Samenvatting filosofie 2007-2008 - Socio

advertisement
Samenvatting Filosofie
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1.1
Wat is filosofie?
Filosofie =
Philein (smachten naar, beminnen)
+
Sofia (wijsheid)
Philos (vriend)
Phileo (bemin)
 alomvattende wetenschap (weten = centraal)
=
wijsbegeerte
#
filosofie als het nt voorschrijft wat de mensen moeten doen
Filosofen waren mensen die in de bloeiende handelssteden en havens van Klein-Azië en later in de grote Griekse
metropolen een antwoord zochten op de reeks vragen die tot dan toe door mythologie en godsdienst behandeld
waren of die om praktische redenen opzij geschoven werden:

Waar komt de wereld vandaan en waaruit bestaat dit heelal? (kosmologie)

Hoe bereiken we de beste vorm van menselijk samenleven? (politiek)

Bestaat er een absolute waarheid en hoe kunnen we die kennen? (epistemologie, kennisleer)

Wat noemen we goed en kwaad, en waarom? (ethica, moraal)

Wat zijn de regels van het denken? (logica)
Priesters vertelden de mythen van de stam verder, maar er komt een punt in het sociale en historische
groeiproces, waarop deze mooie verhalen niet meer volstaan en de nieuwsgierigheid is gewerkt. Het is deze
nieuwsgierigheid, gekoppeld aan de groeiende ervaring (experimenten, reizen, contacten met andere culturen)
die de drijfveer blijft van alle wetenschappelijk en uiteraard filosofisch denken.

Filosofie = wijsbegeerte, een manier van denken

Economie, sociologie, psychologie,… zijn voortgekomen uit de filosofie

Filosofie (waarden en normen) ↔ religie (dogmatisch)

Wijsbegeerte = leer en wetenschap der begrippen in hun hoogste algemeenheid opgevat

Inzicht en zinzicht: nieuwsgierig naar de oorsprong

Filosofie is ontstaan dankzij de economische activiteit
3 vragen (nog bijvullen met notities)

rationele benadering (In-zicht)

handelen (uit-zicht)

zicht op zinvolle manier van leven (zin-zicht)
1
VIDEOFRAGMENT: EPICURUS
Griekse eiland Samos, 341 voor Christus
Volgens Epicurus kunnen we allen het geluk vinden, maar we zoeken vaak op de foute plek, de mensen
denken te vaak dat geld alles oplost. Het plezier is volgens hem het vinden van het leven. Mensen worden te
vaak gedreven door nep-verlangens; we weten niet wat we allemaal effectief nodig hebben. Volgens
Epicurus zijn er drie ingrediënten die tot geluk leiden:
(1) vriendschap
→ vriend en geluk gaan samen door het leven
→ nooit iets alleen drinken of eten
(2) vrijheid
→ op alle vlakken
→ onafhankelijkheid
(3) reflexief leven
→ als we nadenken over zorgen, verdwijnen ze
→ rustig over het leven nadenken
Adverteren geeft ons daarenboven het idee dat we vanalles missen, terwijl dit helemaal niet zo is.
Epicurist = een genotszoeker, iemand die van genot houdt
→ foute verklaring: mensen die overdadig eten en drinken
→ In het leven van Epicurus stond plezier centraal maar toch leefde hij zelf heel eenvoudig
VIDEOFRAGMENT: RYAN – AIR
Een mythe is een als juist aanvaardde maar ongefundeerde voorstelling van iets. Men beweert dat vliegen
met Ryan-Air goedkoop is. Men kan deze mythe echter doorprikken door kritisch te zijn. Bij Ryan-Air zijn er
geen veiligheidsregels, uitgeput personeel, vuile vliegtuigen, stewardessen met valse referenties,…. Dit alles
om de winst te maximaliseren. Daarnaast blijft de CO2-uitstoot zeer groot. Vliegen met Ryan-Air is dus niet
goedkoop want er zijn tal van neveneffecten. De feitelijke kost is de kost van de vervuiling en de
problematiek van de vieligheid. Het is dus een mythe omdat het een ongefundeerde voorstelling is die door
velen als juist aanvaard wordt.
2
Meer algemeen: mythe = een correct aanvaarde of niet-gefungeerde voorstelling van de feiten

start vanuit de vragen. Maar men gaat nieuwsgierig wdn en verder zoeken

‘hoe kan ik efficiënt dingen over de zee brengen, en zal verwonderd worden door de alternatieven’.
De filosofie breekt met mythen, voorwaarden om aan filosofie te doen:

Ervaring opdoen = tijd om te denken

Geïnteresseerd, gemotiveerd en nieuwsgierig zijn
→ de motor van de wetenschap
Wegen om aan wetenschap te doen:

Inductieve weg ↔ deductieve weg

Empirisch (John Locke) ↔ rationeel (Descartes)
Vraag – verwondering – ervaring. = basis ontstaan filosofie
VIDEOFRAGMENT: ‘DA MEENT GE NI’ (uit De Ronde)
‘Da meen dje nie’.
 het in vraag stellen
op die manier is filosofie ontstaan uit nieuwsgierig heid, het in vraag stellen van wat als evident beschouwd
wordt.
3
1.1.1
Het belang van de filosofische traditie
Om vanuit het vanzelfsprekende mensbeeld tot de filosofie te komen, moeten we door drie belangrijke fasen
gaan: het geleefde, het gesproken en het besproken wereldbeeld.
(a) het geleefde ‘geëxisteerde’ mensbeeld

de vragen die in het kind opkomt dn beantwoordt door ouders, school, …

we leven volgens de waarden en verklaringen die ons milieu deelt

dit geleefde mensbeeld is vrij onbewust en tegelijkertijd bepaalt het heel ons denken en
handelen van vroeg tot laat

voorbeeld: kinderen vieren carnaval, rapen paaseiren
(b) het gesproken mensbeeld

in elk van deze groepen komt een moment, waarop het onbewust geleefde mensbeeld uitgesproken
wordt, waarin we de overgang vieren van de kindertijd naar de jonge volwassenheid

ritueel gebeurt dat door de vieringen van het Vormsel, het Feest van de Vrijzinnige Jeugd of het
joodse Bar-Mitvah feest

in elk van deze vieringen kiezen de jonge volwassenen nu zelf voor een mensbeeld waarin ze zijn
opgegroeid

het is de eerste keer dat openlijk voor een bepaalde godsdienstige of humanistische overtuiging
gekozen wordt
(c) het besproken mensbeeld

filosofische benadering: nieuwsgierigheid, kritisch zijnt, mening/gedachten uiten.

in deze fase worden de eigen en ook de andere mensbeelden kritisch bekeken en gebeurt het, dat
men ofwel het vroegere mensbeeld verwerpt of er deze keer zeer bewust en overtuigd opnieuw
voor kiest

vereist een dieper inzicht in ons zelf en onze omgeving en de moed om dit nieuwe inzicht ook in de
praktijk om te zetten, vaak met zware offers

vb.: keuze UA : pluralistisch → men sluit zich aan bij verschillende levensbeschouwingen, actief
pluralisme

Mensen kunnen in dit mensbeeld van gedachten veranderen:
- ontdopingen vertienvoudigen door bv pedopriesters
- humanisten worden katholiek

Mensen die de kritische weg instappen op basis van dat kritisch mensbeeld, zullen in de filosofie
vallen. Dit maatschappijbeeld valt samen met filosofie.
4
1.1.2
Filosofie en godsdienst
De bovenvermelde vragen naar de oorsprong van de wereld en mens, de zin van het bestaan en het onderscheid
tussen goed en kwaad worden zowel door de filosofie als door de godsdienst behandeld, maar de methode (de
weg) om tot een antwoord te komen verschilt.
In de filosofie is er geen plaats voor een boven- of buitenmenselijke openbaring, waarin bepaalde waarheden aan
de gelovigen worden meegedeeld en door hen worden aanvaard. De filosofie verwerpt deze geopenbaarde
waarheden niet noodzakelijk, maar beperkt zich tot een kritisch-rationele benadering van dezelfde problemen.
In bepaalde periodes (bijvoorbeeld de Griekse tijd) gaat de filosofie tegen de overgeleverde religieuze
mythologie in. Vandaar dat bijvoorbeeld Socrates van atheïsme beschuldigd werd, terwijl de relatie in andere
tijden veel harmonieuzer en conflictloos was.
De godsdienst spreekt zich soms uit op terreinen waar de filosofie geen antwoord kan geven of tenminste de
vraag ophoudt.
VIDEOFRAGMENT: ‘chineze leerlingen doen het bestere dan Vlaamse leerlingen – confusius
scholen in China.’
De westerse filosofie is in ieder geval niet superieus aan oostere filosofiën.
Chinese filosofie bv. verrijkt zelfs onze filosofie.
Dus: 2 manieren van ‘vragen te beantwoorden’ die ontstaan uit nieuwsgierigheid.
 godsdienst methoden
 methoden van de filosofie
 zegt niet dat godsdienst niet bestaat
 op welke manier kunnen wij kritisch-rationeel de vragen uit de godsienst gaan benaderen?
(bv. is er leven na de dood?)
Men gaat de openbare waarden niet blindelings zonder bewijs aanvaarden.
 moeten niet noodzakelijk bekvechten
 de meeste periodes gaan deze 2 richtingen gepaard tesamen in vrede
(Cf. Thomas van Aquino)
 uitzonderlijk werden mensen gedood
Nieuwsgierigheid
Geest
Deductief
Rationeel (vragen interesse)
Rationalisme zal uit de filosofie bestaan
Ervaring
materie
inductief (vanuit het waarneembare)
empirisch
empirisme ontstaat hieruit
Dit combineren zal een zeer belangerijke filosofische benadering teweegbrengen, nl. Emmanuel Kant.
Geloven, wat is dat eig?
 de moed om te aanvaarden dat je aanvaard wordt.
 normaal gezien is dit dus niets opgedrongen;
Maar wat godsdienst, filosofie, religie en ideologie gemeen hebben
 ze geven alle 4 steun en zekerheid
 hierin is filosofie een kleine uitzondering: ze geven niets echt zekerheid. Ze stellen net meer
dingen in vraag dan de zekerheid te bevestigen.
5
1.1.3
Filosofie en ideologie
Vb.: Communisme
→ geen filosofie noch een godsdienst (communisme was tegen godsdienst)
→ het was een ideologie, nog net iets anders.
→ verschil: ideologie wordt opgedwongen
→ vraag: doet godsdienst dat ook niet? Nee er is nog steeds een zekere
vorm van vrijheid. Men kiest vrijwillig voor het opgaan in geloven.
→ geeft antwoorden op vragen , maar dult geen kritiek nog in-vraag-stellingen.
Algemeen:
Het verschil tussen filosofie en ideologie is totaal.
Ideologie = een samenhangend mensbeeld dat steun en zekerheid geeft, al dan niet bewust wordt opgedrongen
en antwoorden geeft maar geen vragen laat stellen
→ het is een verstard mensbeeld dat gecontroleerd wordt door autoritaire en absolute gezagsinstanties (priesters,
partijleiders, professoren) die geen tegenspraak dulden en de anderen als ketters of dissidenten vervolgen.
→ helpt bovendien de traditionele zuilen in stand te houden
Geloven = het verplicht aannemen bij een ideologie, men stelt geen vragen
1.1.4
Filosofie: descriptief of normatief
(1) Descriptieve (beschrijvende) filosofie = beschrijft het bestaande, zowel het zijn op zich als de mens wordt
beschreven
Het zijn: al wat is en bestaat

Ontologie (zinsleer): het onderscheid tussen zijn en worden

Metafysica: de vraag naar de oorsprong van de zijnden, naar een oerprincipe of God
De mens

Wijsgerige antropologie: wat is de mens?

Cultuurfilosofie: wisselwerking tussen mens, tijd en omgeving

Sociale filosofie: mens en samenleving
(2) Normatieve filosofie = het juiste denken en handelen trachten te bepalen;
heeft te maken met normen. Hier gaan we ons met bezig houden
Antwoorden op de 3 vragen: handelen (op welke manier), kennen en zin (van het leven achterhalen)?
6
Filosofie kan je vragen doen stellen bij je citytrip naar Barcelona tijdens de lesvrije week van 7 februari
1. Onlogisch (I) bv. per vliegtuig naar Spanje ipv per sneltrein of nachttrein
2. Onetisch (U) bv. low cost vliegtuig
3. Materialistisch (Z) bv. naar daar om te gaan shoppen
VIDEOFRAGMENT ‘DE RODENBURGS’:
1. Onlogisch (i): normaal gezien wordt de meest bekwame vennot de opvolger CEO. Hoewel dit door de
oudste zoon van de overleden vader wordt geprobeerd om te omzeilen.
2. Onethisch (U): een nalatenschap verbrand je niet
3. Materialistisch (Z): invullen van wat zin geeft aan het leven:
koude ouder-kind relatie; luxehuis vs de neerbuigende houding naar het
personeel toe.
 filosofie kan als ‘ambetant’ beschouwd worden doordat hij deze handelingen allemaal in vraag stelt.
 maar eig kan men er niet om heen, kan men de filosofie hier niet ‘niet bij betrekken’
Dit laatste geldt niet enkel op persoonlijk vlak, maar ook op maatschappelijk vlak.
1.2 Wat kan je ermee doen?
Filosoferen is een gevaarlijke bezigheid omdat doordenken altijd betekent dat je het bestaande overschrijdt. Je
vraagt je af waarom de dingen zijn zoals ze zijn in plaats van ze gewoon als zodanig (dus kritiekloos) te
aanvaarden.
Filosoferen is tegelijkertijd een onvermijdelijke, noodzakelijke bezigheid voor de mensen, die van nature
nieuwsgierig zijn en willen weten, hoe alles in elkaar zit.
Filosoferen is op praktisch niveau volslagen nutteloos en zelfs hinderlijk omdat het je soms verhindert onlogisch
of onethisch te handelen, of bepaalde materiële waarden voorrang te geven boven algemeenmenselijke en
persoonlijke waarden, die moeilijk kwantitatief gemeten kunnen worden. Aan de filosofie doen berust daarom op
een keuze.
7
HOOFDSTUK 2: DE WESTERSE FILOSOFIE VAN THALES (625-545)
TOT AQUINO (1225-1274)
2.1 De Grieken voor Socrates: op zoek naar de oerstof en het ordenend principe (préSocratici)
In de havensteden van Klein-Azië woonde een klasse van handelaars en politici die er alle belang bij hadden, de
resultaten van de wetenschap praktisch, dit wil zeggen materieel te kunnen toepassen op de scheepvaart, de
productie, de handel en de politiek
Klein-Azië = West-Turkije, Athene, …
 waarom daar ? ; het is een plaats waar altijd democratie aanwezig is willen zijn
LAND
Turkije
SCHOOL
Miletische school
Zuid-Italië
Geen school
Eleastische school
Pythagoreïsche school
Sofistiek
EEUW
7e-6e eeuw v. Chr.
6e eeuw v. Chr.
6e-5e v. Chr.
6e-5e eeuw v. Chr.
5e eeuw v. Chr.
6e-5e eeuw v. Chr.
5e eeuw v. Chr.
FILOSOOF
Thales van Milete
Anaximenes
Heraclitus
Parmenides
Zeno van Elea
Pythagoras
Protagoras
2.1.1 Thales van Milete

interesseerde zich voor de wiskunde (berekenen van een afstand of een hoogte) en voor raadsels zoals
de magnetische kracht

merkte op dat ijs, water en wolken dezelfde substantie zijn
→ hypothese: alles bestaat uiteindelijk uit water

water = oerstof

actueel: opwarming van de aarde, het inpakken van gletsjers om schade te beperken
2.1.2 Anaximenes van Milete

lucht = oerstof

vuur is verfijnde lucht, water is vloeibaar geworden lucht(gas),…

actueel: luchtvervuiling en windturbine
8
2.1.3 Heraclitus (544-486)

het vuur, dat alle substantie verandert (bv. hout tot as, vliegtuig door ontsteking, afbranden van een huis),
leverde de sleutel tot het geheim van het heelaal
 cfr. oerknal ontstond door energie – ‘vuur’

het was niet zo belangrijk meer te weten wat nu de oerstof was, maar wel in te zien dat het ging om het
principe van de voortdurende verandering van alles (logos): de materiële wereld, de mensen, de
instellingen
 m.a.w. niet echt het oerprincipe is van belang aar het principe van de ordening van de samenleving.

logos = het eeuwige verstand dat zich doorheen alle tegenstellingen ontwikkelt
o
‘’God (de logos) is dag en nacht, zomer en winter, oorlog en vrede, verzadiging en honger’’
o
alles is voortdurend in verandering en alles staat in tegenstelling tot iets anders
Vb.: gn licht zonder donker, gn gezondheid zonder ziekte, gn liefde zonder haat
o

kentering in de economie: als fundament van het nadenken moeten we aannemen dat alles
veranderd
Hier ligt tevens het begin van het dialectisch denken dat later door Hegel uitvoerig zal worden uitgewerkt.
Heraclitus geloofde in de wijsheid van de logos die voor een verborgen harmonie van alle tegenstellingen
zorgde. De mensen moesten deze wijsheid leren inzien en er zich naar schikken. Alleen door dit inzicht en
deze aanvaarding van de werkelijkheid kan de mens de rust en de blijmoedigheid bereiken, die het hoogste
geluk zal zijn. Dit inzicht in de voortdurende verandering (dynamiek) van al het bestaande leidde tot een
tegenbeweging aan het andere uiteinde van het Griekse Rijk, in de Griekse kolonies en Zuid-Italië.
2.1.4 Parmenides van Elea (540-480)

zocht naar het blijvende, eeuwigdurende principe van alles, en dat voerde tot absolute
ontkenning van elke verandering

verandering is schijn en bedrog, het soort gezichtsbedrog dat ons doet geloven dat de zon op- en
ondergaat

alleen inzicht in het eeuwig blijvende zijnde is waarheid, de rest is een opinie

fundamenteel verschil met de presocratici uit Turkije
2.1.5 Zeno van Elea (490-430)

volgeling van Parmenides

trachtte de schijnbare verandering door een aantal beroemd geworden argumenten te ontmaskeren

Zeno toonde aan hoe logisch denken tot conclusies kan leiden, die tegen de alledaagse observaties
ingaan en slechts met moeite kunnen worden weerlegd
Vb 1: De snelvoetige Achilles gaat een wedstrijd aan met een schildpad. De laatste krijgt een voorsprong.
Wanneer Achilles het punt A bereikt, waar de schildpad kort tevoren was, is de schildpad intussen in punt B
aangekomen. Arriveert Achilles in dit punt B, dan is de schildpad intussen aangekomen in punt C, enzovoorts.
Conclusie: de achterstand wordt kleiner, maar Achilles haalt de schildpad nooit in. Dit is een paradox, want in
werkelijkheid zou Achilles de schildpad wel inhalen.
9
Vb 2: Wanneer men een vliegende pijl op een ondeelbaar ogenblik beschouwt, bevindt hij zich op een bepaalde
plaats in de ruimte. Ten opzichte van die plaats in de ruimte is hij dus in rust. Maar wanneer hij op elk moment
in rust is, dan is hij ook gedurende de hele vlucht in rust. De pijl beweegt zich niet.
Tot in deze tijd hebben denkers zich over deze argumenten het hoofd gebroken.
Zeno's paradoxen lijken vandaag misschien triviaal, maar ze vormden een groot probleem voor de filosofen van
de oude tijd en de middeleeuwen. Pas in de 17e eeuw vond men een bevredigende oplossing in de wiskundige
resultaten op het gebied van oneindige reeksen en calculus.
Naar moderne inzichten wordt de paradox opgelost door het fundamentele inzicht van de calculus dat een som
van oneindig veel termen een eindig resultaat kan opleveren. Het oneindige aantal tijdsspannes dat Achilles
nodig heeft om de vorige posities van de schildpad te bereiken, leveren bij elkaar opgeteld een eindige totaaltijd,
en dat is inderdaad de tijd die Achilles nodig heeft om de schildpad in te halen.
Opm. 1: Heraclitus vs de Eleaten
Heraclitus (Turkije)
 principe van verandering
 ‘progressieven’ (cfr. democraten)
 eeuwige verandering
 natuurlijk wetenschappelijk
 emprisch, inductie
 ervaring (cfr. atoombom)
 instrumenteel
Eleaten (Zuid-Italië)
 het eeuwigdurende, statische principe
van alles
 ‘conservatieven’
 eeuwige stilstand
 mathematisch
 louter rationalistisch, deductief
 verwondering (cfr. schepping)
 realistisch
Opm. 2: Geografische verschillen
Filosofen uit Klein-Azië: Thales en Heraclitus
→ gingen van de natuurwetenschappen uit
Filosofen uit Zuid-Italië: Parmenides, Zeno en Pythagoras
→ gefascineerd door de mathematica en veel minder experimenteel
georiënteerd.
Deze strijd tussen de 2 grote stromingen uit de vijfde eeuw voor Christus toonden al heel vroeg
aan, dat de filosofie de mensen in totaal verschillende richtingen kon laten denken, waarbij we allemaal
overtuigd waren, de absolute waarheid te bezitten
→ crisis in de wetenschap: Italië versus Turkije
VIDEOFRAGMENT: EINSTEIN
Op welke manier herkennen we rond Einstein elementen van de eerste crisis in de wetenschap?

Klassieke mechanica: waar is het? In welke richting gaat het? Met welke snelheid gaat het?

Kwantumfysica: positie of snelheid van elk deel afzonderlijk meten, niet beiden op hetzelfde moment
→ Kwantumfysica gebruiken als meetinstrument
→ Einstein was een relativist, voor hem was fysica het ontdekken van de diepere structuur van de waarheid.
Nieuwe begrippen ontwikkelen om de onderliggende structuren van het heelal te kunnen beschrijven. Fysica
was er om de subtiele en diepliggende structuren bloot te leggen
→ Einstein wilde een allesomvattende theorie, een absolute waarheid opstellen
Cfr. E = mc^2
 atoombom dr brief nr Roosevelt nog op tijd af  Hiroshima
 verklaart hoedat energie in de oerknal materie heeft verkregen.
10
2.1.6
Protagoras (480-410)

Sofist = oorspronkelijk een leraar, een rondreizend professor die de jeugd (mannelijk, rijk) een privéopleiding gaf

hij was niet overtuigd door de absolute tegenstellingen van de 2 grote Griekse scholen en vond dat men
de concrete mens in het middelpunt van het denken moest zetten

relativisme: een absolute, overal geldige waarheid is een illusie

als de mens inderdaad de maatstaf is, hoe kan er dan een absolute waarheid bestaan?
VIDEOFRAGMENT: DE RYAN-AIR MYTHE (andere benadering)
Beleggen in goedkope vliegtuigmaatschappijen in vraag gesteld door de toenemende vervuiling. Dit betekent het
einde van de mythe: men kan niet meer ontkennen dat vliegtuigen niet bijdragen tot de opwarming van de aarde.
Daarnaast worden er 10 000 banen geschrapt bij Airbus, het is daarom interessant te kijken naar de
lowcostlaatschappijen en dan kunnen we inderdaad concluderen dat vliegen niet goedkoop is.
Welke kritische vragen worden in deze video gesteld waar aangegeven wordt dat goedkoop vliegen een realiteit
zou zijn? Met andere woorden, noteer enkele vragen die gesteld worden waardoor we kunnen aangeven dat Ryan
Air een mythe is.
(1) In welke mate is het verantwoord dat men zich niet mag aansluiten bij een vakbond?
(2) In welke mate is het verantwoord dat men undercover gaat in zo een maatschappij, dit
is immers schending van het recht op privacy?
Een mythe is een als juist aanvaardde maar ongefundeerde voorstelling van iets. Men beweert dat vliegen met
Ryan-Air goedkoop is. Men kan deze mythe echter doorprikken door kritisch te zijn. Bij Ryan-Air zijn er geen
veiligheidsregels, uitgeput personeel, vuile vliegtuigen, stewardessen met valse referenties,…. Dit alles om de
winst te maximaliseren. Daarnaast blijft de CO 2-uitstoot zeer groot. Vliegen met Ryan-Air is dus niet goedkoop
want er zijn tal van neveneffecten. De feitelijke kost is de kost van de vervuiling en de problematiek van de
vieligheid. Het is dus een mythe omdat het een ongefundeerde voorstelling is die door velen als juist aanvaard
wordt.
11
2.2 Socrates (469-399) en Plato (427-347): moraal en utopie
2.2.1 Socrates (469-399)


de grootste filosoof uit de oudheid
we weten vooral veel over hem door teksten van zijn studenten Xenofoon en Plato

Socrates verplaatste de filosofische discussie van de natuurfilosofie van de 1e Griekse filosofen naar de
antropologische ethica, de mensgerichte moraal, de concrete mens.

Filosoferen = een kritisch onderzoeken van het menselijke denken en handelen en de vorming van de jeugd

Hij was vooral een leraar, maar zijn methode was hoogst origineel. Methode: door gesprekken met
schoenmakers, ketellappers en politici op de markt van Athene wilde hij aantonen dat de meeste mensen niet
zo logisch of consequent denken en zeker niet handelden
Hij toonde aan dat veel mensen belangrijke functies vervulden waarvoor ze niet of weinig competent waren.

Hij was geen negatief denker, hij noemde zijn methode een geestelijke bevallingstechniek (maieutiek, de
filosoof als vroedvrouw) om de waarheid, die ergens in elk van ons verborgen zit, te laten geboren worden.

Inzicht ↔ zinzicht, de zoektocht naar het geluk bij Socrates: het goede, het ware en het schone
→ het ware: de mens is in staat om tot het moreel juiste inzicht te komen, als men dit weet, zal de handeling
die hieruit volgt ook moreel correct zijn. Er is dus een brug tussen woorden en daden. Dit morele handelen
wordt door Socrates het goede genoemd. Het schone is dan de uitvoering van de moreel juiste daad, het
gevolg van het juiste handelen. Een schoon mens is dus iemand die van woorden daden maakt. Het schone is
dus de harmonie tussen het ware en het goede.

Hij ging ervan uit dat het moreel juiste kon worden gekend en aangeleerd, en dat het juiste inzicht in het
morele altijd tot juist moreel handelen leidde, verkeerd handelen was dus een gevolg van verkeerd inzicht.

Juist inzicht? Het is dat inzicht (en die praktijk) dat het ware nut en geluk van de mensen tot stand brengt,
het inzicht dat leidt tot nut en geluk (inzich in zinzicht)
→ om te beginnen komt het erop aan jezelf te kennen
→ in elk van ons leeft een goddelijk beginsel (daimonion) dat we in ons moeten leren herkennen
→ daimonion = een soort van geweten dat we opnieuw moeten leren beluisteren en dat we gewoonlijk zo
veel mogelijk door vele behoeften (macht, rijkdom, aanzien) willen doen verstommen, daarop baseren om
tot het juiste inzicht te komen
→ valse behoeften ontmaskeren en verwerpen: wie het minst nodig heeft, staat het dichtst bij de
goddelijke waarheid in zichzelf. Alleen zijn die ongenadig eerlijk zijn met zichzelf en hun valse behoeften
hebben leren te beheersen, hebben het recht als politici, denkers en leraars invloed uit te oefenen op anderen
→ de staat moet dus geleid worden door filosofisch gevormde mensen en niet door handige politici

Hij een heeft een grote nadruk gelegd op de waarde van elk individu (daimonion), op de eerlijkheid en op
het samengaan van moraal en politiek

Wetenschappelijke problemen met de bevallingstechniek van Socrates: de waarheid ontwikkelt zich ook via
onderzoeken en experimenten (geneeskunde, fysica), en niet zich zo maar in elk van ons verborgen.

De filosofie van Socrates was zo baanbrekend dat hij de gifbeker moest drinken, hij werd ter dood
veroordeeld omdat hij de goden beledigd had en vanwege het bederf van de toenmalige jeugd.

Hij staat nog steeds symbool dat moedig en dapper tegen de meerderheid ingaat.

De eerste zin van zijn Staat (Plato) verwijst naar de afdaling van Socrates die in gesprek ging met kooplui.
Hij gaat uit van wat aanwezig is van wijsheid bij de kooplui, door dialoog gaat hij de waarheid van deze
laatstgenoemde na → hoe gaan economie en ethiek samen?

Is het wel zo dat de mens empirisch over een eindeloos aantal behoeften beschikt, is het niet de
maatschappij die ons zaken oplegd?
→ de reden waarom we zo weinig contact hebben met ons geweten, is dat we ons teveel laten leiden door de
behoeften die ons voorgeschoteld worden
→ onze daimonion is overwoekert door valse behoeften
12
VIDEOFRAGMENT: SOCRATES
Welke fundamentele elementen van Socrates’ filosofie herkent u in dit videofragment over Socrates?
(3) kritisch denken over onszelf → filosofie kan ons bevrijden, meer vrijheid
(4) we moeten zelfvertrouwen zoeken in ons eigen geloof en niet in dat van anderen
→ eigen denken
(5) iedereen heeft de plicht na te denken over zijn leven
(6) logisch nadenken over onzin → gezagsdragers volgen of niet?
(7) Waarom leven we zoals we leven?
(8) Non-confirmisme: zoeken naar de waarheid
(9) We moeten onze luiheid naast ons neer leggen en onszelf ontleden
(10) Vragen stellen aan de gezagsdragers en zo hun zwakke plekken blootleggen
VIDEOFRAGMENT: SOCRATES VERGELIJKT DENKEN MET POTTENBAKKEN
Welke fundamentele elementen herkent u in dit videofragment?
5 stappen:
(1) ideeën die tot het gezond verstand behoren verzamelen
(2) uitzonderingen op deze ideeën zoeken
(3) indien je uitzonderingen gevonden hebt, ga dan na of er fouten gemaakt zijn
(4) uitzondering in beschouwing nemen
(5) zo veel mogelijk uitzonderingen zoeken
Hij maakte van het denken iets niet-elitair; we luisteren te weinig naar de mening van anderen
→ logisch argument is hetgeen telt voor Socrates

opm.: Socrates vs. Waarheid
o geen negatieve houding aannemen tov anderen
o dialogeren
o wederzijdse interesse
o geen dictaten opleggen
o het vermogen vd andere mens om zelf kennis te genereren
o relativering van aanvankelijkheid

“Socrates kort gezegd”
Belang v/h individu
Belang v/d eerlijkheid
Samengaan van ethiek en politiek / economie
Het ware, goed en het schone
Kritiek:
Deze ideologie is ontworpen naar de ethiek toe, na da presocratici die zich bezighielden. Deze methode is niet
toepasbaar als wetenschappelijk methode, maar er moet ook enig empirisch bewijs geleverd worden, men mag
zich niet enkel baseren op ‘veronderstellingen’
13

Majeutik van Socrates (grondgedachte)
o
o
o
Het ware, juiste (inzicht)
>
Het goede, ware nut (uitzicht)
>
Het schone geluk (zinzicht)
Intermezzo 1: Paul Ricoeur (20ste eeuw)
o
o
o
Hij omschrijft het ‘willen’ van de mens
Avoir (economie) - hebben
Pouvoir (politiek) - kunnen
Valoir (cultuur)
- gelden, openbaren
Hij zegt dus dat bv. mensen in de economie vooral gericht zijn op het hebben, enz …
Intermezzo 2: Japan
Wat er in Japan gebeurt is vs ‘de apocalyps’.
Er is de grote vraag, waarom de apocalyps?
Het heeft te maken met de zoektocht naar het ‘oerpincipe’.
Dit hebben de pre-socratici eveneens gedaan.
Het idee van apocalyps zegt dat het oeprincipe iets ‘duivels’ is.
Er zit nochtans een fout in deze gedachte.
Het is maar doordat we de ‘daimon’ (geweten) in ons gaan verwaarlozen , dat we zelf een demon gaan creëren.
We gaan eerder moeten kijken naar het niet onder controle hebben van ons geweten.
Men maakt dus het onderscheid tussen
daimon = soort geweten
En demon = duivel
Hier in Japan is het mogelijk dat het goed afloopt.
Maar het zou evenwel een gevolg kunnen zijn van de demon die wij gecreërd hebben, nl. de kernenergie.
In de kranten stonden ‘ergste ramp sinds WO II’ en ‘stof daalt neer, dreiging blijft (kerncentrale die ontploft is)’.
Citaat uit de krant: “De eerste reactor van de Fukushima-centrale , waarbij de eerste problemen ontstonden is
40 jaar oud. De reactor had vorige maand buiten dienst gesteld moeten worden , maar de Japanse nucleaire
veiligheidsdiensten besloten om de levensduur nog eens met 10 jaar te verlegen.”
VIDEOFRAGMENT: DE LAATSTE SHOW EN ‘DE KAKKEWIETEN / APOCALYPS WAUW’
Er wordt vanaf het begin aangegeven dat in hun manier van optreden er geen sturen was van bovenaf. Men
laat de verschillende mensen aan hun trekken komen, het stuk komt dus vanuit de ‘persoonlijkheden’. Een
interpretatie kan zijn ‘uw geweten’ het stuk laten maken.
Eerst wordt de tekst bekeken , dan gaat men zien hoe men het gaat ‘doen’. Dit is opnieuw een illustratie van
wat Socrates bedoelde.
Cfr. ‘de goddelijke waarheid in zichzelf’
14
2.2.2 Plato


leerling van Socrates
o maar hij gaat zich radicaal afzetten van het ‘materialistische , realistische’ dat bij de
presocratici het geval was
o hij zweerde bij het ‘idealisme’
hij was dan ook eerste idealist uit de geschiedenis van de westerse filosofie
(a) Ideeënleer
 niets in de materiële werkelijkheid is zo volmaakt als de idee die we ervan hebben
Vb.: we gaan op zoek naar de ideale levenspartner, maar we weten nu al dat we dit ideaal nooit zullen vinden, …
 de echte werkelijkheid is dat ideaal en wat wij zo de realiteit noemen is slechts een zwakke afschaduwing
van dat ideaal
 connectie met nu: ‘digitale schaduw wordt steeds langer. Be-lang-erijker’
→ De allegorie van de grot
Dit is nu de eigenlijke visie van Plato die de basis vormt voor zijn gelijkenis. Deze gaat als volgt. Men dient zich een grote grot voor te
stellen, die met de buitenwereld verbonden is door een gang met een dusdanige lengte dat er geen daglicht in de grot valt. Er zit een rij
gevangenen met hun rug naar de ingang, en ze kijken naar de achterwand van de grot. Hun ledematen en halzen zijn zo vastgeketend, dat ze
hun hoofden niet kunnen bewegen en noch elkaar, noch zichzelf kunnen zien. Dit betekent dat ze alleen de wand voor zich kunnen
waarnemen. Zo hebben ze hun hele leven gezeten en kennen niets anders.
Achter hen bevindt zich een vuur. Tussen hen en dat vuur staat een muurtje, dat zo hoog is als een gemiddeld mens. Aan de andere kant van
die muur lopen mensen met dingen op hun hoofd heen en weer. De schaduwen van die dingen vallen door het vuur op de wand waar de
gevangenen tegenaan kijken, die ook de stemmen weerkaatst van hen die de dingen dragen. Plato betoogt nu dat het enige dat de
gevangenen in hun leven waarnemen schaduwen en echo’s betreffen. Ze zullen denken dat deze de realiteit vormen, en hun gesprekken
zouden over de waarneming van deze realiteit gaan.
Als een gevangene zijn ketenen zou kunnen afschudden, zou hij door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn, dat het
alleen al pijnlijk voor hem zou zijn om zich om te draaien, bovendien zou het vuur hem verblinden. Hij zou volkomen in de war raken en zich
weer willen omkeren naar de wand met schaduwen, naar de realiteit die hij begrijpt. Als hij uit de grot naar het felle zonlicht zou worden
geleid, zou hij pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Als hij eenmaal gewend zou zijn aan de bovenwereld en daarna
terugkeerde in grot, zou de duisternis hem weer tijdelijk verblinden. Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen,
omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo’s verwijst.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------De beroemdste passage in Plato’s werk, de mythe van de grot, bevindt zich in De Staat. In allegorische vorm zet Plato er zijn opvattingen
uiteen over het mens-zijn, en vooral over de menselijke kennis, in hun relatie tot de realiteit als geheel. Stel je een grote grot voor, zegt hij,
die met de buitenwereld verbonden is door een gang, zo lang dat er geen daglicht in de grot valt. Er zit een rij gevangenen met hun rug naar
de ingang, en ze kijken naar de achterwand van de grot. Hun ledematen en halzen zijn zo vastgeketend, dat ze hun hoofden niet kunnen
bewegen en noch elkaar, noch zichzelf kunnen zien: alleen de wand voor zich kunnen ze zien. Ze hebben hun hele leven zo gezeten en kennen
niets anders.
Achter hen bevindt zich een laaiend vuur. Tussen hen en dat vuur is een manshoge muur, en aan de andere kant van die muur lopen mensen
met dingen op hun hoofd heen en weer. De schaduwen van die dingen vallen door het vuur op de wand waar de gevangenen tegenaan kijken,
die ook de stemmen weerkaatst van hen die die dingen dragen. Het enige dat de gevangenen in hun leven waarnemen, zegt Plato, zijn
schaduwen en echo’s. ze zouden denken dat schaduwen en echo’s de realiteit vormen, en over de waarneming van die “realiteit” zouden hun
gesprekken gaan.
Als een gevangene zijn ketenen zou kunnen afschudden zou hij door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn, dat het
alleen al pijnlijk voor hem zou zijn om zich om te draaien, en bovendien zou het vuur hem verblinden. Hij zou volkomen in de war raken en
zich weer willen omkeren naar de wand der schaduwen, naar de realiteit die hij begrijpt. Als hij uit de grot naar het felle zonlicht gesleurd
zou worden, zou hij pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Als hij eenmaal gewend zou zijn aan de bovenwereld en daarna
terugkeerde in de grot, zou de duisternis hem weer tijdelijk verblinden. Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere
gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo’s verwijst.
Plato leert ons met deze allegorie dat we zijn opgesloten in ons eigen lichaam, dat onze medemensen net zulke
gevangenen zijn en dat niemand in staat is het eigen wezenlijke zelf of dat van een ander te kennen. We nemen
geen realiteit waar, maar alleen wat in onze geest is.
Het feit dat we via begrippen tot de werkelijkheid van de ideeën kunnen opstijgen bewijst de onsterfelijkheid van
onze ziel Tijdens dit allesbehalve ideale leven zit de ziel echter gevangen in het lichaam, dat tot de materiële en
dus onvolmaakte wereld behoort.
Deze scheiding tussen de (goede) ziel en het (slechte) lichaam heeft enorme gevolgen gehad in het Christendom:
de seksuele moraal, de sociale status van aristocraten en arbeiders, de positie van de vrouw,…
15
Ziel van Plato = vergelijking met koetsier en 2 paarden, weliswaar als één geheel dat niet gescheiden mag
worden:
(1) Logos = de bestuurder van de koets → intellect, het redenerende en kennende
(2) Thumos = het nobele paard → passie, wil, doorzettingsvermogen
(3) Epithumia = het weerspannige paard → lust, drifleven
Drie aspecten van de menselijke ziel vergeleken met een wagenmenner achter een tweespan
Zowel de menner als wel de twee (gevleugelde) paarden zijn onderdeel van de ‘tripartite ziel’
VIDEOFRAGMENT: KINDERARBEID IN AFRIKAANSE KOBALTMIJNEN
6 kenmerken van Socrates’ kennis zijn niet vervuld
1. geen negatieve houding
2. dialogeren
3. wederzijdse interesse
4. geen dictaten opleggen
5. het vermogen van de andere mens om zelf kennis te genereren
6. relativering van aanvankelijke
alle 6 niet vervuld
Plato’s manier om tot kennis te komen?
1. grot
2. de arme Afrikaan als idee vs. de concrete Afrikaanse kinderen
3. de moeite om uit de grot te geraken
4. affiches op de omheiding spreken over de abstracte idee zonder kinderarbeid
5. dé rechtvaardige economie, zoals voorgesteld door de gouverneur vs. de concrete realiteit
VIDEOFRAGMENT: PLATO
Wat van het voorgaande omtrent de ideeënleer herkent u in dit fragment?

Men bestaat essentieel uit een ziel, het lichaam is de verpakking waaruit de ziel wil ontsnappen

De drie delen van de ziel kunnen samenwerken als het rationele paard (Logos) overheerst

We mogen driften hebben, maar we moeten ze kunnen controleren

De ziel bestaat uit drie delen: het rationele deel, het emotionele deel en het begerende deel

Menner = mens en dieren = minderwaardig
Plato vertelde Socrates dat hij op een zeer verstandige manier afdaalt, om in conversatie te gaan met de rijke
koopmannen. Ze spreken echter enkel louter in professionele, commerciële termen over wijsheid. Socrates
luistert naar hen en staan er niet negatief tegenover, hij wekt een wederzijdse interesse. Hij legt dus geen dictaat
op (cfr. Religie), maar hij vertrouwt op het vermogen van de mensen om zelf kennis te genereren. Zo stelt hij
vast dat beide partijen (filosoof als kooplui) elkaars opvattingen leert relativeren, men komt tot kennis, men komt
tot logos.
16
De hoogste idee = de idee (I) van het “schoon(Z)-goede(U)” (kalos-(k)agathos)
Deze idee is verwezenlijkt in “GOD” = het absolute Schone en Goede
Examenvraag
Welke tripartito staat centraal bij Socrates en Plato?
Socrates
(1) het ware (kennis, ideeën)
(2) het schone (kalos)
(3) het goede (athos)
I  U  Z , via het waren en het goede tot het schone (chronologisch)
Plato
(1) logos (intellectueel vermogen)
(2) thumos (passie, wil, doorzettingsvermogen)
(3) epithumia (lust)
I & U  komen tot Z , de hoogste idee , idee vh schoongoede
Aristoteles
I  U & Z, via het verstand tot deugden en het geluk
(b) Kennisleer
We kunnen alleen maar kennen omdat we ons de wereld van de ideeën, waaruit onze ziel komt, kunnen
herinneren.
→ kennis is herinnering
Het hoogste idee is de idee van het schoongoede, verwezenlijkt in God, het absolute Schone en Goede. Voor de
mensen die in de stof gevangen zitten, bestaat de deugd erin, orde en harmonie van de ziel te bereiken.
→ dit gebeurt door:
 wijsheid
 dapperheid
 zelfbeheersing
 rechtvaardigheid
= deugdenleer
(c) deugdenleer
Voor de mensen die in de stof gevangen zitten, bestaat de deugd erin, orde en harmonie van de ziel te bereiken.
→ dit gebeurt door:
 wijsheid
 dapperheid
 zelfbeheersing
 rechtvaardigheid
Een deugd is een positieve eigenschap waar een individu over beschikt. Die positieve eigenschappen zijn die
eigenschappen die ons een goed mens maken (een goed ondernemer → ethiek)
Een deugd is een eigenschap om orde en harmonie van de ziel te bereiken.
4 klassieke deugden zowel op individueel als op politiek vlak:
(1) wijsheid
(2) rechtvaardigheid
(3) matigheid
(4) moed
→ een goede samenleving is een samenleving waar deze deugden ontwikkeld zijn
Deze deugdenleer is tevens een richtsnoer voor het politieke handelen, voor het verwerkelijken van de zo ideaal
mogelijke, utopische staat. Het is de plicht van de staat, de mensen tot de deugd op te voeden, maar gezien de
natuurlijke gelijkheid van de mensen zijn er verschillende deugden voor verschillende standen:
 boeren en arbeiders: bescheidenheid, gehoorzaamheid
 soldaten en ambtenaren: dapperheid
 heersers: praktische wijsheid
17
De staat moet dus door filosofen geleid worden, want alleen zijn bezitten die wijsheid en kunnen de juiste
wetgeving invoeren.
Samenvatting
(1) de minderwaardigheid van het materiële: aarde, lichaam, arbeiders en boeren
(2) de superioriteit van kennen, de cultuur
(3) hiërarchische bedrijfsorganisatie: ideale maatschappij is utiopa
(4) de machtsconstellaties (koppel, bedrijf of wereld), een impliciet goedkeuren van bepaalde
machtsverhoudingen
VIDEOFRAGMENT: PLATO – EPICURUS
Zijn er bepaalde deugden die we bij Plato gezien hebben, die we ook vertaald hebben bij
Epicurus alsook naar onze tijd?
Geld maakt niet gelukkig. Je wordt niet gelukkiger naarmate je meer geld hebt. Gelukkig
zijn bekomt door vrienden, vrijheid en zelfredzaamheid/
We verliezen onze ware verlangens uit het oog door reclame. Daarom trok Diogenes in
Stoa een muur op zodat de mensen niet meer afgeleid kon worden.
Epicurus vraagt zich af waarom het geluk te vinden zou zijn in de waren die we nu kopen,
dat we het geluk kunnen vinden in materiële goederen?
18
2.3 Aristoteles (384-322)
Aristoteles studeerde onder Plato en werd dan de opvoeder van Alexander de Grote. Op de eerste plaats was hij
privé-leraar. Hij was een nuchtere, ongeloofelijk onderlegde pedagoog, die daardoor de grondslag heeft gelegd
voor de filosofie als wetenschap, en meteen voor de meeste takken van de Westerse wetenschap.
Aristoteles stond veel dichter bij de natuurwetenschappelijke experimentele methode dan zijn beide voorgangers.
Plato verwijst naar de ideeën, daar waar Aristoteles eerder naar de realiteit zal gaan kijken.
Hij deelde de filosofie voor het eerst op in verschillende takken die nu nog steeds gebruikt worden, men
onderscheidt twee grote delen:
(1) de logica
→ het juiste denken: wat is een begrip, een oordeel, een conclusie, een definitie, een bewijs?
→ gevolg: syllogisme = een bepaalde manier van denken
Vb.: goedkoop vliegen betekent meer vervuiling; meer vervuiling is een dure grap → goedkoop vliegen is
dus een dure grap
(2) de metafysica
→ dat wat na de fysica komt, de vragen die na de studie van de fysica gesteld kunnen worden
→ categorieën (vb.: balans tussen kwaliteit en kwantiteit)
→ onderscheid tussen de stof (materie) en de vorm (de kracht, het denken) waaruit de werkelijkheid bestaat
→ hij zoekt naar de wisselwerking tussen stof en vorm
→ hiërarchie:
 God: het denken van het denken, zuivere vorm, de onbewogen eerste Beweger
 Rest: mengvorm van stof en vorm, zelfs in de zuiverste stof zit de mogelijkheid iets te worden
Aristoteles’ indeling van de filosofie
(1) de theoretische vakken: het ware → Alfa-wetenschappen: metafysica, mathematica, fysica,
psychologie
(2) de praktische vakken: het goede → Beta-wetenschappen: ethica, politiek, economie
(3) de poëtische vakken: het schone → Kunst: techniek, esthetica, poëtica
Aristoteles’ visie op de mens
 de mens is een gemeenschapsdier (politiek beest)
 door zijn lichaam (voeding, voortplanting) met de planten-en dierenwereld verbonden
 en door zijn verstand pas echt menselijk jkfjgkf jjfgk fjgk fjgkf
 op dit niveau van het verstand vinden we ook de belangrijkste deugden en de bron van het ware geluk
19
VIDEOFRAGMENT: ARISTOTELES
Welke elementen van het mensbeeld van Aristoteles herkent u in het videofragment en
vergelijk deze met Plato?
Aristoteles:

minderwaardigheid

vergelijken met dieren

redelijke deel van de ziel (vb.: het regent zodat de planten kunnen groeien)

harmonische samenhang → realistischer beeld
Plato:

menselijke ziel: rationeel, emotioneel en begerend

het lichaam is het omhulsel van de ziel

elk deel heeft zijn eigen doel, maar er is ook een geheel doel
Plato’s opdeling van de ziel in 3 onderdelen en de noodzaak aan samenwerking tussen deze
drie delen. Aristoteles ging akkoord met Plato’s visie op het natuurlijke, maar keek verder en
plaatste de mens in de natuur. Aristoteles beweerde dat alles een doel had, hierdoor kon de
mens zich onderscheiden van dieren. De wereld is een evenwichtig systeem, een harmonieus
geheel.
De theorie van de gulden middenweg
Op praktisch alledaags niveau komt het erop aan extremen te vermijden en in alles realistisch te zijn (te kiezen
voor de gulden middenweg).
Aristoteles was erg burgerlijk gematigd in zijn politieke opvattingen:
 geen ideale staat nastreven
 geen gemeenschap van goederen en vrouwen
 verkoos de monarchie (de goede, wijze vorst) boven de tirannie
 verkoos de aristocratie (de macht aan de besten en meest geschikten) boven oligarchie (een groep van
machtshebbers)
 verkoos democratie boven de heerschappij van het gepeupel
Hij neemt geen stelling, behalve in zijn vrees voor het extremisme van rechts of links. In elk van die
staatsvormen moet de jeugd lichamelijk en geestelijk streng worden aangepakt, om ze tot waardige en gematigde
staatsburgers op te leiden.
20
Het goede leven?
 goed leven vertrekt vanuit de talenten van een individu
 noodzaak aan economie
→ noodzaak aan materiële goederen, matigheid en rechtvaardigheid (deugden)
→ Koning Midas: hij wenste dat alles wat hij aanraakte veranderde in goud, zijn wens werd vervuld maar
hij stier van de honger want een mens kan niet leven van goud
→ onderscheid tussen 2 menselijke activiteiten:
(1) wezenlijke activiteiten (vrije tijd)
activiteiten die je in je vrije tijd doet, belangrijkste
(2) noodzakelijke activiteiten (economisch)
dit zijn nuttige activiteiten, staan in functie van een ander doel
In het goede leven van een economist zijn er bepaalde waarden van deze noodzakelijk activiteiten die misvormd
worden. Zo wordt vriendschap onder zakenmensen niet als evident beschouwd, het zijn twee zaken die niet
verenigbaar zijn.
In de economie moeten er afspraken gemaakt worden op alle vlakken.
Vb.: Europa tikt België op de vingers omdat er te weinig regels zijn tussen werknemers en werkgevers
2.4 Hellenisme en Rome: stoïcijnen en neoplatonici
2.4.1 Algemene omschrijving
De politieke situatie verandert door de veroveringen van Alexander de Grote. Deze ongelofelijke uitbreiding had
culturele gevolgen, want plotseling kwam de Griekse cultuur in contact met de Babylonische wereld, met de
Perzische leer van Zoroaster en zelfs met het Boeddhisme in Indië.
Ondanks het superioriteitsgevoel van de Grieken, konden ze niet beletten dat bepaalde ideeën en godsdiensten en
ook stijlvormen in de zuivere Griekse cultuur binnendrongen. Het resultaat hiervan is het hellenisme. Men kan
dit omschrijven als de Griekse beschaving zoals deze zich vertoont in Europa, Azië en Afrika na de val van het
Rijk van Alexander de Grote. Hellen is de mythische vader van het Griekse Rijk. Globalisering kwam voor het
eerst tot stand. Het was ook de tijd waarin een nieuwe godsdienst uit het Oosten, het Christendom, doorheen het
Romeinse Rijk verspreid werd, eerst als één van de vele vreemde sekten die vooral slaven aantrok (gelijkheid
van alle kinderen Gods, naastenliefde, verlossing).
In de Hellenistisch periode ontwikkelden zich twee grote filosofische richtingen: het stoïcisme en het
neoplatonisme.
2.4.2 Het Stoïcisme
Het woord stoïcisme gaat terug op de Stoa poikilè, een zuilengang in Athene, waar Zeno van Citium zijn
studenten verzamelde, net als vroeger Plato dat deed in de Academie of Aristoteles in de Peripatos van het
Lykeion.
Zeno (336-264) was vooral beïnvloed door Socrates en diens moedige houding tijdens zijn proces en
terechtstelling: de waarheid en de deugd waren voor hem duidelijk belangrijker dan welstand, gezondheid of
zelfs het leven.
Daarnaast voelde Zeno zich verwant met de cynici, een merkwaardige school van nogal extreme Atheense
denkers. De cynici kunnen het best met de radicale groenen van alternatieven van vandaag worden vergeleken.
Ze zagen in dat de meeste mensen hypocrieten waren en eigenlijk alleen aan hun profijt dachten. Ze wilden
bewijzen dat je ook zonder al die welstand en die kruiperij goed kon leven.
Zeno en de stoïcijnen gingen niet zo ver als de cynici, maar hadden even weinig geduld met Plato’s ideeënleer of
Aristoteles’ metafysica:
Je moet uitgaan van het gezonde verstand en op je ervaring vertrouwen. De natuurwetten liggen voor altijd vast
en laten geen plaats over aan het toeval. Het heelal is ontstaan uit een oorspronkelijk vuur, waaruit de drie andere
elementen zijn ontstaan (uit vuur ontstond lucht, daaruit water en daaruit aarde)
Je moet aanvaarden dat alles een begin en een einde heeft
→ reden tot een zekere bescheidenheid, want onze wereld is er maar één uit een oneindige reeks van
werelden die elkaar zullen opvolgen
21
De rol van God en de centrale plaats van de mens
→ alles bestaat voor de mens
Vb.: een kip is er om ons te voeden, een wilde tijger om onze moed te testen en de vlooien dienen om ons
s’morgens te wekken zodat we onze tijd niet verliezen in bed
God staat niet naast of boven de wereld, maar is er een deel van, en ieder mens heeft een stuk van die
goddelijkheid in zich.
Het leven van de mens is goed als het in harmonie met de natuur verloopt. Geld, bezittingen,… zijn van minder
belang. Een deugdzaam mens kan dus nooit in zijn echte waarde worden geraakt
→ de mens heeft een vrije wil, waardoor hij/zij in harmonie met de natuur kan leven of niet
Stoïcisme = eerste radicaal-democratische leer die ook door de slaven kon worden aanvaard en beleefd omdat ze
echt alle mensen als gelijken beschouwden.
De volmaakte menselijke vrijheid bestaat erin zich niet door uiterlijkheden en bijkomstigheden te laten
beïnvloeden: pijn, gevangenschap, foltering of zelfs de dood kunnen onze menselijke waardigheid niet
wegnemen. Maar om deze deugd te bereiken moeten we uiteraard onze passies (hebzucht, afgunst,
jaloersheid,…) leren beheersen. Daarom worden stoïcijnen vaak als koud bestempeld.
Deze leer zal een grote invloed uitoefenen op de eerste christenen (martelaren) en zal opnieuw tot bloei komen in
het humanisme van de 18e eeuw.
VIDEOFRAGMENT: STOÏCISME
Zijn er elementen van het stoïcisme die u herkent in dit fragment over Seneca?
Rijkdom leidde tot woede in plaats van geluk. Hun verwachtingen lagen te hoog, als je dan
teleurgesteld bent, dan is de woede eens zo hoog. Met andere woorden, men heeft dus voordeel bij
lagere verwachtingen. De beste manier om frustraties te onderdrukken is ervan uitgaan dat alles
fout zal lopen.
VIDEOFRAGMENT: (Fortis) Interview met Lippens
Cynisme in de hedendaagse betekenis nl. spottend niet geloven in het goede : na het Fortis drama
komt dit interview met Lippens toch echt cynisch over; stoïcisme: Lippens doet een pleidooi om
hoogmoed te beheersen.
2.4.3 Het Neoplatonisme
Plotinus (204-270 na Christus) was de grondlegger van het neoplatonisme.
Het was een tijd van oorlog, wanorde, verwoestingen, pestepidemies en verval, en waarschijnlijk juist daarom
keerde Plotinus terug naar de schone schone en ideale wereld van Plato, een wereld van eeuwige goedheid,
schoonheid en rust.
Opmerking
Naast deze twee stromingen zijn er nog twee andere: de cynici en de epicuristen
22
2.5 Joden en Arabieren: de ongebroken traditie
2.5.1 Algemeen
Men zou nooit inzichten tot deze Griekse filosofie gehad hebben, zonder de joodse, noch de moslimcultuur. De
periode tussen de 3e en de 13e eeuw was dus de tijd waar deze wetenschap doorgegeven werd, dit waren de Dark
Ages. De tijd heeft hier echter wel niet stilgestaan, de kennis werd in stilte doorgegeven.
De verspreiding van het jodendom doorheen de wereld, onder andere in Spanje. Dankzij de aanwezigheid van
een moslimcultuur in Spanje, alsook door hun tolerantie, zijn de joden gebotst op een samenleving waar zij hun
gedachtegoed konden verder zetten.
Het was de moslimcultuur die het toegelaten heeft om de vrijheid van het denken uit te werken. In vele plaatsen
was dit niet toegelaten. Het is dus foutief te beweren dat de moslimcultuur enkel de Koran volgt.
2.5.2 De joodse traditie
De joodse traditie is zowel religieus als filosofisch. Religieus heeft het jodendom de grondslagen uitgewerkt,
waarop later het christendom en de christelijke westerse cultuur gebouwd zijn. Zonder een inzicht in de joodse
fundamenten is het christendom onbegrijpelijk, en zonder een grondige kennis van het christendom en zijn
evolutie kan men niet zinnig over westerse filosofie praten.
Na 70 na Christus werden de joden over het hele Midden-Oosten, Noord-Afrika en Spanje verspreid en ze
begonnen pas opnieuw cultureel tot bloei te komen in het rijk van de islam.
De islam beschouwde de joden en de christenen als voorlopers van hun godsdienst en preekten daarom een
politiek van respect en tolerantie voor de joodse en christelijke minderheden in hun midden. In de praktijk is dit
soms wel anders verlopen en moeten we een onderscheid maken tussen:
 christenen en mohammedanen die aanspraak maakten op de bekering van de wereld (kruistochten, de
Heilige Oorlog)
 joden die niets meer verlangden dan het recht hun godsdienst en gewoonten midden in de vreemde
omgeving te kunnen behouden
De joodse en de islamitische filosofen die we nu gaan bekijken zijn belangerijk geweest en hadden invloed tot op
het heden.
Joodse filosofen
(1) Gabirol (1020-1069): ontwikkelde zijn denkbeelden vanuit de neoplatoonse traditie
(2) Maimonides (1135-1206): zet de filosofie van Aristoteles voort en heeft een directe invloed op Thomas van
Aquino en andere westerse filosofen
→ deze joodse filosofen hebben, samen met de Arabische denkers, niet alleen de Griekse traditie bewaard, ze
zijn zich vragen beginnen te stellen over de verhouding tussen hun godsdienstige overlevering en het
rationele denken, vragen die de hele middeleeuwen door het denken zullen beïnvloeden.
2.5.3 De islam
De islam was meer dan een godsdienstige beweging. In het Midden-Oosten, Afrika, Azië en tot ver in Europa
(Wenen, Boedapest, Joegoslavië) ontstond een Rijk dat zowel militair als economisch en cultureel tot de
belangrijkste van de geschiedenis behoort.
Door hun openheid ten opzichte van de andere tradities, gepaard gaand met de ontwikkeling van de Arabische
cultuur op zich, ontstaan overal centra van hoogontwikkelde cultuur, die één van de stromen gevoed hebben,
die de moderne westerse beschaving hebben mogelijk gemaakt: wiskunde, meetkunde, algebra en architectuur,
literatuur (poëzie, minnezang), erotiek, stedenbouw en filosofie.
In de filosofie hebben Arabische denkers onder meer de volgende tradities voortgezet: het stoïcisme, het
neoplatonisme, het aristotelisme, de verhouding theologie-filosofie, de mystiek,…
23
Terwijl kruisvaarders de Islam verketterden hebben de westerse mensen deze ideeën geïmporteerd.
Wat België betreft probeerde koning Leopold II behalve Congo ook Marokko te koloniseren. En ook Congo was
deels geïslamiseerd. hij beschrijfde de kolonisatie als ‘nieuwe kruistocht die de nieuwe beschaving zal
verspreiden.’ Wij hebben m.a.w. altijd overwegend een negatieve houding gehad t.o.v. de Islam.
Toch, wat zeer paradoxaal is;
Artikel: Vlaamse jeugd vindt Arabisch ‘waher!’ (zeer, leuk, tof, fantastisch)
Denk aan ‘woelah’
Islamitische filosofen
(1) Avicenna (980-1037, geboren te Cordoba)
 trachtte Aristoteles en het neoplatonisme te verbinden
 hij was zowel geneesheer als filosoof
 hij heeft het geneeskundig standaardwerk voor Europa geschreven dat gezag hebbend was van de 12 e
tot de 17e eeuw
 zijn encyclopedie (het boek van de genezing der ziel) werd in orthodox islamitische kringen verdacht
van ketterij (te rationeel), maar had grote invloed op West-Europa, vooral op het denken van Albertus
de Grote en Thomas van Aquino.
 Hij legt grote nadruk op het menselijk denken
(2) Averroes (1126-1198)
 Studeerde medicijnen, wiskunde, theologie, rechten en filosofie
 Verwerkte de filosofie van Aristoteles en legde zoveel nadruk op het kritische denken dat ook hij als
ketter veroordeeld werd en dat zijn boeken op de brandstapel vlogen
VIDEOFRAGMENT: VOOROORDELEN VAN DE ISLAM;
‘De ronde’
 ‘woestijnvolk’
 ‘smerige dieven’
 ‘liegen’
‘ De weg naar Mekka’
moskee van de Islam in Cordoba, overgepakt door de katholieken en kerk van gemaakt.
VIDEOFRAGMENT: SPANJE VAN DE 11E -12E EEUW (vorig jaar)
Welke elementen die van groot belang zijn geweest voor onze westerse cultuur, vinden we terug in de
aanwezigheid van de joodse, islamitische elementen in het Spanje van de 11 e – 12e eeuw?

Windmolens die overgekomen zijn uit de Arabische cultuur
→ verhoogd de efficiëntie van de landbouw

Invoer van de wiskunde en astronomie uit de Arabische landen

Doordat men het tijdstip van het einde van de wereld wou berekenen, geraakte men meer en meer
bekend in de natuurkunde

3 culturen: Joden, Christenen en Arabieren → harmonie

Verzet van de Kerk omdat de Arabieren ongelovigen waren, ze gaven heidense ideeën door en
hadden er duivelse ideeën ingestoken: het gebruik van de nul die niets waard was, tenzij men ze
achter een ander getal zetten, dan vertienvoudigde de waarde en dat vertrouwden velen niet
24
2.6 Thomas van Aquino: bloei en einde van de Middeleeuwen
2.6.1 Scholastieke filosofie (13e-14e eeuw)
Scholastiek = christelijk
In de Middeleeuwen had de godsdienst zo’n groot belang. Dit was een trend ingezet door de islamitische en de
joodse filosofie die in het westen werd verdergezet.
Wetende dat filosofie hier herleid werd tot een soort van schools vak (kennis en handelen staat voorop), het is
zeer moeilijk voor scholieren met bezieling filosofie te krijgen en hier enthousiast voor te zijn.
De Scholastieke filsofie heeft 3 periodes
Eerste periode: 10e – 11e eeuw; vroege scholastiek.
Hier dacht men in eerste plaats aan een soort overeenkomst tss filosofie en godsdienst.
Tweede periode: 12e – 13 e eeuw
Hier werd een onderscheid gemaakt tss theologie en filosofie
Derde periode: 14e – 15e eeuw
Hier werd een duidelijk scheiding tss de 2 vakken gemaakt.
2.6.2 Algemeen
Thomas van Aquino (1225-1274) speelde voor het Westen de rol die in de Oudheid voor het laatst door
Aristoteles gespeeld was. In zijn werk werd de hele filosofie van Aristoteles zo overtuigend met de christelijke
leer verbonden, dat nog in 1879 de katholieke kerk het neothomisme tot de officiële filosofie van alle
katholieken kon uitroepen.
Thomas doceerde in Keulen, Bologna, Rome en Napels. Hij trachtte als eerste een scherpe grens te trekken
tussen geloven en weten. Door de Openbaring (de Bijbel) en de leer van de kerk leren we de eeuwige
waarheden kennen, waaraan we moeten geloven.
Voor de geschiedenis van de filosofie is Thomas vooral belangrijk door zijn systematisatie van alle wetenschap
en door de grote plaats die hij inruimt voor het kritisch denken.
 onder-scheid filosofie/theologie (grens)
filosofie (scholastiek) stopt een tijd met de ‘zinvraag’ (zingeving hoort thuis in de theologie)
2.6.3 Thomas van Aquino’s opvatting over interest
Het bezit van geld en materiële goederen is toegestaan. Hij vertrekt vanuit het natuurwetprincipe dat de Schepper
de goederen aan de mens heeft aangeboden met de bedoeling om deze te nuttigen. De Schepping zou voor
iedereen zijn, dus het particuliere privé-eigendom moet gerelativeerd worden. Hij stelt de inkomensverschillen in
vraag. Als men ervan uitgaat dat deze goederen ten goede kunnen komen aan heel de samenleving, dan is het zo
dat interest verboden zou moeten worden. Hij argumenteerde dat geld een ruilmiddel is en geen gebruiksmiddel.
Met andere woorden, men moest voor het gebruik van geld geen bijkomende gelden vragen → islamitische
houding
2.6.4 William van Ockham (1290-1350)
Gods bestaan kan je niet bewijzen, dat moet je geloven. Filosofie (logisch denken) heeft niets te maken met
theologie. Je moet geen onnodige bewijzen zoeken. Als je iets zonder hypothese kan verklaren, moet je dat ook
doen. Deze stelling werd heel belangrijk voor het wetenschappelijk onderzoek.
 scheiding filosofie/theologie
25
HOOFDSTUK 3: RATIONALISME, EMPIRISME EN DIALECTIEK:
VAN DE RENAISSANCE TOT 1830
Inleiding
Door de algemene crisis van het gezag (keizer, paus) komt het tot een nieuwe kijk op de wereld, waarvoor een
nieuw filosofisch denken nodig zal blijken. Dit denken, dat nier meer, of veel minder, aan kerkelijke dogma’s
gebonden is, vindt vooral steun in de ontwikkeling van de wetenschappen, waarin het onafhankelijke menselijke
verstand en/of de zintuigen een centrale rol zullen spelen.
Pas in de 18e eeuw, onder de radicale mechanische materialisten, vinden we uitgesproken atheïsten terug. Op
hun vakterrein ging het er toen vooral om na te gaan:
 Hoe we kunnen kennen (kennisproces)
 Hoe betrouwbaar onze kennis is
 Of we tot een absolute waarheid kunnen komen
Rationalisten = namen aan dat we de waarheid door ons verstand, onze ratio konden vinden
→ Descartes, Spinoza, Leibniz, Wolff
26
3.1 Descartes of het consequente rationalisme
De eerste grote rationalist was René Descartes (1596-1650). Hij leefde in een wereld waarin de
natuurwetenschappen (fysica, astronomie) zich enorm aan het uitbreiden waren, en die uitbreiding beïnvloedde
zijn filosofie.
Naast zijn bijdragen aan de meetkunde, de optica, de geneeskunde en de fysica is hij als filosoof vooral bekend
door zijn essay Discours de la Méthode en zijn Méditations.
1. Biografische elementen
2. Méditations
Descartes begint met een methodische twijfel (twijfel als methode, als weg om tot de waarheid te komen) om te
zien of er iets, waaraan uiteindelijk niet meer getwijfeld kan worden. De twijfel begint met de zintuiglijke
waarneming.
3. ‘’Ik denk, dus ben (besta) ik.’’
Hier houdt de twijfel op, en van hier moet ik opnieuw beginnen om rationeel een werkelijkheid op te bouwen.
Dit is voor Descartes het eerste principe van de filosofie.
Zolang ik denk, besta ik, en om te denken heb ik een ziel nodig. Ook zonder lichaam zou ik nog kunnen denken
en dus bestaan. En waarom ben ik zo zeker dat ik denk? Omdat het ‘’clair et distinct ‘’ is, duidelijk en van de rest
onderscheiden. We moeten dus op zoek gaan naar ‘’des idées claires et distinctes’’ want die alleen zijn waar.
4. Des idées claires et distinctes
(1) het bestaan van God
→ het is toch evident dat God bestaat?!
De Godsidee kan ik mezelf niet gegeven hebben, want ze bevat de volmaakte realiteit, die ik niet bezit. Dus moet
God zelf de oorzaak zijn van dit idee. De idee van God is dus het bewijs van Zijn bestaan. God bestaat en is per
definitie waarachtig. Daaruit volgt dat alles wat ik klaar en duidelijk ken, waar moet zijn.
(2) het bestaan van de materiële wereld (EXTENSIO) , nl. de wereld van de uitgebreidheid
We hebben een klare en duidelijke voorstelling van deze wereld, dus bestaat ze.
(3) alles wat ik klaar en duidelijk ken via het denken (COGITATIO), nl de wereld van de geest
5. De mens als res cogitans (= ‘denkende substantie)
Met substantie bedoelt Descartes iets dat op zichzelf kan bestaan, iets dat niets anders nodig heeft dan zichzelf.
In zijn zoektocht naar onbetwijfelbare kennis ging hij ervan uit dat denken niet op zichzelf kan bestaan, maar dat
het een eigenschap is die aan een subject toekomt, en dat is het denkende ik, door Descartes ook ziel genoemd.
27
VIDEOFRAGMENT: ZIJN WIJ DE ENIGEN MET EEN GEEST?
Door Descartes is er twijfel aan alles. Van één ding was hij zeker: er was iets dat aan het denken was → ik
denk, dus ik ben. Als hij niet zeker was over het feit dat hij effectief zeker was van het lichaam, dan is er iets
onstoffelijks dat aan het denken is: de geest.
(a) Wat van de drie idées claires et distinctes vinden we terug?
(b) Wat is het probleem waaruit Descartes niet is uitgeraakt?
(a) – ik denk, dus ik ben
→ het denken dat door iets gedreven worden
- heelal: materie + geest
→ cartesiaans dualisme
- de wereld bestaat
(b) Hoe kan iets van de ruimtelijke wereld inwerken op de geestelijke wereld, zonder natuurwetten te
breken?
Opmerking
Leibniz pagina 52-53 lezen
3.2 De Engelse empiristen
3.2.1 Inleiding
Empirisme = een filosofische stroming die alle kennis uit de ervaring van de zintuigen afleidt
3.2.2 John Locke
John Locke (1632-1704) is zowel een van de grondleggers van de politieke en sociale wetenschappen, als van
de empirische kennisleer. Hij was de econoom → schaarste.
Hij begint met het verwerpen van aangeboren concepten of morele ideeën. De mens begint dus als een
onbeschreven blad. Door zintuiglijke ervaringen krijgt ons bewustzijn een inhoud en deze inhoud noemt Locke
‘’ideeën’’.
Onze ervaring is tweeledig:
(1) uiterlijke zintuiglijke ervaring (sensation)
(2) innerlijke zelfobservatie (reflection)
Elk van ons, en elke bevolkingsgroep, heeft verschillende ervaringen, waardoor zelfs onze hoogste principes van
elkaar moeten verschillen. Als er dan toch een zekere overeenkomst te bespeuren is, dan komt dat door de natuur
of door de gewoonte.
De dingen die we waarnemen hebben primaire en secundaire eigenschappen:
(1) primaire eigenschappen heeft elk ding: grootte, vorm, getal, positie, beweging of rust
→ deze eigenschappen zijn onlosmakelijk met alle dingen verbonden
→ objectief
(2) secundaire eigenschappen zijn onder meer kleur, geur, smaak,…
→ ze ontstaan door inwerking van onzichtbare stofdeeltjes die op onze zintuigen inwerken
→ subjectief
Hoe komen we volgens Locke tot de waarheid?
28
Hij aanvaardt de zekerheid van ons eigen bestaan, van het bestaan van God en van de waarheid van de wiskunde.
Voor de rest gelooft hij niet in absolute zekerheden en vindt hij het redelijk altijd een zekere mate van twijfel te
bewaren. Deze twijfel leidde hem in de politiek tot religieuze tolerantie, tot parlementaire democratie en tot de
laisser-faire-theorieën van het klassieke liberalisme.
De invloed van deze ideeën wordt duidelijk in de drie grote revoluties van de moderne tijd:
(1) de Engelse van 1688
(2) de Amerikaanse van 1776
(3) de Franse van 1789
→ onder meer door Voltaire, die de ideeën van Locke en andere in Frankrijk verspreidde.
In elk van die drie bewegingen, die de grondslagen gelegd hebben van de moderne maatschappij, is er sprake
van parlementaire democratie, religieuze tolerantie en van een grote bewegingsvrijheid voor handel, industrie en
financiën.
Locke pleitte voor onderling begrip. Alleen op die basis is een samenleving in vrede, wederzijds respect en
vriendschap mogelijk tussen mensen met verschillende opinies. Daar mensen met minder opvoeding en kennis
gewoonlijk ook minder verdraagzaam zijn, is een grondige opvoeding een voorwaarde voor een tolerante
maatschappij.
3.2.3 George Berkeley
George Berkeley (1685-1753) staat bekend als de radicaalste van alle empiristen omdat hij het bestaan van de
materiële wereld verwierp. Materiële voorwerpen (vb.: een boom) bestaan alleen maar omdat en terwijl we ze
waarnemen, in de waarneming zelf (zijn is waargenomen worden, esse est percipi).
Als we zeggen dat er voorwerpen bestaan, zeggen we eigenlijk dat we zien, horen, proeven, voelen, tasten of
ruiken. Deze waarnemingen zijn echt, maar hoe kunnen we bewijzen dat er verder nog iets is?
Vb.: de proef met het lauwe water
Wanneer je ene hand heet is en de andere koud en je steekt ze allebei in het lauwe water dan is dat water warm voor de koude hand en koud
voor de hete. Hoe kan dat water nu tegelijkertijd warm en koud zijn? Dus zijn hitte en koude slechts waarnemingen van ons bewustzijn, die
niet met een werkelijkheid erbuiten te maken hebben.
29
Eerste besluit
Alle secundaire eigenschappen (Locke) zijn subjectief en behoren enkel tot de waarneming. Maar Berkeley gaat
verder dan Locke. Neem nu de primaire eigenschappen die toch moeten bestaan? Je ziet toch de grootte van een
voorwerp? Berkeley antwoordt daarop heel consequent dat je ditzelfde voorwerp van dichtbij voor groot houdt
en van ver voor klein, en hetzelfde geldt voor de snelheid. We kunnen deze argumenten van Berkeley niet met
het gezond verstand weerleggen, maar slechts door te wijzen op logische en empirische denkfouten.
Berkeley toont aan dat ook het praktisch gerichte empirisme tot logische extreme posities kan voeren, waar men
vanuit een subjectief standpunt niet uitgeraakt.
VIDEOFRAGMENT: NOKIA
Zoek de elementen die te maken hebben met het rationalisme, empirisme en
rechtvaardigheid in het bedrijfsleven.
Empirisme
Vraag of alles wel voldoet aan de ethische normen. De in vraag stelling van de ethische
verantwoording van het bedrijf door de westerse controle. Dit sluit aan bij Hume, men kan
niet aan rechtvaardiging onderuit, men wordt onderworpen aan die controle, anders wordt
men uit het fonds gesmeten.
Rationalisme
Wat is juist dit ethisch beleggen? Men haalt aan of men wel ethisch wil beleggen en of men
niet juist een ethisch correct beeld wil uitschijnen naar de buitenwereld.
Ethiek

door het vestigen van bedrijven in lageloonlanden zijn deze bedrijven genoodzaakt
het welvaartsevenwicht te bewaren

nokia is lid van ethische fondsen

werknemers dragen geen oordopjes, verouderde machines, mens wordt gezien als
een grondstof (goedkoop), ze moeten vrij lang hetzelfde werk doen
30
3.2.4 David Hume
Volgens David Hume (1711-1776) begint alle kennis met indrukken (impressions) die ideeën veroorzaken.
Door de verbindingen van deze ideeën vergroten we de stof van onze kennis. We ervaren regelmatig dat een
bepaalde indruk op een andere volgt, dit wordt zo vaak herhaald tot het een denkgewoonte is geworden is, en
tenslotte een instinct.
De menselijke kennis probeert nu, uit de vele oorzaken van de natuurverschijnselen een paar algemene oorzaken
af te leiden. Net zoals de Godsidee een samengesteld (complex) idee is, zijn het ik en de ziel bundels van
ervaringen en gevoelens die voortdurend veranderen.
4 fundamentele redenen om rekening te houden met onrechtvaardigheid:
(1) willen we onze basisbehoeften bevredigen, dan zijn we afhankelijk van de anderen
→ rechtvaardiding
(2) we zijn beperkt op het vlak van naastenliefde en sympathie
→ in bepaalde situaties zijn afspraken noodzakelijk
(3) schaarste van goederen
→ afbakening van eigendom
(4) we hebben allen dezelfde basisbehoeften, desondanks de grote verdeling inzake welvaart
→ nood aan rechtvaardigheid
Conclusie
Door ervaring en observatie komt je niets over de werkelijkheid te weten.
3.3 De ongenadige kritiek van Kant
Kant is een soort synthese tss
Rationalisme (Descartes) : kennisleer die uitgaan van rede om tot kennis te komen – met implicaties voor de …
Empirisme (Locke): kennisleer die uitgaat van de … ervaring van e zintuigen om tot kennis te komen …
implicaties voor de ethiek.
Immanuel Kant (1724-1804)
Kan stond voor het volgende kennistheoretische probleem: enerzijds zeggen de empiristen dat kennis uitsluitend
van de zintuiglijke waarnemingen afhangt en dat lijkt erg waarschijnlijk, maar dan komen ze tot stellingen die
het bestaan van alle materie ontkennen. Anderzijds zeggen ze de rationalisten dat je de zintuigen niet kan
vertrouwen en dat je alleen met het verstand (de ratio, die Vernunft) kan kennen, en ook dat klinkt overtuigend.
Maar hoe kan je de evidentie van de zintuiglijke waarnemingen volledig loochenen en hoe sla je een brug tussen
de wereld van de geest en die van de stof?
De werkelijkheid op zich (das Ding-an-sich) zendt zintuiglijke waarnemingen uit die ons verstand bereiken. Ons
verstand is echter geen onbeschreven blad, maar een gestructureerd instrument dat die waarnemingen in
bepaalde aangeboren vakjes of categorieën plaatst. Echter nog belangrijker is het inzicht dat, dat ons verstand de
zintuiglijke ervaring automatisch vervormt zodat we in feite over het Ding-an-sich niets kunnen weten (de
gekleurde bril, contactlenzen).
31
Ding-an-sich → Noumenon
Ervaringen van de zintuigen → Fenonemen
Om dit duidelijk te maken onderscheidde Kant 2 sets van oordelen:
(1) analytisch oordeel ↔ synthetisch oordeel

analytisch oordeel = een oordeel, waarbij het gezegd al in het onderwerp zit
vb.: een hoge boom is een boom

synthetisch oordeel = brengt elementen uit de ervaring
vb.: Antwerpen is een havenstad
(2) empirisch oordeel ↔ a priori oordeel

empirisch oordeel = berust volledig op de ervaring, de onze of die van iemand die we kunnen
vertrouwen

a priori oordeel = heeft meer nodig dan louter observatie
Dit leidt hem tot zijn kennisleer, waarin hij de (synthetische) ervaringen van de zintuigen verbindt met de (a
priori) structuren van het verstand.
Kant’s bevindingen leidden tot grote wanhoop en zelfs tot zelfmoord: als er niets zeker is, zelfs niet het bestaan
van God, zelfs niet de mensen en de dingen die ons dierbaar zijn, heeft het dan nog zin om verder te leven?
Om morele redenen is rechtvaardigheid nodig (geluk dat afhangt van de beoefening van de deugd). Deze
rechtvaardigheid kan alleen maar door God worden verzekerd, en het is duidelijk dat we in dit leven deze
rechtvaardigheid meestal niet ervaren. Dit bewijst dus moreel het bestaan van God en de onsterfelijkheid, en om
deugdzaam te kunnen zijn is de vrije wil nodig, anders kan de mens zelf niet beslissen. We zitten dus op 2
verschillende niveaus:
(1) intellectueel niveau → diepe onwetendheid
(2) morele, praktische niveau → we aanvaarden het bestaan van God, de onsterfelijkheid van de ziel en de
vrije wil en we kunnen onze moraal (het goed leven) opbouwen
32
Conclusie Kant
VIDEOFRAGMENT: LINK TUSSEN KANT, RATIONALISME EN EMPIRISME
Op welke manier zien we de invloed van Hume bij Kant?

Zocht naar de manier waarop we tot kennis komen  rationalisten vs empiristen 
compromis

Schept de geest de wereld? De wereld wordt grotendeels door onszelf bepaald, de
geest stelt de wereld samen tot de voorwerpen die we waarnemen

Rede en zintuigen moeten samenwerken om tot kennis te komen.

Belangrijkste taak v/d mens was om door de sluier van de waarneming te dringen,
en de natuurwetenschappen te begrijpen.

Hume: er is geen verband tussen twee gebeurtenissen. Appel valt op grond, wat je
ziet is een gebeurtenis, als appel een tweede keer valt, dan is dit louter een
opeenvolging van twee gebeurtenissen, men ziet de appel niet altijd vallen  er
kan geen verband getrokken worden
Vanuit het verder redeneren ( empirisme – rationalisme ) zijn er duidelijke verbindingen.
Kant beweert dat uitspraken die alleen maar zouden te maken hebben met datgene waar we empirisch niet bij
kunnen, zoals het bestaan van God of het genieten van vrijheid, niet meer aan de orde komen, want ze vallen niet
aan de uitspraken waar er sprake is van die verbinding  malaise: vraag naar de zin van het leven, omdat
deze vaak te maken hebben met deze laatste vragen.
Door deze malaise heeft Kant in zijn tweede werd het een en ander moet rechtzetten. Het is belangrijk deze twee
te onderscheiden. Een filosoof die zich bezighoudt met de manier om tot betrouwbare kennis te komen, dat hij
daarnaast ook aandacht heeft voor de ethiek, voor de rechtvaardigheid.
Hij stelt dat uiteindelijk rechtvaardigheid niet uit de wereld te bannen is ( cf Hume ) We mogen redenering deze
dus niet koppelen aan bv religie, maar dat men puur verstandelijk tot deze constatie komt ( = het feit dat
rechtvaardig noodzakelijk is )  terugkomen op het idee van een God, als zijnde de ideale samenleving. Hij
komt dus tot constatie dat we niet tot deze rechtvaardigheid kunnen komen, als er gebrek is aan dit ideaalbeeld,
aan God.
Het weerleggen van het bestaan in God in zijn eerste werk, zal Kant door logisch redeneren deze houding
moeten weerleggen en het bestaan hiervan toch moet onderkennen.
33
VIDEOFRAGMENT: KANT EN MALAISE
Op welke manier zal Kant deze malaise oplossen?

Kants ideeën worden soms gezien als een synthese tss rationalisme en emperisme,
daar waar hij vond dat beiden moesten samenwerken.

Geest gebruikt de waarnemingen om de realiteit te reconstrueren.

Wiskundigen beschikken over de zuiverste kennis daar zij zich niet baseren op
ervaringen.

A priori = achtergrondkader alvorens men begint te waarnemen en te
experimenteren.

Kants grootste vergissing was dat wat hij als onbeschrijfelijk beschreef een naam
gaf ( = dingen aan zich )
3.4 Hegel en het Duitse idealisme
3.4.1 Het begrip idealisme
Men kan twee soorten idealisme onderscheiden:
(1) gewone taalgebruik
→ een idealist is iemand die zich inzet voor een edel ideaal en desnoods bereid is voor zijn overtuiging te leiden
(2) filosofisch idealisme
→ het gaat hier om de prioriteit van de geest boven de stof (idee boven materie)
→ soms aanziet men de werkelijkheid van de materie als een illusie (parabel van de grot)
Morele idealisme ↔ egoïsme
Filosofisch idealisme ↔ materialisme
3.4.2 Hegel (1770-1831)
Zijn theorie berust op drie pijlers: (zeer belangrijk voor examen)
(1) logica
= ontologie of zijnsleer
→ gaat over het Zijn van God voor de Schepping: God bestaat zonder enige innerlijke tegenstelling
(2) natuurfilosofie
→ maar door de Schepping waarbij God zich vervreemdde in de materiële wereld, ontstaat een ongelofelijke
contradictie tussen de zuivere geest en de stof
→ het is deze contradictie die de motor zal worden van elke verdere ontwikkeling.
34
(3) filosofie van de geest
→ deze ontwikkeling zie je al in de natuur, in de evolutie van het anorganische tot de planten en de dieren,
maar eerst in de mens begint de terugkeer van de geest naar zijn oorsprong
Zo verklaart Hegel de hele ontwikkeling van de geschiedenis: terugkeer, via contradicties, van de geest uit
het ‘anders zijn’ (de natuur) tot God.
Ook de mensheid maakt een langzame evolutie door:
(1) de mens is een intuïtief wezen
(2) verschijnend bewustzijn (het bewuste denken)
(3) hoogste trap van de evolutie: als subjectieve geest ziet hij zijn eigen geestelijke substantie als
identiek met zijn bewuste (denkende en willende) handelen
Verbonden met deze evolutie van het individu voltrekt zich de evolutie van de door de mensen geschapen
instellingen, die Hegel de objectieve geest noemt: het Recht, de Moraal, de Zedelijkheid.
Omdat elke stap van deze ontwikkeling zo belangrijk is en niets verwaarloosd mag worden, werd Hegels
werk een soort samenvattende en verklarende encyclopedie van de hele menselijke cultuur vanaf de
schepping.
Naast de uitwerking van het indrukwekkende systeem en het historische optimisme is Hegel vooral
belangrijk voor de ontwikkeling van de dialectiek. (cfr. Heraclitus) Maar pas bij Hegel krijgt deze methode
haar moderne betekenis. Uitgaande van de grote contradictie tussen God (Geest) en de Natuur (Stof,
Materie) ontwikkelt Hegel zijn denken in overeenstemming met de dialectische gang van de wereld. Alles
verloopt volgens het schema: thesis (T) – antithesis (A) – synthese (S)
Vb 1: zijn (T) – niet zijn (A) – worden (S)
VB 2: absolute monarchie (T) – volksmacht (A) – constitutionele monarchie (S)
Deze synthese is dus geen compromis (een beetje van allebei), maar het resultaat van een botsing tussen
thesis en antithesis, die beide in de synthese worden opgeheven.
Opmerking
Pagina 133: zeer goede samenvatting
VIDEOFRAGMENT: HEGEL EN DIALECTIEK
Wat wil dialectiek zeggen? Hoe wordt de subjectieve geest geïllustreerd?
Bewustzijn ↔ zelfbewustzijn
↓
Rede
De tegenstelling wordt opgeheven door de rede
De zintuiglijk zekerheid: hier en nu
35
HOOFDSTUK 4: TUSSEN KLASSENSTRIJD EN INDIVIDUEEL
PESSIMISME
4.1 Het materialisme van Feuerbach
4.1.1 Het materialisme in het algemeen
Pré-socratici: Klein –Azië, wetenschappers die geïnteresseerd waren in de oorsprong van onze wereld en in de
veelheid of eenheid, stilstand of beweging van al het bestaande.
Plato en Middeleeuwse filosofie: meer aandacht voor een idealistische filosofie die zich bezighoudt met God, de
ideeën, de metafysica.
Opmerking: samenvatting pagina 133
Begin van de Westerse filosofie: Griekenland → conflict tussen de natuurwetenschappers (Thales tot
Heraclitus) die empirisch werkten en de filosofen van Elea (Parmenides, Zeno) die eerder mathematisch gericht
waren. Reeds toen botsen we op het onderscheid tussen stof (de materie) en vorm (de geest).
De idealisten gingen ervan uit dat alles oorspronkelijk geest (vorm) was.
4.1.2 Feuerbach
Voor Feuberbach (1804-1872) was de filosofie de wetenschap van de hele werkelijkheid in haar totaliteit.
Hij legde de nadruk op de natuur, die zintuiglijk begrepen kan worden. Zintuiglijkheid, waarheid en de
werkelijkheid zijn 1 groot geheel waarin het fysische en het geestelijke in de mens samenkomen.
Door de ervaring van de menselijke ellende, onrechtvaardigheid, armoede, onvrijheid enzovoort ontstaat bij de
mensen een verlangen naar een hogere werkelijkheid waar allen rechtvaardigheid, welvarend en vrij zouden zijn.
Zo projecteren ze hun verlangen op een niet-bestaande God in een niet-bestaande hemel. God is dus een
schepping van de mens.
De filosofie van Feuerbach is een materialistisch humanisme. Het materialisme is duidelijk: alles gaat terug op
de zintuiglijke wereld waarvan de menselijke geest deel uitmaakt. Alleen door zich te bevrijden uit de illusie van
de godsdienst kan de mens zichzelf volledig ontwikkelen. Hij gebruikt voor die illusie de term Entfremdung: de
mens heeft zijn eigenlijke opdracht afgestaan aan de door hem geprojecteerde bovennatuur en is daardoor
gealiëneerd van zijn ware bestaan. Alleen als we al onze krachten aan de mensen wijden, kunnen we dit leven en
deze wereld beter maken en een ander leven of een andere wereld bestaat er nu eenmaal niet. Hier is dus sprake
van naastenliefde.
Daarnaast legde Feuerbach de nadruk op de mens, men spreekt dus van een antropocentrische (mens-gerichte)
filosofie.
VIDEOFRAGMENT: FILMPJE VAN EEN MAN DIE NIET GELOOFT
Hij heeft nooit geloofd.
Hij vindt gewoon dat je er nu het beste moet maken.
Kritiek op Feuerbach
De linksen verwijten Feuerbach:
 dat hij het teveel over de abstracte mens heeft en te weinig over de historisch en sociaal concreet
bepaalde mensen
 dat hij de hele dialectische methode van Hegel als nutteloos opzij geschoven heeft, terwijl die methode
juist de sleutel tot een nieuwe materialistische theorie kan bezorgen
36
Rationalisme (Descartes)
 Kant
Empirisme (Locke)
Dialectisme (Hegel)
 Marx
Materialisme (Feuerbach)
4.2 Het materialisme van Marx
4.2.1 De kritiek op Feuerbach
Marx gaat akkoord met Feuerbachs stelling dat de mensen zich moeten bevrijden uit het idealisme en de illusie
van de godsdienst, maar hij wijst erop dat:
(1) dat de mens, de universele mens van Feuerbach, een abstractie is
→ we moeten kijken naar de levende mensen, zoals ze in de geschiedenis geleefd en gewerkt hebben en
doorheen de geschiedenis in klassen van heersers en onderdrukten verdeeld zijn geweest
→ historisch materialisme: over welke periode en welke heel bepaalde sociale klassen gaat het hier?
(2) dat de godsdienst (de opium van het volk) twee kanten heeft:
 de godsdienst dient ertoe de mensen gehoorzaam en volgzaam te houden
 de godsdienst is de uiting van echte menselijke ellende, wellicht de enige uiting waartoe de
arme en onderdrukte massa’s in staat waren
→ mensen winnen er niets bij wanneer ze de illusie van de godsdienst verworpen hadden, als ze niet
tegelijkertijd inzicht kregen in de ware oorzaken van hun ellende en de middelen om hieraan wat te
doen
4.2.2 De kritiek op de burgerlijke revolutie
Marx ontdekte dat de termen Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid weinig of niets betekenden voor de
overgrote massa.
4.2.3 De kritiek op het sociale bestel
De mens wordt pas mens, wanneer hij/zij bewust en vrij gaat produceren = door arbeid. Alleen mensen plannen,
ontwerpen, veranderen en ontwikkelen zich.
Marx schetst de rol van de arbeid in de ontwikkeling van de mensheid van de primitieve tijden tot vandaag:
(1) het primitieve communisme
→ het werk diende om de leden van de stam in leven te houden
→ alle voedsel moest meteen worden opgebruikt
→ geen tijd voor cultuur of wetenschap
→ primitief = technologie
→ communisme = omdat er geen enkele deling van arbeid of klassen was, gemeenschappelijk
(2) eerste gemeenschappen die meer produceren dan ze voor het directe gebruik nodig hebben
→ dankzij de ontwikkeling van de technologie
→ meerproductie (overschot)
→ betere planning, specialisatie, arbeidsdeling, controle over het werk van anderen
(3) ontstaan van handel
→ door ruil met andere stammen die ook overschot produceren
→ de controle over die handel maakt het mogelijk om een kleine groep vrij te stellen voor studie, cultuur,
wetenschap, rituelen en administratie
→ een heersende klasse ontstaat die zowel de goederen als de ideeën controleert
Deze overgang van de ene maatschappij naar de andere hangt volgens Marx fundamenteel met de materiële
voorwaarden samen. De verandering kan slechts echt zijn als ze ook materieel gefundeerd is.
Marx stelt de uitbouw van een democratische, socialistische maatschappij die berust op twee pijlers:
(1) politieke en economische democratie
(2) de productiemiddelen moeten in handen van de gemeenschap komen: afschaffing van het privé-bezit
→ strijd
37
4.3 De dialectiek van Marx
Marx spreekt van aliënatie en reïficatie onder het kapitalisme.
Aliënatie
Marx onderscheidt 4 elementen van de menselijke aliënatie vandaag:
(1) de planning werd de meeste arbeiders ontnomen
(2) het product dat ze maken hoort hen niet toe
(3) het loon dat ze produceren is maar een deel van de door hen geproduceerde winst (theorie van de
meerwaarde); het belangrijkste punt: hun hele leven, dat ze in de fabriek of op het kantoor doorgebracht
hebben wordt hen een beetje ontnomen, zodat er op het einde niets meer overschiet van de
mogelijkheden en talenten, waarmee ze als kind ter wereld kwamen
→ vervreemding
Reïficatie
Van de mensen in dezemaatschappij, waar een werktuig vroeger een aanhangsel was van de mens, om hem/haar
bij de arbeid te helpen, worden de moderne fabrieksarbeiders aanhangsels van de machine die hen haar ritme
oplegt. Dus in de plaats van de mens staan de dingen (res) meer centraal.
Hetzelfde gebeurt met de ruilmiddelen, die vroeger nog in zekere zin gecontroleerd werden: het geld heeft een
zodanige macht gekregen dat het bijna een eigen leven blijkt te leiden.
Als materialist gelooft Marx niet dat ideeën alleen de wereld kunnen veranderen. Wel ziet hij de filosofie als een
theorie die de reële toestanden van concrete mensen onderzoekt en onthult en die de mensen over hun situatie
informeert, tot de mensen zelf bereid zijn zich uit hun onderdrukking te bevrijden.
Kritiek op Marx
De kritiek komt uit verschillende kanten:
 de kerken verweten hem zijn aanvallen op godsdienst en kerk
 de adel en de burgerij verweten hem dat hij de opstand preekte tegen het gevestigde gezag en hun de
macht wou ontnemen
 ….
→ zie boek pagina 75-76 voor voorbeelden
VIDEOFRAGMENT: GEWELD TIJDENS OPSTAND IN ITALIE
Geweld is geweld op het lichaam
Geweld op dingen is geen geweld
sluit aan bij marx’ idee
4.4 Schopenhauer en Kierkegaard
4.4.1 Schopenhauer (1788-1860)
Schopenhauer verzette zich tegen het absolute optimisme van Hegel. Zijn romantiek had oog voor de diepe
onzekerheid van het menselijk bestaan dat vaak leidde tot zelfmoord.
Zijn filosofie berust op 2 stellingen:
(1) de wereld op zichzelf is Wil
(2) de wereld voor mij is Vorstellung (representatie, schijn)
Aan de vernietigende wil kunnen we niet ontsnappen, maar we kunnen op twee manieren het proces enigszins
vertragen en afzwakken: eerst door de kunst, vooral de muziek die als een soort pijnstillend middel werkt.
38
De tweede manier is de godsdienst, die ons leert onze behoeften zoveel mogelijk te beperken, want hoe minder
we van het leven verwachten, des te kleiner onze ontgoocheling zal zijn. Door een soort boeddhistische ascese
komen we tot de negatie van de levenswil in ons, die hij het Nirvana (het Niets) noemt, het opgeven van het
principium individuationis, waardoor we opnieuw in de grote wil opgaan. Dit inzicht in de diepe miserie van de
mensheid voert volgens Schopenhauer tot rechtvaardigheid en medelijden, en daarop is onze moraal gebouwd.
4.4.2 Kierkegaard (1813-1855)
Voor Kierkegaard is de concrete mens, het individu, het centrum van de wereld en de filosofie. Hij legde de
nadruk op het geïsoleerde individu, dat hij niet of weinig in zijn sociale en historische omgeving beschouwt.
Hij vertrok vanuit een christelijk zelfbewustzijn en melancholie. Hij gaat uit van concrete ervaringen van het
individu (ik): wat telt is de werkelijke existentie van de mens, want alleen daarover is volgens hem filosofie
mogelijk en zinvol.
Wanneer je nadenkt over de situatie van de mens en de wereld, kom je tot het inzicht in de zinloosheid en leidt
een denkend mens tot angst en wanhoop.
Hoe geraakt een mens uit de diepe en erg reële angst?
 Niet door zich op het esthetische te gooien (de uiterlijkheden)
→ leidt tot verveling en nog diepere wanhoop
 Niet door het ethische (de innerlijkheden)
→ staat reeds op een hoger niveau, maar verlost de mens toch niet uit de angst
 Alleen door het opgeven van zichzelf aan God, het religieuze, dat je echter alleen maar kan bereiken via
dit inzicht in de zinloosheid van de wereld en de wanhoop over je eigen bestaan
Daaruit volgt dat de mens voor zijn eigen leven verantwoordelijk is, dat hij existentieel moet denken en handelen
en zich zonder voorbehoud aan het ontdekken van de christelijke waarden moet wijden, ook al leidt dat tot het
martelaarschap.
Er zitten 2 belangrijke elementen in het denken van Kierkegaard:
(1) op zich aangewezen kan de mens slechts tot angst en wanhoop komen
→ dat is de ware existentie van de mens in de wereld
(2) door de overgave aan God komt de mens tot een zinvol hoger leven in het religieuze waar alleen nog
redding kan gevonden worden
Samenvatting
Kierkegaard
 het individu op zich
 zocht de oplossing in de overgave aan een persoonlijke God
Marx


het individu is een deel van een sociaal-historisch bestel
zoekt de bevrijding door de revolutionaire verandering van de maatschappij
→ Sartre zal proberen beide denkrichtingen in een synthese te verenigen
39
4.4.4.4 : Besluit (EX-CURSUS)
Rationalisme/Emprisime
Idealisme/Materialsime
Verstand/Vorm
Fenomenologie
doorbraak van een extra derde dimensie nl. gevoel (Feuerbach), intuitie, liefde
(overgave van zichzelf …  Kriekegaard), compassion, …
HOOFDSTUK 5: FILOSOFIE IN DE 20STE EEUW
5.5 Sartre en het humanistisch existentialisme
De filosofie van Sartre (1905-1980) draait rond 2 polen:
(1) een humanistisch existentialisme
(2) een sociaal-geëngageerde levensbeschouwing en praktijk
L’existence précède l’essence
Je suis, donc je pense, j’agis, je veux, j’ai peur etc.
→ de essentie (het menselijk zijn) is toevallig : het leven is een vrije val van de moederschoot in het graf
→ nuancering van optimisme en pessimisme
La réalité pour moi
De werkelijkheid bestaat uit 2 delen:
(1) de werkelijkheid op zich (la réalité-en-soi)
(2) de werkelijkheid voor mij (pour moi)
Alleen de werkelijkheid de ik subjectief beleef is van belang. Kennis komt via het individu: ik beleef die
werkelijkheid voor mij en leer zo de werkelijkheid kennen. Maar in de werkelijkheid ontdek ik dat er ook
anderen bestaan, die ook een werkelijkheid voor zich beleven: mijn subjectiviteit sluit die werkelijkheid van de
anderen niet uit → Heidegger: Welt is Mit-Welt, Dasein ist Mit-sein
L’autre
Die anderen, die we als deel van de werkelijkheid voor ons ontdekken, leiden ons tot de intersubjectiviteit: wij
komen op alle mogelijke manieren in contact met de anderen
40
VIDEOFRAGMENT: SARTRE
Het is belangrijk vrije keuzes te maken
→ wat indien het bepaald wordt door de wet van oorzaak en gevolg (determinisme)?
De vrije wil van de mens
→ het is belangrijk dat we vrije keuzes kunnen maken en onze vrije weg gaan
→ MAAR dit is een deterministische opvatting; oorzaak-gevolg patroon
Newton: universele bewegingswet
→ menselijk handelen is bewegende materie
Freud: het gedrag wordt beheerst door fobieën, verlangens en neurotische drang
→ tegenstelling determinisme en vrijheid
Samenvatting
Het atheïstische existentialisme is een humanisme in de diepste betekenis van het woord, omdat de mens hier
volledig voor zijn daden en zijn ontwikkeling verantwoordelijk is en omat de subjectiviteit meteen alle andere
mensen bevat.
Heidegger en Jaspers vallen weg, JOEPIE!
41
Download