HOOFDSTUK 1 - GESCHIEDENIS Youri Noteborn – H44 1. De agrarische revolutie De bewoners van Abu Hureyra waren al rond 11.000 v.c. begonnen aan de landbouw, terwijl de overgang naar het boerenbestaan voor andere volkeren pas duizenden jaren later kwam. Tussen 9.000 en 6.000 v.c. ontstonden in het Midden-Oosten landbouwsamenlevingen in een gebied dat de vruchtbare halvemaan word genoemd. Rond 7.000 verspreidde de landbouw zich naar Naar-Afrika en rond 6.000 naar Europa. Homo habilis (soort voor de homosapiens) was al een jager verzamelaar en verscheen zo een 2,5 miljoen jaar geleden in Afrika. Onze soort de moderne mens (homosapiens) ontstond ook in Afrika 140.000 v.c. Rond 80.000 trok hij naar Azië en 40.000 naar Europa, tijdens de laatste ijstijd (120.000 -10.000 v.c.). Europa had toen veel steppen: kalen open vlaktes met grasachtige planten en af en toe een boom. Jagers-verzamelaars waren bijna altijd nomaden. Dat betekent wanneer er niet meer genoeg voedsel in hun leefomgeving was trokken ze verder. De overgang na het boerenbestaan was een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de prehistorie. Waarom ze dat deden was waarschijnlijk door het klimaat. Toen de ijstijd afliep in het Midden-Oosten begon het meer te regenen en kwam er meer vruchtbaar grondgebied. Doordat de natuur zo veel voedsel opleverde bleven mensen langer op dezelfde plaats wonen. Maar toen kwam er een nieuwe klimaat verandering die koud en droog was en toen moesten de mensen weer verder trekken wat ze eigenlijk niet wouden omdat ze hun nomadisch bestaan niet meer gewend waren. Ze zochten een oplossing daarvoor en gingen zelf graan produceren. De overgang naar het boerenbestaan is zo een belangrijke gebeurtenis dat we het een Agrarische Revolutie noemen. Maar het veranderde ook in sociale verhoudingen. Ze konden nu producten vergaren en daarom ruilen. Omdat sommige boeren hier meer succesvol in waren dan andere kwamen er verschillen in rijkdom, macht en aanzien. Ook kwamen er nieuwe levenswijze, er ontstonden allemaal nieuwe technieken zoals weven en pottenbakken en productie van gepolijste steen. Het neolithicum, wat nieuwe steentijd betekent heeft zijn naam te danken aan het gebruik van nieuwe gepolijste gereedschappen. Later in 3.000 v.c. werden er wapens en en gereedschappen van gemaakt. Dit was de bronstijd. Later waren we in staat om het harde ijzer te gebruiken. Daarom noemen we ze appart de bronstijd en de ijzertijd. 2. Het ontstaan van steden Ur was een van de eerste steden in Soemerië, het zuidelijke gedeelte van Mesopotamië (huidige Irak). Omdat er elk jaar bij een overstroming van de Tigris of de Eufraat een laagje slib achter bleef was de grond daar erg vruchtbaar en daarom ontstonden ook daar de steden. Om hiervan moesten ze de akkers in de zomer beschermen voor de droogste en ook voor de overstromingen, dus bevloeien en dijken bouwen. Omdat ze meer voedsel gingen produceren kwamen er meer mensen en steden. Maar omdat er genoeg voedsel was hoefde niet iedereen meer voor zen eigen eten te zorgen maar konden ze andere dingen gaan doen. Er bestonden nieuwe beroepen als leerlooier, pottenbakker, kleermaker en smid. Omdat er allemaal handelswaar ontstond kwam er ook het beroep koopman. Hij trok met dadelwijn, aardewerk en sesam naar Syrië, Anatolië en India en kwam terug met steen, hout en metalen. Zij waren een invloedrijke en welvarende groep. Een andere groep hield zich bezig met de goden. Dit waren de priesters, zij hadden veel aanzien. Nu kwam in hun stedelijke samenleving een arbeidsverdeling en verschillende sociale lagen die van elkaar verschilde in rijkdom en macht. Onder aan de boeren. Maar nu ze groter en dichter op elkaar werden hadden ze ook goede bestuurders nodig die de stad handhaven, beschermd tegen vijanden en die de irrigatiesystemen laten onderhouden (systemen die de akkers water geven). Na een tijd werden deze bestuurders tot koning benoemd en werd hun positie erfelijk. De koning hield het bestuurd samen met ambtenaren die de administratie bijhielden, wetten maakte en keken of iedereen belasting betaalde voor bijvoorbeeld een grootte begrafenis als die van Pu-Abi. Niet lang na Soemerië kwam er ook steden in Egypte, het zelfde verhaaltje met nu als belangrijke rivier de Nijl. Ook legde de Egyptische boeren kanalen en dijken aan. Tussen 2700 en 300 v.c. onstonden er ook in andere vruchtbare gebieden stedelijke samenlevingen, namelijk in China, Mexico en Peru. In 3300 v.c was niet alleen het ontstaan van steden heel belangrijk maar ook het onstaan van het schrift. Dit was geweldig voor de koning of koningin, want als je niks kon noteren was het een beetje moeilijk een land besturen. Nu konden ze laten zien wie belasting betaald had, wie loon had gehad en hoeveel soldaten ze had. Ook de priesters hadden veel behoefte aan het schrift. Bewoners wouden graag de goden tevreden houden dus brachten ze altijd offers naar de tempels die voor hun het centrum was van elke stad. Hun eerste schrift waren tekeningentjes die allemaal op spijkerleken, daarom het spijkerschrift. Met de uitvinding van het schrift verlieten de Soemeriërs als eerste de prehistorie. Rond 3000 v.c werd in Egypte het hiërogliefen schrift ontwikkeld. In het gebied dat nu Midden en Zuid-Nederland is werd het schrift pas voor het eerst gebruikt toen de Romeinen kwamen in 50 v.c. Door alle nieuwe ontwikkelingen rond het schrift is het een belangrijk onderdeel geworden van de menselijke cultuur. Aboe Simbel bevond zich aan de grens van een groot Egyptisch rijk dat onstaan was in 3100 v.c. toen koning Menes het zuidelijke deel van het Nijl-gebied verdedigde. Het was de eerste staat ter wereld. Een staat is een afgebakend gebied met een centraal bestuur. De dorpen en steden konden dus niet zelfstandig beslissingen nemen maar moesten overleggen met de Farao. Ook hadden ze een rechtssysteem dat bepaald was door de Farao of een van zijn hoogste ambtenaren. Alleen de overheid mag in zo een staat geweldgebruiken, mensen arresteren en opsluiten. Dit noemen we geweldsmonopolie. HOOFDSTUK 1 - GESCHIEDENIS Youri Noteborn – H44 Geen elke farao heeft zo een extravagante (groot en beetje overdreven) bouwwerken neergezet als koning Ramses II. De Egyptische godsdienst was Polytheïstisch. Dat betekent dat er meerdere goden tegelijk werden vereerd. Iedere god had zijn eigen functie, zo was Osiris de god van het dodenrijk, Horus van de hemel en Re voor de zon. Een belangrijke eigenschap van de Egyptische godsdienst was het geloven in een leven na de dood. OZ deed de god Osiris bepalen of je goed geleefd had en dachten ze dat je vanuit een piramide makkelijker kon opstijgen naar het dodenrijk van Osiris. Nog meer belangrijke goden waren Anu, god van de hemel, Enlil, god van de wind, Enki, god van het water.