andere spreekt, hij is gefascineerd door het ‘grote geheel’. In feite brengt hij vaart in een proces dat tot op de dag van vandaag voortduurt, waarbij God uit de ‘klauwen van theologie en kerk’ bevrijd Beeld van Spinoza door Fréderic Hexamer 1877 Paviljoensgracht wordt. Dat proces, versterkt door de Den Haag idealen van de Franse Revolutie en ontwikkelingen als democratisering en secularisering, heeft in onze westerse samenleving ruimte vrij gemaakt om te zeggen en te schrijven over God wat men wil. Nu de islam nog! Een tweede wapenfeit: ziel en lichaam haalt hij niet zo scherp uit elkaar als Descartes. Voor de ziel heeft hij geen pijnappelklier nodig. Geen tweedeling, geen dualisme dus. De ziel van Spinoza is ‘de idee van een bestaand menselijk lichaam’. Hij vat ziel en lichaam op als één geheel. Tenslotte het derde wapenfeit: Spinoza is een scharnierpunt tussen scholastiek en moderne filosofie. Zijn terminologie is nog grotendeels scholastisch, wat blijkt uit woorden als substantie, essentie, accidentia, propria, causa enzovoort. Maar met behulp van al die termen beklemtoont hij, dat de ideeën in het verstand gegéven zijn. We hoeven ze alleen maar op te delven. Een eeuw later zal Immanuël Kant ook benadrukken dat er iets in het verstand, bij hem de zuivere rede, gegeven is: de apriori’s, waaronder tijd, ruimte en causaliteit. Deze kennis is niet ontleend aan ervaringen of anderszins verworven, maar is vóóraf al in het brein, om maar eens een eigentijdse term te gebruiken, aanwezig. Deze kennis ‘projecteren’ we op de buitenwereld. We ordenen er onze zintuiglijke indrukken mee. Het vóóraf gegeven zijn van kennis in de menselijke geest hebben Spinoza en Kant gemeen. Nu het verschil: Kant benadrukt, dat we door de apriori’s en de daaruit voortvloeiende constructie van kennis, de ‘dingen op zichzelf’ nooit kunnen kennen. Het ‘niet kunnen kennen van de dingen’ zal daarna één van de belangrijkste thema’s in de filosofie worden. Goddank! Filosofie moet de werkelijkheid ópen houden. Van een 17e-eeuwse denker mag ik dat nog niet verwachten. Van eigentijdse filosofen wel. Daarom tot besluit nog eens de ultieme filosofische vraag: “Waarom is er iets en niet niets?” 1 Spinoza, Baruch de. (2010). Tractatus de intellectus emendatione.Verhandeling over de verbetering van het verstand. Groningen: Historische Uitgeverij. Vertaald, ingeleid en van een nawoord voorzien door Theo Verbeek. 2 Spinoza, Baruch de. (2011). Korte verhandeling over God, de mens en zijn geluk. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Hertaald en bezorgd door Jan Knol. 3 Spinoza, Baruch de. (1997). Theologisch-politiek traktaat. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Nederlandse vertaling van F.Akkerman. Zie ook mij essay Laat ie vrij zijn!