Boudewijnlaan 20-21 • B-1000 Brussel tel. 02-512 11 52 • fax 02-502 46 80 e-mail: [email protected] www.vlaamseprovincies.be VVP-standpunt over Vlaamse procesnota ruimtelijke economie door gedeputeerden ruimtelijke ordening en economie Nota, 01.03.2011 1 Algemeen In de inleiding van de procesnota ruimtelijke economie wordt aangestipt dat het de bedoeling is om een (kader)decreet ruimtelijke economie op te maken. De nota wil, in functie van het ontwikkelen van een coherent en samenhangend ruimtelijk beleid in een vroege fase advies ontvangen op een conceptnota op hoofdlijnen. In deze nota wordt de visie van de sector economie, haar rol en de doorvertaling ervan in instrumenten vertolkt. Er wordt aangegeven voor welke vijf cruciale punten dit decreet de basis moet vormen. Ook in de rest van de nota wordt naar het kaderdecreet verwezen. Op bladzijde 2 wordt evenwel deze doelstelling ondergraven door de opmerking dat pas in een volgende fase zal afgewogen worden 'of een kaderdecreet de meest aanbevolen juridische weg is om de verschillende doelstellingen en instrumenten te verankeren'. Ook een verder globaal tijdspad en duidelijk plan van aanpak met betrekking tot het vervolg op deze procesnota ontbreekt. Een globale stand van zaken omtrent de ruimtelijke economie ontbreekt. Enkel bij de drie strategische doelstellingen wordt een beknopte situatieschets weergegeven. Die situatieschetsen vatten evenwel slechts een deel van de globale problematiek en zijn ook niet altijd up to date. De taakstelling van de provincie ontbreekt hier volledig. De Vlaamse regering gaat met deze procesnota voorbij aan de decretale taakstelling van de provincies om zowel de bovenlokale taakstelling te bewerkstelligen als ondersteunende taken ten dienste van lokale overheden uit te voeren (artikel 2 van het provinciedecreet). De procesnota gaat ook voorbij aan de decretale missie VVP-standpunt Vlaamse procesnota ruimtelijke economie 1 en taakstelling van de POM’s (artikelen 4 en 5 van het decreet van 7 mei 2004) en aan de taakstelling zoals verankerd in de Vlaamse Codex ruimtelijke ordening, het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen en de provinciale ruimtelijke structuurplannen. Dit is moeilijk aanvaardbaar. De provincies en hun POM’s zijn belangrijke actoren in het economische beleid. De provincies kregen een rol toebedeeld bij het uittekenen van de ruimtelijke economische structuur o.a. via provinciale structuurplannen en de ontwikkeling van de Brownfieldterreinen. De taak werd omschreven als: de verkrijging, aanleg en uitrusting van industriegronden, ambachtswezen en diensten of van andere onthaalinfrastructuren voor investeerders. Er wordt geen link gelegd met noch evaluatie gemaakt van de brownfieldconvenanten die tot nog toe werden afgesloten. Voor de brownfields moet er naast de financiële benadering ook rekening gehouden worden met het realiseren van een maatschappelijk draagvlak, de complexiteit en de mogelijke verwevenheid met andere functies, de context, de duurtijd om terug economische activiteiten op de site te realiseren. De provincies zijn zich bewust van het karakter van deze nota, m.n. een procesnota, doch wensen erop te wijzen dat de (ruimtelijke) visie van de sector, het gewenste (ruimtelijk) economisch beleid niet tot uiting komt in de nota. De nota gaat enkel in op drie strategische doelstellingen, zonder een algemene (ruimtelijk – economische) visie naar voor te schuiven. Eerder kan het beschouwd worden als een soort van actieplan. Het is in die zin dan ook minder duidelijk wat eigenlijk moet verstaan worden onder “ruimtelijke” economie en de visie en de rol ervan. De lading van dit begrip gaat van bedrijfshuisvesting, over aanbodmogelijkheden, bestemming en invulling naar locatie-eisen. Andere ruimtelijk – economische vragen en potenties zoals kantoren, kleinhandel, … komen hier niet aan bod. Mobiliteit en logistiek komt in dit ruimtelijk verhaal helemaal niet aanbod doch vormt een essentiële randvoorwaarde voor het (ruimtelijk) economisch functioneren. De visie lijkt zich dan ook eerder te beperken tot het micro-niveau, terwijl de visie op macro-niveau of bovenlokaal niveau niet wordt geponeerd. Een link naar andere beleidsdocumenten met een economische finaliteit ontbreekt. We kunnen hierbij onder meer denken aan het groenboek 'Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen' maar ook aan het Pact 2020. In dit Pact 2020, het referentiedocument voor het Vlaams beleid van de komende tien jaar, wordt onder meer gepleit voor het aantrekken van "logistieke spelers (…) die ten volle toegevoegde waarde en werkgelegenheid creëren". Dit vergt duidelijk een ruimtelijke omkadering die in de procesnota nauwelijks aan bod komt. De procesnota is een tekst met een enorme densiteit, waarin heel wat informatie vervat zit, en een (zeer) groot to do pakket. Bij de drie strategische doelstellingen die naar voor geschoven worden, suggereert de Vlaamse Regering in totaal 17 concepten en instrumenten. Voor de realisatie van de meeste van die concepten en instrumenten is nog heel wat voorbereidend (studie)werk noodzakelijk, en dat bevindt zich vaak nog in een embryonale fase. Bijvoorbeeld worden enkel al bij het doelgroepenbeleid met betrekking tot bedrijfshuisvesting (blz. 8) volgende noodzakelijke procedures vermeld: nieuwe regeling voor subsidie van bedrijvencentra; formuleren van mogelijke oplossingen voor problematische ruimtevragers 'via een coproductie met onder meer het beleidsdomein RWO en desgevallend LNE'; eventueel aangevuld met een 'specifiek planningsinitatief' waarover overleg met RWO en LNE wordt voorbereid door de sector economie; VVP-standpunt Vlaamse procesnota ruimtelijke economie 2 beleidsevaluatie omtrent zonevreemde bedrijven en ondernemerschap in landelijk gebied. Dit is slechts een voorbeeld. In de rest van de procesnota worden nog talloze te realiseren taken vermeld. Daarbij is het niet steeds duidelijk wie dit nu precies moet doen, wat de timing is en hoe dit moet passen in het partnerschapsmodel tussen economie en ruimtelijke ordening. De provincies zijn echter van mening dat op lokaal niveau (o.a. via de POM’s) al het nodige studiewerk is verricht en terreinacties zijn ondernomen, die een onmiddellijke uitvoering van heel wat voorstellen niet langer in de weg staan. Er wordt gewerkt in de nota met een vocabulaire, dat bij momenten zeer specifiek is, maar dat afhankelijk van het referentiekader en de sector toch een (iets) andere inhoud/betekenis heeft. Bijvoorbeeld staat een aanbodbeleid tegenover een vraagvolgend beleid. Binnen het RSV wordt gewerkt met een aanbodbeleid aangezien vanuit het ruimtelijk beleid vanuit een gelijktijdige en gelijkwaardige afweging van functies een aanbod wordt gecreëerd met eventuele bijhorende ruimtelijke randvoorwaarden. Het aanbodbeleid zoals het in de procesnota verwoord staat lijkt eerder een vraagvolgend beleid. Nl. "voorzien van de mogelijkheid om een startbeslissing te bekomen voor bedrijfshuisvestingsprojecten die een bestemmingswijziging behoeven". Uiteraard worden hierbij randvoorwaarden geformuleerd, maar door deze werkwijze te volgen wordt er geen ruimtelijk onderzoek (gelijktijdig en gelijkwaardige afweging van functies) gevoerd naar de geschikte locatie en bestaat het risico dat er (op vraag) een locatie wordt gekozen. 2 Rollen en taken In de procesnota is het niet altijd duidelijk wat/wie nu precies bedoeld wordt met het beleidsdomein of de sector economie. Er wordt ook niet altijd gespecifieerd op welk bestuursniveau er stappen moeten gezet worden of welk(e) beleidsniveau(s) betrokken wordt (worden). Lokale besturen zouden de spil worden. Dit is niet altijd haalbaar. Ook rekening houdend met doelgroepenbeleid (watergebonden, seveso, …) lijkt een ontwikkeling op lokaal niveau niet haalbaar. In de visie dat er een grotere rol is weggelegd voor de lokale besturen, meer specifiek voor de planning van lokale bedrijventerreinen, schuilt ook het risico op een versnippering van het aanbod. Bijkomend dient opgemerkt te worden dat de visie op de economische structuur op lokaal niveau en de invulling daarvan danig kan verschillen van de strategische visie op het bovenlokale niveau. Bepaalde beleidsopties die op een bovenlokaal niveau met het oog op een goed functioneren worden genomen moeten nu eenmaal ruimtelijk gesitueerd raken. De vraag is of dergelijke opties dan effectief lokaal zullen geïmplementeerd worden. 2.1 De provincies en hun POM’s De provincies en hun POM’s zien op zijn minst een rol voor hen weggelegd in: a. Regie bij de monitoring van bedrijventerreinen De ontwikkeling van een permanente monitor, die de relatie tussen de ruimtebehoefte en het ruimteaanbod weergeeft voor de bedrijventerreinen, is absoluut noodzakelijk. Momenteel is er geen enkele organisatie of administratie die deze gegevensverzameling en –ontsluiting nauwgezet up-to- VVP-standpunt Vlaamse procesnota ruimtelijke economie 3 date bijhoudt. De provincies als intermediaire besturen zijn uitstekend geplaatst om de regierol bij de monitoring van bedrijventerreinen op provinciaal en streekniveau op te nemen, indien decretaal of op andere wijze een afsprakenmodel tot stand komt. De taakverdeling tussen het AO en de POM’s kan afgebouwd worden en de taakstelling kan het best overgeheveld worden naar de provinciebesturen. Enkel zo kan een geïntegreerd en toekomstgericht locatiebeleid met strategische ontwikkelingen op streekniveau worden uitgewerkt. (zie VVP-bijdrage Vlaams Groenboek interne staatshervorming) In combinatie met de vraagberekening wensen de provincies ook de coördinatie en opvolging van de ijzeren voorraad. Op blz. 6 wordt eens te meer gepleit voor het aanbodbeleid op basis van een 'ijzeren voorraad' aan bedrijventerreinen. Dit verhaal, een belangrijk onderdeel in het SPRE, komt wel niet meer aan bod bij de opsomming van concepten en instrumenten. b. Waarborgen van de realisatie van knelpuntterreinen (procesnota blz 12) Bij het activeren van de onbenutte percelen kan niet voldoende worden gewezen op de meerwaarde van de onderhandelingsteams. De POM’s hebben hier een aanzienlijke deskundigheid in opgebouwd. Het versterken van de onderhandelingsteams is een aan te bevelen beleidsoptie. c. Stimuleren van bedrijventerreinmanagement (procesnota blz. 16) Ook rond duurzaam parkmanagement en duurzaamheid bij de (her)aanleg van bedrijventerreinen is er in de provincie, met name bij de POM, voldoende deskundigheid. Het ontwikkelen en verduurzamen van bedrijventerreinen behoort vandaag tot haar core business. Deze taken moeten door de POM’s behartigd kunnen blijven. d. Visievorming over aanbodbeleid per subregio (procesnota o.a. blz. 5, 13) De procesnota heeft het over “economische subregio”. Deze worden niet verder omschreven. “Economische subregio’s” zijn per definitie bovenlokaal. Hier mag dan ook niet voorbij worden gegaan aan de decretale taakstelling van de provincies. e. Doelgroepenbeleid (procesnota blz. 5) De keuze om te opteren voor een doelgroepenbeleid is positief. Bedrijvencentra hebben reeds bewezen een meerwaarde te kunnen bieden aan jonge ondernemingen. Belangrijk hierbij is dat er niet enkel wordt geïnvesteerd in infrastructuur, maar ook in omkadering en begeleiding van de jonge ondernemingen. De POM’s hebben op hun beurt een nauwe samenwerking opgebouwd met de bedrijvencentra. Ook de in de procesnota opgesomde doelgroepmaatregelen rond sectorale clusterbevordering en steun voor wetenschapsparken en incubatoren, kunnen onderschreven worden. 2.2 De Vlaamse overheid De Vlaamse overheid heeft wel degelijk haar verantwoordelijkheden en bevoegdheden inzake ruimtelijke economie. De procesnota stelt daar een traject voor op (blz. 17). Indien de Vlaamse regering kiest voor een kaderdecreet, dan wensen de provincies aandacht voor volgende punten: VVP-standpunt Vlaamse procesnota ruimtelijke economie 4 a. Vereenvoudigde en versnelde vergunningsprocedures voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen zijn meer dan wenselijk. Ook het afstemmen van vergunningsprocessen enerzijds en verwervings-, subsidie- en aanbestedingsprocessen anderzijds, zullen een positieve weerslag hebben ontwikkeling van bedrijfshuisvestingsprojecten. Het is aangewezen dat het beleidsdomein economie hier het initiatief neemt. Ook het meer op elkaar afstemmen en parallel laten verlopen van verschillende processen (MER, archeologisch onderzoek,…) kan zowel een grote tijdswinst als (financiële) zekerheid voor het project opleveren. Het is aan te bevelen dat deze groep processen in tijd worden beperkt. Bij het afstemmen van vergunningsprocedures, alle processen, subsidie- en aanbestedingsprocedures,… is een grote taak weggelegd voor het Vlaamse beleidsniveau. b. De procesnota schetst dat een vereenvoudiging van de onteigeningsregelgeving wordt voorbereid in het kader van de uitwerking van “versnellen investeringsprojecten”. Dit lijkt ons een zeer dringende noodzaak. De provincies en de POM’s juichen het voornemen toe om de decretale bepalingen die de habilitatiewetgeving vormen voor de onteigening ten algemene nutte van bedrijventerreinen te verankeren in het (kader)decreet ruimtelijke economie en, afhangende van de verbetervoorstellen in het kader van de uitwerking “versnelling investeringsprojecten”, meteen ook de procedure en de zware motiveringslast voor toepassing van de rechtspleging bij hoogdringendheid, te vereenvoudigen. De provincies en de POM’s voegen hieraan toe dat het decreet ruimtelijke economie best meteen ook rechtstreekse en absolute zekerheid moet bieden over de planologische neutraliteit ( betreffende de waardebepaling van de gronden). Verder is de voorgestelde verruiming van het toepassingsgebied van de dienst Vastgoedaktes van de Vlaamse overheid (die aktes kan verlijden) inderdaad nodig, zodat ook de POM’s en intercommunales voor streekontwikkeling in het geval van bedrijventerreinontwikkelingen van deze dienst gebruik kunnen maken. De provincies en de POM’s zijn ook voorstander van een aanpassing van het delegatiebesluit waardoor enkel nog de functioneel bevoegde minister de onteigeningsmachtiging verleent. En tenslotte is het ook een evidentie dat het onteigeningsplan en –machtiging op systematische wijze zou worden geïntegreerd in het GRUP dat het bedrijventerrein bestemt; dit kan de procedure aanzienlijk verkorten, zoals ook uit de vergelijking van concrete Limburgse gevallen in het kader van het ENA is gebleken. RWO dient dit dringend tot haar standaardwerkwijze te maken. c. Het procesmanagement (door publieke instantie) van een te herontwikkelen bedrijventerrein is niet gratis. De huidige subsidies voor voortrajecten bedragen 40 % van de studie- en coördinatiekosten. Dit is niet voldoende indien men voor een echt activeringsbeleid opteert. d. M.b.t. subsidiëring van ontwikkelingsprojecten schetst de procesnota een perspectief waarbij de beschikbare middelen voor de subsidiëring van de (her)aanleg van bedrijventerreinen in de toekomst beperkt worden tot de “onrendabele bedrijventerrein(her)ontwikkelingen”. Dit principe wordt als gezond beoordeeld, maar de vraag rijst hoe dit op objectieve manier kan vastgesteld worden, en hoe strikt de norm dan gesteld moet worden. Bij het operationaliseren van dergelijke visie moet alleszins gewaarborgd blijven dat niet enkel strategische terreinen maar ook regionale en lokale bedrijventerreinen reëel ontwikkelbaar VVP-standpunt Vlaamse procesnota ruimtelijke economie 5 zijn zonder overmatig financieel risico voor de ontwikkelaar. Betreffende revitaliseringsprojecten lijkt de huidige regeling met 60% subsidie alleszins een minimum. 3 Sectorale benadering? In deze nota wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen aspecten die duidelijke raakvlakken hebben en die niet alleen door de sector economie kunnen/moeten gerealiseerd worden en aspecten die "met een omweg" via andere beleidsvelden voor de sector economie belangrijk zijn. Deze werkwijze zou in principe aan de basis moeten liggen van het expliciteren van een toekomstvisie, dus zowel de knelpunten, de visie en de doelstellingen zouden vanuit dit perspectief moeten bekeken worden. In dit licht moet ook bijvoorbeeld het partnerschapmodel geplaatst worden en moet ook de inbreng van de sectorvisie in de ruimtelijke planningsprocessen en in het ruimtelijk debat bekeken en afgewogen worden. De ruimte is nu eenmaal beperkt, dus moeten alle ruimtevragen in deze context geplaatst en afgewogen worden. De provincies betreuren dan ook dat a priori de herbevestigde agrarische gebieden worden uitgesloten. De omzendbrief voorziet enerzijds de nodige beleidsmarge om bestemmingswijzigingen door te voeren. Anderzijds kan het afbakeningsproces van de agrarische en natuurlijke structuren zich niet beroepen op een voldoende ruim afgewogen planningsproces waarbij de behoeften van diverse sectoren (naast deze van natuur, landbouw en bos) zij meegenomen. Hooguit zijn de bestaande gemeentelijk ruimtelijk structuurplannen en lopende planningsprocessen meegenomen, waarbij de planningshorizon van vele van die documenten al lang verstreken is. In het ruimtelijk debat moeten bijgevolg ook de andere sectoren die aanspraak maken op de ruimte mee bekeken worden. Het is dan ook essentieel om een dergelijke inbreng en afweging niet vanuit de diverse respectievelijke sectoren te bepalen maar integraal en sectoroverstijgend te bekijken. In die zin is het niet aangewezen om de sectorale inbreng van de respectievelijke beleidsdomeinen is sectorale kaderdecreten te verankeren. Daarom is het noodzakelijk om aspecten die hetzij een horizontale, hetzij een vertikale beleidsintegratie of een combinatie van beide vragen, ook geïntegreerd te benaderen. De vraag kan dan ook gesteld worden of er op Vlaams niveau niet ten gronde moet nagedacht worden over het participatie-traject dat de verschillende sectoren kunnen en moeten krijgen in de beleidsvorming en dito voor de ruimtelijke planning. Als een inbreng decretaal moet afgedwongen worden nl. "invulling geven aan een partnerschapmodel tussen de beleidsdomeinen Economie en Ruimtelijke ordening waarbij de sector Economie een eigen visie ontwikkelt die wordt ingebracht in het ruimtelijk debat." op eenzelfde beleidsniveau dan klopt er iets niet. Moet deze decretale "installatie" van een partnerschapmodel dan niet gebeuren voor alle sectoren, waardoor we automatisch bij het facet ruimtelijke ordening terechtkomen ? In die zin moet de koppeling gemaakt worden met de ideeën die nu ontwikkeld worden in het kader van o.m. het project versnelling maatschappelijke investeringsprojecten (strategische doelstelling 2), waar ook gedacht wordt aan een andere procesarchitectuur voor planningsprocessen. Eigenlijk zou dus eerst via dit spoor duidelijkheid moeten gecreëerd worden teneinde een geïntegreerd beleid te voeren Uitgaande van de doelstellingen in de nota is het dan ook niet duidelijk of de gewenste economisch ruimtelijke structuur het ruimtelijk kader is waarbinnen de in de procesnota vermelde strategische doelstellingen moeten gekaderd worden, dan wel of dit beleidskader zou moeten bijgesteld worden. VVP-standpunt Vlaamse procesnota ruimtelijke economie 6 De relatie met de ruimtelijke structuurplannen (RSV, PRS, GRS), toch hét ruimtelijk juridisch kader bij uitstel, wordt niet of slechts in zeer beperkte mate behandeld. Onduidelijk in dit verband is ook de stelling : " … de bestemming van de bedrijventerreinen, inclusief de aanleg van de ijzeren voorraad een taak blijft voor de ruimtelijke planning. Het decreet ruimtelijke economie zal bijgevolg invulling geven aan een partnerschapsmodel tussen de beleidsdomeinen Economie en Ruimtelijke Ordening, waarbij de sector Economie een eigen visie ontwikkelt die wordt ingebracht in het ruimtelijke debat." 4 Specifieke opmerkingen Op blz. 7 wordt opgemerkt dat "(f)ormules waarbij beheersovereenkomsten of convenanten moeten worden gewijzigd of aangevuld, (…) uiteraard voorafgaand overleg met de voogdijminister [vragen]". De provincies en POM’s pleiten er alvast voor dat de clausule waarbij de Vlaamse regering de POM’s kan gelasten om bepaalde opdrachten op te nemen, onverkort dient blijven te gelden. Terzake wordt verwezen naar de opdracht van POM Antwerpen en POM Limburg in het kader van het ENA. Op dezelfde bladzijde pleit de Vlaamse Regering voor een "wetenschappelijk verantwoorde onderbouwing van de reële ruimtebehoeften voor economische activiteiten". Dit is bijna exact de titel van de inleiding van het SPRE: 'Naar een wetenschappelijk onderbouwd ruimtelijk-economisch beleid'. De oefening van het SPRE kan dan ook perfect als dienen als basis hiervoor. Er wordt ingegaan op een doelgroepenbeleid, maar wat dit precies inhoudt niet duidelijk gedefinieerd. Dit doelgroepenbeleid is ook niet exclusief en moet gecombineerd worden met een (ruimtelijk) aanbodbeleid. Via het doelgroepenbeleid (blz. 8) worden aparte beleidsinitiatieven gesuggereerd voor specifieke bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Daarmee erkent de Vlaamse Regering dat de huisvesting van die doelgroepen niet eenvoudig te vatten is in het bestaande juridisch kader. Cruciaal in het kader van het Pact 2020 is het bevorderen van de aantrekkelijkheid voor O&O-activiteiten. Op blz. 8 wordt een doelgroepenbeleid met betrekking tot bedrijfshuisvesting gesuggereerd. Daarin wordt onder meer gesuggereerd tot verdere ontwikkeling van bedrijvencentra. Daar bestaat al een uitgebreid netwerk van. Een evaluatie dringt zich op alvorens nieuwe maatregelen te treffen. De problematiek van de zonevreemde bedrijven (blz. 8) sleept reeds lang aan. Allerlei instrumenten zijn al uitgedacht en/of in gebruik genomen. Een snelle, duidelijke en duurzame oplossing is noodzakelijk. Er wordt niet ingegaan op bedrijfshuisvesting die verweven zit in woongebied. Dit zou ongeveer 40 % bedragen. Welke ontwikkelingsperspectieven hebben dergelijke locaties? Datum Referentie 01.03.2011 110224.034/N/SVL-PG/VVP-standpunt procesnota ruimtelijke economie VVP-standpunt Vlaamse procesnota ruimtelijke economie 7