Recht voor de Horeca – Hoofdstuk 1

advertisement
Recht voor de Horeca – Hoofdstuk 1
Het recht heeft als doel de samenleving op een ordelijke manier te laten functioneren. Dat kan alleen
als de regels nageleefd en geaccepteerd worden.
1.1 Privaatrecht en publiekrecht
Omdat recht belangrijk is, is het opgedeeld in twee gebieden.
Privaatrecht:
In het privaatrecht draait het om regels die gelden wanneer burgers onderling met elkaar te maken
krijgen. Ook de onderlinge regels tussen burgers en bedrijven of bedrijven onder elkaar vallen onder
het privaatrecht.
Burgers zijn aan elkaar gelijkwaardig. Meningsverschillen worden voorgelegd aan de burgerlijke
rechter. Privaatrecht geldt ook wanneer de overheid optreedt als burger.
Publiekrecht:
Van publiekrecht is sprake als de overheid eenzijdig regels oplegt aan de burger. Partijen zijn
ongelijkwaardig, dat kun je zien aan het woord ‘moeten’. Als je je niet aan de regels houdt, zal de
overheid straf eisen bij de strafrechter. Wordt gedaan door de officier van justitie.
De officier van justitie behoort tot het OM en dat valt onder het ministerie van Justitie.
Taken van het OM:
- Leidinggeven aan het opsporingsonderzoek van politie
- Vervolgen van verdachten
Taak van de politie:
- Opsporen en voorkomen van strafbare feiten
Drie rechtsgebieden in het publiekrecht:
1. Staatsrecht, hoe zijn bevoegdheden verdeeld tussen Rijk, provincies en gemeenten
2. Bestuursrecht, vergunningen etc.
3. Strafrecht, na overtreding regels volgt strafrechter en evt. strafblad.
1.2 Rechtsbronnen
Vier rechtsbronnen:
1. De wetten
2. Jurisprudentie
3. Gewoonterecht
4. Verdragen
De wetten:
Opgeschreven en dus vastgelegde rechtsregels. Wetten worden gemaakt door wetgevers, die direct
of indirect door burgers worden gekozen. Van alle wetten zijn er een aantal voor iedereen geldig en
een aantal voor bepaalde groepen.
Jurisprudentie:
Ander woord: Rechtersrecht. Rechter moet soms verouderde wetten uitleggen of aanvullen.
Jurisprudentie is het later overnemen van deze uitspraken door andere rechters.
Gewoonterecht:
Ongeschreven recht. Nadeel: Kan per streek verschillen.
Verdragen:
Overeenkomst tussen twee of meerdere landen. Ook zijn er verdragen die eerst nog door het
parlement moeten worden goedgekeurd.
1.3 Veel voorkomende rechtsbegrippen
Dwingend recht:
Er zijn wetten en regels waar partijen niet vanaf mogen wijken. Er mogen geen andere afspraken
worden gemaakt die niet volgens die wetten zijn, anders zijn de afspraken ongeldig. Deze bepalingen
noemen we dwingend recht. Vooral om de zwakkere partij te beschermen, zoals een huurder of
werknemer.
Dwingend recht wordt ook gebruikt voor het vastleggen van procedurele regels. Het hele
publiekrecht is dwingend recht.
Aanvullend recht (regelend recht):
De wetgever geeft regels, maar partijen mogen daar bij het sluiten van de overeenkomst vanaf
wijken. Dat is aanvullend recht. Deze regels vinden we vooral in het privaatrecht. Als partijen geen
gebruik maken van de vrijheid gelden de gewone regels.
Vermogen:
Als in het recht over vermogen wordt gesproken, bedoelt men alles wat in geld is uit te drukken. Dit
kan een auto zijn, maar ook schulden.
Rechtshandeling:
Een handeling die een persoon doet en waar het recht gevolgen aan verbindt. Niet iedere handeling
is een rechtshandeling. Iemand groeten is geen rechtshandeling, het kopen van een boek wel.
Nietig(heid):
Een rechtshandeling die nietig is, heeft eigenlijk nooit bestaan. Afwijken van regels van dwingend
recht levert altijd nietigheid op.
Vernietigbaarheid:
Als een rechtshandeling vernietigbaar is, wil dat zeggen dat hij geldig is, maar teruggedraaid kan
worden. Denk aan het kopen en terugbrengen van een nieuwe broek.
1.4 Rechterlijke macht
Democratie -> Onafhankelijke rechters heel belangrijk.
Drie maatregelen om ervoor te zorgen dat rechters in alle vrijheid en onafhankelijkheid hun werk
kunnen doen:
1. Benoeming voor het leven (ze kunnen dus niet ontslagen worden na een uitspraak)
2. Wettelijk salaris (salaris kan niet verlaagd worden na een uitspraak)
3. Benoeming van opvolger
Benoeming voor het leven:
Rechters kunnen niet ontslagen worden, alleen ontslag nemen. Op hun 70e gaan zij met pensioen.
Wettelijk salaris:
Het salaris is wettelijk vastgelegd. Als de overheid het salaris wil wijzigen moet een wet gewijzigd
worden. Als zo’n wet doorgevoerd wordt, geldt de salariswijziging voor alle rechters. In praktijk is dit
dus haast onmogelijk.
Benoeming van opvolger:
Zittende rechters beslissen over nieuwe rechters. Officieel benoemt de regering nieuwe rechters,
maar de zittende rechters hebben inspraak. Zij bepalen het dus.
Rechtscolleges:
Uitgangspunt bij rechtspraak is dat rechters gezamenlijk uitspraken doen, collegiale rechtspraak. De
rechters behoren tot een rechtscollege. Drie rechtscolleges:
1. (Arrondissements)rechtbanken
2. Gerechtshoven
3. De Hoge Raad
(Arrondissements)rechtbanken:
Nederland is verdeeld in 19 gebieden/arrondissementen, met elk een rechtbank. Rechtbanken zijn
onderverdeeld in meerdere kamers, die elk een apart onderdeel van recht behandelen, zoals
scheidingen of faillissementen. Bij rechtszitting zijn drie rechters aanwezig die samen een uitspraak
doen -> een vonnis.
Onderdeel van de rechtbank: Kantongerechten, verspreid over het gebied. In Nederland zijn
ongeveer 60 kantongerechten. Kantonrechters behandelen kleinere zaken, zoals geschillen.
Gerechtshoven:
Nederland kent 5 gerechtshoven. Ook hier een drietal rechters. Deze rechters heten raadsheer en
hun uitspraak wordt geen vonnis maar arrest genoemd.
Hier worden alleen zaken behandeld die al eerder door lagere rechters zijn behandeld. Hier kun je
dus in beroep gaan tegen een vonnis. Alles wordt dan opnieuw behandeld. Niet tegen elk vonnis kan
hoger beroep worden aangetekend.
De Hoge Raad:
De hoogste rechter in Nederland. Gevestigd in Den Haag en een arrest wordt gedaan door vijf
raadsheren.
Als je hier een geschil wilt voorleggen heet dat in cassatie gaan. Dat kan niet zomaar, het moet gaan
over een arrest van een gerechtshof.
Je kunt alleen in cassatie gaan als je denkt dat het vonnis in strijd is met de wet of als je vindt dat de
wet niet goed is toegepast of uitgelegd door de rechters. De hele zaak wordt niet opnieuw
behandeld, zoals bij hoger beroep.
De arresten van de Hoge Raar zijn heel belangrijk en daarom kijken lagere rechters altijd of er al iets
gezegd is over een soortgelijke situatie. Dus hoogste jurisprudentie.
Rechtsgang
Vonnis bij voorraad uitvoerbaar:
Eigenlijk kan een vonnis i.v.m. hoger beroep meestal niet meteen worden uitgevoerd, een hogere
rechter kan anders oordelen. Hierdoor blijven geschillen vaak lange tijd onbeslist. Om ongewenste
situaties te voorkomen kan besloten worden het vonnis meteen uit te voeren. Het instellen van
hoger beroep levert dus geen vertraging op. Als je in hoger beroep alsnog gelijk krijgt, kun je
schadevergoeding eisen.
Kort geding:
Processen kunnen heel lang duren en dat is vaak niet handig, denk maar aan stakingen. Als een
werkgever dit wil verbieden wil hij dat snel regelen. Er is daarom mogelijkheid om een snelle
uitspraak te vragen bij haast, middels een kort geding bij de voorzieningenrechter. Deze rechter is bij
de rechtbank en hij beoordeelt in grote lijnen, dus oppervlakkig. Weinig regels, vaak globaal bewijs.
Vonnis is wel bij voorraad uitvoerbaar.
Een kort geding kan soms binnen een dag gevoerd worden. Voordeel: Kosten zijn veel lager. Wil je
alsnog een goed onderzoek kun je gewoon verder gaan.
Procespartijen:
Iemand die proces begint is de eiser, de partij van wie geëist wordt is de gedaagde. Beiden zijn
gelijkwaardig voor de rechter. Omdat je ook dezelfde juridische kennis moet hebben moet je
vertegenwoordigd worden door een advocaat: Het beginsel van verplichte
procesvertegenwoordiging.
Ook als je zelf advocaat bent moet je een andere advocaat in de arm nemen. Alleen bij de
kantonrechter hoef je geen advocaat. Je mag dan zelf spreken of iemand anders kiezen. Dit is omdat
het vaak om eenvoudige zaken gaat.
Niet iedereen kan een advocaat betalen, dus is er de pro-Deoadvocaat. Afhankelijk van je inkomen
moet je een bijdrage betalen, de staat betaalt de rest.
Geschillencommissies:
Meestal opgericht door een bepaalde bedrijfstak juist om klachten te behandelen. Bekende
voorbeelden zijn reizen en ziekenhuizen. Voordeel hiervan is dat deskundigen uit de bedrijfstak in de
commissie zitten. Ook zijn de kosten om een klacht in te dienen laag en krijg je vaak je geld terug als
je gelijk krijgt. Ook komt de uitspraak snel. De uitspraak is een bindend advies. Hieraan moeten de
betrokkenen zich houden. Ben je het niet eens met het advies, kun je alsnog naar de rechter.
Arbitrage:
Een geschil kan ook opgelost worden m.b.v. een arbitrage. Arbiters worden aangewezen en doen een
uitspraak. Een rechter zet zijn handtekening eronder en dan is de uitspraak net zoveel waard als een
vonnis.
Mediation:
Partijen leggen hun geschil voor aan een onafhankelijke persoon (mediator) die samen met de
partijen een oplossing probeert te vinden. Voordeel is dat de partijen het resultaat makkelijker
accepteren, omdat ze meebeslissen.
Samengevat: Het oplossen van geschillen tussen partijen kan door:
- Rechter
- Arbitrage
- Geschillencommissie
- Mediation
Recht voor de horeca – Hoofdstuk 4
Het sluiten van een overeenkomst is de meest voorkomende handeling die we in het recht kennen.
Een overeenkomst kun je omschrijven als een afspraak tussen mensen waar het recht gevolgen aan
verbindt. Bij het niet nakomen van een overeenkomst kun je naar een rechter. Een overeenkomst
leidt tot het ontstaan van rechten en plichten en als de overeenkomst geldig is kun je deze niet meer
eenzijdig wijzigen.
4.1 Rechtsgeldigheid van de overeenkomst
1. De partijen die de overeenkomst sluiten, moeten handelingsbekwaam zijn.
2. Partijen moeten weten waar de overeenkomst over gaat.
3. Wat partijen met de overeenkomst willen bereiken, mag niet in strijd zijn met wettelijke regels,
regels van goed fatsoen (ook wel genoemd goede zeden) of de openbare orde.
4. Partijen moeten het samen erover eens zijn dat zij die overeenkomst willen afsluiten met elkaar. Je
zou ook kunnen zeggen dat partijen wilsovereenstemming moeten hebben.
Ad 1 Handelingsbekwaamheid:
In principe is een partij handelingsbekwaam als hij ouders is dan 18 jaar en niet onder curatele staat.
Alle partijen betrokken bij een overeenkomst moeten handelingsbekwaam zijn, anders is de
overeenkomst vernietigbaar.
Ad 2 Inhoud van de overeenkomst moet vaststaan:
Alle betrokken partijen moeten weten waar de inhoud van de overeenkomst over gaat. Het
onderwerp van de overeenkomst moet vaststaan, waar de overeenkomst over gaat moet duidelijk
bepaald zijn.
Ad 3 Niet in strijd met de wet, goede zeden of openbare orde:
Een overeenkomst in strijd met de wet, goede zeden of openbare orde is nietig. Als je bv afspreekt
dat je werkgever jou zwart betaalt, dan is dit tegen de wettelijke verplichtingen en is de
overeenkomst dus nietig, niet geldig.
Ad 4 Wilsovereenstemming:
In het recht gaan we ervan uit dat de partijen ingestemd hebben met het sluiten van de
overeenkomst. Het kan niet zo zijn dat maar 1 partij bepaalt. De partij die de overeenkomst wil
aangaan heet de aanbieder, de andere partij is de acceptant. Als deze het eens zijn, gaan we uit van
wilsovereenstemming. Als er geen wilsovereenstemming is dan is de overeenkomst nietig.
Oneigenlijke dwaling: Als de aanbiedende partij een duidelijk herkenbare fout heeft gemaakt bij het
doen van de aanbieding is het ook geen wilsovereenstemming. Het is oneigenlijke dwaling van de
aanbieder.
Opgewekte schijn: Als je als acceptant van de overeenkomst niet weet of kunt vermoeden dat er een
fout is gemaakt door de aanbieder, is er sprake van opgewekte schijn. Deze fout is dan voor het risico
van de aanbieder.
Aanbod en Acceptatie:
Het moment van wilsovereenstemming doet de overeenkomst ontstaan (ervan uitgaande dat aan
alle eisen voldaan is). Het aanbod en het accepteren van het aanbod hoeven geen verplichte vorm te
hebben, de wetgever maakt er geen probleem van of het mondeling, schriftelijk of zelfs stilzwijgend
wordt gedaan. Als aanbieder mag je je aanbod intrekken tot het moment dat iemand het
geaccepteerd heeft. Een aanbod is in principe herroepelijk. Als je als aanbieder zegt dat je het
aanbod niet zult intrekken, spreken we van een onherroepelijk aanbod.
Vrijblijvende offerte: Er is een mogelijkheid om het aanbod in te trekken als er iemand op het aanbod
ingaat. Dit noemen we een vrijblijvende offerte. De aanbieder wil alleen kijken of er belangstelling is
en besluiten of hij doorgaat na bv voldoende reacties. De aanbieder moet wel duidelijk maken dat
het om een vrijblijvende offerte gaat en de intrekking van het aanbod moet meteen na acceptatie
worden gedaan.
Wilsgebreken:
We spreken van wilsgebrek als er bij het tot stand komen van de wilsovereenstemming iets is
misgegaan. Als er sprake is van een wilsgesprek is de overeenkomst vernietigbaar.
Vier wilsgebreken:
1. Bedrog
2. Dwang
3. Misbruik van omstandigheden
4. Dwaling
Ad 1 Bedrog
Het opzettelijk misleiden door de contractspartij van zijn wederpartij. Als je een overeenkomst wil
laten ontbinden op grond van bedrog moet je het bedrog bewijzen. Je moet kunnen aantonen dat de
ander je bewust op het verkeerde been heeft gezet.
Ad 2 Dwang
Men wordt lichamelijk bedreigd of gechanteerd bij het sluiten van de overeenkomst. Ook het
bedreigen van naaste familieleden valt onder dwang. De dwang kan door de wederpartij of door een
ander in opdracht van de wederpartij worden uitgeoefend.
Ad 3 Misbruik van omstandigheden
Je maakt gebruik van de emotionele en daardoor vaak labiele situatie waar de ander in verkeert. De
ander kan een overeenkomst later terugdraaien met een beroep op misbruik van omstandigheden.
Ad 4 Dwaling
Dwaling is het meest lastig van alle wilsgebreken. Dwaling betekent eigenlijk dat je je vergist hebt bij
het sluiten van de overeenkomst. Dat vergissen kan door jezelf of door de ander komen. Ook beide
partijen kunnen zich vergist hebben. Er zijn strenge eisen voor het beroep doen op dwaling, anders
zou iedereen dit doen.
Bij dwaling moet:
- Het gaan om de essentie van de overeenkomst
- De wederpartij weten dat het daar juist om te doen was
- Het niet aan je eigen onzorgvuldigheid te wijten zijn
Dwaling in de toekomst: De wetgever heeft ook bepaald dat geen beroep op dwaling mogelijk is
wanneer het voor je eigen risico komt of als het gaat om toekomstverwachtingen.
4.2 Indeling van overeenkomsten
Het recht kent verschillende soorten overeenkomsten:
- Consensuele overeenkomsten
- Formele overeenkomsten
- Overeenkomsten om baat
- Overeenkomsten om niet
- Voorwaardelijke overeenkomsten
- Meerzijdige overeenkomsten
- Eenzijdige overeenkomsten
Consensuele overeenkomsten:
Meest voorkomend. Overeenkomsten die ontstaan zodra de partijen wilsovereenstemming
(consensus) hebben. Vaak is het probleem dat in het geval van onenigheid het moeilijk is om te
bewijzen wat precies is afgesproken bij het sluiten van de overeenkomst. Verstandig om dit
schriftelijk vast te leggen, maar niet noodzakelijk. Bijna alle overeenkomsten die we kennen zijn
consensueel.
Formele overeenkomsten:
De tegenpool van consensuele overeenkomsten. Schriftelijk stuk is noodzakelijk. Soms kunnen
partijen dit zelf opstellen en ondertekenen, soms moet een openbaar ambtenaar dit doen. Dan is het
een authentieke of notariële akte. Meer bewijskracht. Voorbeelden: hypotheek, huurkoop, huwelijk.
Overeenkomsten om baat:
Overeenkomsten waar een tegenprestatie is afgesproken, zoals koop en huur.
Overeenkomsten om niet:
Tegenpool van overeenkomsten om baat. Geen tegenprestatie, gratis, voor niets. Voorbeelden zijn
schenkingen. Een schenking is een overeenkomst omdat ook hier beide partijen het met elkaar eens
moeten zijn. Anders kun je ook je schulden aan een ander schenken.
Voorwaardelijke overeenkomsten:
Afhankelijk van het in vervulling gaan van een voorwaarde die bij het aangaan van de overeenkomst
is gesteld. Er is een verschil tussen een ontbindende of een opschortende voorwaarde.
Ontbindend: De overeenkomst wordt beëindigd als de voorwaarde in vervulling gaat. Bijvoorbeeld bij
de koop van een huis is de voorwaarde vaak dat de overeenkomst ontbonden wordt als de koper de
financiering niet rond krijgt.
Opschortend: De overeenkomst treedt pas in werking zodra de voorwaarde vervult is.
Meerzijdige overeenkomst:
Beide partijen zijn rechten en plichten aangegaan. De koper heeft recht op het gekochte en is
verplicht te betalen en andersom.
Eenzijdige overeenkomst:
Voor één van de partijen ontstaan rechten, voor de ander ontstaan plichten. Bijvoorbeeld bij een
schenking, de schenker is verplicht de schenking te doen en de ontvanger heeft recht op de
ontvangst.
Recht in de horeca – Hoofdstuk 5
Het komt vaak voor dat afspraken niet worden nagekomen. In het recht zijn hier gevolgen aan
verbonden. Het is belangrijk te weten of het wel of niet de schuld van de persoon is. Is het niet zijn
schuld, dan spreken we van overmacht. Is het wel zijn schuld, dan spreken we van wanprestatie.
5.1 Wanprestatie
Wanneer afspraken niet, niet goed of niet tijdig nagekomen worden is er sprake van wanprestatie.
Dit kan komen door niet meer willen, maar ook door niet meer kunnen. Het niet nakomen kan actief
of passief zijn en zelf als je de afspraak op tijd nakomt kan het resultaat niet zoals afgesproken zijn.
Ook hier kun je soms niks aan doen.
Juridische mogelijkheden bij wanprestatie:
- Eisen dat er alsnog wordt nagekomen
- Ontbinding van de overeenkomst eisen
- Vervangende schadevergoeding eisen
- Aanvullende schadevergoeding in combinatie met nakoming, ontbinding dan wel
vervangende schadevergoeding eisen
- Eigen verplichtingen opschorten (uitstellen)
Alsnog nakoming:
De eiser zal vaak willen dat de verplichtingen alsnog worden nagekomen. Dit is alleen mogelijk als het
nog kan en het nog zin heeft.
Ontbinding:
De benadeelde partij kan ook ontbinding eisen. De wanprestatie moet dan wel ernstig genoeg zijn.
Vervangende schadevergoeding:
Als de eiser geen prijs meer stelt op nakoming van de afspraak kan hij een schadevergoeding eisen.
Deze moet wel in evenwicht zijn met de niet nagekomen afspraak.
Aanvullende schadevergoeding:
Uitgangspunt is dat er wel schade geleden is. De schade moet aantoonbaar zijn. Er kan sprake zijn
van vertragingsschade of van gevolgschade. In het algemeen kan schade bestaan uit: Misgelopen
winst, geleden verlies en kosten die je hebt moeten maken om de schade te beperken.
Opschorting:
Als de ander verplichtingen niet nakomt, is het soms slim om je eigen verplichtingen ook even uit te
stellen. Het opschortingsrecht is dus een soort drukmiddel om te zorgen dat de tegenpartij zijn
afspraken snel nakomt.
Bij sprake van wanprestatie heeft de eiser het recht om te kiezen uit bovenstaande mogelijkheden. D
tegenpartij kan niet kiezen voor een andere mogelijkheid. Partijen kunnen ook bij het maken van de
overeenkomst al één van de mogelijkheden kiezen.
5.2 Verzuim
Als de tegenpartij verplichtingen niet nakomt, kun je normaal niet meteen naar de rechter stappen.
De tegenpartij moet eerst de kans krijgen om alsnog de verplichtingen na te komen (alleen als dat
nog mogelijk is). De rechter wacht tot het moment van ‘verzuim’. Om vast te stellen wanneer de
tegenpartij ‘in verzuim’ is, is de ingebrekestelling nodig.
Ingebrekestelling:
Laatste kans voor tegenpartij om alsnog verplichtingen na te komen. Schriftelijk sturen aan
tegenpartij en datum noemen van het moment waarop het verzuim ingaat. De termijn hoeft niet
lang te zijn, vaak 1 tot 2 weken. Na deze datum moeten de verplichtingen voldaan zijn, anders
verzuim.
Uitzonderingen waarbij ingebrekestelling niet nodig is, verzuim treedt automatisch op:
1. Als nakoming niet meer mogelijk is.
2. Partijen hebben bij de overeenkomst een uiterste termijn genoemd. Meteen na deze datum
dus verzuim.
3. Als je de schadevergoeding die je verplicht bent op grond van wanprestatie niet betaalt.
4. Als de tegenpartij al aangeeft niet aan zijn verplichtingen te zullen voldoen.
5. Partijen spreken van tevoren af dat er geen ingebrekestelling nodig is wanneer een van de
partijen zijn verplichtingen niet nakomt.
5.3 Overmacht
Als mensen niet aan hun verplichtingen hebben voldaan zeggen ze vaak dat er sprake is van
overmacht, ze zeggen dat het niet hun schuld is en willen de nadelige gevolgen niet voor hun
rekening nemen. Als je met succes beroep op overmacht kunt doen, ben je niet schadeplichtig. Er
vallen maar weinig definities onder het begrip overmacht. Ziekte en geldgebrek leveren over het
algemeen geen overmacht op.
Tijdelijke overmacht:
Er kan sprake zijn van tijdelijke overmacht, zoals een natuurramp of een oorlog. In dit soort situaties
heeft de tegenpartij de mogelijkheid om de eigen verplichtingen op te schorten totdat de tijdelijke
overmacht voorbij is. De ander moet dan gewoon later aan de overeenkomst voldoen.
Ook overmacht valt onder het aanvullend recht.
Recht voor de horeca – Hoofdstuk 8
Als mensen een overeenkomst met elkaar sluiten, ontstaan er rechten en plichten. Tegenover de
rechten van een persoon staan de plichten van iemand anders.
Als beide partijen rechten en plichten krijgen, spreken we van een meerzijdige overeenkomst. Als
slechts één partij recht heeft en de ander plicht spreken we van eenzijdige overeenkomsten.
Een rechtsbetrekking kan ook ontstaan omdat de wet het voorschrijft of omdat de rechter dat beslist
bij een ruzie tussen partijen. Deze rechten en plichten worden ook wel verbintenissen genoemd.
Verbintenis: De rechtsbetrekking waarbij het recht van de een de plicht van de ander is.
Een meerzijdige overeenkomst laat meerdere verbintenissen ontstaan.
8.1 Verbintenissen
Twee soorten verbintenissen binnen het recht:
1. Natuurlijke verbintenissen
2. Civiele verbintenissen
Natuurlijke verbintenissen:
Bij natuurlijke verbintenissen kun je niet naar de rechter stappen. De verplichting om de plichten na
te komen is er dus wel, maar er moet maar afgewacht worden of de tegenpartij zijn verplichtingen
nakomt, of hij dus bv zijn schulden betaalt na een gokpartij.
Een ander kenmerk is dat je je schuld niet kunt terugeisen als je hem betaald hebt.
Kortom, je kunt geen nakoming en geen teruggave eisen.
Hoe ontstaan natuurlijke verbintenissen?
1. Op grond van wetsbepaling:
 Speelschulden en schulden op grond van weddenschap
 Betalingen nadat een akkoord is gesloten in een faillissement
 Rente die je toch betaalt over een lening, waarbij geen rente is afgesproken
 Betalingen nadat de schuld verjaard is
2.Verplichtingen die je nakomt op grond van moraal of fatsoen. De rechter moet in het individuele
geval bepalen of er sprake is van een natuurlijke verbintenis.
Civiele verbintenissen:
Wel via de rechter af te dwingen. Je moet wel aantonen dat je recht hebt op iets van de tegenpartij.
Hoe ontstaan civiele verbintenissen?
 Op grond van een overeenkomst
 Op grond van een wetsbepaling
 Op grond van rechterlijke uitspraak
Op grond van een overeenkomst:
Merendeel van de verbintenissen. Kenmerk is dat er rechten en plichten voor partijen ontstaan. De
rechter gaat ervan uit dat dit vrijwillig is (wilsovereenstemming).
Op grond van wetsbepaling:
Soms zegt de wet dat een verbintenis ontstaat, zoals bij schadevergoeding als je iets van iemand
anders kapot maakt. Verplichting wordt dus voorgeschreven en er is geen sprake van
vrijblijvendheid. Je hebt geen keuze.
Rechterlijke uitspraak:
De rechter bepaalt bv dat een overeenkomst beëindigd is. Beide partijen moeten hier dan aan
voldoen, er is geen sprake van vrijblijvendheid.
8.2 Verbintenissen ontstaan op grond van wet(sbepaling)
Als mensen binnen de wet blijven spreken we van rechtmatig handelen, als ze zich buiten de wet
begeven, spreken we van onrechtmatig handelen. Verbintenissen ontstaan op grond van rechtmatig
en onrechtmatig handelen.
Verbintenissen op grond van rechtmatig handelen:
Twee mogelijkheden:
1. Zaakwaarneming
2. Onverschuldigde betaling
Zaakwaarneming:
Het onverplicht behartigen van de belangen van iemand anders. Dit kan alleen als het nodig is dat je
je met de belangen van de ander bemoeit. Dus als je gevraagd wordt om ergens op te letten, is het
min of meer een verplichting. Wordt iets niet gevraagd, maar is het nodig en doe je het toch, dan is
het onverplicht en dus zaakwaarneming.
Als zaakwaarnemer heb je volgens de rechter recht op vergoeding van de gemaakte kosten. Stel jouw
buurman is op vakantie en zijn dak gaat stuk, maar hij heeft jou niet gevraagd op het huis te passen.
Je laat het dak dan maken, want dat is noodzakelijk, maar je doet het onverplicht. In dat geval heb je
recht op vergoeding van de gemaakte kosten.
De zaakwaarnemer heeft hiervoor geen recht op loon. Je kunt hem een vergoeding geven, dat is dan
een natuurlijke verbintenis. Een zaakwaarnemer heeft wel recht op loon als hij beroepshalve
optreedt, zoals een arts die iemand die onwel wordt op straat behandelt.
Als een zaakwaarnemer ergens aan begint, moet hij het goed doen en afmaken.
Onverschuldigde betaling:
Wanneer er betaald wordt zonder dat er een schuld tegenover staat, zoals het per ongeluk twee keer
betalen van dezelfde rekening. De ontvanger van deze betaling is verplicht het ontvangen bedrag
terug te storten. De wet geeft dus aan dat er een verbintenis ontstaat. Als de ontvanger in de gaten
heeft dat hij een onverschuldigde betaling binnen heeft gekregen en niet terugstort, moet hij rente
betalen over het bedrag. Als de ontvanger het niet in de gaten heeft, moet hij terugstorten op het
moment dat hij te horen krijgt dat het om een onverschuldigde betaling gaat.
Verbintenissen op grond van onrechtmatig handelen:
Als er schade ontstaat omdat een persoon onrechtmatig handelt, moet deze schade vergoed
worden. Degene die schade heeft geleden hoeft geen ingebrekestelling te sturen, hij heeft direct
recht op vergoeding.
Het veroorzaken van schade kan onbedoeld zijn. Dan heeft het onrechtmatig handelen wel een
rechtsgevolg, maar het wordt niet gezien als een rechtshandeling. Men kan zich dus niet beroepen
op handelingsonbekwaamheid.
Hoofdstuk 9
Aansprakelijkheidsrecht
9.1 Ontstaan van schade
Manieren waardoor schade kan ontstaan:
- Afspraken niet nakomen, waardoor andere schade heeft -> dit is een wanprestatie. Je bent
aansprakelijk voor de schade en deze valt onder contractuele aansprakelijkheid.
- Iemand handelt onrechtmatig. De schade moet vergoed worden door de persoon die de
schade aanricht of door de verantwoordelijke. Dit is aansprakelijkheid op basis van
onrechtmatige daad.
9.2
Onrechtmatige daad
De wet bepaalt dat de schade die toegebracht is door een onrechtmatige daad vergoed moet worden
door de veroorzaker (dader).
Voorwaarden:
1. het handelen (of juist niet handelen) moet onrechtmatig zijn
2. er moet schade zijn
3. er moet sprake zijn van schuld dan wel van toerekenbaarheid
4. er moet sprake zijn van causaal verband tussen de daad en de schade
Ad 1
Ad 2
onrechtmatig handelen
Als het handelen of nalaten in strijd is met de wet of rechtsplicht van de dader
Als het handelen of nalaten in strijd is met de zorgvuldigheid (bepaald de rechter)
Het inbreuk maken op het recht van een ander (schenden van privacy)
schade
Uitgangspunt: er MOET schade geleden zijn.
Bij een wanprestatie wordt onder schade verstaan:
- Geleden verlies
- Misgelopen winst
- Kosten gemaakt om schade te beperken
Bij onrechtmatige daad kan ook nog smartengeld geëist worden. Dit kan wanneer er sprake is van:
- Blijvend lichamelijk of geestelijk letsel bij het slachtoffer.
- Aantasting van de eer of goede naam van iemand. (bij grote beledigingen)
Nabestaanden hebben geen recht op smartengeld. Wel kunnen zij de kosten van de uitvaart en het
misgelopen inkomen van het slachtoffer claimen.
Naast schadevergoeding en/of smartengeld kan in bepaalde gevallen ook geeist worden:
- Herstel in oude toestand
- Rectificatie (bijvoorbeeld, via een krantenadvertentie mededelen dat je ten onrechte
bepaalde uitspraken gedaan hebt)
- Verbod voor de toekomst (bijvoorbeeld, de gasten van het restaurant mogen in de toekomst
geen auto’s meer voor je uitrit parkeren)
Schade bij onrechtmatige daad kan dus bestaan uit:
1. Schade voor blijvend lichamelijk of geestelijk letsel (smartengeld)
2. Redelijkerwijs te voorziene gevolg schade
3. Geleden verlies (kosten)
4. Misgelopen winst
5. Kosten gemaakt om de schade te beperken
Ad 3
Schuld
Als je aan schuld denkt denk je in eerste instantie aan actief handelen of iets nalaten. Toch moet het
ruimer bekeken worden. De rechter zal kijken naar of iemand iets te verwijten valt en of het aan de
dader is toe te rekenen.
Op grond van: Leeftijd/ervaring/waardoor het gebeurt.
Bijv. kinderen onder 14 jaar geen schuld. Dit kan ook niet op hen verhaald worden. Schade wordt
betaalt door wettelijke vertegenwoordiger (ouder, voogd).
Bijv. mensen met een geestelijke of lichamelijke handicap kunnen wel schuld hebben. Zij kunnen er
niets aan doen dat ze die handicap hebben, en ook niet dat deze de oorzaak is van de toegebrachte
schade, maar zijn wel aansprakelijk. De schade is deze mensen dus wel toe te rekenen.
de dader kan ook met succes een beroep doen op een schulduitsluitingsgrond. De dader heeft de
onrechtmatige daad wel gepleegd, maar door omstandigheden kon hij er niets aan doen.
Deze schulduitsluitingsgronden zijn:
- Handelen uit noodweer (zelfverdediging)
- Handelen uit overmacht (auto door plantsoen om kind te redden)
- Handelen op grond van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel (politie geeft jou bevel om
door te rijden en je rijdt dan iemand anders aan, niet jouw schuld)
- Handelen met toestemming van het slachtoffer (iemand bekneld in de auto, hij vraagt aan je
om de auto open te maken met een breekijzer, ben jij niet aansprakelijk voor de schade die
jij aanricht met het breekijzer)
Ad 4
Causaal verband
De schade moet het gevolg zijn van de onrechtmatige daad, anders geen causaal verband.
Soms lastig te bewijzen. Wie eist, bewijst. Is de geleden schade uiteindelijk wel veroorzaakt door de
onrechtmatige daad?
Bv. Iemand toetert naar een bekende, man met hond schrikt waardoor de hond de straat op rent,
auto moet uitwijken, botst met andere auto. De vraag is dan of er een causaal verband is? De Hoge
Raad heeft bepaald dat je van een causaal verband kunt spreken als de gevolgen van de
onrechtmatige daad ‘redelijkerwijs te voorzien waren’. Dit bepaalt de rechter uiteindelijk.
Actie op basis van onrechtmatige daad is succesvol indien:
- De daad onrechtmatig is
- Er schade is
- Er sprake van schuld/toerekening is
- De schade het gevolg is van de onrechtmatige daad (causaal verband is)
Medeschuld
Soms heeft slachtoffer in meer of mindere mate ook schuld aan de ontstane schade. Bijvoorbeeld als
hij niet goed uitkijkt, of veiligheidsinstructies negeert. Het schade bedrag wordt dan verdeeld onder
de dader en het slachtoffer. Degene die meer schuld heeft betaald meer, maar moeilijk te bepalen.
Groepsaansprakelijkheid
Soms schade door een groep toegebracht. Volgens de wet kan de eigenaar van de beschadigde
spullen het volledige bedrag eisen van elk willekeurig lid van de groep, omdat ieder lid hoofdelijk
aansprakelijk is voor de schade. De eigenaar mag zelf weten wie hij uitkiest, de rest moet met die
persoon de kosten delen.
De gedachte achter deze wet is dat mensen zelf kunnen bepalen of dat ze er bij blijven en risico
lopen of zich op tijd terugtrekken uit de groep.
Soorten aansprakelijkheid
De wet kent twee soorten aansprakelijkheid:
1. Schuldaansprakelijkheid: hier moet door het slachtoffer aangetoond worden dat de dader
schuld had aan de onrechtmatige daad of dat de onrechtmatige daad aan de dader kon
worden toegerekend.
2. Risicoaansprakelijkheid: hierbij is het niet van belang of de dader schuld had aan de
onrechtmatige daad, maar het risico van schade wordt toegerekend aan een bepaald
persoon. Schuld of geen schuld, bij risicoaansprakelijkheid ben je altijd aansprakelijk omdat
je een bepaalde positie inneemt (ouders, eigenaar van dier)
9.3
Aansprakelijkheid voor andere personen en zaken
Kinderen en hun wettelijk vertegenwoordigers (ouder of voogd)
Kinderen tot 14 jaar
De wettelijke vertegenwoordigers zijn hoe dan ook aansprakelijk. De risico aansprakelijkheid. Als er
sprake is van nalaten, valt dit niet onder de aansprakelijkheid.
14 en 15 jarigen
Sprake van schuldaansprakelijkheid van de ouders. De ouders hebben de mogelijkheid om aan te
tonen dat zij er geen schuld hadden aan het handelen of nalaten van hun kind. Ze kunnen zich
disculperen. Als je kunt aantonen dat je de normale opvoedingsnormen toepast. Als de ouders
succesvol een beroep hebben gedaan op het disculperen, moet het kind als het 18 wordt alsnog
betalen.
Jongeren vanaf 16 jaar
Jongeren die schade veroorzaken zijn zelf aansprakelijk voor de schade. De ouders kunnen hier niet
voor aangesproken worden. Men vergist zich vaak met de p-plicht van ouders, die zorgplicht loopt
door tot 21 jaar.
Aansprakelijkheid van de werkgever.
De wet zegt heel duidelijk dat een werkgever risicoaansprakelijk is voor de schade die door zijn
personeel wordt toegebracht. de achterliggende gedachte is dat een schadeclaim tegen een
werkgever meestal succesvoller is voor het slachtoffer. De werkgever heeft waarschijnlijk meer te
besteden dan de werknemer. De gast kan wel een schadevergoeding eisen van de werknemer maar
die kan op zijn beurt weer de baas aanspreken over de betaalde schade. De werkgever neemt risico’s
door personeel in te huren, hij had de werknemer ook niet in dienst kunnen nemen.
De baas kan soms het schadebedrag terugeisen van zijn werknemer, dit is alleen mogelijk als de
werknemer met opzet de schade heeft toegebracht of bewust roekeloos heeft gehandeld. Het
probleem voor de werkgever is om dat te bewijzen.
De aansprakelijkheid van de werkgever beslaat ook de schade die in relatie met het werk wordt
toegebracht. (zie voorbeeld blz. 94)
Als er een uitzendkracht bij betrokken is toch de inlener van de kracht aansprakelijk en niet het
uitzendbureau. De persoon/bedrijf die rechtstreeks werkopdrachten aan het (uitzend)personeel
geeft is aansprakelijk.
Aansprakelijkheid van de hoteleigenaar.
De regeling zegt dat de hotelhouder aansprakelijk is voor beschadiging of verlies van spullen die een
gast heeft meegenomen. Als de gast zelf gasten uitnodigt en er gebeurt dan iets, dan is de
hotelhouder niet aansprakelijk. Ook niet als de gast zelf er onzorgvuldig mee omgaat, zoals het niet
sluiten van de deur.
Een hotelhouder probeert zijn aansprakelijkheid te beperken met bepaalde voorwaarden. Maar het
kan niet zo zijn dat hij op geen enkele manier aansprakelijk is.
Aansprakelijkheid van de eigenaar van vastgoed.
De eigenaar van een gebouw is risicoaansprakelijk voor de schade die veroorzaakt wordt door zijn
gebouw. Bijvoorbeeld, loshangende goten, regenpijpen, enz.
Aansprakelijkheid voor voorwerpen.
De eigenaar van een voorwerp is risicoaansprakelijk voor de schade die door een gebrekkig voorwerp
wordt toegebracht. ook als je het uitleent ben jij aansprakelijk. Als de uitgeleende spullen gebruikt
worden in een bedrijf ligt de aansprakelijkheid bij het bedrijf dat de spullen geleend heeft te liggen.
Aansprakelijkheid voor dieren.
De eigenaar van een dier is risicoaansprakelijk voor de schade die het dier toebrengt. Hier wordt
ervan uit gegaan dat het dier uit zichzelf handelt.
Ook hier geldt dat als het dier gebruikt wordt binnen een bedrijf de aansprakelijkheid overgaat op de
gebruiker. Een paard in de manege wordt gebruikt voor lessen, dan is de manege aansprakelijk en
niet de eigenaar van het paard.
9.4
Productaansprakelijkheid
Europese regelgeving heeft ervoor gezorgd dat ook in Nederland in de wet aparte regelijs zijn
opgenomen als het gaat om een gebrekkig product dat schade heeft veroorzaakt. Dit geldt alleen bij
industriële producten.
Wanneer is een product gebrekkig? Dit is als het product niet de veiligheid biedt die men ervan mag
verwachten. Hierbij wordt gekeken naar:
- Samenstelling en constructie
- Presentatie: duidelijke handleiding bij gevaarlijke apparaten, etiket waarop vermeld staat dat
er giftige stoffen kunne vrijkomen bij gebruik.
- Het te verwachten gebruik: dit is iets anders dan waar het product voor bedoeld is. Bijv. het
zitten op bierkratjes, als je erdoor zakt kun je de schade verhalen op de producent.
- Tijdstip van verkoop: als een autofabrikant een verbeterd remsysteem heeft, wil dat niet
zeggen dat de remsystemen op oudere modellen niet goed is omdat er naderhand strengere
veiligheidseisen zijn gesteld. Deze zijn niet gebrekkig.
Waar bestaat aansprakelijkheid nu uit?
Aansprakelijkheid bestaat uit:
- De schade door dood of lichamelijk letsel veroorzaakt door het gebrekkig product.
- De schade die door het product toegebracht is aan een andere zaak bij gebruik in de
privésfeer.
-
In bedrijfssfeer kan de schade niet verhaald worden op de regeling van de
productaansprakelijkheid.
- De schade moet boven een bepaald bedrag uitkomen van 500 euro. Anders via wanprestatie
geld terug krijgen.
Zie de voorbeelden op blz. 97
Aansprakelijke personen.
De producent is risicoaansprakelijk voor een gebrek in zijn product. onder producenten worden
verstaan:
- Eindproducent
- Producent van een grondstof
- Producent van een onderdeel
- Eigenaar van merknaam
- Importeur die de producten binnen het EU-gebied heeft geïmporteerd
- Horecaondernemer
Als er meerdere producenten aansprakelijk zijn, zijn ze allen hoofdelijk aansprakelijk. De consument
mag kiezen welke producent hij aansprakelijk stelt en dat moet hij dan maar verder regelen met de
rest.
De aansprakelijkheid van de producent vervalt tien jaar nadat de producent het product op de markt
heeft gebracht. Een eis tot schadevergoeding moet binnen 3 jaar nadat de schade is ontstaan,
ingediend worden.
Bewijslast.
Het grote voordeel voor de consument die een beroep doet op de productaansprakelijkheid is dat hij
niet de schuld van de producent hoeft te bewijzen, alleen:
-de schade
- het gebrek van het product
- een duidelijk verband tussen het gebrek en de schade.
Recht voor de horeca – Hoofdstuk 10
Goederen zijn zaken en vermogensrechten.
10.1 Zaken
Stoffelijke voorwerpen waar jij de baas over bent. Je kunt alleen van iets eigenaar zijn, als het
juridisch een zaak is. Als het gaat over rechten heet je geen eigenaar maar rechthebbende.
Mensen zijn dus geen zaken. Dieren wel (mits je er macht over uitoefent). De schade die een dier
toebrengt kun je dus verhalen bij de eigenaar van het dier. Als een dier geen eigenaar heeft en
schade veroorzaakt, kan deze niet verhaald worden.
Het begrip zaak kent twee soorten:
1. Onroerende zaken
2. Roerende zaken
Dit onderscheid is omdat er verschil is tussen de manier waarop je eigenaar wordt. Ook zijn er
verschillende zekerheidsrechten.
Onroerende zaken:
Grond en alles wat daar duurzaam mee verbonden is, zoals een gebouw of boom.
Roerende zaken:
Alles dat niet onroerend is, zoals een tafel of een telefoon. Maar het ligt moeilijker, er is namelijk ook
het begrip bestanddeel.
Bestanddeel:
Een bestanddeel is een roerende zaak die aan een andere zaak vastzit, en wel zo dat bij verwijdering
ernstige schade ontstaat, zoals een verwarmingsradiator aan een muur. Ook de roerende zaak die
volgens algemeen gebruik bij een andere zaak hoort, zoals de dop van een pen, is een bestanddeel.
De eigenaar van een hoofdzaak is automatisch eigenaar van het bestanddeel en als de hoofdzaak
onroerend is, wordt het bestanddeel ook onroerend.
Registerzaken:
De onroerende zaken en bepaalde roerende zaken waarvan de eigendomsoverdracht wordt
vastgelegd in openbare registers. Voorbeeld: Vliegtuigen, schepen. Dit zijn en blijven roerende zaken,
maar worden door de registratie behandeld als onroerend. Dat betekent bv dat bij
eigendomsoverdracht tussenkomst van een notaris vereist is. Ook kun je er na registratie een
hypotheek op vestigen.
10.2 Vermogensrechten
Rechten die kunnen worden uitgedrukt in geld en dus over te dragen zijn, zoals het auteursrecht.
Niet alle rechten zijn vermogensrechten, alleen die rechten die je kunt overdragen en niet
persoonsgebonden zijn.
Twee soorten vermogensrechten:
1. Absolute rechten
2. Relatieve rechten
Ad. 1
Absolute rechten: Rechten die door een ieder gerespecteerd moesten worden en die je ten opzichte
van iedereen kunt waarmaken. Bv eigendomsrecht, auteursrecht, recht op een handelsnaam en het
merkenrecht.
Ad. 2
Relatieve rechten: Rechten die je slechts ten opzichte van 1 persoon (of groep) kunt waarmaken.
Relatieve rechten ontstaan meestal doordat er een overeenkomst wordt gesloten. Bv als jij iets
koopt, moet jij geld betalen en niet iemand die zomaar voorbij loopt.
10.3 Eigendom, bezit en houderschap
Eigendom:
Bij eigendom hoef je niemand om toestemming te vragen als je er iets mee wilt doen. Je hebt de
vrijheid om te doen en laten wat je wilt. Je kunt natuurlijk niet alles met je bezit doen. Je moet je
houden aan wettelijke regels en rechten van anderen respecteren. Je kunt dus niet jouw stereo met
vol vermogen voor een open raam zetten.
Eigendom is dus het meest complete recht om te doen en laten wat je wilt met een zaak, je wordt
hierbij alleen beperkt door de wet en rechten van anderen.
Bezit:
Het uitoefenen van feitelijke macht over een zaak en de indruk wekken dat jij eigenaar bent. Meestal
vallen eigendom en bezit samen, maar niet altijd. Als ze niet samenvallen kun je de bezitter
omschrijven als iemand die de feitelijke macht uitoefent en doet alsof hij eigenaar is, terwijl hij dat
niet is. Bijvoorbeeld een dief.
Je kunt ook denken dat je eigenaar bent, maar het niet zijn. Daarom zijn er twee soorten bezitters:
1. Bezitter te goeder trouw
2. Bezitter te kwader trouw
Bezitter te goeder trouw:
Is ervan overtuigd dat hij eigenaar is, maar is het niet. Je hebt bv iets gekocht dat eigenlijk gestolen
was. Deze bezitter wordt in het recht beschermd.
Bezitter te kwader trouw:
Weet heel goed of kan vermoeden dat hij geen eigenaar is, maar doet toch net alsof dat wel is. Om te
bepalen of iemand ter kwader trouw is wordt gekeken naar de prijs van de zaak en de
omstandigheden. Bv een dvdspeler kopen op een parkeerterrein is niet normaal. Dief en heler zijn
voorbeelden van te kwader trouwe bezitters. Deze worden niet beschermd in het recht, maar de
kwade trouw moet wel eerst bewezen worden.
Houderschap:
Feitelijk oefen je de macht uit over een zaak maar je geeft toe dat je de eigenaar niet bent. Als je
leent of huurt ben je houder, maar geen eigenaar. Als je iets vindt en je meldt het ben je ook houder.
Meldt je het niet, dan ben je bezitter te kwader trouw.
10.4 Hoe word je eigenaar?
Meerdere manieren. Ook een verschil tussen roerende en onroerende zaken.
Onroerende zaken:
Je kunt eigenaar worden door:
 Erven: Je bent eigenaar zodra je de erfenis aanvaardt.
 Natrekking: Als eigenaar van de hoofdzaak ben je automatisch eigenaar van bestanddelen.
 Verjaring: Door tijdsverloop gaat het eigendom over. Als je te goeder trouw bezitter bent van
grond, wordt je na tien jaar onafgebroken bezit eigenaar.
 Overdracht: Meest voorkomende manier. Voor een geldige overdracht zijn er drie eisen:
1. Beschikkingsbevoegdheid van de persoon die overdraagt
2. Geldige titel
3. Levering
Beschikkingsbevoegdheid:
Normaal gesproken is de eigenaar beschikkingsbevoegd. Ook een ander kan
beschikkingsbevoegd zijn om bv jouw bezit te verkopen, als jij hem daartoe hebt gemachtigd.
Geldige titel:
De reden van de eigendomsoverdracht. Meest voorkomende titel is kopen. Andere vaak
voorkomende titels zijn: erven, ruilen, schenken.
Levering:
De weg waarlangs de eigendomsoverdracht tot stand komt. Bij onroerende zaken gebeurt dit
door het inschrijven van een notariële akte in het hypotheekregister.
Er zijn dus nogal wat regels en eisen. Door betaling wordt je dus niet zomaar eigenaar.
Roerende zaken:
Je kunt eigenaar worden door:
 Erven
 Natrekking: Als een roerende zaak een bestanddeel wordt van een andere roerende zaak
 Verjaring: De bezitter te goeder trouw wordt na drie jaar eigenaar van de zaak die hij in bezit
heeft. Hierna wordt hij bescherm tegen aanspraken van de voormalig rechtmatig eigenaar.
Een bezitter te kwader trouw wordt pas na 20 jaar eigenaar.
 Vinden: Als je iets vindt, moet je dat aangeven bij de politie. Daarna ben je houder van het
voorwerp. Als de oorspronkelijke eigenaar zich na één jaar niet gemeld heeft, ben je officieel
eigenaar. Meldt de eigenaar zich wel, dat moet hij jou een redelijke beloning geven.
 Overdracht: Ook hier de meest voorkomende manier om eigenaar te worden. De eisen van
onroerende zaken gelden ook voor roerende zaken. Alleen de levering gaat wat anders.
Levering bij roerende zaken:
a. Feitelijke levering: Meestal vindt levering plaats door het overhandigen van de zaak. Kan ook
symbolisch door bv sleuteloverhandiging.
b. Levering met de korte hand: Als je houder bent, is feitelijke levering niet mogelijk, want je
hebt de spullen al. Levering vindt dan plaats door wilsovereenstemming tussen eigenaar en
houder.
c. Levering met de lange hand: Als iemand spullen uitleent of verhuurt aan een houder en een
ander wil eigenaar worden, dan blijft de houder de houder, alleen de eigenaar wisselt. Ook
hier is sprake van wilsovereenstemming.
d. Levering c.p.: Omgekeerde situatie van levering met de korte hand. Als je iets koopt en je laat
het nog even bij de verkoper staan. De winkel wordt dan houder van de zaak, hij houdt voor
de nieuwe eigenaar. C.p. staat voor constitutum possessorium.
10.5 Eigendomsoverdracht van vorderingen
Als je van iemand (debiteur) geld tegoed hebt, kun je die geldvordering overdragen aan een ander. Er
zijn natuurlijk regels. De debiteur kan geen bezwaar maken tegen de overdracht. Voor hem maakt
het niets uit aan wie hij betaalt.
Twee belangrijkste vorderingen:
1. Vordering op naam
2. Vordering aan toonder
Vordering op naam:
Een schuldbekentenis waarin de naam van de schuldeiser vermeld staat. Als zo’n vordering wordt
overgedragen aan een ander, moet daar een schriftelijke verklaring van opgemaakt worden, een akte
van cessie. Deze kunnen partijen zelf opstellen. De schuldenaar (debiteur) moet op de hoogte
worden gebracht, voordat hij de verkeerde betaalt. Dit op de hoogte brengen heet betekenen. Na
het op te hoogte stellen mag de schuldenaar niet meer aan zijn oude eiser betalen.
Vordering aan toonder:
Een schuldbekentenis waar alleen de naam van de schuldenaar op voorkomt. De schuldenaar heeft
zich bereid verklaard te betalen aan de persoon die het papier kan tonen. Bv een cadeaubon. De
overhandiging van de vordering is voldoende.
10.6 De eigenaar is zijn roerende zaak kwijt
Als de eigenaar van een roerende zaak die niet meer in bezit heeft, is het de vraag of hij de zaak kan
terugeisen van de nieuwe bezitter. Het bezit kan door hem of een ander kwijtgeraakt zijn.
De bezitter te kwader trouw wordt in elk geval niet beschermd. De bezitter heeft 20 jaar de tijd om
zijn bezit van de bezitter te kwader trouw terug te eisen.
Als de zaak bij een bezitter te goeder trouw terecht is gekomen is het anders. Na drie jaar wordt deze
namelijk eigenaar en heeft de oorspronkelijke eigenaar geen mogelijkheden meer om de roerende
zaak terug te eisen. Binnen die drie jaar zijn ook een aantal voorwaarden. Als de bezitter te goeder
trouw de zaak gekocht heeft en kan vertellen van wie, dan krijgt de oorspronkelijke eigenaar de zaak
niet terug. Hij moet dan schadevergoeding bij de verkoper eisen. Als de bezitter te goeder trouw niet
aan de twee zaken voldoen, dan moet hij de zaak teruggeven.
Gestolen goederen:
De eigenaar wordt beter beschermd als hij binnen drie jaar de spullen opeist van de bezitter te
goeder trouw. Deze mag de gestolen spullen houden als hij aan de volgende eisen voldoet:
- Hij moet ervoor betaald hebben
- Hij moet de voorman kunnen noemen
- Hij moet als consument in een winkel gekocht hebben
- De winkel moet een gebouw zijn (dus geen internetwinkel)
- De winkel moet normaal dit soort spullen verkopen (dus geen fiets van de bakker)
Als de bezitter te goeder trouw aan één of meer eisen niet kan voldoen, dan krijgt de eigenaar zijn
spullen terug.
Zie samenvatting boek pag. 110
Recht voor de horeca – Hoofdstuk 11
Iedere schuldeiser zal altijd proberen zoveel mogelijk zekerheid te krijgen dat de schuldenaar gaat
betalen. Het recht biedt een aantal mogelijkheden.
11.1 Zekerheid
Volgende vormen van zekerheid voor een crediteur:
 Recht van retentie
 Recht van reclame
 Hoofdelijke aansprakelijkheid
 Borgtocht
 Eigendomsvoorbehoud
 Pandrecht
 Hypotheekrecht
Recht van retentie:
Geeft de crediteur de mogelijkheid om spullen van de debiteur net zo lang vast te houden totdat de
rekening betaald is. Rekening is ontstaan omdat crediteur kosten heeft moeten maken ten behoeve
van de spullen van de debiteur (bv repareren). Het mag dus niet gaan over andere schulden van de
debiteur. De crediteur mag de spullen niet gebruiken, hij moet er goed voor zorgen. Als de debiteur
niet betaalt, mag de crediteur de spullen alleen verkopen met toestemming van de rechter.
Recht van retentie is een heel sterk recht. Het eindigt zodra de kosten betaald zijn of als de crediteur
de spullen uit handen geeft.
De hotelhouder heeft een aparte regeling. Als gasten de rekening van de overnachting niet betalen,
mag de hotelhouder de bagage van die gasten achterhouden. Dit mag alleen over de kamerprijs
gaan, niet over eten en drinken.
Recht van reclame:
Recht komt toe aan de verkoper van roerende zaken. Als de koper niet alles betaalt bij aflevering,
heeft de verkoper het recht om ze binnen zes weken als eigenaar terug te halen. De termijn van zes
weken gaat lopen, nadat de koopsom opeisbaar is geworden.
Enkele voorwaarden:
1. De gekochte roerende zaak moet nog in dezelfde staat zijn als bij de verkoop.
2. De gekochte roerende zaak moet nog in het bezit van de koper zijn.
Hoofdelijke aansprakelijkheid:
Hiervan is sprake als een crediteur meer dan één debiteur heeft voor dezelfde schuld. Hij heeft dan
de keuze wie van de debiteuren hij voor de volledige schuld aanspreekt. De debiteur die
aangesproken is, heeft dan het recht om bij de andere(n) hun deel van de schuld op te eisen. De
crediteur kan de meest kapitaalkrachtige debiteur uitzoeken en hoeft slechts één keer een vordering
in te stellen.
Soms geeft de wet aan dat in bepaalde situaties hoofdelijke aansprakelijkheid ontstaat, zoals bij:
- Huishoudelijke schulden van echtgenoten
- Groepsaansprakelijkheid bij sprake uit onrechtmatige daad
- Schulden van een vof
Hoofdelijke aansprakelijkheid kan ook ontstaan omdat partijen dat bij het sluiten van een
overeenkomst afspreken.
Borgtocht:
Een ander persoon dan de debiteur kan aangesproken worden door de crediteur. Als de debiteur niet
betaalt, moet de andere persoon betalen. De crediteur moet er wel mee instemmen dat de crediteur
iemand heeft die borg wil staan. De voorgestelde borg moet kapitaalkrachtig zijn, anders heeft de
crediteur er nog niks aan. Familie kan borg staan, maar ook de bank. Dat heet dan bankgarantie. De
bankt doet dat alleen als zij vertrouwen heeft in het bedrijf. De bank wil wel een beloning. Er kunnen
ook meerdere borgen zijn, zoals twee ouders, dus dan is er hoofdelijke aansprakelijkheid van de
borgen.
Verkoop met eigendomsvoorbehoud:
De koper wordt pas eigenaar als hij alles heeft betaald. De spullen zijn wel al bij de koper. De koper is
dus houder. Als hij niet alles betaalt, dan kan de verkoper de spullen terughalen. Hij doet dat als
eigenaar. De waardevermindering van de spullen moet vergoed worden door de koper.
Het eigendomsvoorbehoud vervalt als:
1. De hele koopsom betaald is
2. De koper de spullen doorverkoopt aan een bezitter te goeder trouw
3. Er natrekking plaatsvindt
In de laatste twee situaties blijft de koper wel verplicht te betalen.
Pandrecht:
Een zekerheidsrecht, waarbij een roerende zaak als onderpand dient voor de nakoming van een
schuld. Dit is een absoluut recht. Dus iedereen moet het recht respecteren en het kan tegen iedereen
gebruikt worden. De basis is het bestaan van schuld. Het pandrecht vervalt na betaling van de schuld.
Als de pandhouder overgaat tot verkoop van het onderpand noemen we dit het uitoefenen van zijn
verhaalsrecht. De pandhouder mag niet afspreken dat het onderpand automatisch van hem wordt
als er niet wordt betaald. Dit staat bekend als het verbod tot het maken van een vervalbeding. De
crediteur mag zelf bepalen of hij een onderpand accepteert, omdat dit niet altijd genoeg geld
opbrengt om de schuld te dekken en hij dan alsnog naar de rechter moet om zijn geld te krijgen.
Recht van parate executie: Pandhouder mag, nadat pandgever in verzuim is, direct overgaan tot
verkoop, hij hoeft niet naar een rechter.
Twee soorten pandrecht:
1. Vuistpand
2. Bezitloos pandrecht
Vuistpand:
Bij een vuistpand kan de pandgever niet meer over het onderpand beschikken. Dit is om te
voorkomen dat het ‘kwijtraakt’ en de pandhouder geen zekerheid meer heeft. Vuistpand hoeft niet
op papier te staan, maar het is wel verstandig, er kan dan geen onduidelijkheid komen over wie de
eigenaar is van het onderpand.
De pandhouder moet goed voor het onderpand zorgen en mag het zelf niet gebruiken. Als dit niet
gebeurt, kan het pandrecht vervallen. De schuld blijft staan, maar de crediteur is zijn zekerheid kwijt.
Pandrecht is ondeelbaar. Alle onderpanden worden teruggegeven als alle schuld betaald is.
Pandhuispand:
Bijzondere vorm van vuistpand. Ook wel bekend als lommerd of bank van lening. In ruil voor
onderpand krijg je een briefje met het bewijs wat je in hebt geleverd in ruil voor een lening (max. zes
maanden). Als je hierna niet hebt afgelost, ben je je onderpand kwijt.
Bezitloos pandrecht:
Als het onderpand bij de pandgever blijft. Bijvoorbeeld bij inventaris of voorraad. Het probleem is dat
de spullen waar het bezitloze pandrecht op is gevestigd kunnen verdwijnen. Een notariële of
onderhandse akte moet worden opgesteld. Onderhands betekent zonder notaris.
De pandhouder heeft het recht om het bezitloze pandrecht om te zetten in vuistpand, als hij denkt
dat de pandgever niet aan zijn verplichtingen gaat voldoen. Dan heeft hij meer zekerheid, het
onderpand kan dan niet meer verdwijnen. Hij moet wel te goeder trouw zijn.
Hypotheekrecht:
Een zekerheidsrecht, waarbij een registergoed (bv een huis) als zekerheid dient voor de nakoming
van een schuld (een geldlening). Zo’n geldlening wordt een hypothecaire lening genoemd. Niet alleen
banken kunnen deze verstrekken, ook instellingen of personen kunnen het.
Hypotheek is een absoluut recht. Iedereen moet het respecteren en het geldt voor iedereen. De
hypotheek loopt door tot hij helemaal is afbetaald, ook als het registergoed tussendoor van eigenaar
wisselt. Schuldeiser heet hypotheekhouder, schuldenaar heet hypotheekgever.
Vestiging van het hypotheekrecht:
Een hypotheekrecht moet volgens dwingend recht op onroerende zaken worden gevestigd door het
opmaken van een notariële akte en inschrijving daarvan in het hypotheekregister. Het openbare
hypotheekregister vinden we bij het kadaster. Na beëindiging van het hypotheekrecht vindt er
doorhaling in het hypotheekregister plaats. Dit heet royement.
In geval van wanbetaling mag de hypotheekhouder overgaan tot openbare verkoop van het
registergoed. De hypotheekhouder heeft hierbij het recht van parate executie.
Hij kan de rechter toestemming vragen om niet openbaar maar onderhands te verkopen. Hij krijgt
alleen toestemming als de belangen van de hypotheekgever niet geschaad worden.
De regel is dat je 70% van de waarde van je woning kunt krijgen als hypotheek, maar dit is natuurlijk
ook afhankelijk van je inkomen.
Het hypotheekrecht is ondeelbaar, dus pas als de gehele schuld is afgelost vervalt de
zekerheidstelling van de onroerende zaken.
Hypotheekbedingen:
De hypotheekhouder zal extra maatregelen nemen om de waarde van de zekerheid te beschermen.
Daarom maakt hij speciale afspraken in de hypotheekakte. We kennen de volgende
hypotheekbedingen:
1. Verwaarlozingbeding
2. Huurbeding
3. Assurantiebeding
Ad 1 Verwaarlozingbeding:
De hypotheekhouder mag ingrijpen als de zekerheid ernstig verwaarloosd wordt. Dit houdt in dat op
kosten van de hypotheekgever de zekerheid hersteld mag gaan worden.
Ad 2 Huurbeding:
Verbiedt de hypotheekgever om de onroerende zaak te verhuren. ‘Koop breekt geen huur’, dus als
de hypotheek niet wordt afbetaald, moet bv een woning verkocht worden met een lopend
huurcontract. Deze woning zal erg weinig opbrengen. Dankzij dit beding moet een huurder bij
verkoop alsnog plaatsmaken voor de koper.
Ad 3 Assurantiebeding:
De hypotheekhouder zal van de hypotheekgever eisen dat de zekerheid verzekerd is tegen bv brand.
Als de zekerheid afbrandt is de hypotheekhouder namelijk zijn zekerheid kwijt. Als de verzekering
moet uitkeren, heeft de hypotheekhouder een wettelijk pandrecht op de verzekeringsuitkering. Als
de uitkering hoger is dan de schuld moet het restbedrag aan de hypotheekgever geretourneerd
worden.
Recht voor de horeca – Hoofdstuk 12
Om een eigen onderneming tot een succes te maken is onder andere de juridische vorm van de
onderneming van belang. Hiermee wordt bedoeld welke juridische regels van toepassing zijn en dan
met name als het gaat over de aansprakelijkheid voor schulden van de onderneming.
Een onderneming: Een organisatie die het maken van winst als doelstelling heeft.
Een bedrijf: De organisatie waarmee de onderneming haar doel probeert te bereiken.
Een beroep: De werkkring van iemand.
Een ondernemer kan zelf een ondernemingsvorm kiezen. We noemen dat ook wel de rechtsvorm van
de onderneming. Er zijn twee groepen:
1. Onderneming zonder rechtspersoonlijkheid
2. Onderneming met rechtspersoonlijkheid
Allereerst moet het begrip persoon worden uitgelegd. Een persoon is in het recht een drager van
rechten en plichten. Een persoon heeft een eigen vermogen en is met dat hele vermogen
aansprakelijk voor de schulden. Juridisch gezien is een persoon een natuurlijk persoon (iemand van
vlees en bloed, een mens) of een rechtspersoon, wanneer het gaat om een juridische constructie
(bijvoorbeeld de bv en nv).
Bij een onderneming met rechtspersoonlijkheid is de directeur, het bestuur of de aandeelhouder in
eerste instantie niet aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.
Bij een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid is/zijn de eigenaar/eigenaren wel privé
aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.
We kennen de volgende rechtsvormen:
a. Zonder rechtspersoonlijkheid
o Eenmanszaak
o Maatschap
o Vennootschap onder firma (vof)
o Commanditaire vennootschap (cvof)
b. Met rechtspersoonlijkheid:
o Vereniging
o Onderlinge waarborgmaatschappij (OWN)
o Naamloze vennootschap (nv)
o Besloten vennootschap (bv)
12.1 Ondernemingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid
Eenmanszaak:
1 Persoon is aan te merken als onderneming/eigenaar. Hij/zij kan zelfstandig beslissingen nemen. De
winst hoeft met niemand gedeeld te worden. Een mogelijk verlies kan ook niet worden gedeeld.
Een eenmanszaak kan gewoon mensen in dienst hebben, maar er is slechts 1 persoon de baas en die
is uiteindelijk verantwoordelijk. Inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel is
meestal genoeg om een eenmanszaak op te richten. Dit inschrijven is verplicht, zodra de
onderneming een bedrijf uitoefent.
Er is geen scheiding tussen privévermogen en zakelijk vermogen bij een eenmanszaak. Als het zakelijk
niet goed gaan en er schulden ontstaan, kunnen crediteuren niet alleen aanspraak maken op het
vermogen van de zaak, maar ook op het privévermogen.
Een ander probleem is continuïteit. Als de ondernemer van een eenmanszaak plots wegvalt, is er een
zaak meer. Mensen met wie je zakendoet, zullen dit als probleem ervaren.
Maatschap:
Meest eenvoudige samenwerkingsvorm. Een maatschap is een overeenkomst tussen ‘maten’. Zij
spreken af iets in te zullen brengen met de bedoeling het daarmee te behalen voordeel samen te
delen. Je ziet vaak vrije beroepen en agrarische beroepen als maatschap.
Bij een maatschap is geen sprake van het uitoefenen van een bedrijf, maar er moet toch
ingeschreven worden in het Handelsregister.
Het is een consensuele overeenkomst. Oprichting kan dus mondeling gebeuren. Verstandig is om
toch afspraken vast te leggen. De maten zullen meestal van te voren afspreken hoe winst of verlies
verdeeld gaat worden. Gebeurt dit niet, dan gaat de verdeling naar evenredigheid van hun inbreng.
Er is maar één regel en dat is dat niemand uitgesloten mag worden van winst, maar er mag wel
besloten worden dat één maat voor het verlies opdraait.
De crediteur kan de handelende maat aanspreken. Het kan ook dat crediteuren de maten voor
gelijke delen kunnen aanspreken. Dit is het geval wanneer:
 De handeling tot voordeel was van de maatschap
 De maten gezamenlijk hebben gehandeld
 De handeling achteraf door de andere maten wordt goedgekeurd
 De handelende maat in opdracht (van de andere maten) heeft gehandeld
De maten voeren een gemeenschappelijke maatschaprekening met daarop de baten en lasten. Toch
is er geen sprake van een afgescheiden vermogen, waardoor een maatschap nooit failliet kan gaan.
Als de maatschap niet meer gemeenschappelijk kan betalen, worden de maten privé aangesproken.
Dit kan in het ergste geval leiden tot faillissement van de maten privé, de maatschap houdt dan op te
bestaan.
Einde van de maatschap:
- Als de maatschap voor een bepaalde tijd is aangegaan, eindigt de maatschap automatisch op
het afgesproken tijdstip.
- Opzegging door een van de maten. Meestal staat in de maatschapovereenkomst dat bij
opzegging een bepaalde tijd in acht genomen moet worden.
- De maten kunnen gezamenlijk besluiten de maatschap te beëindigen.
- Dood, ondercuratelestelling of faillissement van een maat.
- Ontbinding door de rechter.
Vennootschap onder firma (vof):
Bijzondere vorm van de maatschap. De regels van de maatschap zijn van toepassing, voor zover er
tenminste geen aparte regels voor de vof zijn.
De vof is een maatschap waarbij onder een gemeenschappelijke naam een bedrijf wordt
uitgeoefend. Het is een samenwerkingsvorm, de deelnemers worden vennoten of firmanten
genoemd. Oprichting moet schriftelijk en het is verstandig dit via een notaris te doen. Ook moet er
worden ingeschreven in het Handelsregister.
Er is sprake van een afgescheiden vof-vermogen. De vof kan zelfstandig deelnemen aan het
rechtsverkeerd, maar de vof is geen rechtspersoon. De vof is aansprakelijk voor
vennootschapsschulden en hij kan failliet gaan. De aansprakelijkheid treft ook de vennoten privé,
want er is sprake van een hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten voor de schulden.
x + 1 regel. x = aantal vennoten en 1 het is vennootschapsvermogen. Het vermogen van de vof moet
het eerst worden aangesproken.
Als de vof failliet gaat, gaan de vennoten privé ook failliet. Uitgangspunt is dat iedere vennoot
bevoegd is om in naam van de vof te handelen, geld uit te geven en te ontvangen. De
rechtshandelingen die een vennoot doet, moeten wel in overeenstemming zijn met het doel van de
vennootschap, dat is opgenomen in de oprichtingsakte.
In de openingsakte wordt vaak een meerhandtekeningenclausule opgenomen, waarin staat dat
boven een bepaald bedrag de andere vennoot of vennoten mee moet/moeten tekenen. Dit
voorkomt dat allen failliet gaan door ondoordacht handelen van één. Deze clausule moet ook zijn
opgenomen in het Handelsregister.
Einde van de vof:
De vof eindigt op dezelfde manier als de maatschap. Er is één extra manier, faillissement. Als de vof
failliet gaat, gaan de vennoten dat privé ook. Als een vennoot privé failliet gaat, valt de vof uit elkaar.
Als de vof eindigt door overlijden of vertrek van één moet een nieuwe vof worden opgericht. Meestal
worden afspraken gemaakt voor evt. moeilijkheden:
1. Het overnamebeding: Vooral van belang als een vertrekkende vennoot spullen heeft
ingebracht die zijn eigendom zijn gebleven. De achterblijvende vennoten hebben dan het
recht deze spullen tegen vergoeding over te nemen.
2. Het voortzettingsbeding: De vof wordt voortgezet door de overige vennoten als één overlijdt
of vertrekt. Dit is belangrijk voor het voortbestaan.
3. Het verblijvingsbeding: Het vermogen van de vof moet worden geregeld. De
gemeenschappelijke bezittingen van de vof blijven dankzij dit beding bij de overige vennoten.
Zij moeten wel een vergoeding aan de vertrekker of erfgenamen betalen.
De commanditaire vennootschap onder firma (cvof):
Bijzondere vorm van de vof. Ook weer een soort maatschap. Bijzonder is dat er twee soorten
vennoten zijn:
1. Beherende vennoten
2. Stille vennoten
Beherende vennoten zijn te vergelijken met de vennoten van een vof. Ze gaan verplichtingen aan en
leiden het bedrijf.
Stille vennoten zijn mensen die geld gestoken hebben in het bedrijf. De reden kan zijn dat ze een
bepaalde vergoeding krijgen, zoals een deel van de winst. Het zijn een soort aandeelhouders,
geldschieters, vaak ook familieleden. De naam van de stille vennoten mag niet in de bedrijfsnaam
staan, maar wel mag er bv &co in staan. Stille vennoten mogen zich naar buiten toe niet bemoeien
met de leiding van het bedrijf. Ze zijn niet hoofdelijk aansprakelijk voor schulden, slechts voor het
bedrag dat zij in het bedrijf hebben gestopt. Als de cvof failliet gaat, zijn zij achtergestelde crediteur.
Zij krijgen als laatste hun geld terug, oftewel zij zijn hun geld kwijt.
Als de stille vennoot zich toch gaat moeien wordt hij ook hoofdelijk aansprakelijk, ook voor de
schulden van de cvof en is hij privé aansprakelijk.
Hoofdstuk 14
Faillissement en surseance van betaling
14.1 faillissement
Een faillissement = een beslag op het totale vermogen ten gunste van de schuldeisers.
Gevolg -> vermogenssituatie als het ware bevroren wordt. De failliet is nog wel de eigenaar van het
vermogen, maar mag er niets mee doen.
Zijn bezittingen zullen verkocht worden om zoveel mogelijk schulden af te lossen.
De rechtbank spreekt een faillissement uit als de debiteur niet meer aan zijn betalingsverplichtingen
voldoet. Er moet wel een verzoek zijn ingediend bij de rechtbank om dit uit te kunnen spreken.
Dit verzoek kan gedaan worden door:
- De debiteur zelf:
Als hij zijn schulden verder wil beperken.
- Een crediteur:
Er moet dan ten minste nog een crediteur zijn die ook nog schulden tegoed heeft van de
debiteur (steunvordering). Deze schulden moeten opeisbaar zijn, dus al lang betaald hadden
moeten zijn.
- De officier van justitie:
Als hij dit aanvraagt dan is er iets strafrechtelijk aan de hand. Zoiets als fraude of
belastingontduiking.
Als er dan een verzoek is ingediend bij de rechtbank word er globaal bekeken of aan de eisen voldaan
is. Dan wordt de debiteur gehoord, en als de rechter vindt dat de aanvraag terecht is, spreekt hij het
faillissement uit.
Deze wordt dan ingeschreven in het faillissementsregister, bij de rechtbank, en gepubliceerd in
landelijke en regionale kranten. Ook in het handelsregister wordt het vermeld. Zo kan de schuldeiser
op de hoogte zijn van het faillissement van de debiteur.
Tegelijk met het uitspreken wordt er door de rechtbank een curator benoemd en een rechtercommissaris aangewezen. Deze is een lid van de rechtbank waar het faillissement is aangevraagd.
Curator.
De curator = een advocaat die zorgt voor de afwikkeling van het faillissement ten behoeve van de
gezamenlijke schuldeisers. Voor grote bedrijven worden er meerdere curatoren benoemd.
De curator moet aan de rechter-commissaris verantwoording afleggen over zijn werkzaamheden in
het faillissement. Deze curator moet niet verward worden met de curator die aangesteld wordt als
iemand handelingsonbekwaam is.
De failliet is niet handelingsonbekwaam geworden maar beschikkingsonbevoegd geworden. Hij kan
geen verplichtingen aangaan die als gevolg hebben dat het vermogen daalt.
De curator in deze is iemand die beschikkingsbevoegd is geworden als het gaat over
rechtshandelingen die het vermogen betreffen.
Faillietverklaring.
Wie en wat kan nu failliet verklaard worden?
1. natuurlijke personen
2. rechtspersonen
3. vof (cvof)
4. nalatenschappen (als er meer schulden zijn dan baten)
14.2 Soorten crediteuren
Er zijn meerder soorten crediteuren binnen een faillissement. Het soort crediteur bepaalt jou positie,
hoe hoger, hoe meer kans dat je iets terugbetaalt krijgt.
Drie soorten:
- Concurrent crediteuren
- Preferent crediteuren
- Postconcurrent crediteuren
Concurrent crediteuren.
Alle crediteuren zijn hier gelijk voor de wet. De crediteuren krijgen allemaal hetzelfde percentage van
hun vordering uitbetaald. Meestal maar 10% van hun vordering terug.
Preferent crediteuren.
Deze crediteuren worden met voorrang uitbetaald. Er zijn strenge regels volgens de wet wanneer je
een preferent crediteur bent:
1. als het uitdrukkelijk is afgesproken bij het aangaan van de overeenkomst. Dit kan alleen maar bij
het vestigen van het pandrecht of het hypotheekrecht. Dus heb je bijvoorbeeld geld geleend bij de
bank voor de aankoop van je bedrijfspand, dan is de bank preferent crediteur in geval van een
faillissement.
2. als de wet het nadrukkelijk aangeeft. Dit zijn privileges. Als je een privilege hebt, heb je dus
voorrang op grond van de wet.
Algemeen privilege.
Je hebt voorrang om betaald te worden uit de opbrengst van alle bezittingen van de failliet.
Bijzondere privilege.
Je hebt voorrang om betaald te worden uit de opbrengst van een bepaald onderdeel van de boedel.
Deze mensen hebben vaak kosten gemaakt voor een onderdeel van de boedel. Normaal hebben deze
mensen het retentierecht, maar dit vervalt als de crediteur de spullen al weer heeft teruggegeven.
Ze hebben een bijzonder privilege omdat ze dan meer zekerheid hebben.
Postconcurrent crediteuren.
Er zijn ook crediteuren die helemaal achteraan komen bij de uitbetaling. Deze worden pas als laatste
uitbetaald. Dit komt heel soms voor als de failliet een loterij wint of zo. Wie zijn er nu
postconcurrenten?
- Partijen bij het aangaan van de schuld uitdrukkelijk hebben afgesproken, bijv achtergestelde
lening bij familie.
- De stille vennoot van de commanditaire vennootschap
- De aandeelhouder.
14. 3 Afwikkeling van het faillissement
Drie fasen te onderscheiden:
1. De conservatoire fase
2. De verificatiefase
3. De liquidatiefase.
Ad 1.
De conservatoire fase ( de bewarende fase)
In deze fase inventariseert de curator de toestand van de boedel. Zo snel mogelijk alles duidelijk
hebben qua schulden. Hij zal ook de schuldeisers oproepen zich te melden, zodat dit snel
afgehandeld kan worden. Ook zal hij onderzoeken of overname of een doorstart tot de
mogelijkheden behoren. Als er veel meer schulden zijn dan opbrengsten zal hij de rechtbank vragen
om het faillissement te beëindigen wegens gebrek aan baten. Als de failliet daarna weer inkomsten
heeft, valt het faillissement weer open. De schulden moeten dan alsnog voor zover mogelijk
afbetaald worden.
Ad 2.
De verificatiefase (de vaststellingsfase)
Fase waarin vastgesteld wordt of de ingediende vorderingen juist zijn. Ook wordt de rangorde van
uitbetaling vastgesteld. Dit gebeurt op de verificatievergadering waarvan de rechter-commissaris de
voorzitter is. Als de curator meent dat bepaalde bepaalde ingediende vorderingen niet terecht zijn,
dan zal hij daar over betwisten. Als hij twijfelt, laat hij de vordering voorlopig toelaten. De
betreffende crediteuren kunnen zich bewijzen in de rechtbank.
De crediteuren krijgen dus inzicht op deze vergadering hoe groot de kans is dat ze nog geheel,
gedeeltelijk of helemaal niets van hun ingediende vordering terug zullen krijgen. Dit is onder
voorbehoud, misschien kunnen de opbrengsten van de te verkopen goederen tegenvallen.
Aanbieden van een akkoord.
Op deze vergadering is het voor de failliet ook mogelijk om een voorstel aan zijn concurrent
crediteuren te doen. Hij biend dan aan om een hoger percentage uit te keren dan waar ze recht op
hebben. De tegenprestatie is dan dat ze afzien van het restant van de schuld. Dit aanbieden van een
akkoord kan alleen als de preferent crediteuren volledig betaald gaan worden.
Veel crediteuren redeneren zo dat het beter is om je verlies te nemen dan eindeloos achter je geld
aan te blijven gaan. Ze krijgen door het akkoord meer dan zonder het akkoord.
Indien de meerderheid van concurrent crediteuren, die samen meer dan de helft van de schulden
vertegenwoordigen, hiermee instemt is er sprake van een akkoord, maar de crediteuren die
tegengestemd hebben zijn ook gebonden aan het akkoord (dwangakkoord). Na goedkeuring door de
rechtbank is het faillissement beëindigd. (deze goedkeuring heet homologatie van het akkoord). Het
niet-betaalde deel van de schulden wordt automatisch omgezet in een natuurlijke verbintenis. Als de
failliet dus op een later tijdstip alsnog het restant betaald, hij het niet meer kan verhalen op grond
van onverschuldigde betaling. Dit gebeurt vaak om toch weer zaken te doen met deze crediteuren.
De vraag is, hoe komt de failliet aan het geld om een akkoord aan te bieden. Geen geld uit het
faillissement want daar heeft hij geen beschikking over. Dus vaak familie die geld geeft. Zo kan de
failliet weer opnieuw beginnen.
Ook bij een doorstart van het bedrijf kan de nieuwe directeur een akkoord aanbieden, hij kan dan
met oude relaties verder werken.
Ad 3.
De liquidatiefase
Als er geen akkoord is aangeboden, of het is verworpen komt het faillissement in de liquidatiefase.
Alles wat er nog is gaat verkocht worden door de curator. Deze gaat daarna de schuldeisers
uitbetalen voor zover er geld is en welke positie ze hebben. Hij maakt een slotuitdelingslijst waarop
alle schuldeisers en het bedrag wat ze ontvangen hebben , en wat ze nog moeten krijgen staat
vermeld. Deze wordt aan de rechtbank ter goedkeuring voorgelegd. Als dit zo is, wordt het
faillissement beëindigd. Alle schulden die nog opeisbaar zijn blijven openstaan voor de failliet. Ieder
moment kan er een deurwaarder aan de deur staan om het geld op te eisen voor de crediteur. Dit
blijft ongeveer 20 jaar opeisbaar.
Separatisten.
Naast de reeds genoemde crediteuren zijn er ook de separatisten. Deze mogen op grond van de wet
hun recht uitoefenen alsof er geen faillissement is. Zij hebben een groot voordeel, dat ze niet hoeven
te betalen aan het faillissement. (boedelkosten). Verschillende separatisten:
- Pandhouder
- Hypotheekhouder
- Eigendomsvoorbehoud
- Recht van retentie
- Recht van reclame
Als de separatisten hun recht uitoefenen en ze komen alsnog geld tekort worden ze concurrent
crediteuren binnen het faillissement.
Voorrangsregels in het faillissement.
1. De boedelschulden worden als eerste betaald = bedrijfskosten van het faillissement.
Waaronder ook het salaris van de curator.
2. Belastingschulden en schulden aan bedrijfsverenigingen
3. Preferent crediteuren
- Bedongen preferenties (van te voren vastgelegd)
- Bijzondere privileges
- Algemene privileges
4. Concurrent crediteuren
5. Postconcurrent crediteuren
De crediteuren die separatist zijn hebben hun deel al gehad voor deze verdeling.
14.4 De faillissementspauliana
Als een debiteur een faillissement ziet aankomen, is de verleiding vaak groot om geld en/of goederen
veilig te stellen. Goederen goedkoop verkopen, en geld weggeven tot na het faillissement. Als dit een
jaar voor het faillissement is gebeurt, kan de curator deze rechtshandelingen vernietigen. Dit
vernietigingsrecht = actio Pauliana.
14.5 Einde faillissement
Verschillende vormen van einde faillissement:
1. Rechterlijke uitspraak in hoger beroep tegen het vonnis tot faillietverklaring.
2. Alsnog betalen van de alle schulden
3. Opheffen wegens gebrek aanbaten (als er weer baten zijn, faillissement weer open)
4. Homologatie van het akkoord (de niet-betaalde schulden worden omgezet in een natuurlijke
verbintenis, de failliet hoeft niet te betalen, doet hij dat toch kan hij het geld niet terug
vorderen)
5. Verbindend worden van de slotuidelingslijst (de niet-betaalde schulden blijven opeisbaar).
14.6 Surseance van betaling
Surseance van betaling = uitstel van betaling.
Zo kan een dreigend faillissement van een onderneming af te wenden.
Surseance kan alleen aangevraagd worden door de schuldenaar bij de rechtbank. Ze verlenen dan op
aanvraag meteen een voorlopige surseance. Er wordt dan een bewindvoerder genoemd die samen
met de schuldenaar de zaak op orde brengt.
Daarna worden de schuldeisers opgeroepen en moeten zij stemmen over het verzoek van surseance.
Dit geldt alleen voor de concurrent crediteuren. Als het merendeel tegenstemt wordt de surseance
niet verleend. Ook niet als:
- Er terechte vrees bestaat dat de schuldenaar tijdens e surseance de schuldeisers zal
benadelen.
- Er geen uitzicht op bestaat dat de schuldenaar na verloop van tijd zijn schuldeisers zal
kunnen voldoen.
Als dit wordt afgewezen, kan de rechter meteen het faillissement uitspreken. Als het wel verleend
wordt, krijgt de schuldenaar 1,5 jaar uitstel. Kan hij echter wel verlengen met steeds 1,5 jaar.
Tijdens de periode van surseance kan er geen faillissement aangevraagd worden.
Tijdens deze periode mag de schuldenaar wel naar evenredigheid zijn concurrent crediteuren uit
betalen.
De surseance wordt beëindigd bij;
- Intrekking omdat de schulden alsnog betaald zijn
- Intrekking omdat de afbetalingsregeling is mislukt, vaak faillissement uitgesproken.
- Homologatie van een akkoord dat de schuldenaar tijdens de surseance heeft aangeboden.
Verschillen tussen faillissement en surseance
Faillissement
Benoeming curator
Failliet is beschikkingsonbevoegd
Beslag op totale vermogen
Surseance
Benoeming bewindvoerder
Schuldenaar is samen met de bewindvoerder
beschikkingsbevoegd
Geen beslag op vermogen
14.7 Schuldsanering
veel mensen hebben te maken met een dreigend faillissement. Om hier een eind aan te maken kun
je bij de rechtbank een beroep doen op de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Dit kan alleen
door natuurlijke personen aangevraagd worden of door personen met een eenmanszaak. Je moet
bereid zijn om alle verplichtingen die de schuldsanering je oplegt na te komen. ook de motivatie is
erg van belang omdat je 3 jaar lang onder het bijstandsniveau komt.
De rechtbank gaat op dit verzoek in als:
- Je op eigen kracht je schulden niet af kan lossen
- Je geprobeerd hebt om met je schuldeisers tot een oplossing te komen
- De schulden niet zijn veroorzaakt door fraude of onverantwoord gedrag
- Je in de afgelopen 10 jaar niet eerder een schuldsanering hebt gehad
- De rechtbank overtuigd is van je bereidheid en motivatie.
Als je wordt schuldsanering wordt toegelaten, wordt er een bewindvoerder genoemd. Hij kijkt toe of
je maximaal je best doet om zoveel mogelijk te sparen voor aflossing van je schuldeisers. Alles wat je
ontvangt gaat eerst naar de bewindvoerder, hij moet ook steeds verantwoording afleggen aan de
rechter. Alles wat je meer verdiend dan bijstandsniveau en alle waardevolle bezittingen moet je
afstaan.
De schuldsanering wordt bekend gemaakt in de Staatscourant en via internetregisters.
de schuldeisers kunnen tijdens de periode van schuldsanering niet overgaan tot incasso. Als je dit 3
jaar hebt volgehouden zonder nieuwe schulden te maken ben je daarna schuldenvrij, de
openstaande schulden worden dan kwijtgescholden door de rechtbank. Als je het niet hebt
volgehouden, alsnog faillissement uitgesproken.
Einde schuldsanering als:
- Er een akkoord gesloten is met de schuldeisers
- Je je niet houdt aan de regels -> faillissement
- Je je schuldeisers hebt afbetaald
- Na drie jaar via een vonnis van de rechtbank als je je hebt gehouden aan de voorwaarden
Zie samenvatting op blz. 159
Hoofdstuk 20
Staatsrecht en Rechtsbescherming
20.1 Verdeling van de macht
NL is een democratie, hier is bewust voor gekozen. Hierdoor kan niet alle macht bij een persoon
liggen. In NL is de scheiding der machten aangebracht.
- Wetgevende macht
- Uitvoerende macht
- Rechterlijke macht
Ad 1. Wetgevende macht
De leden daarvan zijn direct of indirect gekozen door de burgers. De taak van deze macht is: regels
opstellen. Sommige regels worden wetten, besluiten of verordeningen genoemd. Hangt af van door
welke wetgever de regel is opgesteld.
Wetten.
Wetten worden gemaakt door de belangrijkste wetgever, en dat is de regering samen met de Statengeneraal.
Regering = Ministers en koningin. Koningin alleen handtekening zetten.
Staten-generaal = parlement, Eerste en Tweede kamer.
Termijn tussen eerste wetsvoorstel en de uitwerking, omvat meerdere jaren. Daarom vaak
raamwetten. Hierbij is het onderwerp van de wet slechts globaal vastgelegd. Bijv. Drank en Horeca
wet.
Besluiten.
De uitwerkingen van een raamwet worden in de vorm van een Algemene Maatregel van Bestuur
door de regering opgesteld. De regering is hier wetgever zonder volksvertegenwoordiging.
Voordeel = AMvB op vrij korte termijn ingevoerd. Alleen de Raad van State moet in zijn functie als
hoogste adviesorgaan wel gehoord worden. AMvB is een besluit. Een wet kan uit meerdere AMvB’s
bestaan.
Verordeningen.
Verordeningen zijn wettelijke regels die door de lagere overheden zijn opgesteld. (provincies,
gemeenten, bedrijfschap Horeca en Catering). Deze gelden dan ook alleen binnen het rechtsgebied
van die wetgever.
Binnen de provincie zijn de Provinciale Staten bevoegd om provinciale verordeningen te maken. Deze
worden rechtstreeks gekozen door de inwoners van de provincie met een Nederlandse nationaliteit.
Binnen de gemeente is het de gemeenteraad die gemeentelijke verordeningen mag vaststellen. De
gemeente raad wordt rechtstreeks gekozen door de inwoners van de gemeente, ook buitenlanders.
Het bedrijfschap Horeca en Catering mag op grond van een speciale wet verordeningen maken die
van toepassing zijn op alle bedrijven binnen de horeca. Werknemers en werkgevers worden
vertegenwoordigd in het bedrijfschap. Het bedrijfschap overlegt dan met de regering over de
maatregelen en adviseert betrokkenen binnen de horeca.
Ad 2. Uitvoerende macht.
Op landelijk niveau is de regering de uitvoerende macht. De regering moet de wetten uitvoeren. Het
parlement controleert de regering. De regering kan ook alleen als wetgevende macht optreden. Dus
niet altijd scheiding der machten.
Provinciaal niveau zijn de Gedeputeerde Staten de uitvoerende macht. Zij zijn het dagelijkse bestuur
van de provincie. De voorzitter hiervan is de commissaris der koningin.
In de gemeente is het college van Burgemeester en Wethouder belast met de uitvoering. Dit is het
dagelijks bestuur van de gemeente en zijn verantwoordelijk voor het al dan niet afgeven of intrekken
van vergunningen. De gemeenteraad controleert.
De burgemeester alléén heeft uitvoerende taken binnen de gemeente, hij is het hoofd van de politie
en brandweer en het handhaven van de openbare orde.
Het bedrijfschap Horeca en Catering voert zelf de opgestelde verordeningen uit. De regering
controleert.
Ad 3.
Rechterlijke macht
De Raad van State is de hoogste rechter in het administratieve recht en daar kun je terechtkomen als
je oneens bent met de gemeente bijvoorbeeld.
Zie ook blz. 205 voor tabel.
20.2 Rechtsbescherming
Soms ben je als burger het niet eens met de beslissingen en regels die de overheid maakt. Je kunt je
er bij neerleggen of proberen er tegenin te gaan.
Als het gaat om voor iedereen geldende regels kun je als individu niet op tegen de overheid. Als je er
toch tegen bent, via politieke weg ongedaan proberen te maken.
In de gemeente, bijvoorbeeld stemmen op partij die jou idee ondersteund, of eigen partij oprichten.
Als een regel de overheid die jou als burger individueel betreft kun je daar tegenin gaan, dit staat
geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. (Awb). Het uitgangspunt is dat je eerste een
bezwaarschrift moet indienen bij de instantie die het besluit heeft genomen. Deze kun je mondeling
toelichten bij een bezwarencommissie, die vervolgens advies uitbrengt. De instantie kan dan het
besluit heroverwegen. Vaak het oorspronkelijke besluit gehandhaafd.
De wet biedt je dan de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de rechtbank sector bestuursrecht. Hier
heb je geen advocaat nodig, je doet zelf je zegje met eventueel een deskundige. Je moet
griffierechten betalen, maar krijg je terug als je wint. Als je het daarna nog steeds niet eens bent kun
je in hoger beroep gaan bij de Raad van State. Als deze uitspraak doet dan zijn er geen andere
mogelijkheden meer.
Deze procedure kan lang duren, daarom kun je ook naar de voorzieningenrechter en om een
voorlopige voorziening vragen. Tegelijkertijd moet je wel een bezwaarschrift indienen bij de instantie
die de uitspraak heeft gedaan. De voorzieningenrechter doet een globale uitspraak, als dit positief is
kan het besluit alsnog niet uitgevoerd worden. De situatie wordt als het ware bevroren. Daarna zal er
nog een beslissing op het bezwaarschrift gedaan moeten worden, kan alsnog negatief uitpakken,
maar meestal positief.
Hoofdstuk 21
Drank- en Horecawet
21.1 Drankenwet
1881 > De eerste drankwet werd opgesteld om het openbare dronkenschap te stoppen. De titel: De
regeling van den kleinhandel in sterke drank en de beteugeling van de openbare dronkenschap.
Toen was er een vergunning nodig was voor de verkoop van sterke dranken en dat het aantal
verkoopplaatsen te hoog was. Hiervoor werd het maximumstelsel ingevoerd. Dat hield in dat het
aantal vergunningen per gemeente gekoppeld was aan het aantal inwoners van de gemeente. Geen
effect, want zwakalcoholische dranken geen vergunning, vaak sterke drank illegaal verkocht.
1904 > tweede drankenwet. De belangrijkste wijzigingen waren:
- Invoering vergunningenstelsel voor zwakalcoholische drank, geen maximumstelsel.
- Invoering eisen waar inrichting van horecabedrijf aan moest voldoen. (hoogte, daglicht)
Ook geen gewenst resultaat, daarom,
1934 > Derde drankwet. Belangrijkste wijzigingen:
- Wel maximumstelsel voor zwakalcoholische dranken
- Meerdere soorten vergunningen (Volledige vergunning, vergunning A, zwakalcoholisch, en B,
alcoholvrij)
Maximumstelsel niet ingesteld op de wet van vraag en aanbod. Toename van toerisme, meer vraag
dan aanbod. Ook het verbod tot verpachting of overdracht van vergunningen leverde problemen op
bij overname van bedrijven. Het uitsluiten van openbaar dronkenschap heeft hier niets meer mee te
maken.
Daarom nieuwe wet met als uitgangspunt de volksgezondheid.
1967 > Drank- en Horecawet (DHW) belangrijkste wijzigingen:
- Maximumstelsel afgeschaft
- Verlof A, B, volledig werd afgeschaft
- Vergunningen voor tappen van alcoholhoudende drank en het slijten van sterke drank werd
nieuw.
- Persoon en het bedrijfspand aan bepaalde wettelijke eisen voldoen, moet de gemeente een
vergunning afgeven.
- Voor de inrichting met een besloten karakter is er een speciale tapvergunning: vergunning
besloten clubs.
- Er worden strengere bouwtechnische eisen gesteld aan het pand waar de drank verkocht
word.
- Het slijten van zwakalcoholische drank valt niet onder het vergunningenstelsel van de DHW
Sinds de doorvoering alweer veel dingen veranderd:
- 1996 eisen van vakbekwaamheid en handelskennis voor café, restaurant en slijterij
afgeschaft, in plaats daarvan werd het diploma Algemene Ondernemers Vaardigheden
ingevoerd. (AOV) hiermee kon je bijna alle vormen van detailhandel uitoefenen.
- Ook moest vanaf die tijd iedere leidinggevende in een horeca onderneming een sociale
hygiëne verklaring hebben.
- In 2000 en 2001 steeds meer wijzigingen, zoals de plaatsen waar zwakalcoholischedranken
verkocht mocht worden vervallen, netzoals de AOV.
21.2 Drank- en Horecawet (DHW)
De DHW is een raamwet. Op een aantal artikelen uit de DHW zijn er AMvB’s opgesteld. De
belangrijkste AMvB’s zijn gebaseerd op:
- Artikel 1 (besluit aanvulling omschrijving slijtersbedrijf)
- Artikel 8 lid 3 (besluit eisen zedelijk gedrag Drank en Horeca wet)
- Artikel 8 lid 4 (besluit kennis en inzicht sociale hygiene)
- Artikel 10 (besluit eisen inrichting)
- Artikel 44b lid 1 (besluit bestuurlijke boete)
Artikel 1 (begrippen).
Alcoholhoudende drank.
De wet spreekt van alcoholhoudende drank als er meer dan 0,5 procent alcohol in zit bij een
temperatuur van meer dan 20 graden Celsius. Alleen het verstrekken van alcoholhoudende drank
valt onder de DHW, daarom valt maltbier er niet onder.
Zwakalcoholhoudende drank.
Dit is alcoholhoudende drank met uitzondering van sterke drank. Verbod om te verkopen aan
personen jonger dan 16 jaar. Zowel tappen als slijten.
Sterke drank.
Dit is drank die voor 15 % of meer uit alcohol bestaat met uitzondering van wijn. Maar er zijn
toevoegingen aan de wet zodat andere sterke drank ook niet als wijn verkocht kan worden. De sterke
drank mag alleen in een slijterij verkocht worden.
Horecabedrijf.
Dit begrip is van belang omdat hiermee het horeca bedrijf bedoelt wordt waar alcoholhoudende
drank wordt geschonken. Voor tappen (ter plekke opdrinken) heb je een tapvergunning nodig.
Een tapvergunning is alleen nodig als er sprake is van een bedrijfsmatige activiteit. Ook staat er
uitdrukkelijk bij dat het moet gaan om ‘anders dan om niet’. Dit betekent dat het gratis is. Dus op
verjaardag geen tapvergunning nodig.
Slijterij.
Alleen in een slijterij mag sterke drank aan particulieren verkocht worden, en dit mag ook niet
genuttigd worden in de slijterij. Je hebt hier een slijtvergunning voor nodig. Daarnaast heeft een
drankengroothandel geen slijtvergunning nodig omdat het niet levert aan particulieren. Bij de
begripsbepaling ‘slijtersbedrijf’ in artikel 1 staat wat nog meer verkocht mag worden in een slijterij,
het gaat dan over zwakalcoholhoudende dranken en alcoholvrije dranken, verder hebben vaak alle
andere spullen te maken met drank.
Inrichting.
Dit is/zijn de lokaliteiten waarin het horecabedrijf of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Een lokaliteit
moet een besloten ruimte zijn. Het kan zijn dat de inrichting in een andere besloten ruimte is, zoals
café in schouwburg. Alleen de inrichting kan een vergunning krijgen.
Een uitzondering is dat op een veerboot, in de trein, touringcar niet onder de DHW vallen, dus geen
vergunning nodig, wel houden aan het verbod op alcohol onder de 16 of dronken personen.
Een terras hoort bij de inrichting, maar moet wel vanuit het horecabedrijf bediend worden, geen
tapvergunning voor alleen het terras. Dus geen tap op het terras. Daarnaast moet je ook een gewone
terrasvergunning hebben. De tapvergunning geldt dus automatisch voor je terras.
Leidinggevende.
Dit is een belangrijk begrip in de DHW. Alle leidinggevenden moeten aan een aantal eisen voldoen,
maar ook moet er altijd een leidinggevende aanwezig zijn als het bedrijf geopend is. Namen van de
leidinggevenden worden op de vergunning vermeld, zodat het te controleren valt. Vaak zijn dit
bedrijfsleiders en beheerders.
Bedrijfsleider:
- Inkoopbeleid bepaalt
- Prijzen vaststelt
- Personeelsbeleid bepaalt
- Overeenkomsten afsluit
- Enz.
Beheerder:
- Rooster maken
- Behandeling van klachten
- Bijhouden boekhouding (dagelijks)
- Dagelijks toezicht op personeel
Artikel 3 vergunningplicht
Dit is het hart van de DHW. Kort en krachtig is geformuleerd dat je een tap- of slijtvergunning nodig
hebt als je alcohol verstrekt of als je sterke drank slijt. De vergunning word gegeven door B en W
omdat zij het dagelijks bestuur zijn van de gemeente.
Artikel 4 en 5, paracommerciële instellingen
Dit zijn sportkantines, en buurthuizen waar je een goedkoop biertje kunt drinken. Vaak goedkoper
door vrijwilligers en door subsidies van gemeente. Reguliere horeca ziet dit als oneerlijke
concurrentie, heet ook wel paracommercie. De DHW en de B en W hebben de taak om bij afgifte van
een tapvergunning aan zo’n instelling extra voorwaarden te verbinden om deze paracommercie
tegen te gaan. Beperkte openingstijden, geen bruiloften en partijen en verbod om reclame te maken.
Soms ontheffing van een van die voorwaarden. De aanwezigheidseis is anders geregeld. Er moet een
bestuursreglement zijn waarin aangegeven is aan welke eisen iemand moet voldoen om achter de
bar te mogen staan, buiten de leeftijdseis en kenniseisen.
Artikel 8 en 10 de vergunningseisen
Om een tap- of slijtvergunning te krijgen moet je aan de volgende eisen voldoen:
- Als leidinggevende moet je aan bepaalde moraliteitseisen voldoen
- Als leidinggevende moet je aan bepaalde kenniseisen voldoen
- De inrichting moet aan bepaalde eisen voldoen
Moraliteitseisen:
- Artikel 8 lid 2a zegt dat je als leidinggevende niet onder curatele mag staan, ook mag je niet
uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet zijn.
- Artikel 8 lid 2b zegt at je niet van slecht levensgedrag mag zijn. Je moet een verklaring
omtrent het gedrag (vog) hebben om aan deze eis te voldoen. Dit wordt door de gemeente
afgegeven als ze je justitieel verleden hebben gecheckt. Als er strafbare feiten gevonden
worden beoordeelt het centraal orgaan verklaring omtrent gedrag of deze gedragingen van
belang zijn voor het doel waarvoor de verklaring is aangevraagd.
- De leeftijdsgrens van 21 jaar staat in artikel 8 lid 2c. je moet overwicht kunnen uitoefenen.
- Artikel 8 lid 3 verwijst naar het besluit eisen zedelijk gedrag Drank en Horecawet. Hier
worden nadere zedelijkheidseisen gesteld aan leidinggevenden. Je mag in de afgelopen 5 jaar
niet onherroepelijk veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van meer dan 6 maanden. Ook
mag je niet in de laatste 5 jaar twee of meer keer veroordeeld zijn tot een onvoorwaardelijke
geldboete van 500 euro of meer vanwege bepaalde overtredingen. (Opiumwet,
wegenverkeerswet, wet op kansspelen). Ook personen die leidinggevende zijn geweest in
een voormalig horeca bedrijf dat langer dan een maand gesloten is geweest op bevel van de
burgemeester krijgt geen vog.
Kenniseisen:
Het enige diploma dat je nodig hebt om een drank- en horecavergunning aan te vragen is de
verklaring van sociale hygiëne. Daarnaast wordt aandacht besteed aan bedrijfsformules, de DHW en
andere regelgeving die verband houd met alcohol. Horecaopleidingen zoals BOL4 en 2 geven recht
op de verklaring sociale hygiëne en anders zul je dit volgens zelfstudie moeten behalen.
Inrichtingseisen:
Ook de ruimte waar de horeca-activiteit plaatsvindt, moet aan bepaalde eisen voldoen. ‘besluit eisen
inrichtingen’ is het eerste deel gewijd aan horecabedrijf en tweede deel aan slijterij. Deze eisen zijn
vaak vastgelegd in een AMvB en zijn dus in het hele land gelijk. De minimale hoogte is 2,40 meter. En
de minimale oppervlakte is voor een horeca bedrijf 35 vierkante meter en voor een slijterij 15
vierkante meter. Ook andere bepalingen over mechanische ventilatie, toiletten enz. zijn hier te
vinden. Andere wettelijke regelingen die eisen stellen op grond van milieuwetgeving en
gemeentelijke bouwverordening zijn er ook. In artikel 46 wordt een uitzondering gemaakt op de
afmetingeisen voor horecabedrijven die voor 30 september 1967 in gebruik waren. Deze ontheffing
voor deze bruine cafés blijft permanent geldig, ook als het bedrijf wordt overgenomen. De ontheffing
vervalt wel als het bedrijf langer dan een jaar niet in bedrijf is geweest.
Verbodsbepalingen (Artikel 12 t/m 25)
In de DHW is een groot aantal verboden opgenomen van handelingen die te maken hebben met het
verstrekken van alcohol. In de praktijk een aantal van die verboden overtreden zonder dat daar
meteen actie op volgt. Dit komt door prioriteiten bij opsporing van strafbare feiten en met gebrek
aan mankracht. Controlerende instantie (Voedsel en Waren Autoriteit) komt snel in actie na klachten
maar controleert steekproefsgewijs.
Verboden:
- Verbod om tegelijkertijd te tappen en te slijten in één ruimte. (artikel 13). Alleen als er twee
aparte ingangen zijn.
- Verbod van detailhandel in een horecalokaliteit. Zelfs de verkoop van sigaretten in de
horecalokaliteit is formeel verboden. Daarom vaak sigarettenautomaten in de gang. Hier is
geen toezicht op leeftijd, daarom vaak gedoogd als het zich wel in de lokaliteit bevindt. De
wetgever wil voorkomen dat mensen tijdens het kopen van andere spullen in de verleiding
komt om alcohol te consumeren. Uitzondering: damesverband en condooms.
- Verbod op drankenautomaat(artikel 16). Verkoop via een automaat kan eisen omzeilen
omdat er geen toezicht is op wie het koopt. De uitzondering is de minibar op een
hotelkamer, maar men gaat er vanuit dat iemand die een kamer huurt minstens 18 jaar is.
- Verbod van verkoop van alcohol in niet-levensmiddelenwinkels. (artikel 18 en 22).
Uitgangspunt van artikel 18 is dat zwakalcoholische drank ook bij een slijterij verkocht wordt.
Toch maakt de DHW het ook mogelijk dit te kopen in levensmiddelenwinkels en cafetaria’s.
echter kun je geen alcoholische drank nuttigen als je een bestelling ophaalt en dan ook nog
alcoholische drank meeneemt, men mag immers niet slijten en tappen tegelijk. Artikel 22
zegt dat alcohol en verkeer niet samengaan.
- Verbod op alcoholverstrekking aan jeugdigen. Onder de 16 jaar geen alcohol. Sterke drank
niet onder de 18. Bij twijfel altijd legitimatiebewijs vragen. (ID, OV, Rijbewijs, Paspoort,
Scooterrijbewijs, geen schoolpasje of clubpasje). Een ouder persoon mag ook geen drank
meenemen voor anderen die de leeftijdseis niet hebben. Gemeenten mogen hogere
leeftijdseisen stellen als het gaat om toegang tot horecagelegenheden. Max. is 21. Minimale
toegangsleeftijd voor een slijterij is 16, behalve als er iemand van 21 jaar of ouder bij is.
Iemand die dronken is of onder invloed van drugs is mag niet toegelaten worden in een
horecalokaliteit. Iemand die dronken geworden is mag men niet meer schenken. Dit kun je
wel bepalen op grond van je sociale hygiëne verklaring.
- Verbod tot verstrekken van alcohol bij vrees voor verstoring openbare orde (artikel 21). Dit is
een kapstokartikel. Als je vermoed of weet dat iemand de openbare orde in gevaar gaat/kan
brengen mag je deze geen alcohol schenken.
- Verbod om bij afwezigheid van een leidinggevende open te zijn met uitzondering van
paracommerciële organisaties. (artikel 24)
- Werknemers in een horecabedrijf moeten ten minste 16 jaar zijn voor zover zij werkzaam zijn
in ruimtes waar alcohol verstrekt wordt. Iemand van 16 mag wel sterke drank schenken maar
niet nuttigen. Als je jonger bent dan 16 mag je wel in het bedrijf werken maar op plaatsen
waar geen alcohol geschonken wordt.
- Verbod om alcohol te nuttigen anders dan in een horecabedrijf (artikel 25). Er staat
nadrukkelijk dat alleen alcohol genuttigd kan worden in een horecabedrijf met een
tapvergunning. Het maakt niet uit of het gratis is of niet.
Vergunning (Artikel 26 tot 35)
Deze artikelen geven aan wat er gebeurt als je een vergunning aanvraagt en wat er vervolgens mee
kan gebeuren.
Aanvraag.
De vergunning moet aangevraagd worden bij B en W. als je meerdere zaken hebt moet je voor iedere
zaak afzonderlijk een vergunning aanvragen. Iedere gemeente vraagt een bepaald bedrag (leges) om
de aanvraag in behandeling te nemen, dit ben je ook kwijt als je geen vergunning krijgt.
Weigering.
In artikel 27 staat precies in wanneer een vergunning geweigerd kan worden. Er kunnen geen andere
redenen aangevoerd worden. Als het niet geweigerd kan worden moet de gemeente je de
vergunning geven. Je kunt dan nog niet meteen starten omdat er ook andere wettelijke regels zijn
die je kunnen hinderen. Zoals de wet op de ruimtelijke ordening. Artikel 27 lid 3, hierin wordt
specifiek verwezen naar de Wet BIBOB (Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het
Openbaar Bestuur). Deze wet is bedoeld om te voorkomen dat horecabedrijven als dekmantel
gebruikt worden voor criminele activiteiten. Dit bureau kan dan een negatief advies geven aan B en
W. als een vergunning geweigerd wordt en je bent het er niet mee eens kun je volgens de procedure
van Awb bezwaar maken, en vervolgens in beroep gaan.
Intrekking.
In artikel 31 worden de situaties genoemd wanneer de verleende vergunning ingetrokken moet of
kan worden. Sowieso als er niet meer wordt voldaan aan de eisen van artikel 8 en 10. Ook als iemand
leidinggevende is geworden en deze niet vermeld staat op de vergunning. Ook als gasten vaak
overlast veroorzaken.
Ontheffing (artikel 35).
Bij speciale gelegenheden van zeer tijdelijke aard kan door de burgemeester een ontheffing verleend
worden van het vergunningvereiste in artikel 3. Zwakalcoholische drank mag dan getapt worden
zonder vergunning. Wel moet het gebeuren onder directe leiding van iemand die de verklaring van
sociale hygiëne heeft. Is bedoelt voor speciale evenementen. De maximale tijdsduur van ontheffing is
12 dagen.
Bestuurlijke boete (Artikel 44a)
De Voedsel en Waren Autoriteit is door de minister van Volksgezondheid aangewezen als controleur
op naleving van de DHW. Sinds 2005 kan de VWA bestuurlijke boetes opleggen, deze gaan buiten de
strafrechter en het Openbaar Ministerie om. Ook kan er een dwangsom worden opgelegd om het in
de toekomst te voorkomen. De boete wordt geïnd door Centraal Justitieel Incasso Bureau. De hoogte
van de boetes staat vermeld in het besluit bestuurlijke boete.
Wel zijn er overtredingen die gewoon onder het strafrecht vallen, zoals toelaten van dronken
personen en als de overtreding een gevaar vormt voor de gezondheid en veiligheid van gasten.
Hoofdstuk 22: Overige regelgeving horeca
Ieder horecabedrijf valt onder de regels van de Wet milieubeheer.
zorgt ervoor dat een bedrijf zo weinig mogelijk
schade toebrengt aan het milieu.
Bedrijven die 2000 of meer bezoekers tegelijkertijd over de vloer kunnen hebben, moeten een
milieuvergunning aanvragen.
Bedrijven die hier buiten vallen, moeten een milieumelding doen bij de gemeente, zodat die kan
controleren of er wordt voldaan aan de eisen die zijn opgenomen in een AMvB.
De wet op de kansspelen: ingesteld om gokverslaving tegen te gaan.
 Je krijgt ermee te maken als er speelautomaten in je bedrijf aanwezig zijn.
Bij speelautomaten wordt onderscheid gemaakt tussen behendigheidsautomaten en
kansspelautomaten.
Behendigheidsautomaten: bijvoorbeeld flipperkasten, geen winstuitkering, geen vergunning nodig.
Kansspelautomaten: wel winstuitkering, wel vergunning nodig.
Hoogdrempelige horeca: cafés en restaurants waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn
op personen van 18 jaar en ouder. Hierbij mogen maximaal 2 kansspelautomaten in een zaak staan.
Laagdrempelige horeca: val je niet onder Hoogdrempelige horeca, maar heb je wel een
drankvergunning of sta je ingeschreven bij het bedrijfschap horeca en catering, dan val je onder
laagdrempelige horeca. Hier mogen alleen maar behendigheidsautomaten staan.
Aanwezigheidsvergunning: vergunning die je nodig hebt als je ook echt een speelautomaat in je zaak
wilt hebben.
Bij een speelautomatenhal moet de minimale leeftijd 18 jaar zijn en alcoholgebruik is daar niet
toegestaan.
De exploitant (eigenaar) van de automaten heeft ook een vergunning nodig. Deze vergunning moet
hij aanvragen bij de minister van Justitie.
Kansspel: de deelnemer kan geen invloed op de uitslag uitoefenen. Hieronder vallen ook loterijen
Voor bingo heb je geen vergunning nodig, maar dit moet je wel 14 dag van te voren melden.
Wet op Ruimtelijke Ordening: in deze wet is vastgelegd dat gemeenten voor hun grondgebied
bestemmingsplannen moeten opstellen. Hierin staat aangegeven wat de bestemming van stukken
gemeentegebied is. Als je een pand vindt, informeer dan wel eerst of het wel bestemd is voor jou
doeleinden. Dit moet kosteloos kunnen.
Bestemmingsplannen gelden voor 10 jaar en kunnen altijd tussentijds gewijzigd worden. Het pand
kan dus ook tussentijds een andere bestemming krijgen. De zittende eigenaar mag doorgaan met zijn
bedrijf maar voor een nieuwe ondernemer is het niet mogelijk om hetzelfde bedrijf voort te zetten
als de bestemming veranderd is.
Opiumwet: deze wet stelt het invoeren, verkopen, bereiden en bij je hebben van drugs strafbaar. Als
dit in je bedrijf plaatsvindt kun je je vergunning kwijtraken. Gedoogbeleid in NL als het gaat om
verkoop en gebruik van softdrugs in coffeeshops.
Het gedoogbeleid voor softdrugs houdt in dat coffeeshops aan de volgende voorwaarden moeten
voldoen:
- Geen coffeeshop in de buurt bij scholen
- Maximale voorraad 500 gram
- Beperkte openingstijden
- Drugs en alcohol gaan niet samen, dus de handel en gebruik van softdrugs kan alleen in de
droge horeca. Geen alcohol in coffeeshop.
- De coffeeshop moet voldoen aan de AHOJG-richtlijnen:
*A: geen affichering
*H: geen harddrugs
*O: geen overlast
*J: geen verkoop aan jeugdigen beneden 18 jaar
*G: hoeveelheden per transactie kleiner dan 5 gram.
Ondanks het gedoogbeleid van de overheid kan een gemeente besluiten geen coffeeshops toe te
laten in de gemeente. Bij overtreding gaat het Openbaar Ministerie over tot strafrechtelijke
vervolging. In meer dan 70% van de gemeentes geen coffeeshops. Als er wel voor gekozen wordt is
dat om jongeren uit het criminele circuit te houden.
22.5 Gemeentelijke verordeningen
De gemeentewet geeft aan de gemeenteraad de bevoegdheid om verordeningen te maken. Dit zijn
wettelijke regels die van toepassing zijn binnen de gemeente.
Algemene plaatselijke verordening (APV).
In iedere gemeente is een APV, ook wel politieverordening genoemd, omdat de politie als handhaver
van de regels optreedt. In deze verordening staan regels die te maken hebben met de openbare orde
en veiligheid binnen de gemeente. (Op straat geen alcohol nuttigen/Stoep geveegd als het
gesneeuwd heeft). de APV is ook van toepassing op alle droge horeca. De sluitingstijden van de
horeca zijn vaak te vinden in de APV. Afwijken? Vergunning of ontheffing aanvragen.
Vaak wordt in de APV bepaald dat een ‘exploitatievergunning’ nodig is als je een horecabedrijf wilt
starten. Maakt niet uit of je alcohol schenkt. Met deze vergunning kan de gemeente de vestiging van
horecabedrijven binnen de gemeente beter reguleren. Aantasting van het woon- en leefklimaat
bepaald of de vergunning gegeven wordt.
Ook de terrasvergunning wordt vaak vereist op basis van de APV. In de DHW alleen toestemming van
B en W als je terras hebt op de openbare weg. In APV mag de verkeersveiligheid en openbare orde
niet in gevaar komen. daarom voorwaarden verbonden aan terrasvergunning als het grenst aan de
openbare weg of op de openbare weg gelegen is.
De voorwaarden hebben betrekking op :
- Alleen drankverstrekking aan personen die een zitplaats hebben
- Voldoende verlichting
- Geen geluidsoverlast
- Alleen open als het horecabedrijf is geopend
- Plicht tot schoonhouden van het terras
- Eisen aan terrasmeubilair.
Naast de kosten voor een terrasvergunning moet je ook een vergoeding moeten betalen als je terras
op gemeentegrond staat. Deze vergoeding heet: precariorechten.
Het maken van reclame kan ook aan een vergunning en precariorechten onderworpen zijn, ook een
reclamebord buiten.
Als het gaat om brandveiligheid moet je aan de eisen voldoen zoals goed toegankelijke
nooduitgangen en brandblussers. Door brandweer opgelegd, hiervoor is de gebruiksvergunning
bedoeld. Deze vergunning is vereist als er meer dan 50 personen aanwezig kunnen zijn. Ze proberen
hier ook een meldingsplicht voor aan te stellen. Voordeel = dat in heel NL dan de dezelfde regels
gelden. De verantwoordelijk voor de brandveiligheid ligt bij de ondernemer. En de controle is voor de
gemeente.
Drank en Horecaverordening
In de DHW wordt in de artikelen 4 lid3, 20 lid 5 en 23 aangegeven dat sociaaleconomische of
sociaalhygiënische redenen aanleiding kunnen zijn voor het opstellen van een Drank en horeca
verordening. In deze verordeningen kunnen alle drie de artikelen uit de DHW uitgewerkt worden.
- Artikel 4 lid 3, gaat over het opnemen in de Drank- en horecavergunning van voorschriften of
beperkingen ten aanzien van paracommerciële organisaties. Dit wordt door de
gemeenteraad aangegeven, welke voorschriften of beperkingen.
- Artikel 20 lid 5, gaat over de minimale leeftijdsgrens van bezoekers van een
horecagelegenheid. De gemeenteraad kan aangeven dat er een minimale leeftijdsgrens is.
Grens mag niet hoger zijn dan 21 jaar.
- Artikel 23, biedt de gemeente de mogelijkheid om via de Drank- en Horecaverordening
alcoholverstrekking in bepaalde gedeelten te verbieden voor korte of lange termijn. Bijv.
risicowedstrijden. Droogleggingsverordening = als in de gehele gemeente geen alcohol
getapt mag worden.
Download