- Scholieren.com

advertisement
Chinese geschiedenis
H1 (18e eeuw)
1644: Mantsjoes (volk uit noordoosten van China) vestigen zich in China, eerst verzet van het volk
maar nemen oude tradities over en Qing-dynastie, en daarmee een bloeitijd in de Chinese
geschiedenis begint. Chinezen beschouwen hun land als middelpunt, waren redelijk open tegenover
westerlingen, maar westerse handel was niet belangrijk. Teken macht Mantsjoes: iedereen moest
een lange staart dragen met de rest van het hoofd geschoren.
De Chinese samenleving bestond uit tradities en een strakke hiërarchie; de minderen moesten
gehoorzamen aan de meerderen. De samenleving was gebaseerd op het confucianisme. De keizer
was hierin het middelpunt van het wereldgebeuren, werd vergeleken met de Hemel; regeerde in
opdracht van de hemel. Het voorbeeld dat hij gaf, zou door iedereen worden opgevolgd.
Mandarijnen: ambtenaren in dienst van de keizer, moesten rust en orde handhaven, straffen
uitdelen en belastingen innen in het district waar ze aangesteld werden. Mandarijnen hadden veel
aanzien in China; ze stonden ver boven de gewone bevolking. Maar om een mandarijn te worden,
moest je jarenlang studeren (kostte veel geld,studenten hadden ook veel aanzien) en de hele leer
van Confucius uit je hoofd kennen. Alleen als je de examens uitzonderlijk goed maakte
(examenstelsel), werd je aangesteld als mandarijn. Geleerdheid werd gewaardeerd door de
mandarijnen; techniek en militaire zaken daarentegen werden verafschuwd.
Chinese economie  zelfvoorzienend, agrarisch (katoen, graan, rijst). Landbouwtechnieken waren
hoog ontwikkeld + veel menskracht. Landbouwgrond was eigendom van rijke boeren en pachtheren.
Rijke boeren: bewerken deel van hun land zelf, verpachten de rest
Pachtheren: lieten hun land door een opzichter beheren en verpachten aan de arme boeren.
De rest van de landbouwgrond (25%) was van de middelgrote en arme boeren. De boeren moesten
jaarlijks belasting betalen aan de mandarijn van hun district in zilver, daarom verkochten zij een deel
van hun producten op de markt. Verdere inkomen werd aangevuld door huisnijverheid. Ook
bestonden er ambachtslieden die met hun producten in de lokale behoeften voorzagen. Ook werkten
zij soms in werkplaatsen, waar ze producten maakten geschikt voor de interregionale handel. Dan
waren er nog de handelaren (zouthandelaren waren het belangrijkst). Er waren hele rijke handelaren
die probeerden net zo te zijn als de mandarijnen, maar die sociale status hebben zij nooit bereikt.
De gehele Chinese samenleving was strak geregeld. Iedereen gehoorzaamde, en als de burgers toch
in opstand kwamen, was dat een teken dat de keizer niet goed had geluisterd naar de Hemel.
Chinezen beschouwden hun rijk als het beschaafde middelpunt van de wereld, ze voelden zich
verheven boven alle niet-Chinezen.
Tribuutstelsel: manier van contact tussen China en buurlanden. De koning van het vreemde land gaf
de tribuutgezant een product mee uit het eigen gebied als teken van rituele belasting en bereidheid
tot onderwerping aan de Chinese keizer. Tijdens het bezoek moest de tribuutgezant een ketou
(rituele buiging) maken als teken van onderworpenheid. In ruil voor het tribuut verleende China
(militaire) assistentie als dat nodig was. Ook mochten kooplieden die met de gezant waren
meegereisd beperkte handel drijven met Chinese handelaren. Belangrijkste tribuutstaten: Japan,
Korea, Mongolië, Tibet, Vietnam, Thailand en Birma.
H2 (1800-1899)
Na de industriële revolutie werd het voor Europese fabrikanten interessant om in China te handelen:
vele grondstoffen en vele mensen waaraan zij hun producten konden verkopen. De Mantsjoes
namen een afwerende houding tegenover de westerlingen aan (missionarissen veroorzaakten
onrust, smokkelen door handelaren  Chinese overheid loopt invoerbelastingen mis) 
handelsverkeer wordt steeds strenger geregeld, in 1757 alleen nog in Kanton. Daar hadden de
westerlingen een factorij. De gebouwen en goederen waren hun bezit, de grond was van de
Chinezen, en de westerlingen waren onderworpen aan Chinese rechtspraak. De handel was dus
beperkt, maar de Chinezen waren ook nog eens niet geïnteresseerd in Europese producten  Britten
beginnen met ruilen van opium tegen Chinese producten  woede Chinese autoriteiten, houden
deuren gesloten voor Engeland  opiumhandel wordt steeds groter  gevaar Chinese
volksgezondheid + invoerbelastingen  China neemt opium in beslag en verbrandt het  boze
Britten, Opiumoorlog(1839-1842). Engeland won deze oorlog ruim, omdat de Chinese marine zwak
was. Er werd in Nanjing een verdrag gesloten, waarin alle Britse eisen werden vermeld. Engeland
kreeg 5 verdragshavens, waar ze vrij handel mochten drijven en waar Britse rechtspraak gold en
China verklaarde gelijkwaardigheid. Hierna wilden andere Europese landen dat natuurlijk ook. China
weigert, en als Engeland meer verdragshavens, vrije toegang tot binnenland en een Britse gezant in
Beijing eist, komt er een Tweede Opiumoorlog (1858-1860)  China verloor weer, Engeland krijgt
haar zin en er ontstaan westerse ambassades. De westerse landen profiteerden hiervan, de Chinezen
zagen het echter als een nederlaag en maakten zich zorgen om de economie (lokale handelaren
raken hun baan kwijt tegenover westerse handelaren). Maar ze maakten zich vooral zorgen om de
extraterritorialiteit (wetten van de westerlingen golden in de verdragshavens, en niet de Chinese
wetgeving). China was het hier niet mee eens, en de haat tegenover de westerlingen wakkerde aan.
Ook ontstond er minachting tegenover de eigen regering, die de indringers niet kon tegenhouden. 
uitbreken van opstanden (Taping-opstand 1851-1868).
Omdat was gebleken dat China niet was opgewassen tegenover de westerse militaire middelen,
kwam het idee om het land te gaan moderniseren naar westers voorbeeld. Er kwam een kloof tussen
conservatieve en hervormingsgezinde mandarijnen  keizerin Cixi wil moderniseringen met grote
terughoudendheid invoeren  Beweging voor Zelfversterking ontstaat. Chinezen kijken de kunst af
bij westerlingen op gebied van techniek, maatschappij, taal etc. Ook werd er een begin gemaakt aan
leger en wapenindustrie. Deze hervormingen bleven oppervlakkig (in tegenstelling tot Japan), omdat
er verzet was van de conservatieve mandarijnen. China bleef afhankelijk van buitenlandse adviseurs.
In de verdragshavens werd er meer gemoderniseerd, als was er veel kritiek van de bevolking. Handel
ging een hele belangrijke rol spelen, Shanghai werd handelscentrum op internationaal gebied.
Japans-Chinese oorlog (1894-1895): Japan viel tribuutstaat Korea binnen, om grondstoffen te zoeken
om nog verder te kunnen moderniseren. China schoot Korea dus meteen te hulp, aangezien het een
belangrijke tribuutstaat was. De Chinese vloot werd meteen in 1894 verslagen, en China moest het
verdrag van Shimonoseki tekenen, waarin stond dat Korea voortaan onder Japanse invloed zou
staan, dat China veel geld moest betalen, dat de Japanse industrie in China kwam en dat Taiwan
werd overgedragen aan Japan.  Japan wordt zelf imperialistisch  westerse, imperialistische
landen eisten invloedsgebieden op, China werd verdeeld tussen Rusland, Engeland, Frankrijk,
Duitsland en Japan. Industrieën werden opgericht en fabrieken groeiden door vele grondstoffen 
werkgelegenheid Chinezen daalt, levensstandaard daalt.
De Japans-Chinese oorlog toonde dat de Mantsjoes als regering weer hadden gefaald  keizer
Guangxu voert moderniseringen voor onderwijs , regering en leger uit zonder dat conservatieve
keizerin Cixi dit wist  Cixi draait hervormingen terug. Ook vanuit het volk kwamen reacties op de
Japans-Chinese oorlog  uitbreken Bokseropstanden (kung-fu) tegenover Mantsjoe-regering en later
tegen buitenlandse aanwezigheid. Orde werd uiteindelijk hersteld door 8 geallieerde legers van
buitenlandse mogendheden, Cixi vluchtte, westerse mogendheden namen China over. 1902: Cixi
keert terug, ziet in dat China moet moderniseren.
H3 (1900-1949)
Door de nederlagen die China had geleden tegenover de buitenlandse mogendheden en het
gemoderniseerde Japan, waren alle tradities in duigen gevallen. Als reactie hierop ontstond een
nationalistische partij onder bewind van Sun Yat–sen. Hij wilde de Mantsjoe-regering beëindigen en
van China een moderne staat maken.
Na de Bokseropstand werden de hervormingen van keizer Guangxu toch nog doorgevoerd +
examenstelsel werd afgeschaft  einde confucianisme. Dit ging nog niet ver genoeg van Sun Yat-sen,
die een westerse opleiding had genoten. Hij stelde 3 Volksbeginselen in:



Het beginsel van nationalisme (Chinezen moeten weer over hun eigen land gaan regeren)
Het beginsel van macht van het volk (democratie)
Het beginsel van het welzijn van het volk (opbouwen moderne industrie)
Hij vond veel aanhang onder studenten, die vol idealen zaten om China te moderniseren. Japan was
hun grote voorbeeld. Ze sloten zich aan bij Sun en wachtten op een revolutie, die in 1911 tot uiting
kwam in Sichuan, waar een staking en een militaire opstand was ontstaan  Sun roept Chinese
Republiek uit in Nanjing  einde macht Mantsjoes. Keizer Puyi doet afstand van zijn troon in 1912,
laat generaal Yuan Shikai een republiek stichten, Sun legt zijn macht in handen van Yuan om
nationale eenheid niet te verstoren. Voorwaarde: organiseren vrije democratische verkiezingen.
Toen in 1913 de nationalistische partij de KMT een overwinning behaalde, weigerde Yuan echter de
nationalisten toe te laten in de regering.  Yuan werd dictator.
1914-1918: Eerste wereldoorlog Europa, Japan ziet kans schoon om invloed te vergroten in China,
verklaart Duitsland de oorlog en bezet Duitse invloedssfeer in China. Japan legt China 21 eisen voor
en tot woede van het volk zet Yuan hier zijn handtekening onder. Ook wilde hij zich laten uitroepen
als keizer. Hij stierf echter in 1916.  verwarring voor Chinezen, ontbreken van centraal gezag, land
wordt bestuurd door warlords (generaals met regionale macht), waar voortdurend oorlog tussen
heerste. Sun keerde terug naar China  sticht regering in Kanton
Warlords van Beijing gaan meevechten aan geallieerde zijde in WOI, om zo internationale erkenning
te krijgen, waardoor Japan gestraft zou worden. Maar: Engeland kiest Japan tijdens Verdrag van
Versailles  protest door studenten in China (4 mei 1919), Beweging van de Vierde mei  regering
weigert verdrag te tekenen, maar nog steeds woede over aanwezigheid Japanse en westerse
imperialisten. (schade voor economie)
Sun’s ideeën over parlementaire democratie spraken jongeren zeer aan. Ze werden voor het eerst
politiek actief  interesse marxisme en Russische Revolutie, omdat het het imperialisme afwees.
Studenten hoopte door de revolutie dat dit ook in China zou gaan gebeuren. Toch snapten de
studenten het niet altijd, omdat het marxisme sprak over arbeiders en fabrieken, terwijl er in China
alleen maar boeren waren.
Rusland stuurde communistische agenten de wereld rond (Komintern), om contact te zoeken met
andere communisten, dus ook met de communisten in China. De Sovjet-Unie zag in China een
bondgenoot in de strijd tegen het imperialisme. Ook zou China de SU kunnen beschermen tegen
Franse en Engelse imperialistische dreigingen vanuit Zuid- en Oost-Azië.
Henk Sneevliet: Nederlander , agent van het Komintern.
In 1921 werd de communistische partij de CCP opgericht (medeoprichter: Mao Zedong). Sneevliet
voerde overleggen met Sun, omdat hij in de KMT een bondgenoot zag in de strijd tegen het
imperialisme, en het was een goed middel om de volksmassa te bereiken (Sun zocht manier om van
China een eenheid te maken nadat het zo verdeeld was door de warlords. Westen was geen manier,
Komintern misschien wel).
Eerste verenigde Front: samenwerking KMT (nationalisten) en CCP (communisten) om van China een
eenheid te maken. De CCP gebruikte dit om groter te worden. Dit alles op aandringen van het
Komintern.
Chiang Kai-shek: opvolger Sun, wantrouwend tegenover CCP. Toch organiseerde hij met de KMT een
opmars naar het noorden, om Shanghai te bezetten. Dit was een succes, maar daarna keerde Chiang
Kai-shek zich tegen de communisten en begon hen te vervolgen. Hij stichtte in Nanjing een
nationalistische regering, en voltooide zijn missie om de Chinese eenheid te herstellen  Decade van
Nanjing.  doel: China moderniseren naar Amerikaans voorbeeld. Industrie groeide, maar bleef
beperkt tot de oostkust van China.
Op het platteland heerste er sinds de val van het keizerrijk nog grote armoede en honger. Veel
communisten waren naar het platteland gevlucht. Mao Zedong dacht dat de toekomst van de CCP
niet bij de arbeiders lag, maar bij de boeren. De partij zelf hield echter vast aan de leer van marxisme,
die zei dat de arbeiders de revolutie moesten beginnen.
In 1927 slaagde Mao erin om verzetshaarden op te bouwen in een boeren gebied, en daarbij de
grond eerlijk te verdelen onder boeren. Doordat het Rode Leger de boeren hielpen in hun strijd
tegen de landeigenaren en met het werd op het land, schaarden de boeren zich achter het
communisme.  11 december 1931: Mao roept Sovjetrepubliek (Jiangxi-sovjet) uit, wordt zelf
president.  Chiang Kai-shek probeerde Sovjetrepubliek te overmeesteren  guerillaoorlog 
1934: Lange Mars door Chinese binnenland, vele slachtoffers.
Ondertussen had Japan in 1931 Mantsjoerije bezet, 1932: Mantsjoerije wordt onafhankelijke staat.
 invloed Japan groeit (Mongolië, Noord-China). De communisten in Noord-China verklaarden Japan
de oorlog. Chiang stond nu tussen 2 vijanden: Japan en de communisten, hij vreesde communisten
het meest.  wilde aanval plegen, maar officieren adviseerden hem een tweede samenwerking met
de communisten (Tweede Verenigde Front)  Brute inval Japan in China  nationalistische regering
vlucht uit Nanjing naar het Chinese binnenland
1941: Aanval van Japan op Pearl Harbor  VS raakt betrokken in WOII, China wordt bondgenoot in
strijd tegen Japan  westerse landen geven concessies op, China’s soevereiniteit wordt nu
internationaal erkend.
Door de Lange Mars waren de communisten vanaf nu sterk verbonden, met Mao als leider. Het Rode
Leger vervulde de drievoudige macht van strijdmacht, ideologische voorhoede en productiemacht. In
deze periode ontwikkelde Mao eigen ideeën over het marxisme-leninisme in China. Zo hechte hij
meer waarde aan ervaringen (praktijk) dan aan theoretische dogma’s.
Massalijn: communistische partij moest zich in de bevolking mengen, hun problemen leren kennen
en een oplossing er voor vinden.
De communistische politieke studie werd een vast onderdeel van de Chinese samenleving (iedereen
moest 2 uur per dag het denken van Mao bestuderen). Mao was overtuigd van de kracht van het
samenwerken van het volk; het individu was dan ook niks. Ook vertrouwde hij op de revolutionaire
kracht van het volk.
Na de capitulatie van Japan, barstte de strijd tussen de nationalisten en communisten weer los, de
communisten wonnen dit keer, en het land kon nu als zelfstandige natie met een communistisch
bestuur aan zijn toekomst gaan bouwen.
H4 (1949-1976)
1 oktober 1949: Mao roept Volksrepubliek China uit. Volk geloofde in een nieuw, zelfstandig China
dat de toekomst zonnig tegemoet zou zien. (communistische) hervormingen werden door de
regering doorgevoerd. Partij en Volksbevrijdingsleger hadden alle macht, iedereen die niet
samenwerkte met CCP was vijand van het volk (klassenachtergronden). Mao was de belangrijkste
leider binnen de Partij ; Grote Roerganger. Volksrepubliek sloot verbond met de SU, met als doel de
economie en industrie op te bouwen.
Nadat de economie was opgebouwd, begonnen China’s leiders met massacampagnes om het volk
bekend te maken met de communistische ideeën en er voor te zorgen dat ze braken met de oude
tradities. Propaganda en heropvoedingsprogramma’s speelden hierbij een grote rol. Tegenstand
werd niet toegestaan; geweld werd gebruikt om het communisme door te voeren.
Landhervorming: Verbeterde lot van vele boeren, omdat zij land kregen van de communisten
(afgepakt van de pachtheren en rijke boeren). Leiders hoopten dat het enthousiasme van de boeren
zou leiden tot meer productie, en dat de meeropbrengst gebruikt zou kunnen worden voor de
opbouw van de industrie. Einddoel: de vorming van grootschalige, gemechaniseerde
landbouwcommunes.
Volksrepubliek kreeg centraal geleide planeconomie. Stelde met hulp van SU het Vijfjarenplan op:
voorrang geven aan ontwikkeling van zware industrie en winning van grondstoffen. Daarna zouden
lichtere industrieën worden opgebouwd. SU hielp door levering van kennis, onderdelen, installaties,
infrastructuur, onderwijs en wetenschap (technische opleidingen).
Hierdoor ontwikkelde de economie zich snel  welvaart groeit in ene gebied sneller dan in het
andere + bovenklasse technische experts = strijdig met communisme  spanningen binnen CCP.
Mao: ideologie moet boven economie staan. Omdat de ontwikkeling in de landbouw tegenviel,
kwamen er volkscommunes (coöperaties die gezamenlijk eigenaar waren van de grond en samen
productiemiddelen aanschaften en onderhielden).
1956: Chroetsjov uit kritiek over Stalin (destalinisatie, liberalisering in communistische wereld).
China dreigde mee te gaan, maar Mao draaide dit terug; hij weigerde te ‘verslappen’ tegenover het
communisme zoals de SU wel deed, en brak dan ook met de SU (1958). Koerswijziging economie: niet
meer centraal geleid, maar overgelaten aan lokale initiatieven + kleinere industrieën, geregeld door
volkscommunes. Doel koerswijziging: socialistische staat met één enorme stap dichterbij te brengen
 Grote Sprong Voorwaarts. Maar juist door de volkscommunes ging het mis: door de enorme
motivatie en drang tot produceren (opgelegd door de Partij d.m.v. massacampagnes) werden er te
veel gewassen op een kluitje geproduceerd, waardoor ze geen lucht kregen en de oogst mislukte 
hongersnood. Ook in de industrie ging het niet goed: kwaliteit was slecht  afname vraag + geen
toevoer vanuit landbouw  industrie stagneerde  Chaos en Mao treed af (opvolger Liu Shaoqi) 
tweedeling CCP: mensen die vasthielden aan ideologie (Mao) en mensen die economie wilden
verbeteren (Liu, Deng).
Mao: ergernis afname macht en weg CCP (geen optimale gelijkheid)  leger moest kweekvijver
worden van nieuwe generatie revolutionairen  Grote Proletarische Culturele Revolutie; studenten
(Rode Gardisten) werden door Mao op te roepen om revisionisme (alles wat tegen communisme was
zoals Westen, kapitalisme, traditionele China) aan te vallen, rode boekje werd leidraad,
tegenstanders werden bekritiseerd, alle antirevolutionaire elementen werden opgespoord :
regelrechte terreur  Volksbevrijdingsleger brengt orde in 1967. Mao overlijdt op 9 september
1976.
H5 (1978-2000)
Twijfel over economische koers na Mao’s dood (conservatieve en hervormingsgezinde). Deng
Xiaoping komt uiteindelijk met de Vier Moderniseringen:




Modernisering landbouw (opheffing volkscommunes, economische zelfstandigheid boeren)
Modernisering industrie (buitenlandse bedrijven vestigen zich in een joint venture in China,
in Speciale Economische Zones die afgeschermd waren van het binnenland)
Modernisering wetenschap en technologie (buitenlandse hulp en ervaring inschakelen +
mogelijkheid tot (technische) studies in het buitenland)
Modernisering defensie
Doel: China een zelfstandige, welvarende natie maken. Moderniseringen leidden inderdaad tot meer
welvaart en luxe. Mensen konden een klein bedrijfje op zetten; dat was gunstiger dan werken in de
landbouw. Vooral in de zuidelijke provincies groeide de economie enorm.  kan dit wel in een
communistische staat? Deng vond van wel, omdat het doel was dat iedereen die welvaart kreeg.
Maatschappelijke gevolgen economische groei:




Mensen uit arme provincies trokken naar de welvarende gebieden met industrie, ookal
waren de omstandigheden slecht; mensen bleven komen
Hukou- systeem (mensen mogen niet verhuizen) werd geleidelijk ontkracht, om de economie
niet te beperken
Toenemende corruptie: partijkaders profiteerden van groeiende welvaart
Groei onvrede over musstanden  mensen wilden meer invloed op lokale bestuur, wilde
corruptie stoppen
Bevolking wilde rond het jaar 1978 hervormingen (Vijfde modernisering: vrijheid en geluk). Deng
stelde grenzen aan democratische beweging. Binnen de partijtop was dit een gevoelig
onderwerp: conservatieven wilden centraal geleide economie houden, hervormingsgezinde
wilden meer invloed aan het volk geven. Ook kunstenaars werden steeds meer geïnspireerd
door westerse cultuur (vrijheid, individualisme), en zetten zich af tegen de communistische
campagneleuzen  Veroordeling door Partij ‘Geestelijke verontreiniging’. Het streven naar
zelfexpressie, individualisme en vrijheid was uit den bozen ‘bourgeoisliberalisme’.  ontstaan
kloof bevolking – politieke leiders; ontstaan kleine opstanden door vooral studenten. 1989:
Opstand voor democratie op plein van de Hemelse Vrede trok internationale aandacht omdat
Gorbatsjov op bezoek was in China. Deng kiest kant conservatieven en demonstranten worden
op bloedige wijze verwijderd.
Onrust in China wanneer Berlijnse Muur + communisme in SU valt: bevolking ziet voorbeelden,
willen ook val van communisme. Chinese leiders hebben vrees voor volksopstand, maar
opstanden worden hardhandig de kop in gedrukt en de economie wordt even aan de kant
geschoven om de nationale stabiliteit met alle kracht te herstellen.
Deng zag de val van de SU niet als bewijs dat het communisme slecht was; hij dacht dat de
Russische leiders gefaald hadden om de economie tot bloei te brengen. Om de stabiliteit in China
na de onrustige gebeurtenissen (val SU+ Berlijnse muur) te kunnen garanderen , moest de
economie op alle manieren bevorderd worden, meer ruimte voor lokaal bestuur (minder centraal
geleide planeconomie).  experimenten bevordering economie ‘Rijk worden is glorieus’, deuren
voor kapitalisme werden enigszins opengezet, China was aantrekkelijk vanwege lage lonen 
snelle groei economie door buitenlandse investeringen. Eerst: massaproductie, later: letten op
kwaliteit, innovatie  ontstaan kapitaalkrachtige middenklasse door groei welvaart.
Nadelen succes:



China is nog steeds ontwikkelingsland omdat welvaart ongelijk verdeeld is (drijfveer Chinese
economie: arme mensen trekken naar stad voor betere situatie, veel goedkope
arbeidskrachten (lage lonen). Ook zijn de arbeidsomstandigheden heel slecht
Toenemende corruptie (doel om geld te verdienen heiligt middelen, geldzucht)
Slecht functioneren rechtssysteem (particulieren staan machteloos tegenover overheid)
Dit leidt soms tot verzet, maar de negatieve gevolgen wegen niet op tegen de positieve.
Download