Hoe waren de werkomstandigheden in de fabriek

advertisement
Begrippen
Begrip
Drieslagstelsel
Common fields
Spinning Jenny
Huisnijverheid
Stoommachine
Industriële Revolutie
Arbeidsomstandigheden
Urbanisatie
Smog
Grondstoffen
Afzetgebied
Omschrijving
Landbouwstelsel waarbij het akkerland in
drie stukken wordt verdeeld, waarbij op
het ene veld wintergraan gezaaid werd, op
een ander zomergraan en het derde veld
bleef onbebouwd (braak) liggen (zodat het
kon herstellen)
Weidegronden die gemeenschappelijk
bezit van een dorpsgemeenschap waren
Een apparaat waarmee een spinner acht
draden tegelijk kan spinnen. Dit was een
klein werktuig dat nog gewoon in huis kon
worden gebruikt.
Het (in opdracht van een
ondernemer/handelaar) verwerken van
grondstoffen bij mensen thuis
Machine die door het gebruik van stoom in
beweging wordt gebracht. Voor het stoken
van de stoommachine zijn grote
hoeveelheden steenkool nodig
Grote verandering – begonnen in de West
Europese samenleving – door de
omschakeling van het handmatig naar het
machinaal maken van goederen in grote
fabrieksgebouwen.
Het geheel van voorwaarden en
omstandigheden waaronder een arbeider
moet werken.
Hiertoe behoren o.a. het loon, het aantal
werkuren per week en veiligheid op de
werkvloer
Verstedelijking; het groeien van
bestaande steden en het ontstaan van
nieuwe steden
Vochtige lucht vol roetdeeltjes en rook
van de met steenkool gestookte fabrieken
Onbewerkte, ruwe materialen waar
producten van of mee gemaakt kunnen
worden
Gebied (in het buitenland) waar goederen
verkocht worden
Modern imperialisme
Nationalisme
Conferentie van Berlijn
Superioriteitsgevoel
Evolutietheorie
Deelvragen:
Periode in de tweede helft van de 19de
eeuw waarin een aantal West-Europese
landen door het veroveren van kolonies in
Afrika en Zuidoost-Azië een groot
koloniaal wereldrijk opbouwden
 Voorliefde voor en het verheelijken
van het eigen land/volk
 Het streven van een volk dat nog
geen eigen staat heeft, naar
zelfstandigheden in een eigen land.
Vergadering van vertegenwoordigers van
Europese landen, in 1884-1885 in Berlijn,
waarbij ze onderling de gebieden in Afrika
verdeelden.
Hierbij werden de grenzen op een
willekeurige manier getrokken. Er werd
nauwelijks rekening gehouden met de
volkeren die in de te verdelen gebieden
woonden.
Het idee of gevoel dat een persoon of een
groep mensen beter of meerderwaardig is
aan een andere persoon of groep mensen.
De door Darwin ontwikkelde theorie over
de evolutie van het leven op aarde en het
ontstaan van verschillende soorten o.a. de
mens.
§1
Onder invloed van welke ontwikkelingen vond de overgang plaats van huisnijverheid
naar het werken in fabrieken?
De ontdekking dat machines werkte op waterkracht en de komst van de stoommachine
§2
Hoe waren de werkomstandigheden in de fabriek en de leefomstandigheden in de
snel groeiende industriesteden in de beginfase van de Industriële Revolutie?

Werkomstandigheden in de fabrieken:
 Slecht geventileerde ruimtes
 Lage lonen
 Kinderarbeid
 Onveiligheid

Leefomstandigheden in de steden:
 Kleine huizen
 Geen riolering
 Al het afval lag buiten op straat, er waren dus veel ratten
 Meestal maar één kamer waar alles werd gedaan.
§3
Waarom en in welke opzichten veranderde na 1850 de verhouding tussen WestEuropa en de gebieden in Afrika en Azië?
Eerst handelden deze landen met West-Europa om grondstoffen en kregen ze er een
eerlijke prijs voor terug.
Na 1850 waren de meeste overgenomen door de West-Europese landen en werden ze
verplicht om de grondstoffen te geven, maar ze kregen er nu niets voor of een veel
lagere prijs.
§4
Waarom gingen ook culturele motieven een rol spelen bij het modern imperialisme?
Het superioriteitsgevoel ging een hele grote spelen hierbij.
De Europeanen vonden dat zij de taak hadden om in de rest van de wereld óók van
vooruitgang te zorgen die het leven in de westerse wereld zo veel aangenamer had
gemaakt.
§5
Welke maatschappijtypen kwamen in de negentiende eeuw verspreid over de wereld
voor?
1. Jagers-verzamelaarsamenleving (Namibië)
 Leefden van de jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel
 Maakte hun eigen gebruiksvoorwerpen
 Een klein begin van veeteelt
 Rondtrekkend
2. Agrarische samenleving (Rusland)
 Op één vaste woonplaats
 Hielden zich bezig met het bewerken van akkers en de veeteelt
 Werden boer
 Zelfvoorzienend
3. Agrarisch-urbane samenleving (Nederland)
 Hetzelfde als de agrarische samenleving.
 Door overschotten specialiseerden een deel van de boeren zich in vormen van
nijverheid en handel
 Deze mensen vestigden nederzettingen die uitgroeiden tot steden.
 Na verdere groei van handel en nijverheid bleef landbouw de belangrijkste
sector.
4. Industriële samenleving (Engeland)
 Omschakeling van het handmatig naar het machinaal maken van producten
 Een groot gedeelte van de mensen woonden in steden en werkte in fabrieken
Aantekeningen
§1.3




1500-1700
lokaal bestuur niet intact laten
handelsposten
VOC
aan de kust


Economische motieven
Behoefte aan grondstoffen stijgt
Zoeken naar afzetgebieden






1800-1900
direct bestuur
vooral wingewest
afzetgebied
modern imperialisme
verder landinwaarts
vraag naar grondstoffen stijgt


Politieke motieven
Vergroting van het eigen land
Nationalisme
§1.4
Waaruit bleek het superioriteitsgevoel van West-Europa?

Wetenschap: Darwin

Missie en zending

Naamgeving werelddelen: Midden-Oosten, Verre Oosten
geloof verspreiden
bekeken vanuit ons gezichtspunt
Download