Geografie - Home scarlet

advertisement
1.3 De bestuurlijke context
1.3.1 Een provincie van het Romeinse rijk
Palestina was ten tijde van Jezus slechts een kleine provincie in het reusachtige Romeinse
rijk. De Romeinen noemden de Middellandse zee, waaromheen ze in de loop van enkele
eeuwen hun macht hadden verspreid, "Mare Nostrum": onze zee.
In 63 v.C. veroverde de romeinse generaal Pompeius Syrië en Palestina. Dit was het begin
van een militaire bezetting die haar hoogtepunt zou bereiken met de inname van Jeruzalem
door Titus in het jaar 70 n.C. en de verwoesting van de stad in het jaar 135 n.C., telkens na
een Joodse opstand.
Gedurende 4 e regering van keizer Augustus (30v.C. - 14 n.C.) heerste er onafgebroken
vrede in het Romeinse rijk, de zogeheten 'pax Romana'.
Het grote Romeinse rijk was verdeeld in provincies die meer of minder nauw met Rome
verbonden waren. Sommige van deze provincies werden bestuurd door een proconsul,
andere door een legatus, weer andere waren toevertrouwd aan een prefect of procurator
(bijvoorbeeld Pontius Pilatus), terwijl er ook provincies waren die een schijn van autonomie
ophielden, zoals Palestina met Herodes de Grote en zijn zonen.
Het oostelijk deel van het Romeinse rijk had het Grieks als omgangstaal (westen: Latijn).
Het Grieks had er de andere talen of dialecten verdrongen. In Syrië en Palestina bleven de
mensen echter Aramees spreken, terwijl het Hebreeuws de taal van de liturgie bleef.
In Palestina (een gebied dat ongeveer zo groot is als België) woonden er ten tijde van Jezus
zo'n half miljoen Joden.
Maar ook elders in het Romeinse rijk woonden Joden. Er was immers nog het Jodendom
van de diaspora, de Joden in de verstrooiing. Sedert lang hadden de Joden zich buiten
Judea gevestigd in Alexandrië waar ze ongeveer één vijfde van de bevolking vormden. In
alle steden die Paulus op zijn reizen aandeed, ontmoette hij bloeiende Joodse
gemeenschappen. Volgens sommige schattingen waren er in het Romeinse rijk misschien
wel 7 tot 8 miljoen Joden.
Joden genoten een speciale status in het Romeinse rijk: ze waren vrijgesteld van militaire
dienst, mochten de sabbat onderhouden en hadden de mogelijkheid een jaarlijkse
tempelbelasting te betalen. Aldus stonden ze officieel onder een dubbele
rechtsbevoegdheid: die van de keizer van Rome en die van het Sanhedrin te Jeruzalem.
Het Christendom was aanvankelijk niet meer dan een sekte die ontstaan was binnen het
Jodendom en die dezelfde voorrechten genoot. Toen het zich afscheidde van het
Jodendom werd het voor de Romeinse wet een "religio illicita": een verboden godsdienst,
een schandelijk bijgeloof en om die reden kon het ten allen tijden vervolgd worden.
1.3.2 Herodes
Hoewel Palestina sinds 63 01 onder Romeinse heerschappij stond, lieten de bezetters toe
dat de joden door plaatselijke koningen geregeerd werden. De meest befaamde en
gevreesde onder hen was Herodes de Grote. Door veel joden werd hij gehaat. Ondermeer
omwille van zijn afkomst: zijn voorvaderen waren Idumeeërs (Edomieten) uit de streek ten
zuiden van Judea.
Herodes probeerde de sympathie van de joden te winnen door de tempel in Jeruzalem te
herbouwen. Voor de joden die buiten Palestina woonden, bekwam hij het recht bijdragen te
schenken aan de schatkist van de tempel in Jeruzalem, evenals vrijstelling van militaire
dienst in het Romeins leger.
Maar in de bouwprojecten van Herodes vielen ook nieuwe of vernieuwde steden, die naar
de keizer werden genoemd en tempels ter ere van Augustus, die zichzelf voor een godheid
liet doorgaan. In grote burchten zocht hij veiligheid en luxe: Herodion, Macherontes,
Massada. Meedogenloos was hij voor wie van vijandschap verdacht werd. Voor alle
zekerheid werden ook leden van zijn eigen familie ter dood gebracht.
Toen Herodes in 4 v.C. stierf, werd zijn koninkrijk verdeeld onder zijn drie zonen:
*Archelaus kreeg Judea, Idumea en Samaria.
'Herodes Antipas kreeg Galilea en Perea.
*Herodes Filippus kreeg het gebied van Iturea tot Trachonitis.
In 6 n.C. zette de keizer Archelaus af en maakte zijn grondgebied tot een Romeinse
provincie met 14 e naam 1 u14 ea. Een landvoogd moest direct aan Rome verantwoording
afleggen.
Zuilengang in Sebaste, stad die in 27 vóór Chr. in de
buurt van Samaria werd gesticht. Het was het eerste
grote bouwproject van Herodes. Vanwege de strategische ligging had hij er een garnizoen belegerd. De
bewoners waren verplicht in zijn leger dienst te nemen.
1.3.3 Landvoogd
Vanaf het jaar 26 nam Pontius Pilatus in Judea de functie van landvoogd waar.
Het was de taak van een landvoogd om de vrede te bewaren en opstanden te onderdrukken.
Daartoe beschikte hij over vijf troepenmachten. Eén ervan was steeds in de Antoniaburcht
gelegerd die het tempelplein in Jeruzalem beheerste. Ook de landvoogd verbleef er
wanneer grote feesten de kans op opstanden deden toenemen Anders was hij in de
kuststad Caesarea.
Een andere taak van de landvoogd bestond erin dat hij moest rechtspreken. De plaatselijke
Joodse hoven bleven sommige zaken behandelen. Belangrijke aangelegenheden en het
recht op leven en dood berustten echter bij de landvoogd.
Het was ook de landvoogd die via de tollenaars allerlei belastingen liet innen voor de
keizerlijke schatkist.
Pontius Pilatus joeg de Joden dikwijls tegen zich in het harnas. Met tempelgeld bekostigde
hij het aanleggen van een waterbevoorradingssysteem. Op ontactische wijze liet h ij de
troepen Jeruzalem binnenrukken met vaandels waarop het hoofd van de keizer afgebeeld
stond. Dat was een gruwel voor de Joden, voor wie het streng verboden was 'gesneden
beelden' te maken.
1.3.4 Sanhedrin
De Hoge Raad of het Sanhedrin te Jeruzalem was het opperste gerechtshof in het land
inzake religieuze aangelegenheden. Het oordeelde over de overtredingen tegen de Joodse
Wet. Het waakte over de zuivere leer en controleerde uiteindelijk heel het religieuze leven.
Maar het Sanhedrin had ook een zekere politieke bevoegdheid, weliswaar ondergeschikt
aan de Romeinse overheid. Een doodstraf mocht slechts uitgevoerd worden met toelating
van de Romeinen.
Het Sanhedrin telde 71 leden en de hogepriester-in-functie was de voorzitter van deze
religieuze rechtbank. De leden van het Sanhedrin kwamen vooral uit de priesterkaste:
afgezette hogepriesters en een aantal priesters.
Maar stilaan zetelden er steeds meer leken in deze raad, zo bijvoorbeeld de schriftgeleerden
en ook de oudsten. Deze oudsten waren een kleine maar zeer rijke groep, die het
grondbezit en de handel controleren. Zij vormden de kern van de aanhangers van Herodes,
de Herodianen.
R1
..
~tsël~j : ë
Geografie
.................
.
... .
.................
..................
.
&wol
lo
co
tikt
Het land waar Jezus leefde wordt meestal aangeduid met de naam Palestina, ofschoon dit nooit de
officiële benaming is geweest voor het gebied dat aan beide zijden van de Jordaan ligt. De Romeinen
noemden na 135 n.C. het gebied aan de westelijke kant van de Jordaan zo. De naam is afgeleid van het
Hebreeuwse Pelisjtim: Filistijnen, de grote vijanden van de stammen van Israël tot aan David. Het
gebied wordt in het westen begrensd door de Middellandse zee, in het oosten door de Syro-Arabische
woestijn.
Palestina/Israël bestaat uit drie naast elkaar gelegen gebieden:
*een smalle, vruchtbare kuststrook, langs de Middellandse Zee
*verder naar het westen loopt er van noord naar zuid een soort "ruggengraat" van heuvels
*aan de andere kant daarvan de smalle en diepe Jordaanvallei
De nogal overvloedige regens vallen alleen tussen oktober en maart. Het regenwater moet dan ook
opgevangen en bewaard worden in waterreservoirs of cisternen.
Ten tijde van Jezus was het ingedeeld in vier gebieden:
* Galilea
Het noordelijk deel van Palestina dat begint boven de vlakte van Jizreël is Galilea, een
hoogvlakte. Het is een streek met dorre heuvels en vruchtbare valleien, ten westen en ten
noorden van het Meer van Galilea. Men kan het er betrekkelijk vruchtbaar doen worden.
De bewoners van Galilea waren voornamelijk boeren en rond het meer trof men vooral vissers
aan.
Galilea had een gemengde bevolking van Joden en niet-joden.
* Samaria
Het middendeel van Palestina is de provincie Samaria. Ze bestrijkt het gebergte van Efraïm.
Dit gebied werd bewoond door de Samaritanen, vermoedelijk afstammelingen van de Judeeërs
die in 586 v.C. in Juda bleven. Na de terugkeer van de ballingen in 540 v.C. werden ze naar het
gebied van Samaria teruggedrongen. Ze stonden zeer vijandig tegenover de Joden. Weliswaar
hadden ze met de Joden de Pentateuch gemeen, maar ze bouwden een eigen tempel op de
berg Gerizim.
* Judea
Het zuidelijk gedeelte van het land is voornamelijk woestijnachtig. Judea is erg onvruchtbaar.
Rondom Jericho ligt wel een vruchtbare oase. De heuvels van Judea gaan verder oostwaarts
over in een woestijngebied.
Op het heuvelland van Judea groeien wijnstokken en olijfbomen op de terrasvormig aangelegde
hellingen. In deze streek liggen Hebron, Bethlehem en Jeruzalem.
Judea was het centrum van het Jodendom omdat Jeruzalem met het centrale heiligdom, de
tempel, er zich bevond.
* Perea
Het gebied aan de oostelijke kant van de Jordaan wordt Perea genoemd.
Het is een bergland, diep ingesneden door enkele waterlopen.
De economische situatie
In het Palestina van Jezus' tijd was landbouw de belangrijkste bestaansbron. Overal in het land
werd vee gefokt. Visvangst vond plaats in de rivieren en vooral in het meer van Galilea. De daar
gevangen vis werd gerookt of gedroogd en in het hele land verhandeld.
Ook het bouwbedrijf gedijde. Dat was het gevolg van grote verfraaiingswerken aan de tempel
en van de bouwijver van een aantal vorsten.
Tal van handwerklui voorzagen in de behoeften van het dagelijks leven. Ze vervaardigden
kleding, vaatwerk en sieraden.
De tempel was hét grote industrieel complex (waarover later meer).
Natuurlijk was er ook sprake van een binnenlandse (ruil-) handel en een gevarieerde handel
met het buitenland.
Dit alles betekent dat Palestina een land "overvloeiende van melk en honing" had kunnen zijn,
àls de belastingen niet zo hoog en de verdeling van de rijkdom niet zo onrechtvaardig waren
geweest. Er bestond echter een uitgesproken tegenstelling tussen rijk en arm. Een minderheid
van de bevolking behoorde tot die rijken en baadde vaak in weelde. Behalve een kleine
middenklasse was de grote meerderheid echter arm.
Verwerking:
1. Vul in:
In het Nieuwe Testament komen vooral de landstreken
sprake van Samaria, Perea en Idumea.
en
voor, maar er is ook
De stad waar Jezus vanaf zijn dertigste jaar woonde is
(Mc.2,1; 3,20). Vandaar dat
deze stad in de evangeliën vaak wordt vernoemd. Ze ligt aan het
,waar rond zich het grootste deel van Jezus’ openbaar leven afspeelde. In de stad
(Lc.1,26) bracht Jezus zijn jeugd door, daarom noemt men hem ook Jezus de
(Mt.2,23).
Over de stad
(Hand.8,5) vinden we in de evangeliën geen enkel verhaal, omdat Jezus
er nooit verbleef. Jezus was enkel op doortocht door deze landstreek die voor de joden onrein was. Ook
de bewoners ervan werden gemeden. We kunnen deze streek wel verbinden met de verhalen in
Lc.10,25-37 over de
en in Joh 4 over de
.
De stad
(Mt.21, 1-10) is enorm belangrijk in Jezus’ leven. De evangelieverhalen die zich
daar afspelen kunnen we samenvatten onder de naam ‘passieverhalen’. De stad
(Mt.2,1) brengt ons terug naar het begin van Jezus’ leven. Hier zou hij volgens de traditie geboren zijn.
2. Duid alle hier vernoemde plaatsen ook aan op de kaart.
3. Waarom zouden zoveel bijbelverhalen handelen over vissers?
1.4 De sociaal-godsdienstige situatie
Het Jodendom was in Jezus' tijd diepgaand verdeeld over de houding ten aanzien van de Romeinse
bezetter en over de toepassing van de Wet van Mozes. Om te begrijpen waarom het Jodendom toen zo
diepgaand verscheurd was, moet je zicht hebben op de voorafgaande episodes uit de Joodse
geschiedenis.
De Seleuciedenvorst Antiochus IV Epifanes wilde het Joodse volk volledig vergrieksen. Dit lokt het
verzet uit van de Makkabeeën die van 167 v.C. tot 164 v.C. onder leiding van Simon de Makkabeeër
gewapend strijd voerden. Dankzij bondgenootschappen met Rome, dat blij was met elke verdeeldheid in
het Seleuciedenkamp, lukte deze opstand.
Zo komt het Hasmonese vorstenhuis aan de macht in Palestina. Al deze vorsten waren priesterkoningen. Maar na de opstand was het doel van de Makkabeeën niet langer meer de vrijheid van
godsdienst, maar wel de uitbreiding van de Joodse macht.
In het jaar 103 v.C. wordt de Hasmoneeër Alexander Janneüs koning en hogepriester. Toen er in het
land verzet tegen hem rees, sloeg hij dit neer met brutaal geweld. Hij liet 50 000 mensen doden, 800
Joden werden op bevel van hun eigen hogepriester gekruisigd en hun vrouwen en kinderen werden in
hun aanwezigheid afgeslacht. Intussen vierde Alexander Janneüs rijkelijk feest met z'n concubines
terwijl hij genoot van het schouwspel.
Het zijn deze taferelen die je voor ogen moet houden, om te verstaan waarom het Jodendom van Jezus'
tijd zo verdeeld was over de vraag of en hoe je politiek met geloof en Wet mocht verbinden.
1.4.1 De Sadduceeën
Naam:
Deze is afgeleid van Sadok, hogepriester onder koning Salomo.
Oorsprong:
Het Hasmonese vorstenhuis zet de traditie van de Makkabeeën verder. De Hasmonese vorsten
zijn tegelijkertijd koning en hogepriester. In de tempel-aristocratie van de Hasmoneeën hebben de
Sadduceeën hun wortels.
Aanhangers:
Hun aanhangers behoren voornamelijk tot de leidende priesters van Jeruzalem en zijn eerder rijk.
Hoewel ze weinig talrijk zijn, hebben ze toch heel wat invloed o.w.v. hun leidinggevende rol.
Politiek:
De leidende rol die ze verworven hebben door een harde strijd tegen de "goddelozen", proberen
ze te handhaven door een vriendschapspolitiek te voeren tegenover Herodes en de Romeinen.
De Sadduceeën kunnen echter niet verhinderen dat ze in het Sanhedrin hun macht moeten delen
met de Farizeeën. Ten tijde van Jezus wordt de Hogepriester benoemd door de Romeinse
overheid, maar op godsdienstig gebied had hij volledig gezag. Zo hebben hij en zijn groepering
zich geheel verzoend met de situatie van bezetting.
Hun aardse welstand doet hen bovendien weinig verlangen naar het Rijk Gods. Ze voelen zich
goed, hebben geen verwachting van een hiernamaals en verlangen derhalve geen verandering.
De Sadduceeën staan in voor orde en rust en zijn zowel politiek als godsdienstig conservatief. Ze
verzetten zich tegen elke omwenteling.
Godsdienstig:
Centraal in hun godsdienstbeleving staat de tempel met zijn offers en feesten. Volksdevoties zijn
verdacht als mogelijke concurrenten van de eredienst.
Ze staan wantrouwig tegenover latere tradities en zeker tegenover de mondelinge overlevering. Zij
houden zich aan de vijf boeken van Mozes (de geschreven Thora) en verwierpen elke verdere
ontwikkeling in de godsdienst (ze verwerpen bijvoorbeeld het geloof in de verrijzenis en de idee
van een vergelding in het hiernamaals).
Ook in het strafrecht hielden zij vast aan de oude harde maatregelen en wilden niet weten van
enige verzachting.
Oogluikend laten ze nieuwe levensgebruiken van Romeinse oorsprong toe. Maar het volk moet de
sabbatwetten in zijn volle strengheid onderhouden. Als bezittende klasse keken zij met minachting
neer op het gewone volk.
Invloed:
Het gewone volk haat de Sadduceeën omwille van hun vriendschapspolitiek tegenover de
vreemde overheersers en omdat ze vreemde invloeden aanvaarden. Na de verwoesting van de
tempel in 70 n.C., verdwijnen de Sadduceeën van het toneel.
1.4.2 De Farizeeën.
De naam:
Farizeeën komt van het Hebreeuwse 'perusjim' (afgescheidenen). Waarschijnlijk werden ze door
hun tegenstanders zo genoemd omwille van hun strenge wetsonderhouding, die hen verplichtte tot
een scherpe afzondering van de 'onreine' massa. Zij zelf noemden zich 'chaberim' (genoten,
makkers).
Oorsprong:
In de strijd van de Makkabeeëntroepen tegen de godsdienstvervolgers sluit een groep van 'vromen'
(chassidim) zich bij die troepen aan. De Farizeeën zetten de tradities van deze vromen verder
Aanhang:
De Farizeeën behoren tot de volksklassen en de middenstand. Ze zijn eerder arm. Zij zijn een
lekenbeweging, ofschoon er ook leden uit de lagere priesterklassen tot hun volgelingen behoren.
Velen onder hen zijn van beroep schriftgeleerde (wetgeleerde) en dus thoraspecialist. Sommigen
laten zich graag 'rabbi' (mijn meester) noemen.
Politiek:
Op politiek vlak zijn ze realisten. Enerzijds willen ze de Griekse en Romeinse invloeden weren,
maar anderzijds hebben ze zich als groep nooit openlijk tegen de bezetting gekeerd. Ze zijn
trouwens blij dat ze door de politieke situatie aan invloed wonnen in het Sanhedrin.
Godsdienstig:
Ze zijn vooral bekommerd om het morele aspect van de godsdienst. Zij beoefenden een uiterst
gestrenge wetsvroomheid. Wel aanvaardden zij ontwikkeling in de godsdienst. Voor de
interpretatie van de Wet beriepen zij zich ook op latere tradities en mondelinge overlevering. Zo
zijn er verschillende scholen van Farizeeën met uiteenlopende interpretaties van de Thora.
Ze verwachten de Messias, die een koning en geen priester zal zijn. De komst van deze 'Zoon van
David' kan echter nog lang op zich laten wachten. Hopelijk vindt hij een heilig volk.
Ze geloven in de verrijzenis op het einde der tijden. Dan zal iedereen geoordeeld worden en loon
naar werken krijgen.
Omwille van hun ideaal, stipt de Thora naleven, verenigen de Farizeeën zich in kleine groepen of
'broederschappen'. Ze hopen steeds meer mensen tot verandering van levenswijze te brengen.
Het Joodse volk moet een heilig volk worden, ver van alle onreinheid. Centraal daarbij staan de
synagogen, waar gebeden wordt en de Thora bestudeerd.
Hun overdreven wetsijver brengt met zich mee dat zij minachting hebben voor het gewone volk dat
de Wet niet kent en onderhoudt. Zo kan het volk niet in Gods gunst staan. De klemtoon op de Wet
brengt hen vaak tot formalisme, tot een uiterlijk onderhouden van de Wet. Soms zoeken ze zelfs
naar kunstgrepen om aan de wet te ontsnappen.
Een nauwkeurig onderhouden van de Wet brengt met zich mee dat zij zich als rechtvaardigen
beschouwen, dat er bij hen een groot gevaar voor godsdienstige zelfvoldaanheid en hoogmoed is.
Maar als het Sanhedrin straffend moet optreden, dan zijn ze eerder mild. Ze laten ook plaats voor
volksdevoties.
Invloed:
De Farizeeën vormen een eerder kleine groep (zo'n 5 à 7 000 leden) die echter een grote invloed
heeft. Ze staan in de gunst van het volk dat hen haast blindelings gelooft. Daarom houdt ook de
overheid rekening met hun wensen.
Na de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel overleeft alleen deze strekking van het
Jodendom. Dat gebeurt dankzij de invloed van de synagogediensten die overal, ook in de streken
van ballingschap of de verspreiding, gehouden werden.
De Rabbijnen (afgeleid van rabbi) zetten die traditie verder.
1.4.3 De Essenen of sekte van Qumran.
Naam:
De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus spreekt van Essenen. De manuscripten van
Qumran gebruiken verschillende namen, onder meer 'Zonen van Sadok'.
Oorsprong:
De beweging vindt haar oorsprong enerzijds bij de leken uit de groep van de vromen (chassidim),
die echter meer dan de Farizeeën dromen van een spoedige en radicale omwenteling door het
komen van de Messias.
Anderzijds gaat het om priesters die zich hebben afgescheurd van de officiële groep te Jeruzalem.
Aanhangers
Ze hebben zich uit het officiële leven teruggetrokken. Ze hebben hun nederzettingen in de
woestijn, in de buurt van de Dode Zee.
Politiek:
De Essenen zijn fanatiek anti-romeins maar stellen zich geweldloos op. Sommigen onder hen
hebben zich tijdens de opstanden tegen Rome bij de verzetsstrijders gevoegd.
Godsdienstig:
Ze vormen een soort monnikenorde, die zich door uiterst strenge wetsonderhouding en ascese
voorbereidt op de komst van de Messias. Ze verwachten twee Messiassen: een Messias-priester
(de belangrijkste) en een Messias-koning.
De Essenen zijn erg sectair: alleen wie tot hun groep behoort is uitverkoren. Zij verwachten een
spoedig einde, want deze wereld is slecht en zij roepen op tot een radicale beslissing. Als straks
de eindstrijd tussen de kinderen van het licht en de kinderen van de duisternis losbarst, willen de
Essenen voorbereid zijn.
Vandaar hun strenge levenswijze, hun soberheid en gebed, de terugkeer naar de oorspronkelijke
zuiverheid en de viering van het 'doopsel van bekering'. Zo vormen ze zelf een heilige tempel met
offers die beter zijn dan de bloedige offers in de tempel van Jeruzalem.
Ze verwachten eenmaal te verrijzen tot eeuwig leven. Uit de gebeden die men in Qoemram
gevonden heeft, blijkt dat hun godsdienstigheid wel het meest authentiek van het hele Jodendom
van Jezus' tijd was.
Invloed:
Ze hebben minder contact met het volk en hebben daarom ook minder invloed dan de Farizeeën.
Tijdens de eerste Joodse opstand wordt Qumran door de Romeinen verwoest.
De grotten waarin de boeken in veiligheid zijn gebracht, worden pas vanaf 1947 ontdekt.
1.4.4 De Zeloten.
Naam:
Het verzet tegen de Romeinen had veel vormen en vertakkingen. Sommige leiders noemden zich
profeet of koning der Joden. Flavius Josephus spreekt over 'rovers' in de betekenis van
oproermakers of guerrillastrijders (Ièstai), van terroristen (sicarii) of van ijveraars (zèlotai).
Dit laatste woord is het meest positief gekleurd. Het 'ijveren' heeft in de bijbel een zeer
godsdienstige klank. God zelf 'ijvert' door geen andere goden naast zich te dulden. Bepaalde
Joden werden met eerbied 'ijveraar' genoemd, omdat ze zich bijvoorbeeld op een voorbeeldige
wijze hadden ingezet voor de Thora. Ten tijde van de eerste Joodse opstand (vanaf 66 na
Christus) overheerste deze benaming. Als Zeloten ijveren zij nu met het zwaard in de hand. Het
geweld van de bezetter moet met geweld gekeerd worden.
Oorsprong:
In Jezus' tijd waren er revolutionaire bewegingen die gewapend verzet voerden tegen de
Romeinse bezetter. Er was reeds gewapend verzet vanaf Herodes de Grote (37-4 v.Chr.).
Aanvankelijk ging het om enkele extremisten en fanatiekelingen. Maar de definitieve guerillastrijd
begon vanaf 6 na Chr., toen Judea onder direct Romeins bestuur kwam.
Aanhang:
Vanaf 6 na Chr. kreeg het verzet aanhang onder brede lagen van de bevolking. Deze opstanden
zijn uiteindelijk uitgegroeid tot de Joodse oorlog (66-70 na Chr.).
Politiek en godsdienst:
De beweging van de Zeloten kan zich niet verzoenen met de bezetting omdat zij overtuigd zijn van
hun uitverkiezing door God, die hen boven de heidenen stelt. Hun religieuze motieven blijken ook
uit het feit dat ze zich stipt aan de Wet en de gebeden houden. Ze geloven in de verrijzenis aan het
einde der tijden. Bij hen speelt de verwachting van de bevrijder, de Messias een grote rol. Hij moet,
door God gezonden, de Joden bevrijden van het Romeinse juk.
Geloven heeft voor hen dus ook een politieke dimensie. Een politieke overwinning zal de komst
van de Messias bespoedigen.
Invloed:
Na de val van Jeruzalem (70) houden weerstandsnesten nog lang (tot 73 of 74) stand op de
heuvel van Massada. Eleazar, de aanvoerder van de Zeloten, spoort hen kort voor de inname tot
collectieve zelfmoord aan: "Wij zijn vastbesloten ons alleen aan God en aan niemand ander te
onderwerpen. Als wij toch eens moeten sterven, dan beter nu in volle vrijheid."
De beweging van de Zeloten zal na 135 na Chr., wanneer de tweede joodse opstand is
onderdrukt, volledig van het toneel verdwijnen.
1.4.5 Het gewone volk.
Terecht kan men zeggen dat het gewone volk een verwaarloosde massa was. De Sadduceeën
hielden zich met hen bezig. In de ogen van de Farizeeën waren zij degenen die de Wet niet
kenden en niet onderhielden. Het gewone volk kon volgens deze godsdienstige groepen voor God
niet meetellen.
Het volk hield vast, evenals de Zeloten, aan de verwachting van een bevrijder. Ze zagen hem als
een nationaal bevrijder, die hen de heerschappij zou schenken. Tevens verwachtten zij hem als de
brenger van materiële overvloed, die voor hen een zorgeloos bestaan zou meebrengen.
Juist met deze verwaarloosde massa gaat Jezus zich bezighouden om hen deelgenoot te maken
van zijn godsdienstig ideaal. Uit deze massa komen ook zijn leerlingen. Heel vlug zal Jezus echter
merken dat de massa Hem niet wil volgen.
Verwerking
1. Herkenningspunten in het Nieuwe Testament
1) Mc.10,32-34
Tot welke groep behoorden de hogepriesters en schriftgeleerden waarover hier gesproken wordt?
Waarom vreesde Jezus dat hij aan hen zou overgeleverd worden?
Wie waren de ‘heidenen’ waarvan hier sprake is?
2) Mc.15,43
Tot welke partij behoorde Jozef van Arimathea?
3) Lc.2,25-26
Waarom was Simeon zeker geen Sadduceeër?
4) Lc.6,15
Tot welke partij behoorde deze Simon?
5) Lc.18,9-14
Wat zegt dit verhaal over Jezus’ houding tegenover :
- de Farizeeën?
- de Romeinse bezetting
- de Zeloten?
6) Lc.20,20-26
Wie zijn ‘zij’ waarvan hier sprake is?
Hoe staan ze tegenover Rome?
Waarom handelen ze zo ten opzichte van Jezus?
Wie zijn de landvoogd en de keizer waarvan hier in dit fragment sprake is?
7) Mt.3,1-12
Aan welke joodse godsdienstige beweging was Johannes wellicht verbonden?
Uit welke fragmenten van de tekst leid je dat af?
8) Mt.25,31-46
Voor wie was dit verhaal zeker niet aanvaardbaar?
Waarom niet?
2. Bespreek de achtergronden en motieven die - vanuit het Nieuwe Testament - aanwijsbaar zijn voor
Jezus’ veroordeling en terechtstelling?
3. Bespreek hoe het Jodendom van Jezus’ tijd verdeeld was over collaboratie met of verzet tegen de
Romeinse overheid.
4. Met welke sociaal-godsdienstige groep waren de tempel en de synagoge verbonden?
Welke verschilpunten tussen de godsdienstbeleving in en de functie en het gebruik van tempel en
synagoge houden hiermee verband?
5. Hoe wortelen de verschillende politieke en religieuze strekkingen uit Jezus’ tijd in de geschiedenis van
het joodse volk?
6. Bespreek de politieke situatie in Palestina ten tijde van Jezus.
7. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er tussen Jezus en de Sadduceeën, Farizeeën, Essenen en
Zeloten?
Download