Archief in scherven

advertisement
Archief in scherven
Archeologie In Mesopotamië werden de eerste steden ter wereld
gesticht. Het schrift werd er uitgevonden, de basis voor onze beschaving
is daar gelegd. Maar Islamitische Staat en anderen verwoesten daar met
hun illegale opgravingen nu het ‘bodemarchief’, zegt assyrioloog Geerd
Haayer. “Informatie over vroegere manieren van leven is voor altijd
verloren.’
Natuurlijk hebben we op school allemaal wel geleerd over Mesopotamië, het land tussen de
rivieren de Eufraat en de Tigris, waar de beschaving begon. Lang geleden.
Maar als we over onze cultuur spreken, dan hebben we het over een joods-christelijke
cultuur, of over een joods- christelijk-Griekse cultuur, De democratie komt uit het oude
Griekenland, de filosofie ook, de religie uit Juda en Israël. Zo kunnen we makkelijk nooit
meer aan Mesopotamië denken en doen alsof het centrum van de beschaving in het
verleden aan onze’ kant van de Middellandse zee lag.
En zo kan het ook gebeuren dat we ons maar weinig opwinden over de grote vernielingen
die de laatste jaren aangericht worden in Syrië en Irak. IS-sympathisanten en avonturiers
verwoesten materiaal dat kennis zou kunnen verschaffen over beschavingen die al meer dan
vijfduizend jaar geleden op allerlei manieren de fundamenten legden voor onze huidige
manier van leven. Bij de verdwenen steden wordt er in het wilde weg gegraven op zoek naar
voorwerpen die op de markt veel geld opbrengen, zoals kleine beeldjes,
spijkerschrifttabletten, rolzegels. De verwende superrijken van de wereld zijn er dol op. En zo
gaan ze verloren voor de wetenschap. En niet alleen die voorwerpen, ook de archeologisch
belangrijke vindplaatsen.
Als er een groot beeld kapotgeslagen wordt, schrikt iedereen, zegt Geerd Haayer. “Maar het
interesseert eigenlijk niemand dat daar het hele bodemarchief verwoest wordt.”
Haayer was als assyrioloog enige tijd verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en
heeft als zelfstandig uitgever veel teksten uit de Assyrisch-Babylonische cultuur uitgegeven.
Met ontzetting spreekt hij over wat er gebeurt.
“Het gaat al lang niet meer om kunstschatten, hoe mooi sommige vondsten ook zijn”, zegt
hij. “Het gaat erom dat men door dat graven een reconstructie kan maken van het leven
toen. Hoe groot of klein was de bevolking, wat aten ze, wat verbouwden ze, wat voor handel
dreven ze en met wie. Ik heb een beetje een hekel gekregen aan het woord ‘kunstschatten’,
dat klinkt mij te veel naar schatgraverij.”
Hij laat satellietfoto’s zien uit augustus 2011 van de opgravingen bij TelI Hariri in Syrië, de
vroegere belangrijke handelsplaats Mari, gelegen aan de Eufraat in het noorden van Assyrië.
De stad bloeide zo tussen 2900 en 1759 (vóór, alle jaartallen zijn als het om deze
geschiedenis gaat van voor het begin van onze ineens zeer jong ogende jaartelling).
Vanuit de hoogte zie je de structuur van het vroegere koninklijk paleis, van bebouwingen
daaromheen, van overkappingen van blijkbaar kwetsbare plaatsen. Op de volgende
satellietfoto’s, van maart 2014, zie je allemaal kleine gaatjes rondom de opgraving. En op de
daaropvolgende van weer een paar maanden later, lijkt het wel of iemand ezeltje prik heeft
gespeeld met de site. “Dat zijn duizenden putten van opgravinkjes”, zegt Haayer. “Het is
gruwelijk wat daar gebeurt. Ze graven maar raak. De hele archeologische infrastructuur
wordt verwoest, waardoor je informatie kwijtraakt die je nooit meer terug kunt krijgen.”
Dat is een onschatbaar verlies. In het Nabije Oosten en Egypte zijn zoveel van de elementen
ontstaan die wij associëren met ontwikkelde beschavingen: steden bijvoorbeeld,
stadsbestuur en politieke structuur, wetgeving, landbouw en niet te vergeten: het schrift. Dat
men betrekkelijk veel weet van mensen, steden en koningen van zó ver voor onze jaartelling,
van tijden die in veel andere gebieden - West-Europa bijvoorbeeld - tot de prehistorie
gerekend worden, is in niet geringe mate dankzij het schrift.
Dat is uitgevonden door een beschaving die nog vooraf ging aan de Babylonisch-Assyrische,
namelijk die van de Sumeriërs. .Zij woonden in het zuiden van Mesopotamië en stichtten
daar de allereerste stedelijke beschaving ter wereld. De stad Uruk moet rond 4300 (voor) al
een oppervlakte van zo’n 75 hectare beslagen hebben, later werd dat ruim 100 hectare, en
in die tijd woonden daar vermoedelijk al zon 47.000 mensen. Rond 2900 was Uruk met zes
vierkante kilometer de grootste stad ter wereld.
Dit moet men langzaam tot zich door laten dringen. Geen rondzwervende herders met hun
vee, zoals de aartsvaders uit de Bijbel, Abraham, Isaak en Jacob. Geen piepkleine
nederzettingen van plaggenhutten bij akkertjes waarvan men precies genoeg haalde voor de
eigen behoeften, zoals in onze streken. Nee: steden, met muren van baksteen eromheen:
“Bestijg de muur van Uruk en wandel daarop rond. Bekijk zijn fundament, beproef het
tichelwerk: of dit geen echte baksteen is”, staat in het Gilgamesj-epos, opgeschreven rond
2100.
“Kijk”, zegt Haayer terwijl hij op een detail wijst van de zwarte obelisk van Shalmaneser III,
“zie je daar dat Israëlische koninkje op zijn knietjes voor de grote Assyrische heerser?”
In de zwarte steen met het mooie reliëf ligt inderdaad een kereltje op zijn knieën om de tenen
van een koning te kussen. Eronder staat, in spijkerschrift: ‘Jehu’. Jehu was koning van Israël
van ongeveer 841 tot 814 (v. Chr.) en komt voor in het bijbelboek Koningen. In de Bijbel lijkt
het alsof de koninkrijken van Israël en Juda enorme rijken waren, en koning David en koning
Salomon heersers van heb ik jou daar. Maar dat is niet erg aannemelijk, zoals Marc Van De
Mieroop, hoogleraar aan de universiteiten van Columbia en Oxford betoogt in zijn A History
of the Ancient Near East. De Syrisch-Palestijnse staten in die tijd waren erg klein.
Niet klein waren de rijken van Egypte en van Mesopotamië (met Babylonië in het zuiden en
Assyrië in het noorden). De stad Babylon, in de Bijbel synoniem voor de ergste zonden, was
een grote en machtige stad, waar de Israëlieten decennialang gedwongen waren te leven,
verslagen als zij waren door de Babylonische machthebbers. Lange tijd waren Israël en Juda
vazalstaten van de Babylonische koning.
“Koning Nebukadnessar van Babylonië heeft mij in stukken gereten, opgevreten. Hij heeft
van mij een lege schotel gemaakt. Als een krokodil heeft hij me opgeslokt. Hij heeft zijn buik
gevuld met mijn beste vlees en me daarna weggegooid, zegt Israël.”(Jeremia 51)
Dat de bijbelse kroniekschrijvers lelijk doen over de grote rijken in het oosten is dus niet zo
gek. Maar ze hebben wel hun, en in afgeleide zin ook onze, geschiedenis bepaald.
De kennis over die millennia oude staten en koninkrijken is behoorlijk groot. In talloze
opgravingen is geweldig veel gevonden, niet alleen in het gebied tussen de twee rivieren, dat
nu in Irak ligt, maar ook in de omgeving daarvan, het huidige Iran, Syrië en Turkije. Er ligt
ook nog een schat aan niet onderzocht materiaal in de bodem bij de talrijke oude steden die
later, na hun einde, veranderd zijn in heuvels, tells genaamd. En met een ‘schat’ aan
materiaal en informatie bedoelen archeologen meestal niet kronen en gouden munten “en
dat soort onzin” zoals assyrioloog Haayer met enige minachting zegt. Ze bedoelen de
geschiedenis zelf.
Haayer: “De moderne archeologie probeert zo min mogelijk op te graven, ze proberen zoveel
mogelijk in kaart te krijgen zonder een spade in de grond te steken, want daarmee verwoest
je altijd iets. Je kunt niet helemaal zonder natuurlijk. Maar tegenwoordig is het belangrijker
om gewoon de aarde te zeven, om te kijken wat voor pollen erin zitten, om zo een indruk te
krijgen van hoe de vegetatie was, wat voor bomen er groeiden, om de ouderdom van de
bodemlagen vast te stellen.”
De steden hadden tempels en grote bouwwerken, nieuwe beroepen zoals bouwmeester,
bakker, tegelzetter. Ze kenden voedseldistributie, vaak via de tempel. Voorraden waren er
dus ook. En dientengevolge, voorraadlijsten. Waarschijnlijk is het schrift daarvoor of
daardoor uitgevonden: om bij te houden wat men verkocht, wat men binnenkreeg, wat naar
wie ging, in welke hoeveelheid. Veel kleitabletten zijn voorraadlijsten en inventarissen,
Vanaf ongeveer 3200 (voor) begonnen de Sumeriërs dingen op te schrijven, of beter: in te
krassen, in klei. Ze ontwikkelden een schrift dat eerst uit kleine tekeningetjes bestond maar
al spoedig abstracter werd en dat met een wigvormige (cuneïforme) rietstift in klei
geschreven werd. Spijkerschrift.
In dat schrift werd geleidelijk aan steeds meer geschreven. Handelsverdragen, brieven
tussen koningen. En verhalen. Over hoe de wereld is ontstaan. Over de grote helden die
leefden in de tijd van vóór het schrift, helden als koning Gilgamesj: “Hij zag wat geheim is, en
ontdekte wat verborgen is;/ Hij bracht ons berichten van voor de Vloed!”
Die vloed, even tussendoor, vertoont veel overeenkomsten met de vloed die in de Bijbel
beschreven staat. In het verhaal erover komen flink wat van dezelfde details voor. Men
vermoedt dat de bijbelse auteurs kennis hebben gehad van de oudere AssyrischBabylonische verhalen.
Het Gilgamesj-epos, verschillende episodes opgeschreven op verschillende kleitabletten,
heeft men vrijwel geheel kunnen reconstrueren dankzij de vondst van kleitabletten vooral in
Niniveh, waar de bibliotheek van koning Assurbanipal verbrandde, waardoor de kleitabletten
gebakken en dus verduurzaamd werden. Maar ook op zeer uiteenliggende plaatsen in het
Nabije Oosten, van bij Haifa in Israël tot het antieke Chatoesja in midden-Turkije werden
tabletten met Gilgamesj-episodes gevonden.
De verspreiding van de kleitabletten nu, is aanzienlijk groter en problematischer dan in die
oude tijden. Negentiende-eeuwse archeologen wisten vaak niet zo goed wat ze met de
kleitabletten aanmoesten, zeker niet voordat het spijkerschrift ontcijferd was. Bij opgravingen
is wel besloten om vondsten tussen verschillende deelnemende landen te verdelen.
Aangezien kleitabletten nog wel eens gebroken zijn, kon het voorkomen dat de ene helft van
een tablet in Berlijn terecht kwam en de andere helft in Istanbul. Haayer vertelt dat er destijds
bij opgravingen ook niet bepaald altijd met kwastjes en kinderschepjes werd gewerkt: “Soms
is een tablet echt kaarsrecht afgesneden op de plek waar de spade erdoorheen is gegaan.”
Daarbij komt dan ook nog het probleem van de handel. Hoewel internationale verdragen de
handel in oudheden verbieden, komen spijkerschrifttabletten die zijn gevonden door lokale
dorpsbewoners of door de schatgravers van IS, toch geregeld in de handel terecht. Dat
levert voor archeologen grote problemen op. Onder meer omdat kopen betekent: de handel
bevorderen en dus ook de schatgraverij aantrekkelijk maken.
Haayer: “In sommige teksten heb je een lacune. Zelfs in het Gilgamesj-epos. Dan duikt er
ineens een tablet op in de handel, waarop zo’n ontbrekende passage wel staat. Maar wat is
de waarde van spijkerschrifttabletten als je de archeologische context niet kent? En die ken
je niet als hij op de markt komt, want de plunderaars documenteren niets.
“Maar aan de andere kant kun je het schrift vrij nauwkeurig dateren. En ook regionale
verschillen zijn vast te stellen, aan de hand van de klei, dus dan kun je wel ongeveer zeggen
waar zo’n tablet vandaan komt. Ook wanneer tabletten gebakken zijn kun je precies bepalen.
“Moet je dan zeggen: dit negeren we? Daar kom je niet goed uit.”
Sommige belangrijke universitaire collecties, zoals die van Yale, zijn vrijwel geheel
samengesteld uit materiaal uit de antiquiteitenhandel. Zodat zelfs assyriologen soms de
schatgraverij bevorderen en zo als het ware tegen zichzelf in werken.
Het sumerische spijkerschrift werd overgenomen door de Assyriërs en de Babyloniërs en
ook andere talen gingen zich bedienen van het schrift. Er werden veel verschillende talen
gesproken in en rond Babylonië, zoals bekend. Al lijkt het niet erg aannemelijk dat er, zoals
de Bijbel schrijft, eerst één taal was die ‘verward’ werd. Eerder zal het andersom gegaan zijn:
ziende dat er in Babylon zoveel talen gesproken werden, wat vast wel eens erg onpraktisch
was, heeft iemand het verhaal verteld dat een boze God de mensen gestraft heeft met
verschillende talen. Om te verhinderen dat ze de beroemde ‘toren van Babel’ af zouden
kunnen maken.
Die toren is wel ooit af gekomen. Net als veel andere Assyrisch-Babylonische steden had
Babylon een ziggurat, een trapvormige toren, die onderdeel uitmaakte van het
tempelcomplex.
Van die Babylonische tempel, de Etemenanki, is weinig over, en daar heeft Islamitische
Staat nu eens geen enkele schuld aan. Wat er nog van restte is eerst door de Iraakse
dictator Saddam Hoessein grondig verbouwd, in een onoordeelkundige poging om het
verleden te eren. En de resten zijn, zoals Salomon Kroonenberg beschrijft in zijn
meeslepende boek De binnenplaats van Babel, tijdens de Irak-oorlog door de Amerikanen
met de grond gelijk gemaakt. Ze vonden het een handige plek voor een legerbasis.
“Babel wordt een berg van puin, een oord voor jakhalzen./ Het is huiveringwekkend,
ademstokkend.” (Jeremia 51)
Download