Vitamine B12 en het risico van spina bifida

advertisement
nederlands onderzoek in buitenlandse tijdschriften
(Deze rubriek is samengesteld uit artikelen
van tijdschriften die vermeld staan in Current
Contents Life Sciences en die geschreven zijn door
Nederlandse auteurs uit Nederlandse ziekenhuizen en onderzoeksinstellingen.)
Kosten-batenanalyse van de
behandeling van reumatoïde artritis
In het kader van het ‘Combinatietherapie
bij reumatoïde artritis’(COBRA)-onderzoek
werden 155 patiënten met een vroeg stadium van reumatoïde artritis (RA) na randomisatie behandeld met combinatietherapie
(prednisolon, methotrexaat en sulfasalazine, waarbij het gebruik van prednison en
methotrexaat na respectievelijk 28 en 40
weken geleidelijk werd afgebouwd en
daarna beëindigd) of alleen met sulfasalazine. Korthals-de Bos et al. hebben de werkzaamheid, alsook de directe en indirecte
kosten, van beide behandelingen met elkaar
vergeleken. Tot de directe kosten werden
alle uitgaven gerekend die door de interventie werden veroorzaakt, indirecte kosten
werden berekend op grond van het verlies
aan arbeidsproductiviteit ten gevolge van de
ziekte. In de eerste 28 weken van de behandeling waren de directe en indirecte kosten
van de combinatietherapie statistisch significant lager dan die van de monotherapie.
Deze verschillen verdwenen na 28 weken,
waardoor na 56 weken de totale kosten van
de medische behandeling vrijwel gelijk aan
elkaar waren geworden. Aangezien in eerdere publicaties al was gemeld dat de combinatietherapie leidde tot een grotere vermindering van de ziekteactiviteit, verbetering van de lichamelijke functies en minder
progressie van de gewrichtsschade dan monotherapie, komen de onderzoekers tot de
slotsom dat de behandeling met de COBRAcombinatie van patiënten met een vroeg
stadium van RA niet alleen effectiever is dan
monotherapie met sulfasalazine, maar bovendien niet duurder is of zelfs minder
kost.
Serine en cystine zwakken het effect
van methionine in de voeding af
Oogafwijkingen bij volwassenen met
een verstandelijke handicap
Na de orale toediening van methionine
stijgt in het bloed de concentratie van totaal
homocysteïne (tHcy). Bekend is echter dat
de tHcy-concentratie na een maaltijd kleiner is dan verwacht zou worden op grond
van de hoeveelheid methionine in de genuttigde voeding. Verhoef et al. hebben het
postprandiale effect van vrij methionine op
de tHcy-concentratie in het bloed vergeleken met die van een maaltijd met gebonden
methionine. Bovendien gingen zij na of de
toevoeging van de aminozuren serine en
cystine van invloed was op het effect van vrij
methionine op de tHcy-concentratie. Aan
dit gerandomiseerde en gekruiste onderzoek namen 24 gezonde vrijwilligers deel.
Zij kregen, met een tussenpoos van een
week, 1 van 4 verschillende maaltijden
voorgeschoteld: een eiwitarm dieet met
extra 30 mg methionine (Met), hetzelfde
Met-dieet met bovendien extra serine (MetSer), het Met-dieet met extra cystine (MetCys) of een eiwitrijk dieet dat naast andere
aminozuren eenzelfde hoeveelheid methionine, serine en cystine bevatte (Eiwit).
Nuchter was de gemiddelde tHcy-concentratie in het bloed 9,1 mmol/l. De hoogste
concentraties tHcy na de verschillende
maaltijden waren respectievelijk: 17,9, 14,3,
14,8, en 11,2 mmol/l. De oppervlakken onder de curven waarin de tHcy-concentratie
na een maaltijd werd afgezet tegen de tijd
(24 h) waren na het MetSer-, het MetCys- en
het Eiwit-dieet respectievelijk 37%, 32% en
77% kleiner dan het oppervlak onder de
curve na het Met-dieet. De onderzoekers
komen tot de conclusie dat methionine in
de voeding een veel kleinere stijging van de
tHcy-concentraties in het bloed veroorzaakt
dan vrij methionine. Een eiwitrijke voeding
veroorzaakt een kleinere stijging van tHcy
na de maaltijd dan eenzelfde hoeveelheid
vrij methionine, hetgeen deels kan worden
verklaard door de aanwezigheid van serine
en cystine in de voeding.
Van Splunder et al. hebben onderzoek verricht naar de prevalentie van oogafwijkingen bij 1598 volwassenen met een verstandelijke handicap. De frequentie waarmee
oogafwijkingen werden gevonden in deze
groep personen was statistisch significant
groter dan in de rest van de bevolking. Het
frequentst werden refractiestoornissen gevonden: bij 60,6% van de onderzochte personen, bij 44,1% werd strabisme vastgesteld
en bij 18,1% verdichtingen in de ooglenzen.
Het risico op oogafwijkingen was het
grootst bij personen met het syndroom van
Down, bij bejaarden met een verstandelijke
handicap en bij personen bij wie de verstandelijke stoornis zeer ernstig was.
[Korthals-de Bos IBC, Tulder MW van, Boers M,
Verhoeven AC, Adèr HJ, Bibo J, et al. Indirect
and total costs of early rheumatoid arthritis:
a randomized comparison of combined stepdown prednisolone, methotrexate, and sulfasalazine with sulfasalazine alone. J Rheumatol
2004;31:1709-16.]
[Verhoef P, Steenge GR, Boelsma E, Vliet T van,
Olthof MR, Katan MB. Dietary serine and cystine attenuate the homocysteine-raising effect
of dietary methionine: a randomized crossover
trial in humans. Am J Clin Nutr 2004;80:6749.]
320
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 5 februari;149(6)
[Splunder J van, Stilma JS, Bernsen RMD,
Evenhuis HM. Prevalence of ocular diagnoses
found on screening 1539 adults with intellectual disabilities. Ophthalmology 2004;111:145763.]
Vitamine B12 en het risico van spina
bifida
Groenen et al. hebben de concentraties van
de vitaminen B6 en B12, foliumzuur en totaal
homocysteïne onderzocht in het bloed van
45 moeders en hun kinderen met een spina
bifida en tevens bij 83 moeders en hun
gezonde kinderen. In dit patiënt-controleonderzoek bleek dat de vitamine B12-concentratie bij de moeders van kinderen met
een spina bifida 21% lager was dan bij de
controlegroep. Een laag normale concentratie vitamine B12 in het bloed van de moeder (< 185 pmol/l) was gecorreleerd met een
3,5 maal toegenomen risico op een spina
bifida bij hun kinderen (95%-BI: 1,3-8,9).
De concentraties van foliumzuur, vitamine
B6 en B12 en homocysteïne verschilden bij de
kinderen met en zonder spina bifida niet
significant van elkaar.
[Groenen PMW, Rooij IALM, Peer PGM,
Gooskens RH, Zielhuis GA, SteegersTheunissen RPM. Marginal maternal vitamin
B12 status increases the risk of offspring with
spina bifida. Am J Obstet Gynecol 2004;191:
11-7.]
W.Hart
Download